• No results found

Sociaal kapitaal en politiek vertrouwen in Nederland : een onderzoek naar de verklaringskracht van sociaal vertrouwen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociaal kapitaal en politiek vertrouwen in Nederland : een onderzoek naar de verklaringskracht van sociaal vertrouwen"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociaal kapitaal en politiek vertrouwen in Nederland

Een onderzoek naar de verklaringskracht van sociaal vertrouwen

Student: Freek Vlemmix Studentnummer: 5935148 Eerste begeleider: dr. T. Reeskens

Tweede begeleider: mw. E.H. Steenvoorden MSc Aantal woorden: 6633

Democratie in Verval? 2013-2014 – Semester 1

Bachelor Politicologie Universiteit van Amsterdam

Datum: 24-01-2014

     

(2)

1. Inleiding

Een actueel onderwerp in het maatschappelijk debat van de laatste jaren, zowel in Nederland als in andere westerse democratieën, is het vermeende gebrek aan vertrouwen onder de bevolking van deze landen in de (nationale) politiek. Over de vraag of er inderdaad sprake is van structurele en significante afname in het

vertrouwen in de politiek zijn de meningen verdeeld, maar het lijkt er wel op dat de opvatting dat een behoorlijk deel van de Nederlandse bevolking weinig vertrouwen in de (nationale) politiek heeft, wijdverspreid is. In dit onderzoek zal worden ingegaan op één aspect dat mogelijk van invloed zou kunnen zijn op het vertrouwen dat mensen in Nederland hebben in de politiek: hun sociaal vertrouwen.

Onderzocht zal worden of het sociaal vertrouwen van mensen in Nederland van invloed is op hun vertrouwen in de politiek. Leidt het hebben van meer sociaal vertrouwen inderdaad tot meer politiek vertrouwen, of is er geen sprake van een duidelijke relatie? Hoewel het idee dat sociaal vertrouwen een positief effect heeft op politiek vertrouwen populair is, is hiervoor in onderzoeken op dit gebied lang niet altijd sterk en eenduidig bewijs gevonden (Newton en Zmerli, 2008: 706). Door te bekijken in welke mate het sociaal vertrouwen van invloed is op het vertrouwen in de nationale politiek kan hopelijk een bijdrage worden geleverd aan een beter begrip van welke zaken van invloed kunnen zijn op het vertrouwen in de politiek, en daarmee aan een groter inzicht in de mogelijkheden die er zijn om dit vertrouwen, en daarmee de legitimiteit van het bestuur, te doen toenemen.

Volgend uit het bovenstaande is de centrale vraag in dit onderzoek als volgt geformuleerd: ‘Leidt sociaal vertrouwen tot een groter vertrouwen in de Nederlandse nationale politiek?’ Bekeken zal worden of er, wanneer er een statistische analyse van de attitudes van Nederlanders op dit gebied gemaakt wordt, inderdaad sprake is van een dergelijk verband. Daarnaast zal er worden ingegaan op het causale mechanisme dat, op basis van de relevante wetenschappelijke literatuur, mogelijk een verklaring voor de gevonden resultaten zou kunnen bieden.

In het theoretisch kader (paragraaf twee) zal allereerst worden ingegaan op de theorieën en concepten waar in dit onderzoek gebruik van wordt gemaakt; er is uitgebreid aandacht voor de concepten ‘politiek vertrouwen’ en ‘sociaal vertrouwen’,

(3)

en de onderzoekshypothese zal worden geformuleerd en toegelicht. In de derde paragraaf wordt een toelichting gegeven op de onderzoeksmethode en de gebruikte data. In paragraaf vier worden de resultaten van het statistische onderzoek

gepresenteerd, besproken en geanalyseerd. Tot slot is er in paragraaf vijf ruimte voor conclusie en discussie; er wordt er een zo volledig mogelijk antwoord op de centrale vraag geformuleerd en daarnaast is er onder meer aandacht voor de beperkingen van het onderzoek en voor suggesties inzake mogelijk vervolgonderzoek.

2. Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zal voornamelijk worden ingegaan op de belangrijkste concepten in dit onderzoek, te weten politiek en sociaal vertrouwen. Er zal worden bekeken hoe politiek vertrouwen en sociaal vertrouwen gedefinieerd kunnen worden, en er wordt een overzicht gegeven van relevante wetenschappelijke literatuur

aangaande deze concepten. Daarnaast zal in deze paragraaf de in dit onderzoek te toetsen hypothese worden geformuleerd.

2.1 Definiëring van het concept politiek vertrouwen

Easton (1975: 447-448) stelt dat in de moderne mass societies een bepaald vertrouwen van de burgers in de politieke autoriteiten noodzakelijk is, omdat het besturen van een gemeenschap anders vrijwel onmogelijk is, behalve door middel van dwang: “Normally the authorities must be able to count on the freedom to commit a

society without, in each instance, having to obtain the prior consent of those who control the necessary resources.” Gamson (1968: 54) definieert vertrouwen als de

waarschijnlijkheid dat het systeem gewenste uitkomsten genereert, zonder dat de bestuurde groep daar iets voor hoeft te doen. Men vertrouwt er dus op dat het

politieke systeem gewenste (beleids)uitkomsten zal genereren. Volgens Easton (1975: 447) betekent de aanwezigheid van politiek vertrouwen dat burgers geloven dat hun belangen worden behartigd, ook als de autoriteiten amper zouden worden

onderworpen aan kritische controle. Voor het regime uit een dergelijk vertrouwen zich als een symbolische tevredenheid over de manier waarop het land bestuurd wordt, over hoe het bestuurlijke proces verloopt.

(4)

In de literatuur wordt, als het gaat om politiek vertrouwen, vaak een

onderscheid gemaakt tussen specifiek en diffuus vertrouwen. Easton (1975: 437) was de eerste die dit onderscheid onder woorden bracht: “Some types of evaluations are

closely related to what the political authorities do and how they do it. Others are more fundamental in character because they are directed to basic aspects of the system.” Het eerste type wordt door Easton specific support genoemd, het tweede type diffuse support. Bij specifiek vertrouwen gaat het dus grofweg om het vertrouwen in

onder meer bepaalde ambtsdragers en actoren die op dat moment in het systeem opereren, terwijl het bij diffuus vertrouwen juist gaat om het vertrouwen in het functioneren van het politieke systeem als geheel, in de organisatie en werking van het systeem zoals dat functioneert binnen de maatschappij waaruit het voorkomt.

