• No results found

Democratische tekorten en de stem op populistisch radicaal rechts

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Democratische tekorten en de stem op populistisch radicaal rechts"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Democratische tekorten en de stem op populistisch radicaal rechts.

Egbert Knoop, 10654925

Begeleider: Wouter van der Brug

Definitieve versie, 27-6-2014

Masterscriptie politicologie: politieke theorie en gedrag

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ...3

Theoretisch kader ...9

Democratische tekorten ...5

De relatie met populistisch radicaal rechts ...6

Hypothesen ...9

Controlevariabelen ... 10

Methoden ... 12

Gebruikte data ... 12

Casusselectie ... 12

Operationalisatie van de variabelen ... 13

Analyse ... 15

Resultaten en discussie ... 17

Vergelijking van de modellen ... 17

Vergelijkend landenonderzoek ... 20

Conclusies ... 26

Literatuuroverzicht ... 28

Bijlagen ... A. overzicht van onafhankelijke variabelen ... 30

Tabellen en figuren ... Tabel 1: verwachte relaties tussen democratische principes en stem op PRR ...9

Tabel 2: overzicht van geselecteerde populistische radicaal rechtse partijen ... 14

Tabel 3: vergelijking tussen de drie modellen ... 19

Tabel 4. Verklarende variabelen voor stem op PRR per land . ... 21

Figuur 1: bescherming van minderheden en PRR ... 24

Figuur 2: directe democratie en PRR ... 24

Figuur 3: invloed EU-lidstaten en PRR ... 25

Figuur 4: regeringswissel en PRR ... 25

(3)

1. Inleiding

De wetenschappelijke aandacht voor het electorale succes van populistisch radicaal rechtse partijen is al jaren onverminderd groot. Er worden tal van motieven van kiezers om op deze partijen te stemmen onderzocht. Geslacht, leeftijd, sociale klasse, opleidingsniveau, linksrechtspositie, opvattingen over immigratie en politieke onvrede zijn hiervan de meest terugkerende verklaringen (Norris, 2005; Mudde, 2007). In haar boek Democratic Deficits (2007)komt Norris met een nieuwe manier om politieke onvrede te conceptualiseren. Volgens haar is er een kloof tussen wat kiezers van de politiek verwachten en waarnemen. Aan de ene kant is er sprake van overweldigende steun voor democratische principes. Aan de andere kant zijn kiezers ontevreden over het functioneren van de praktijk. Deze discrepantie zijn de democratisch tekorten waar de titel van haar boek naar verwijst. Deze conceptualisering heeft als bijkomend voordeel dat democratie niet als geheel wordt genomen maar wordt verdeeld in onderdelen.

Norris onderzoekt welke oorzaken er voor het democratisch tekort zijn en welke gevolgen dit heeft voor een aantal vormen van politiek gedrag. Opvallend genoeg maakt kiesgedrag hier geen onderdeel van uit. In het kader van verklaringen voor de stem op populistisch radicaal rechts roept dit de vraag op of kiezers die grote democratische tekorten waarnemen eerder voor deze partijen kiezen. Deze onderzoeksvraag is niet alleen interessant omdat hier nog geen onderzoek naar is gedaan. Het opsplitsen van democratie in principes heeft als groot voordeel dat op basis van de ideologie van populistisch radicaal rechtse partijen er een aantal specifieke onderdelen van

democratie aan te wijzen zijn die mogelijk de stem op PRR verklaren. Bij eerder onderzoek is gekeken naar de invloed van tevredenheid met democratie als geheel als verklarende variabele. Indien dit kan worden gespecificeerd naar enkele onderdelen van democratie is dit een belangrijke bijdrage voor het wetenschappelijk debat. Naar verwachting gaat het hier om vier democratische principes: bescherming van de rechten van minderheden, directe democratie, invloed van EU-lidstaten op het nationale beleid en de rol van de media. In hoofdstuk 2 worden al deze concepten en verwachte relaties verder uitgewerkt.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 toegelicht welke onderzoeksmethoden zijn gebruikt en hoe het democratisch tekort in dit onderzoek precies is gemeten. De gehanteerde meetmethode heeft als voordeel dat niet alleen beter inzichtelijk wordt in hoeverre men tevreden is over democratische principes, maar ook wordt gemeten waarom dit zo is. Aan de hand van een logistische

regressieanalyse wordt de invloed van de democratische tekorten op de stem voor radicaal rechts onderzocht. Hierbij wordt gecontroleerd voor bestaande verklaringen.