Norris (2011: 15) bouwt voort op dit door Easton geformuleerde onderscheid tussen specifiek en diffuus vertrouwen. Norris onderscheidt vijf verschillende niveaus van vertrouwen, die worden beschreven in volgorde lopend van het meest diffuse niveau tot het meest specifieke niveau van vertrouwen. Het eerste, meest diffuse niveau heeft betrekking op nationale identiteit. Het gaat dan om het gevoel te behoren tot een gezamenlijke natie, iets dat zich vaak uit in gevoelens van patriottisme,

nationale trots en een gevoel van nationale identiteit, alsmede in gevoelens ten opzichte van andere volkeren en internationale instituties zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie. Wanneer gesproken wordt over nationale identiteit wordt volgens Norris gedoeld op het bestaan van gemeenschappen die zich verbonden voelen op basis van een gezamenlijk thuisland, een gedeelde geschiedenis, gezamenlijke culturele mythen en symbolen, en gedeelde economische middelen, rechten en plichten (2011: 5).

Het tweede niveau dat beschreven wordt heeft betrekking op de

instemming met de principes en normatieve waarden waar het regime op gebaseerd is. Het gaat dan kort gezegd om de steun voor de legitimiteit van de constitutionele vormen en regels binnen een staat. Wanneer gekeken wordt naar de steun voor

democratische principes, stelt Norris dat democratie doorgaans wijdverbreid als meest ideale bestuursvorm wordt gezien (2011: 6). Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de minimalistische benadering van democratie (waarbij de nadruk vooral ligt op vrije en eerlijke verkiezingen) en de meer maximalistische benadering, waarbij democratische regimes volgens Dahl (1971) gekenmerkt worden door de volgende instituties: gekozen bestuurders, vrije en eerlijke verkiezingen, inclusief stemrecht,

(5)

het recht om je verkiesbaar te stellen, vrijheid van meningsuiting, toegang tot alternatieve informatie en vrijheid van vereniging.

Op het derde niveau van politiek vertrouwen wordt ingegaan op de

tevredenheid over het daadwerkelijke functioneren van het regime. Het gaat dan om tevredenheid over de “performance of democracy” of “satisfaction with the way

democracy works”. Het vierde niveau heeft betrekking op het vertrouwen in de

kerninstituties van de staat, waaronder de wetgevende, controlerende en uitvoerende macht, maar ook andere overheidsorganisaties, zoals de politie, het leger en de ambtenarij (Norris, 2011: 8).

Bij het vijfde en laatste niveau van politiek vertrouwen, het meest specifieke, gaat het om het vertrouwen in “incumbent office holders”, dat wil zeggen het

vertrouwen in bepaalde personen in autoriteitsposities. Er wordt onder meer gekeken naar de opvattingen over de eerlijkheid en responsiviteit van politici en de waardering van presidenten en premiers, partijleiders, ministers en parlementariërs (Norris, 2011: 8-15). In oudere liberale democratieën kan een crisis in het vertrouwen in bepaalde gezagsdragers, bijvoorbeeld bij corruptieschandalen, meestal opgevangen worden zonder grote gevolgen voor het vertrouwen en de stabiliteit van het systeem als geheel. In meer instabiele staten kan een dergelijke leiderschapscrisis soms wel leiden tot bredere veranderingen in het regime als geheel en tot negatieve gevolgen voor de stabiliteit en functionaliteit van de staat (Norris, 2011: 8).

De verschillende hierboven behandelde vormen van politiek vertrouwen tonen aan dat politiek vertrouwen moeilijk als één geheel gemeten kan worden. Het

vertrouwen verschilt vaak per institutie. In de volgende paragraaf (over de gebruikte data en methode) zal worden toegelicht welk politiek orgaan in dit onderzoek centraal zal worden gesteld, en waarom.

2.2 Ontwikkelingen in het vertrouwen in de politiek op de verschillende niveaus

Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkelingen in het vertrouwen in de politiek door de jaren heen, blijkt volgens Norris dat, in tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, er in zogenaamde “established democracies” geen sprake is van een significante afname van het vertrouwen in het politieke systeem (2011a: 4). Zoals eerder al aangegeven is het voor een goed inzicht in de ontwikkelingen belangrijk om te kijken naar het vertrouwen in de politiek op verschillende niveaus. Op het meest diffuse

(6)

niveau van politiek vertrouwen blijkt dat wanneer het gaat om gevoelens van nationale trots en nationale identiteit er geen sprake is van een afname, ondanks de verwachting dat het proces van globalisering hiertoe zou kunnen leiden. Nationalisme blijkt sterk en stabiel aanwezig te blijven, ook in West-Europese landen die al lange tijd lid zijn van de Europese Unie (Norris, 2011a: 4-5).

Een vergelijkbare ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer een analyse wordt gemaakt van meer specifieke vormen van politiek vertrouwen, bijvoorbeeld dat in nationale regeringen, parlementen en politieke partijen. Er is in de Verenigde Staten en Europa zelden sprake van significante, langdurige dalingen in het vertrouwen in deze instituties. Eerder zijn er door de jaren heen golfbewegingen in het vertrouwen waarneembaar. Binnen landen zijn er soms contrasten in het vertrouwen in

verschillende instituties te ontdekken: zo is er in de Verenigde Staten sprake van een langdurige, significante daling in het vertrouwen in de wetgevende macht, maar wordt het vertrouwen in de uitvoerende en controlerende macht hierdoor niet beïnvloedt. In Europa is in sommige landen het vertrouwen in democratische instituties groter geworden, terwijl het in andere landen gedaald is. Het vertrouwen in de natiestaat en de tevredenheid over de werking van de democratie zijn er in ieder geval niet minder op geworden, integendeel (Norris 2011a: 5).