(4)

In hoofdstuk 4 worden de resultaten besproken. Eerst worden twee vormen van

operationalisering van democratische tekorten vergelijken met bestaande verklaringen. Daarnaast wordt een vergelijkend landenonderzoek gedaan. Aan de hand van deze analyses wordt onderzocht of er een aantal onderdelen van democratie kunnen worden aangewezen om de stem op

populistisch radicaal rechts te verklaren. Hieruit volgt als belangrijkste conclusie dat democratisch tekorten met betrekking tot de bescherming van rechten van minderheden, directe democratie en de invloed van andere EU-lidstaten op het nationaal beleid aanleiding geven tot het stemmen op PRR-partijen. Deze effecten zijn echter niet erg wijdverspreid. De bestaande verklaringen geslacht, opleiding, linksrechtsplaatsing en tevredenheid met democratie blijken daarentegen wel in bijna alle landen significant van invloed.

(5)

2. Theoretisch kader

In dit theoretisch kader worden alle gehanteerde concepten en verwachte relaties uitgewerkt. Het concept democratische tekorten van Norris (2007) staat hier centraal. Er wordt uitgelegd wat hier precies onder verstaan wordt en waarom er een verband wordt verwacht met de stemkeuze voor populistisch radicaal rechts. Ook worden enkele bestaande verklaringen die als

controlevariabelen zullen dienen bij de analyse besproken. Ten slotte worden de theoretische verwachtingen omgezet in concrete hypotheses die centraal zullen staan bij analyse en bespreking van de resultaten.

Democratische tekorten

Binnen de bestaande literatuur worden tal van concepten gehanteerd om de houding van kiezers ten opzichte van de politiek te omschrijven. Er wordt bijvoorbeeld zowel gesproken over

tevredenheid als vertrouwen. Over specifieke personen of instituties tot democratie als geheel. Norris (2007) introduceert het concept democratische tekorten om duidelijkheid te scheppen binnen deze wirwar van verklaringen. Dit concept is gebaseerd op het werk van Easton met betrekking tot ‘systeemsteun’. Easton maakt een onderscheid tussen twee vormen van steun voor het politieke bestel. Aan de ene kant is er sprake van specifieke steun voor bijvoorbeeld bepaalde politieke

actoren. Hier tegenover staat diffuse steun voor bijvoorbeeld de natiestaat. Hierop baseert Norris vijf dimensies die de mate van steun voor het politieke systeem aangeven. Dit zijn steun voor de

natiestaat, steun voor democratische principes, tevredenheid met het functioneren van democratie en politiek, vertrouwen in instituties en tevredenheid met politici. Deze dimensies zijn gerangschikt van meest diffuse naar meest specifieke steun (Norris, 2007: 3-6).

De tweede en derde dimensie vormen de twee componenten waarop Norris vervolgens het idee van democratische tekorten baseert: “The size of any democratic deficit derives from the overwhelming approval of democratic values and principles, which are widely expressed in most societies today, and yet the more skeptical evaluations of the democratic performance of

governments, which are also relatively common.” (Norris, 2007: 14). Het tweede gedeelte van deze omschrijving gaat over hoe kiezers de praktijk beoordelen. Onderzoek waar politieke onvrede als verklarende factor wordt gebruikt voor de stem op radicaal rechts richt zich op deze dimensie. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van tevredenheid met democratie (Lubbers et al, 2002: 63; Arzheimer, 2009: 268). Uit deze onderzoeken blijkt dat kiezers die ontevreden zijn over het

functioneren van democratie vaker op populistisch radicaal rechts stemmen. Het innovatieve van het werk van Norris is dat zij deze waardering van de praktijk koppelt aan hoe het volgens kiezers zou

(6)

moeten zijn. De eerste van deze dimensies geeft weer wat burgers van democratie verwachten. Oftewel, welke democratische principes, normen en waarden vinden zij belangrijk. Indien er sprake is van een verschil tussen het ideaal en beoordeling van de praktijk is er sprake van een democratisch tekort (Norris, 2007: 13-15).

Een andere verbetering van dit model is democratie niet als geheel wordt genomen maar er gebruik wordt gemaakt van democratische principes. Kriesi et al (2013) schrijven dat de vaagheid van het concept ‘democratie’ een groot nadeel heeft. Men moet aannemen dat iedereen bij democratie aan hetzelfde denkt. In werkelijkheid is dit niet het geval en is het voor de onderzoeker gissen naar wat zijn respondenten onder democratie verstaan. Door in plaats van democratie gebruik te maken van specifieke onderdelen van democratie kan dit probleem grotendeels worden ondervangen (Kriesi et al, 2013: 2-7).

Het gebruik van democratische tekorten is in conceptueel opzicht een grote stap voorwaarts in vergelijking met de andere concepten die gebruikt worden om politieke onvrede te omschrijven. De operationalisering van Norris sluit hier echter niet goed bij aan. De vraagzijde, het totaal van

democratische waarden en principes, wordt gemeten door te kijken in hoeverre kiezers deze ondersteunen. De aanbodzijde bestaat uit de beoordeling van het politieke systeem waaronder zij leven. Concreet komt dit neer op de tevredenheid met het functioneren van democratie, instituties en politici. Idealiter zouden vraag en aanbod op dezelfde wijze gemeten worden. Dus een vergelijking welke democratische principes door burgers worden gesteund en in hoeverre hieraan wordt voldaan. Of een vergelijking tussen wat burgers verwachten van bepaalde instituties en in hoeverre deze instituties aan de verwachtingen voldoen. Waarschijnlijk is de gemankeerde vergelijking die Norris maakt noodgedwongen ingegeven. Er was ten tijde van het verschijnen van haar boek nog geen data beschikbaar die de ideale vorm van vergelijken tussen vraag en aanbod mogelijk maakt. Inmiddels is deze data beschikbaar in het geval van opvattingen met betrekking tot een groot aantal

democratische principes. Dit maakt het mogelijk het model van Norris verder te verfijnen. De

vraagzijde van de democratie kan worden omschreven als de door burgers als ideaal geschetste vorm hiervan. De aanbodkant bestaat uit de mate waarin men van mening is dat dit principe ook van toepassing is in het eigen land. Het verschil tussen ideaal en praktijk geeft vervolgens weer of er sprake is van een democratisch tekort.

De relatie met populistisch radicaal rechts

Volgens Norris hebben democratische tekorten mogelijk gevolgen voor politiek gedrag. Dit onderzoekt zij door te kijken naar opkomst bij verkiezingen, politieke interesse en protest politics. Uit de analyse blijkt dat democratische tekorten geen significant verband heeft met politieke interesse. Tegen de verwachting in blijkt een democratisch tekort tot een afname van de bereidheid om

(7)

protestactiviteiten te ondernemen te leiden (Norris, 2007: 6). De keuze voor deze vormen van politiek gedrag is erg opvallend. Norris gaat specifiek in op onderzoek dat aantoont dat ontevreden kiezers hun onvrede op conventionele manieren uiten. Zij blijven niet weg bij verkiezingen of kiezen voor protest politics (Norris, 2007: 14). Toch kiest zij ervoor de effecten van democratische tekorten op deze laatste te onderzoeken. Het ligt meer voor de hand om bijvoorbeeld te onderzoeken of er een relatie is met de opkomst van nieuwe politieke partijen. De relatie met populistisch radicaal rechts is hiervoor de ideale casus. Deze partijen hebben sinds de eeuwwisseling met name in Noordwest-Europa grote electorale successen geboekt. De kritiek op de gevestigde partijen is een speerpunten van PRR (Norris, 2005: 149-150). De opkomst van radicaal rechts zou dus kunnen betekenen dat kiezers die democratische tekorten waarnemen op deze wijze hun onvrede uiten.

Aan de hand van het profiel van radicaal rechtse partijen verwacht ik het effect van democratische tekorten bij een aantal democratische principes de kop op steekt. Populistisch radicaal rechtse partijen profileren zich met name op het gebied van immigratie en de multiculturele samenleving. Niet zomaar wordt er vaak ook wel gesproken van anti-immigratiepartijen. Volgens Mudde hoort dit nativisme tot kern van de ideologie van deze partijfamilie (2007: 18-19). Het is daarom aannemelijk dat een democratisch tekort met betrekking tot de bescherming van de rechten van minderheden een verband zal hebben met het wel of niet stemmen op deze partijen. Degene die vinden dat de rechten van minderheid meer gewaarborgd worden dan nodig is binnen een

democratie zullen eerder op PRR stemmen. Omgekeerd zal dit ook het geval zijn. Personen die vinden dat de rechten van minderheden onvoldoende beschermd worden zullen zich niet snel tot een radicaal rechtse partij wenden.

Naast nativistische standpunten speelt ook euroscepticisme een belangrijke rol binnen radicaal rechts. Hoewel de meeste partijen Europese samenwerking op zich niet afwijzen hebben zij problemen met de huidige invulling hiervan (Mudde, 2007: 164-165). Hier wordt echter niet gevraagd naar de opvatting ten opzichte van de Europese Unie, maar in hoeverre de nationale regering rekening moet houden met andere lidstaten bij het vormen van beleid. Een negatieve houding ten opzicht van de EU zal waarschijnlijk van invloed zijn op de beantwoording van deze vraag. Daarnaast speelt ook het populistische karakter van radicaal rechts hier een rol: de regering zal de wil van het eigen volk moeten uitvoeren. Rekening houden met andere landen past hier niet in. Hieruit volgt dat een negatieve opvatting over de invloed van andere lidstaten van de EU tot een stem op radicaal rechtse partijen leidt.