Het feit dat er geen sprake is van een duidelijke afname in het politieke vertrouwen op de verschillende niveaus betekent uiteraard niet dat burgers altijd tevreden zijn over het functioneren van de politieke instituties: volgens Norris (2011a: 5) is er sprake van een “persistence of the democratic deficit”, waarbij “satisfaction with the performance of democracy continues to diverge from public

aspirations”. Wanneer er sprake is van een laag vertrouwen in bepaalde politieke

instituties kan dit volgens Norris (2011a: 8) uiteindelijk leiden tot een afbrokkeling in het vertrouwen in de democratie als geheel. Volgens Marien en Hooghe (2011: 267) leidt een laag vertrouwen in de politieke instituties tot minder acceptatie van de beslissingen van deze instituties in de samenleving. Hierdoor worden instituties gedwongen om meer te investeren in het afdwingen van de naleving van de regels, waardoor de bestuurspraktijk moeilijker en duurder wordt, en de effectiviteit van het bestuur en het functioneren van het democratisch proces bedreigd worden. Ook Geissel (2008: 855-869) lijkt er van uit te gaan dat een bepaald vertrouwen in het bestuur noodzakelijk is, maar stelt dat er ook weer niet teveel vertrouwen moet zijn. De bestuurskwaliteit kan volgens Geissel profiteren van burgers die een kritische (niet

(7)

per definitie ontevreden) houding hebben ten opzichte van het bestuur; bijvoorbeeld het afdwingen van strengere controle op corruptie door burgers kan leiden tot een vergroting van de legitimiteit en effectiviteit van het bestuur.

2.3 Sociaal vertrouwen als verklarende factor

Nu hierboven is ingegaan op de definiëring en longitudinale ontwikkeling van de verschillende niveaus van politiek vertrouwen, zal worden gekeken naar enkele zaken die in de literatuur worden aangeduid als zijnde mogelijke verklaringen voor het vertrouwen van mensen in de politiek. Hierbij zal, in verband met de hoofdvraag van dit onderzoek, vooral aandacht worden besteed aan het concept sociaal vertrouwen.

Norris (2011a: 5-6) gebruikt in haar analyse het zogenaamde “market model”, waarin drie mogelijke verklaringen voor het ervaren democratische tekort vergeleken worden. De nadruk wordt gelegd op lange termijn-culturele veranderingen onder burgers, waarbij ten eerste rekening wordt gehouden met de structurele toename van “cognitive and civic skills” onder burgers, veroorzaakt door betere kwaliteit van onderwijs en de modernisering van de samenleving. Ten tweede is er aandacht voor generatieverschillen als het gaat om “self-expression values” in

post-geïndustrialiseerde samenlevingen. Het derde element waar aandacht voor is heeft betrekking op de verklarende kracht van theorieën op het gebied van sociaal kapitaal; op dit laatste element zal hieronder worden ingegaan.

De Social Capital Theory stelt dat sociaal vertrouwen een belangrijk en centraal element is in een “complex and virtuous circle of social attitudes, behavior,

and institutions” die samen de basis vormen voor een goed functionerend

democratisch bestuur (Zmerli en Newton, 2008: 706). De theorie stelt dat vertrouwen zorgt voor een sociaal klimaat waarin de nadruk ligt op samenwerking en bovendien bijdraagt aan de stimulering van “collective behavior” en inachtneming van het algemeen belang door burgers. Wanneer er sprake is van meer sociaal vertrouwen is het voor burgers makkelijker, minder risicovol en vruchtbaarder om zich te mengen in publieke zaken; dit zorgt voor een versterking van de sociale instituties in de civil

society die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren (vreedzaam, stabiel en

efficiënt) van het democratische systeem. De aanwezigheid van een goed

functionerend democratisch systeem en goed bestuur kan zorgen voor een toename van zowel het politieke als het sociale vertrouwen, omdat burgers beter in staat

(8)

worden gesteld “to cooperate effectively in both private and public affairs”. Volgens de Social Capital Theory zijn sociaal en politiek vertrouwen dus nauw verwant, en ondersteunen ze elkaar (Zmerli en Newton, 2008: 707).

Putnam (2000: 11) stelt dat een brede en voortdurende erosie van sociaal kapitaal in de afgelopen decennia een verklaring kan vormen voor de democratische ontevredenheid onder een aanzienlijk gedeelte van het Amerikaanse volk, dat steeds minder vertrouwen lijkt te hebben in de effectiviteit van bepaalde overheidsinstituties. Putnam omschrijft sociaal kapitaal als volgt: “social capital” refers to features of

social organization such as networks, norms, and social trust that facilitate

coordination and cooperation for mutual benefit” (2000: 2). Volgens Putnam is het

zo dat “over the last two or three decades … civic society has shrunk, and more

people are watching TV”. Als mogelijke redenen voor deze inkrimping worden de

toename van het aantal vrouwen dat werkt, de vergrote mobiliteit van families en een veranderende volkssamenstelling genoemd (2000: 1).

Aandacht voor hoe een ommekeer in deze ontwikkeling naar steeds minder sociale verbondenheid bewerkstelligd kan worden, om zo te zorgen voor een herstel als het gaat om zaken als burgerparticipatie- en vertrouwen, is van groot belang (2000: 11). In dat licht komt Putnam met een aantal aandachtspunten omtrent de ontwikkelingen op het gebied van sociaal kapitaal, waarin hij ingaat op hoe er kan worden bijgedragen aan een toename van burgerlijke samenwerking en sociaal vertrouwen. Het meest dringende aandachtspunt heeft betrekking op de manier waarop door middel van overheidsbeleid invloed kan worden uitgeoefend op de vorming van sociaal kapitaal. Als voorbeelden van manieren waarop de overheid invloed kan uitoefenen op de vorming van netwerken noemt Putnam onder meer het instellen van community colleges (door de overheid gefinancierde scholen) en de verlaging van de belasting op giften aan goede doelen (2000: 10-11).

Hoewel het door de Social Capital Theory verwachte verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen aannemelijk lijkt, is er geen overvloed aan empirisch bewijs beschikbaar dat deze bewering ondersteunt. Als voorbeeld hiervan halen Zmerli en Newton een onderzoek van Kaase (1999: 13) aan, dat stelt dat “the

statistical relationship between interpersonal trust and political trust is small indeed”.

Ook in eerder onderzoek van Newton (2001) werd erop gewezen dat het belang van vertrouwen, zoals dat door verschillende vooraanstaande politieke theoretici door de jaren heen benadrukt is, misschien wel overschat wordt. Er wordt gesteld dat

(9)

gegevens van individuele survey’s deze gedachtentraditie in twijfel trekken, bijvoorbeeld omdat er weinig bewijs wordt gevonden voor een sterke samenhang tussen sociaal en politiek vertrouwen (Newton, 2001: 201).

Zmerli en Newton (2008: 706) constateren echter dat er wel degelijk sprake lijkt te zijn van een sterk significant verband tussen sociaal vertrouwen aan de ene kant en het vertrouwen in politieke instituties en tevredenheid over democratie aan de andere kant, en bieden dus ondersteuning aan deze belangrijke bewering binnen de

Social Capital Theory. De auteurs stellen dat er door een verbeterde

onderzoeksmethode (de resultaten zijn gebaseerd op betere, meer sensitieve

metingen) sprake is van een grotere betrouwbaarheid en accuratesse vergeleken met veel van de eerdere onderzoeken op dit terrein (Zmerli en Newton, 2008: 706). Het lijkt er dus op dat er wel degelijk een sterk verband bestaat tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen, en dat het slechts aan gebrekkige onderzoeksmethoden te wijten was dat dit in voorgaand onderzoek niet veel vaker is aangetoond.

2.4 Hypothese

Nu hierboven is ingegaan op de twee belangrijkste concepten in dit onderzoek en hun onderlinge relatie, zal in de volgende paragrafen verslag worden gedaan van het eigen onderzoek op dit gebied, dat zich zal concentreren op Nederland. Volgend uit de bestaande theorieën en recente onderzoeksresultaten aangaande de relatie tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen, lijkt het niet onrealistisch om te verwachten dat er een significant verband tussen het sociaal vertrouwen van mensen en hun vertrouwen in nationale politieke instituties gevonden zal worden. Dit verband zal naar verwachting positief van aard zijn, dat wil zeggen: een groter sociaal kapitaal leidt tot een groter vertrouwen in de nationale politiek. De onderzoekshypothese is daarom als volgt geformuleerd: ‘Sociaal vertrouwen heeft een positief effect op het vertrouwen in de nationale politiek’. Deze hypothese is in figuur 1 schematisch weergegeven.

Figuur 1

(10)

3. Data en methode

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van het onderzoek: er wordt een toelichting gegeven op onder meer de geselecteerde casus, de operationalisering van de concepten, en de gebruikte variabelen en methode.

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data uit de European Social

Survey uit 2008.  De data in de European Social Survey (hierna: ESS) zijn verzameld onder respondenten in meerdere Europese landen (N = 52158). Omdat dit onderzoek zich alleen richt op de casus Nederland, en dus alleen de attitudes van respondenten uit dat land van belang zijn, zijn de data gefilterd zodat alleen Nederlandse

respondenten worden meegenomen in de statistische analyse. Hierdoor is het aantal respondenten in het onderzoek kleiner (N = 1829), maar nog steeds groot genoeg om een kwantitatief onderzoek uit te kunnen voeren. Met behulp van de gegevens uit de ESS wordt een meervoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd om zo een beeld te krijgen van het verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen.

3.1 Operationalisering van het concept sociaal kapitaal

Voor de meting van het sociaal kapitaal is in de operationalisering gekozen voor drie variabelen die voor een valide meting van sociaal vertrouwen kunnen zorgen. Het gaat dan om de variabele ppltrst (v14): Most people can be trusted or you can’t be too

careful, de variabele pplfair (v15): Most people try to take advantage of you, or try to be fair en de variabele pplhlp (v16): Most of the time people helpful or mostly looking out for themselves. Door gebruik te maken van deze variabelen kan naar verwachting

de meest valide meting gedaan worden van het sociaal vertrouwen van de respondent, omdat de variabelen specifiek voor dat doel in de ESS zijn opgenomen. De variabele

most people can be trusted or you can’t be too careful is een intervalvariabele,

waarbij respondenten kunnen antwoorden op een schaal die loopt van 0 (you can’t be

too careful) tot 10 (most people can be trusted). De tweede variabele, most people try to take advantage of you, or try to be fair, is ook een intervalvariabele die loopt van 0

(most people try to take advantage of me) tot 10 (most people try to be fair). Hetzelfde geldt voor most of the time people helpful or mostly looking out for themselves: het antwoordmodel van deze variabele met het meetniveau interval loopt van 0 (people

(11)

de variabelen geldt dus dat hoe hoger de respondent scoort, des te groter is diens sociaal vertrouwen.

In dit onderzoek is er voor gekozen om de drie hierboven beschreven

variabelen samen te voegen in één schaalvariabele die betrekking heeft op het sociaal vertrouwen, getiteld socialtrust. Deze variabele zal in de regressieanalyse gebruikt worden als onafhankelijke variabele, in plaats van de drie variabelen apart. Voor de samenvoeging tot één schaalvariabele zijn een factor- en betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Een selectie van de relevante resultaten hiervan is gepresenteerd in de tabellen 1.1 en 1.2. Uit tabel 1.1 blijkt dat er slechts één factor is (1 = 1,857). Tabel 1.2 toont aan dat Cronbach’s Alpha (die aangeeft in welke mate de gehanteerde variabelen hetzelfde concept meten) 0,687 is. Idealiter was deze waarde wat hoger geweest (boven de 0,7); toch is ervoor gekozen, zoals in vergelijkbare onderzoeken ook is gedaan, een schaalvariabele van de drie gecombineerde variabelen te creëren.

Tabel 1.1 Factoranalyse – Total Variance Explained

Initial Eigenvalues

Component Total % Variantie Cumulatief %

1 1,857 61,885 61,885

2 0,668 22,254 84,140

3 0,476 15,860 100,000

../../../PP.pptx

Tabel 1.2 Betrouwbaarheidsanalyse

Cronbach’s Alpha Aantal variabelen

0,687 3

Operationalisering van het concept politiek vertrouwen

In de ESS van 2008 zijn meerdere vragen opgenomen die betrekking hebben op het vertrouwen dat de respondenten hebben in de politiek. Er wordt gevraagd naar het vertrouwen in het nationale parlement (trstprl: Trust in country’s parliament), in het rechtssysteem (trstlgl: Trust in the legal system), in politici (trstplt: Trust in

(12)

politicians), in politieke partijen (trstprt: Trust in political parties), in het Europese

Parlement (trstep: Trust in the European Parliament) en naar het vertrouwen in de Verenigde Naties (trstun: Trust in the United Nations). Ook is er nog een variabele die betrekking heeft op de tevredenheid van de respondenten over de werking van de democratie in hun land (stfdem: How satisfied with the way democracy works in

country).