Een ander principe waar de populistische grondslag van deze partijen effect op zal hebben is dat van directe democratie. PRR ziet het referendum als het middel bij uitstek om ervoor te zorgen dat de wil van het volk prevaleert boven die van de elite (Mudde, 2007: 151-152). Respondenten die menen dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van referenda zullen dus eerder geneigd zijn te

(8)

stemmen op populistisch radicaal rechts. Dit is ook omgekeerd het geval. Voorstanders van de representatieve democratie zullen dit middel afwijzen en daarom minder snel op radicaal rechts stemmen.

Ook klinkt er vanuit populistisch rechts radicale hoek vaak kritiek op de rol van de media. Zij zien deze als vertolker van de belangen van de gevestigde orde (Mudde, 2007: 67). In Italië is de media voor Beppe Grillo een van de twee kasten (naast het politieke systeem) die bestreden moet worden. Hij spreekt in dit kader zelfs van “the fascism of the news media” (Bordignon & Ceccarini, 2013: 430-431). Opvattingen over de rol van de media worden op twee manieren onderzocht. Ten eerste wordt gekeken naar in hoeverre men de informatie betrouwbaar acht. Ten tweede speelt de vrijheid die de media wordt toegedicht een rol. In het eerste geval zal de kritiek die PRR op de media levert

waarschijnlijk mensen aantrekken die de media onbetrouwbaar vinden. In dit geval is er een positief verband tussen ontevredenheid hierover en het stemmen op PRR. In het tweede geval kan het beide kanten opgaan, afhankelijk van de functie die iemand aan de media toedicht. Aan de ene kant is het mogelijk dat men vindt dat de media te weinig vrijheid heeft, zij dienen de belangen van de

gevestigde orde. Aan de andere kant heeft de media misschien juist teveel vrijheid. De media zou zich ondergeschikt moeten maken aan de belangen van het volk. Empirisch onderzoek zal moeten uitwijzen of deze relaties bestaan.

Naast deze vier onderwerpen zijn er nog twee principes waar de richting van de relatie zal verschillen al naar gelang er specifieke factoren in het spel zijn. De eerste hiervan is kritiek op de regering. Vaak wordt aangetoond dat kiezers van PRR ontevreden zijn over de regering (bijvoorbeeld Norris, 2005: 183). Ik verwacht echter dat dit wordt veroorzaakt door de afwezigheid van PRR in regeringen. Landen waar deze partijen onderdeel uitmaken van de regering zullen kiezers die

ontevreden zijn over de regering niet op deze partijen stemmen. Landen waar deze partijen oppositie voeren zullen juist kiezers trekken die vinden dat wel ontevreden zijn. Concreet komt dit erop neer dat in Zwitserland en Denemarken er mogelijk een negatief verband tussen het principe

regeringswissel en keuze voor deze partijen is. In andere landen is dit omgekeerd.

Ook op het gebied van sociale gelijkheid kunnen hier verschillende effecten optreden. Gedurende de opkomst van radicaal rechtse partijen stonden deze op economisch gebied neoliberaal beleid voor. Vanaf eind jaren ’90 zijn de meesten steeds meer richting socialisme opgeschoven. Er zijn

uitzonderingen hierop: in Zwitserland voldoet de Zwitserse Volkspartij nog wel aan het klassieke profiel (Kitschelt, 2004: 10). De Lange (2007: 429) bevestigt de nieuwe economische positie van radicaal rechts. Het Front National, Vlaams Belang en (in mindere mate) de Lijst Pim Fortuyn nemen op sociaaleconomisch gebied een middenpositie in. In Finland propageert de radicaal rechtse partij zelfs een uitgesproken economisch links beleid. De Ware Finnen maken zich sterk voor het behoud van de verzorgingsstaat en herverdeling van welvaart via belastingen (Arter, 2010: 494-495). De

(9)

verschillen tussen deze landen komen mogelijk ook tot uiting in het effect dat de variabelen van sociale gelijkheid hebben.

Tabel 1: verwachte relaties tussen democratische principes en stem op PRR

Principe Omschrijving Verband met PRR

Rol van de media Opvattingen over de vrijheid en betrouwbaarheid van de media.