Omdat dit onderzoek zich richt op het vertrouwen in de nationale politiek, worden de variabelen die het politiek vertrouwen meten in organen op het

supranationale niveau van het Europees Parlement en de Verenigde Naties, in ieder niet meegenomen. Ter operationalisering van politiek vertrouwen is in dit geval gekozen voor de variabele die het vertrouwen meet in een institutie die zich bevindt op het vierde door Norris (2011: 8) beschreven, vrij specifieke niveau van politiek vertrouwen: het nationale parlement. Door het effect van sociaal kapitaal op het vertrouwen in het nationale parlement te meten, wordt gepoogd een helder beeld te schetsen van het effect van sociaal kapitaal op het vertrouwen in de nationale politiek.

De reden dat er voor de operationalisering van het concept ‘politiek

vertrouwen’ uiteindelijk gekozen is voor de variabele trust in country’s parliament, en niet voor bijvoorbeeld trust in politicians of trust in political parties (die

betrekking hebben op metingen op Norris’ vijfde, meest specifieke niveau van politiek vertrouwen), is dat er in de theorie als het gaat om politiek vertrouwen door bijvoorbeeld Newton en Norris (2000: 2) meer belang wordt gehecht aan het

vertrouwen in een institutie als het nationale parlement dan aan bijvoorbeeld het vertrouwen in politici. De auteurs stellen: “An erosion of confidence in the major

institutions of society, especially those of representative democracy, is a far more serious threat to democracy than a loss of trust in other citizens or politicians”.

Terwijl politici en politieke leiders komen en gaan, zijn instituties zoals het parlement zogenaamde “pillars of society”: wanneer het vertrouwen in dit soort instituties afneemt is dit een sterke indicatie van ontevredenheid over de moderne maatschappij. In de grote en onpersoonlijke moderne wereld is, als het gaat om sociale en politieke stabiliteit, het vertrouwen in instituties steeds belangrijker geworden in vergelijking met de kwaliteit van de interpersoonlijke relaties tussen burgers (Newton en Norris, 2000: 2).

De variabele trust in country’s parliament (v18) wordt gemeten op intervalniveau. De schaal loopt van 0 (geen enkel vertrouwen) tot 10 (volledig

(13)

vertrouwen). Net als bij de onafhankelijke schaalvariabele geldt dus dat hoe hoger de score is op de onafhankelijke variabele trust in country’s parliament, des te groter is het vertrouwen.

Controlevariabelen

De controlevariabelen die worden meegenomen in de statistische analyse hebben betrekking op een aantal zaken die regelmatig worden aangeduid als zijnde mogelijk van invloed op sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen. Door de controlevariabelen mee te nemen in de analyse wordt bekeken of er, gecontroleerd voor andere mogelijke verklaringen, inderdaad sprake is van een significant effect van sociaal kapitaal op politiek vertrouwen.

Enkele factoren die vaak van invloed blijken te zijn op het vertrouwen in de politiek zijn gevoelens van religiositeit, gevoelens van geluk en de tevredenheid over het eigen leven (Zmerli en Newton, 2008: 712). De variabelen in de ESS die deze factoren weerspiegelen en die als controlevariabelen zullen worden gebruikt, zijn

rlgdgr: How religious are you (v195), happy: how happy are you (v137) en stflife: How satisfied with life as a whole (v121). Dit zijn allen intervalvariabelen, waarbij op

een schaal van 0 tot 10 kan worden aangegeven of men 0 (totaal niet religieus/zeer ongelukkig/zeer ontevreden) tot 10 (zeer religieus/zeer gelukkig/zeer tevreden) is.

Andere controlevariabelen die zullen worden gebruikt hebben betrekking op bepaalde sociaal-demografische kenmerken van de respondenten, zoals het geslacht en het opleidingsniveau. De variabele gndr: gender (v271) kent, zoals verwacht, twee categorieën: man (1) en vrouw (2) . De variabele edlvdnl: Highest level of education,

Netherlands (v351) is iets uitgebreider, en geeft het hoogst genoten opleidingsniveau

van de respondent aan, van ‘basisschool niet afgemaakt’ tot

‘doctoraat/gepromoveerd’. Voor gebruik in de regressieanalyse is de variabele gehercodeerd in een dummy-variabele. Hierbij is een onderscheid gemaakt in (0) lager opgeleiden (van ‘basisschool niet afgemaakt’ tot en met ‘MBO-plus voor havisten’), en (1) hoger opgeleiden (van ‘VWO, HBS, atheneum, gymnasium afgemaakt’ tot en met ‘doctoraat/gepromoveerd’).

Nu hierboven is ingegaan op onder meer de gebruikte data, de variabelen en de onderzoeksmethode, kan in de volgende paragraaf begonnen worden met het uiteenzetten en analyseren van de resultaten. Aan de hand van deze resultaten zal

(14)

bekeken worden of de hypothese zoals die in het theoretisch kader geformuleerd is, ‘sociaal vertrouwen heeft een positief effect op het vertrouwen in de nationale politiek’, aangenomen dan wel verworpen moeten worden.

4. Resultaten

In deze sectie zullen de resultaten van de statistische analyse aangaande het verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen gepresenteerd worden. Er zal eerst worden ingegaan op de enkelvoudige regressie van het effect van sociaal vertrouwen op het vertrouwen in het nationale parlement. Vervolgens zullen de resultaten van de meervoudige regressie gepresenteerd worden, waarin gecontroleerd wordt op

gevoelens van religiositeit, gevoelens van geluk, de tevredenheid over het eigen leven, opleidingsniveau en geslacht. Tot slot zal bekeken worden of, op basis van deze resultaten, de in het theoretisch kader geformuleerde onderzoekshypothese aangenomen dan wel verworpen moet worden, en is er aandacht voor een mogelijk verklarend causaal mechanisme.