+

Bescherming van minderheden

In hoeverre is het van belang dat de rechten van minderheden beschermd worden tegen de meerderheid.

+

Directe democratie Houding ten opzichte van het houden van referenda in het belang van democratie.

+

Invloed EU-lidstaten Hoeveel rekening moeten nationale regeringen houden met de opvattingen van andere lidstaten van de EU bij het vormen van beleid.

+

Regeringswissel Wordt een slecht presterende regering hiervoor voldoende gestraft bij de verkiezingen?

+/-

Sociale gelijkheid Is het van belang dat voor democratie dat de regering sociale gelijkheid nastreeft.

+/-

(10)

Hypothesen

Op basis van de verwachte invloed van de eerder genoemde onderdelen van de democratie zijn de volgende hypothesen opgesteld. De richting van de hypothese geeft steeds weer welke relatie er wordt verwacht.

H1: Kiezers die vinden dat de rechten van minderheden teveel beschermd worden zijn eerder geneigd te stemmen op populistisch radicaal rechts.

H2: Kiezers die vinden dat de regering teveel rekening houdt met andere EU-lidstaten zijn eerder geneigd te stemmen op populistisch radicaal rechts.

H3: Kiezers die een positieve houding ten opzichte van directe democratie hebben zijn eerder geneigd te stemmen op populistisch radicaal rechts.

H4: Kiezers met een negatieve houding ten opzichte van de media zijn eerder geneigd te stemmen op populistisch radicaal rechts.

Omdat over de principes regeringswissel en sociale gelijkheid verwacht wordt dat de richting afhangt van het land zijn hier geen hypothesen over. In tabel 1 zijn alle verwachtingen samengevat.

Controlevariabelen

Omdat tot een goede meting van de invloed van het democratisch tekort op het stemmen voor populistisch radicaal rechts te komen is het van belang een aantal controlevariabelen op te nemen in het verklarende model. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van verklaringen waarvan eerder onderzoek heeft aangetoond dat deze van belang zijn. Deze overige verklaringen zijn in te delen in sociale en demografische factoren en attitudes als verklaring voor de stem op radicaal rechts (Norris, 2005; Mudde, 2007).

De eerste groep bestaat uit verklaringen die zich richten op de sociale en demografische achtergrond van aanhangers van populistisch radicaal rechts. Over twee van deze verklaringen bestaat brede consensus. De eerste hiervan is van geslacht. Dit is een van de indicatoren voor een stem op PRR waarvan het meest is aangetoond dat deze van invloed is. Onder meer Lubbers et al (2002: 368), Givens (2004: 50), Norris (2005: 138) en Arzheimer (2009: 10) laten zien dat het zijn van een man een significant effect heeft op deze keuze. Ten tweede bevestigen tal van onderzoeken het bestaan van de relatie tussen opleidingsniveau en de keuze voor PRR in verschillende landen en periodes (Lubbers et al, 2002: 18, 21; Arzheimer & Carter, 2006: 429; Van der Brug & Mughan, 2007: 39; Arzheimer, 2009: 267). Volgens Kriesi et al is dit effect te verklaren aan de hand van

mondialisering. Deze ontwikkeling heeft op bijvoorbeeld laaggeschoolde arbeiders negatieve

(11)

gevolgen. Deze ‘losers of globalization’ zijn daardoor eerder geneigd zich tot PRR te wenden omdat deze partijen zich sterk maken voor het behoud van nationale grenzen (2008: 50).

Verklaringen met betrekking tot attitudes bestaan uit politieke opvattingen van kiezers die van invloed zijn op het stemmen voor radicaal rechtse partijen. Volgens van der Brug et al is de

ideologische afstand (gemeten via zelfplaatsing op de linksrechtsschaal) de belangrijkste voorspeller hiervoor. Kiezers van PRR verschillen hierin niet van de kiezers van andere partijen (2005: 563). Ook Norris (2005: 208) toont dit verband aan. De kritiek op het gebruik van de linksrechtsschaal is dat deze vooral sociaaleconomische onderwerpen bevat. Populistisch radicaal rechtse partijen profileren zich echter op standpunten met betrekking tot immigratie en multiculturalisme. Kriesi en zijn

medeauteurs stellen dat deze onderwerpen een aparte dimensie vormen naast de

sociaaleconomische linksrechtsverdeling (2008). Volgens deze visie voldoet de linksrechtsschaal niet langer om kiezers in te delen. Van der Brug en Van Spanje bevestigen dat de voorkeuren kiezers inderdaad via deze tweedimensionale opvatting kunnen worden geplaatst. De posities van partijen vormen echter, met uitzondering van Europese integratie, nog altijd één dimensie (2005: 327). Dit houdt in dat kiezers worden beperkt in hun keuze. Zij zullen zich moeten schikken naar het door de partijen geleverde eendimensionale stelsel. Jost et al onderschrijven dit. Hoewel het mogelijk is de voorkeuren van kiezers op meerdere dimensies in te delen zal men in de praktijk gebruik maken van een eendimensionale structuur (2009: 315).

(12)

4. Methoden

In dit hoofdstuk worden alle methodologische aspecten met betrekking tot dit onderzoek

uitgelegd en verantwoord. Eerst volgt een bespreking van de keuze voor de gebruikte dataset en hoe hieruit de te onderzoeken casussen zijn geselecteerd. Vervolgens wordt de operationalisering van de gehanteerde concepten behandeld. Tot slot wordt uitgelegd welke statistische analyses worden uitgevoerd en hoe de resultaten hiervan geïnterpreteerd moeten worden.

Data

De data die in dit paper wordt gebruikt is afkomstig van het European Social Survey (ESS) 2012. De grootschalige opzet van dit onderzoek heeft een aantal voordelen. Ten eerste kan er een vergelijking tussen verschillende landen worden gemaakt. Ten tweede maakt het hoge aantal respondenten toetsing van een groot aantal onafhankelijke variabelen mogelijk. Ten derde is het ESS ook

inhoudelijk opzicht uitermate geschikt. Deze dataset bevat namelijk vragen die perfect aansluiten bij het hier gehanteerde concept van democratische tekorten. Zo wordt democratie niet alleen als een geheel genomen, maar maakt men onderscheid tussen een groot scala aan onderdelen die deel uitmaken van democratie. Dit zijn vrije en eerlijke verkiezingen, deliberatie, keuzemogelijkheden, vrijheid van oppositie voeren, rol van de media, bescherming van minderheden, directe democratie, gelijkheid voor de wet, regeringswissel, sociale gelijkheid, uitleg van beleid en invloed van andere EU-lidstaten. Hoewel niet over al deze onderdelen hypothesen zijn opgesteld worden ze voor de

volledigheid allemaal in het onderzoek meegenomen. Mogelijk blijken democratische principes waar geen theoretische verwachtingen over zijn toch relevant bij het verklaren van de stem op PRR.

Van elk van deze onderdelen zijn de respondenten gevraagd hoe belangrijk dit voor een

democratie is en hoe dit in de praktijk functioneert. Ook bevat het ESS 2012 vragen met betrekking tot partijkeuze bij de laatste nationale verkiezingen en zijn er indicatoren opgenomen die als controlevariabelen kunnen dienen.

Casusselectie

Het ESS 2012 is uitgevoerd in 23 landen. Omdat het effect van tevredenheid met democratie op een stem voor populistische radicaal rechtse partijen in dit paper centraal staat valt een groot aantal landen af. Ten eerste is de relevante data niet voor alle landen beschikbaar. Hierdoor vallen

bijvoorbeeld Oostenrijk en Hongarije af. Ten tweede zijn enkel landen waar minimaal 2,5 procent van de respondenten aangeeft op een populistisch rechtse partij te hebben gestemd meegenomen in de analyse. Dit heeft tot gevolg dat er bijna enkel landen uit Noordwest-Europa overblijven. Buiten

(13)

dit gebied zijn alleen in Rusland en Israël partijen actief die als populistisch rechts te boek staan, voldoende mate van succes kennen en waarvan de data beschikbaar is. Deze twee democratieën verschillen enorm van de volwassen democratieën in Noordwest-Europa. Daarom heb ik ervoor gekozen deze twee buiten beschouwing te laten. Hierdoor blijven acht landen over. Dit zijn België (Vlaanderen), Denemarken, Finland, Frankrijk, Nederland, Noorwegen , Zweden en Zwitserland. In deze landen zijn ook acht partijen actief die als populistisch radicaal rechts kunnen worden aangemerkt.