4.1 Enkelvoudige regressieanalyse

De resultaten van de enkelvoudige regressieanalyse die gedaan is om inzicht te verwerven in het verband tussen sociaal vertrouwen en vertrouwen in het nationale parlement worden weergegeven in tabel 2. Uit tabel 2.1 blijkt dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van een significant positief verband tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele (Pearson’s rho = 0,369). Inhoudelijk betekent dit dat sociaal vertrouwen een positief effect heeft op het vertrouwen in de politiek. De R Square van 0,137 geeft de verklaarde variantie van de afhankelijke variabele door de

onafhankelijke variabele weer. Hieruit valt af te lezen dat 13,7% van de variantie van ‘vertrouwen in het nationale parlement’ wordt verklaard door ‘sociaal vertrouwen’.

Tabel 2.1 Enkelvoudige regressie op politiek vertrouwen

Pearson’s r R Square

(15)

Uit de F-toets voor het gehele model in de ANOVA (tabel 2.2) blijkt dat er sprake is van een significant model (Sig. = 0,000). Het regressiecoëfficiënt van 0,503 in tabel 2.3 geeft aan dat hoe meer sociaal vertrouwen de respondent heeft, hoe groter het vertrouwen in het nationale parlement is. Bij één stap op de schaal van sociaal vertrouwen neemt het vertrouwen in het parlement met 0,503 toe.

Tabel 2.2 ANOVA met onafhankelijke variabele ‘trust in country’s parliament’

Sum of Squares Vrijheids- graden Mean Square F Sig. Regressie 974,532 1 974,532 283,595 0,000 Residual 6164,815 1794 3,436 Totaal 7139,347 1795 Tabel 2.3 Regressiecoëfficiënt Sociaal vertrouwen 0,503*

Tweezijdig significant met * alfa = 0,001

4.2 Meervoudige regressieanalyse

In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de meervoudige regressieanalyse op de onafhankelijke variabele ‘vertrouwen in het nationale parlement’. Het verband tussen sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen wordt in deze analyse gecontroleerd voor geslacht, tevredenheid over het leven, gevoelens van geluk, gevoelens van religiositeit en opleidingsniveau. Tabel 3.1 toont aan dat de waarde van Pearson’s rho 0,435 is, ietwat hoger dan bij de enkelvoudige regressie. Er bestaat dus een positief verband tussen de onafhankelijke variabelen en de

afhankelijke variabele. Uit de R Square van 0,181 valt af te lezen dat het totale percentage van de variantie van ‘vertrouwen in het nationale parlement’ dat door de onafhankelijke variabelen verklaard wordt, 18,1% bedraagt; een toename van bijna vijf procent ten opzichte van de enkelvoudige regressie met als enige onafhankelijke variabele ‘sociaal vertrouwen’.

(16)

Tabel 3.1 Meervoudige regressie op politiek vertrouwen

Pearson’s r R Square

0,425 0,181

In tabel 3.2 komt naar voren dat het gehele model significant is (Sig. = 0,000). Als we kijken naar het regressiecoëfficiënt van ‘sociaal vertrouwen’ in tabel 3.3 blijkt dat dit met een waarde van 0,435 wat kleiner is geworden in vergelijking met het

regressiecoëfficiënt in de enkelvoudige regressie (0,503): het controleren van het verband tussen sociaal vertrouwen en vertrouwen in het parlement voor geslacht, tevredenheid over leven, geluk, religiositeit en opleidingsniveau heeft een deel van het verband weggenomen. De controlevariabelen verklaren dus ook een deel, maar zeker niet alle variantie van de afhankelijke variabele.

Naast ‘sociaal vertrouwen’ is er bij drie van de vijf controlevariabelen sprake van een significant regressiecoëfficiënt. Dit is het geval bij de variabelen ‘geslacht’, ‘geluk’ en ‘opleidingsniveau’; de coëfficiënten van die laatste twee tonen

bijvoorbeeld aan dat een toename bij deze variabelen leidt tot een toename van het vertrouwen in het parlement. Wanneer we kijken naar de Beta-coëfficiënten in tabel 3.3 blijkt dat ‘sociaal vertrouwen’, vergeleken met de controlevariabelen, relatief gezien de grootste invloed heeft op ‘vertrouwen in het parlement’, met een

gestandaardiseerd regressiecoëfficiënt van 0,320. Ook opleidingsniveau heeft met een

Beta van 0,159 een relatief groot gewicht. Vast staat echter dat er, ook na toevoeging

van de verschillende controlevariabelen, sprake is van een significant positief verband tussen het sociaal vertrouwen en het vertrouwen in het nationale parlement; het sociaal vertrouwen is in dit model de belangrijkste voorspeller van vertrouwen in het parlement.

In tabel 4 wordt tot slot vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een te grote onderlinge correlatie tussen de onafhankelijke variabelen. De Tolerance-waarden bevinden zich allen (ruim) boven de kritische grens van 0,20; dit wijst erop dat er van multicollineariteit tussen de variabelen geen sprake is.

(17)

Tabel 3.2 ANOVA met onafhankelijke variabele (inclusief controlevariabelen) Sum of Squares Vrijheids- graden Mean Square F Sig. Regressie 1256,140 6 209,357 64,316 0,000 Residual 5696,487 1750 3,255 Totaal 6952,627 1756 Tabel 3.3 Coëfficiënt SE Beta Sociaal vertrouwen 0,435** 0,031 0,320 Geslacht -0,329** 0,087 -0,083 Tevredenheid over leven 0,067 0,045 0,050 Geluk 0,103* 0,048 0,070 Religiositeit 0,001 0,014 0,002 Opleidingsniveau 0,663** 0,092 0,159

Tweezijdig significant met * alfa = 0,05 en ** alfa = 0,001

Tabel 4 Toets multicollineariteit

Tolerance Sociaal vertrouwen 0,911

Geslacht 0,975

Tevredenheid over leven 0,422

Geluk 0,432

Religiositeit 0,971

Opleidingsniveau 0,968

4.3 Hypothesetoetsing en causaal mechanisme

Uit de bovenstaande resultaten blijkt dat er, zoals verwacht, sprake is van een positief verband tussen sociaal kapitaal (gemeten door de variabele ‘sociaal vertrouwen’) en

(18)

politiek vertrouwen (gemeten door de variabele ‘vertrouwen in het nationale parlement’) in Nederland, ook wanneer er gecontroleerd wordt voor alternatieve verklaringen als geslacht, opleidingsniveau, gevoelens van geluk, tevredenheid over het eigen leven en gevoelens van religiositeit. Sociaal kapitaal heeft van al deze variabelen de meeste verklaringskracht. Terugkomend op de in het theoretisch kader gestelde onderzoekshypothese, ‘Sociaal vertrouwen heeft een positief effect op het vertrouwen in de nationale politiek’, kan dus gesteld worden dat de hypothese dient te worden worden aangenomen.