Operationalisatie van de variabelen Afhankelijk

Het ESS 2012 bevat een variabele waar de respondent gevraagd is op welke partij hij of zij bij de laatste nationale verkiezingen heeft gestemd. Deze is gehercodeerd tot een dichotome variabele waar onderscheid wordt gemaakt tussen een stem op een populistische radicaal rechtse partij of een stem op één van de andere partijen. Aan de hand van bestaande literatuur is vastgesteld welke partijen populistisch kunnen worden genoemd. In tabel 2 is weergeven welke partijen als

populistisch rechts worden aangemerkt en welke bron hiervoor is gebruikt. Wel moeten opgemerkt dat de Ware Finnen en de Noorse Vooruitgangspartij niet onmiskenbaar als populistisch radicaal rechts worden gezien. Bijvoorbeeld Mudde (2013) sluit deze uit. Anderen reken deze wel tot de PRR-familie. Per land zijn vervolgens de overige partijen samengenomen. Hierbij zijn stemmen op ‘blanco’ of ‘overige partijen’ buiten beschouwing gelaten. Dit is ook het geval wanneer er sprake is van

meerdere populistische partijen om zo te voorkomen dat de groep ‘andere partijen’ ook populistisch rechts zou bevatten. Hieruit ontstaan de acht afhankelijke variabelen die voor het vergelijkend landenonderzoek gebruikt worden. Alle landen worden ook samengenomen in een geaggregeerde variabele.

(14)

Tabel 2: overzicht van geselecteerde populistische radicaal rechtse partijen

Land Naam partij Bron

België (Vlaanderen) Vlaams Belang (VB) Mudde (2013)

Denemarken Deense Volkspartij (DF) Bale (2010), Mudde (2013)

Finland Ware Finnen (PS) Arter (2010), Rovny (2013)

Frankrijk Front National (FN) Mudde (2013)

Nederland Partij voor de Vrijheid (PVV) Bale (2010), Mudde (2013)

Noorwegen Vooruitgangspartij (FrP) Bale (2010)

Zweden Zwedendemocraten (SD) Mudde (2013)

Zwitserland Zwitserse Volkspartij (SVP) Mudde (2013)

Onafhankelijk

De onafhankelijke variabelen bestaan ten eerste uit twee groepen met ieder veertien nieuwe indicatoren van democratische tekorten. De eerste groep meet enkel in hoe groot de democratische tekorten zijn. De tweede toont ook aan welke richting een tekort heeft: schiet de praktijk tekort bij het ideaal of wordt een democratisch principe in de praktijk juist teveel nageleefd? Daarnaast worden vier controlevariabelen meegenomen waarvan uit eerder onderzoek is gebleken dat zij van invloed zijn op de keuze voor populistische partijen.

De eerste twee groepen variabelen worden samengesteld uit het ESS 2012 aan de hand van de twee typen vragen over veertien aspecten van democratie. Respondenten is eerst gevraagd in hoeverre zij een bepaald onderdeel van democratie ook daadwerkelijk van belang achten hiervoor. Een voorbeeld hiervan is de vraag: “Hoe belangrijk is de bescherming van de rechten van

minderheden voor democratie?”. De antwoorden lopen hier van 0 – niet van belang tot 10 – enorm van belang. Het tweede type vraag draait om waardering van de praktijk. Hier wordt gemeten in hoeverre de respondent van mening is dat de rechten van minderheden in het eigen land ook daadwerkelijk beschermd worden. Ook dit levert een schaal van 0 (niet van toepassing) tot 10 (volledig van toepassing) op. Door deze score af te trekken van het ideaal ontstaat een schaal die aangeeft in hoeverre men een democratisch tekort waarneemt in het geval van de bescherming van minderheden. Deze schaal loopt van -10 tot 10. Het eerste uiterste houdt in dat iemand van mening is dat de bescherming van minderheden niet van belang is voor democratie, maar dat dit in de

(15)

praktijk wel gebeurt. Met andere woorden, de rechten van minderheden zijn veel meer beschermd dan men vindt dat democratie vereist. Iemand die maximaal op deze schaal scoort vindt juist dat de rechten van minderheden veel minder beschermd worden dan nodig is voor de democratie. Deze schaal wordt gehercodeerd zodat deze van 0 tot 10 loopt om het vergelijken met andere variabelen te vergemakkelijken. Appendix A bevat een overzicht waar is aangegeven hoe deze schaal gelezen moet worden.

Omdat daarnaast wordt gekeken of een democratisch tekort op zichzelf van invloed is worden hiervan ook de absolute waarden genomen. Het maakt hier dus niet uit of men in de praktijk meer of minder naleving van het ideaal waarneemt. Dit levert een schaal van 0 (geen tekort) tot 10 (maximaal tekort) op. Op deze manier kan bekeken worden of een tekort op zichzelf tot de keuze voor

populistisch radicaal rechts leidt.