Nu is vastgesteld dat er, ook na toevoeging van de controlevariabelen, inderdaad een significant positief verband bestaat tussen sociaal kapitaal in politiek vertrouwen, zal worden gepoogd het geconstateerde verband tussen sociaal kapitaal en het vertrouwen in de nationale politiek met behulp van een causaal model te verklaren. In het theoretisch kader is al ingegaan op hoe in de Social Capital Theory getracht wordt het causale verband tussen deze twee concepten te verklaren.

Zoals eerder uiteengezet stelt de Social Capital Theory dat vertrouwen zorgt voor een sociaal klimaat waarin de nadruk ligt op samenwerking, en dat het

bovendien bijdraagt aan de stimulering van “collective behavior” en inachtneming van het algemeen belang door burgers. Sociaal vertrouwen draagt er dus toe bij dat het voor burgers makkelijker, minder risicovol en vruchtbaarder is om zich te mengen in publieke zaken. Doordat burgers dit daarom vaker zullen doen, worden de sociale instituties in de civil society die noodzakelijk zijn voor een vreedzaam, stabiel en efficiënt functioneren van het democratische systeem versterkt. De aanwezigheid van een krachtige civil society leidt er dus toe dat de kwaliteit van het democratisch bestuur in een land toeneemt. Als er in een land sprake is van een goed functionerend democratisch systeem en van goed bestuur, kan dit zorgen voor een toename van zowel het politieke als het sociale vertrouwen, omdat burgers beter in staat worden gesteld “to cooperate effectively in both private and public affairs” (Zmerli en Newton, 2008: 707). Met andere woorden, de political efficacy van mensen neemt toe. Burgers hebben over het algemeen meer het gevoel dat ze zelf in staat zijn om de politiek te begrijpen en er aan deel te nemen (internal efficacy), en hebben meer vertrouwen in het vermogen van de overheid om tegemoet te komen aan hun wensen (external efficacy) (Craig e.a., 1991: 1407-1408). In figuur 2 is geprobeerd de

bovenstaande verklaring voor het causale verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen schematisch weer te geven.

(19)

Figuur 2

Sociaal kapitaal +

Klimaat van samenwerking / collective behavior

+ +

Kracht civil society +

Kwaliteit democratisch bestuur +

Politiek vertrouwen

Nu de onderzoekshypothese is aangenomen en er ingegaan is op een theoretische verklaring voor het gevonden verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen, zal er in paragraaf vijf worden overgaan tot onder meer de beantwoording van de in dit onderzoek gestelde hoofdvraag: ‘Leidt sociaal vertrouwen tot een groter

vertrouwen in de Nederlandse nationale politiek?’.

5. Conclusie en discussie

In deze paragraaf zal om te beginnen een beknopte samenvatting van de belangrijkste elementen uit dit onderzoek gegeven worden. Vervolgens zal met behulp daarvan een zo volledig mogelijk antwoord op de hoofdvraag worden geformuleerd. Daarnaast is er ruimte voor discussie en suggesties aangaande mogelijk vervolgonderzoek en beleidsaanbevelingen.

(20)

5.1 Samenvatting en beantwoording hoofdvraag

In paragraaf twee, het theoretisch kader, werd uitgebreid ingegaan op de definiëring en theorieën omtrent de twee belangrijkste concepten in dit onderzoek, sociaal kapitaal en politiek vertrouwen. In het gedeelte over politiek vertrouwen kwamen onder andere de verschillen tussen specifiek en diffuus vertrouwen, en de

verschillende door Norris’ geformuleerde niveaus van politiek vertrouwen, aan bod. Ook kwam naar voren dat er van een structurele significante afname van het politiek vertrouwen, die vaak wordt vermoed, geen sprake lijkt te zijn. In de subparagraaf over sociaal kapitaal werd aan de hand van de Social Trust Theory ingegaan op het

veronderstelde theoretische verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen; ook was er aandacht voor het empirische bewijs dat voor dit verband te vinden is en voor mogelijkheden voor de overheid om met bepaalde beleidsmaatregelen bij te dragen aan een versterking van het sociaal kapitaal in de maatschappij.

In de paragraaf drie werd een toelichting gegeven op de gebruikte data en methoden in dit onderzoek. Er werd een verklaring gegeven voor de keuze van de onafhankelijke- en controlevariabelen, en de afhankelijke variabele ‘vertrouwen in het nationale parlement’. Op basis van de literatuur leek een meting naar het vertrouwen in dit instituut interessanter dan een meting van bijvoorbeeld het vertrouwen in politici of politieke partijen.

In de vierde paragraaf werden de resultaten van de statistische analyse van het verband tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen gepresenteerd. Hieruit kwam naar voren dat er inderdaad sprake is van een significant, positief verband tussen de beide concepten, ook wanneer er gecontroleerd wordt voor vaak genoemde andere verklaringen voor politiek vertrouwen. De in het theoretisch kader opgestelde onderzoekshypothese kon op basis hiervan worden aangenomen. Tot slot werd er geprobeerd om door middel van een causaal model het gevonden verband te verklaren, met daarbij aandacht voor de rol van onder meer het sociale klimaat, de sociale instituties in de civil society en de kwaliteit van het democratisch bestuur.

Concluderend kan worden gesteld dat de hoofdvraag van dit onderzoek, ‘Leidt sociaal vertrouwen tot een groter vertrouwen in de Nederlandse nationale politiek?’, als volgt kan worden beantwoord: sociaal vertrouwen heeft inderdaad een significant positief effect op het vertrouwen in de nationale politiek. Als er sprake is van meer sociaal vertrouwen, leidt dat tot een groter vertrouwen in de politiek. Een mogelijke

(21)

verklaring hiervoor wordt gevonden wanneer er rekening wordt gehouden met de rol van onder meer het sociale klimaat, de sociale instituties in de civil society en de kwaliteit van het democratisch bestuur.

5.2 Discussie

Nu uit dit onderzoek is gebleken dat er in Nederland een positief verband bestaat tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen, is het interessant om te bekijken of er voor de overheid manieren zijn om, door middel van de stimulering van het sociaal vertrouwen in de maatschappij, bij te dragen aan een versterking van het vertrouwen van de Nederlandse burger in de nationale politiek. De in het theoretisch kader door Putnam (1997) aangedragen mogelijkheden aangaande beleidskeuzes hebben betrekking op de Verenigde Staten, maar de strekking ervan (bijvoorbeeld het investeren in toegankelijk publiek onderwijs) lijkt ook op Nederland toepasbaar te zijn. Vertaald naar de Nederlandse context kan worden gesteld dat een mogelijke manier om te zorgen voor voldoende sociaal vertrouwen betrekking heeft op het door de overheid in stand houden en verbeteren van de toegankelijkheid van het (hoger) onderwijs.

Hoewel geprobeerd is om in de statistische analyse zoveel mogelijk relevante controlevariabelen mee te nemen, is het goed om te vermelden dat sommige zaken die regelmatig genoemd worden als zijnde mogelijk van invloed op het vertrouwen in de politiek, zoals het inkomen, vanwege praktische redenen niet in de analyse betrokken zijn. Enige voorzichtigheid aangaande de resultaten van dit onderzoek is daarom gepast. Wat echter pleit voor de aannemelijkheid van de resultaten in dit onderzoek is dat ze wel degelijk in grote lijnen overeenstemmen met de resultaten van

vergelijkbaar, recent onderzoek aangaande de relatie tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen. Een ander punt van aandacht wanneer we terugkijken op dit onderzoek heeft betrekking op de mogelijke endogeniteit tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen. Deze concepten hangen sterk met elkaar samen, en het kan niet worden uitgesloten dat het causale verband ook de andere kant op werkt.

In dit verslag is de aandacht enkel gericht op de relatie tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen in Nederland. Het lijkt, ook wanneer gekeken wordt naar ander onderzoek op dit gebied (Zmerli en Newton, 2008), aannemelijk dat het positieve verband dat in Nederland tussen de twee concepten bestaat, ook in andere landen zal

(22)

bestaan. Het is echter niet mogelijk om op basis van de resultaten van dit ene onderzoek algemene uitspraken te doen over de relatie tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen in andere landen. Vervolgonderzoek naar vergelijkbare samenhang in andere, ook niet-Europese landen, zou hier meer inzicht in kunnen bieden. Daarnaast zou het interessant zijn om een breed, longitudinaal onderzoek naar de relatie tussen sociaal kapitaal en politiek vertrouwen te doen. Kan worden

vastgesteld of toe- of afname van het sociaal kapitaal in landen op de lange termijn inderdaad ook leidt tot een toe- of afname van het vertrouwen in de politiek?

Literatuur

Craig, S. e.a. (1991) Measuring Internal Political Efficacy in the 1988 National Election Study. The American Political Science Review, 85(4): 1407-1413. Dahl, R. (1971) Polyarchy. New Haven: Yale University Press.

Easton, D. (1975) A Re-Assessment of the Concept of Political Support. British

Journal of Political Science, 5(4): 435-457.

Gamson, W. (1968) Power and Discontent. Homewood: Dorsey.

Geissel, B. (2008). Do Critical Citizens Foster Better Governance? A Comparative Study. West European Politics, 31(5): 855-873.

Kaase, M. (1999) Interpersonal Trust, Political Trust and Non-institutionalised Political Participation in Western Europe. West European Politics, 22(3): 1–23.

Marien, S. en Hooghe, M. (2011). Does Political Trust Matter? An Empirical Investigation into the Relation between Political Trust and Support for Law Compliance. European Journal of Political Research, 50(2): 267-291.

Newton, K. (2001) Trust, Social Capital, Civil Society, and Democracy. International

Political Science Review, 22(2): 201–214.

Newton, K. en Norris, P. (2000) Confidence in Public Institutions: Faith, Culture or

(23)

Newton, K. en Zmerli, S. (2008) Social Trust and Attitudes Towards Democracy.

Public Opinion Quarterly 72(4): 706-724.

Norris, P. (2011) Democratic Deficit: Critical Citizens Revisited (hoofdstuk 2, digitaal). New York: Cambridge University Press.

Norris, P. (2011a) Democratic Deficit: Critical Citizens Revisited (hoofdstuk 12, digitaal). New York: Cambridge University Press.

Putnam, R. (2000). Bowling Alone: The Collapse and Revival of American

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Keep track of the international situation in the areas falling within the common foreign and security policy, help define policies by drawing up ‘opinions’ for the

Using an action research method in a case at the Dutch Tax and Customs Administration, we devised an approach based on network analysis theory to support choosing partners based

Tuomarla (1999) donne l’exemple ci-dessous pour montrer qu’il y a également des exemples dans lesquels on trouve une structuration (pseudo-) dialogique, ce qui veut dire que le

Hoewel er uit het onderzoek van Brown et al., (2014) blijkt dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd als mensen ook andere activiteiten naast sportactiviteiten doen, blijkt dit voor

De verschillende netwerken die mensen bezitten zijn typerend voor sociaal kapitaal (Scheepers & Janssen, 2001) deze netwerken kunnen in het bijzonder voor ouderen

Het inzicht dat professionele organisaties ‘bottom-up’ die- nen te worden aangestuurd om voluit profijt te kunnen trekken van de expertise van uitvoerders is verder

De fysieke omgeving wordt verbeterd en de bevolking zal meer heterogeen zijn dan voor de herstructurering, daarom luidt de hypothese: Het sociaal kapitaal van bewoners

Het kan zeker zijn dat na verloop van tijd er meer basis ontstaat voor de opbouw van sociaal kapitaal tussen oud leden van beide verenigingen, wanneer