De controlevariabelen worden rechtstreeks overgenomen uit het ESS 2012. Dit zijn de

linksrechtsschaal, tevredenheid met democratie, geslacht en opleidingsniveau. Deze eerste variabele is de zelfplaatsing op de klassieke linksrechtsverdeling. Deze schaal loopt van 0 – links tot 10 – rechts. Te tweede is gevraagd hoe tevreden met in met het functioneren van de democratie in eigen land. De antwoorden vormen een schaal van 0 – extreem ontevreden tot 10 – extreem tevreden. Bij geslacht zijn vrouwen gecodeerd als 0, mannen als 1. Opleidingsniveau is gemeten aan de hand van de ISCED-maatstaf. Deze loopt van 0 – basisonderwijs tot 6 – MA-niveau.

Analyse

Aan de hand van een logistische regressieanalyse wordt onderzocht welk van de onafhankelijk variabelen van significante invloed zijn op een stem voor een populistische partij. De samengestelde variabele van alle acht landen wordt gebruikt. Hiermee worden drie modellen met elkaar vergeleken. Eerst wordt enkel het effect van de controlevariabelen gemeten. Vervolgens worden de

waargenomen tekorten van de democratische principes hieraan toegevoegd. Aan de hand hiervan kan de waarde van het meten van onderdelen van democratie worden beoordeeld. Het derde model bevat de controlevariabelen en de variabelen die meten waarom men meent dat er een tekort is. De resultaten van deze analyse zullen gebruikt worden om de hypothesen te testen.

Voor het vergelijkende gedeelte van dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van de indicatoren van model 3. Per land wordt een logistische regressieanalyse gemaakt zodat inzichtelijk wordt welke verschillen er tussen landen zijn. Om de interpretatie van aangetoonde effecten beter

interpreteerbaar te maken worden deze aan de hand van de first differences methode grafisch weergeven. Dit houdt in dat per score van een voorspellende variabele wordt berekend wat de waarschijnlijkheid van een stem op het populisme is. Hierbij worden alle andere variabelen in het model constant gehouden. De berekende waarschijnlijkheden kunnen vervolgens in een grafiek

(16)

worden gezet waardoor in een oogopslag duidelijk is hoe de invloed van de voorspellende variabele zich ontwikkeld (King et al, 2000: 10). Aan de hand van het volgende schema wordt duidelijker hoe dit exact in zijn werk gaat.

Stel stem op PRR = Y; voorspellende variabele = X; overige variabelen = Y en Z Aan de hand van logistische regressie worden de constante en B-waarden berekend. Van de overige variabelen wordt het gemiddelde berekend.

Aan de hand hiervan kunnen de volgende vergelijkingen worden ingevuld. Eerst wordt de logistische waarde van Y berekend. Deze wordt vervolgens omgezet in de waarschijnlijkheid.

Ylog = constante +X(waarde) BX + (gemiddeldey * BY + gemiddeldeZ * BZ )

P(Y) = 1 - 1/(1 + exp(ylog))

Door de waarde van X te veranderen wordt de waarschijnlijk per punt op de schaal van de voorspellende variabele bekend. Deze kunnen in een grafiek worden gezet met X op de horizontale en p(Y) op de verticale as.

(17)

5. Resultaten en discussie

De resultaten van de analyse worden in twee delen besproken. Ten eerste worden de uitkomsten van de logistische regressie gebruikt om te bepalen in hoeverre de nieuwe meetmethode van democratische tekorten een toevoeging is op de bestaande verklaringen voor een stem op

populistisch radicaal rechts. Hierbij wordt van de indicatoren zowel de absolute als relatieve mate van de tekorten getest. In het tweede gedeelte wordt een vergelijking binnen en tussen de

verschillende landen gemaakt. Er wordt gebruikt gemaakt van de tweede vorm van democratische tekorten omdat hiermee gemeten is waarom kiezers deze waarnemen.

Vergelijking van de modellen

In tabel 3 is de invloed van de verschillende modellen op de keuze voor PRR weergeven. Hierbij is als afhankelijke variabele de geaggregeerde variabele van alle acht landen gebruikt. Model 1 bevat enkel de controlevariabelen. Model 2 voegt hieraan de absolute mate van de tekorten toe. Hierbij gaat het er enkel om of kiezers menen dat een bepaald aspect van de democratie tekort schiet. Met model 3 wordt bekeken in hoeverre het uitmaakt waarom burgers dit waarnemen. Om deze effecten te interpreteren is appendix A behulpzaam.

Model 1 bevestigt de bevindingen van eerder onderzoek. Mannen die rechts, ontevreden over de democratie en laag opgeleid zijn stemmer eerder op populistisch radicaal rechts. Deze effecten zijn zeer significant. Wanneer in model 2 de absolute mate van democratische tekorten worden toegevoegd verandert hier niet veel aan. De invloed van opleidingsniveau neemt licht af, terwijl die van de andere drie stijgt. Ook zijn een aantal onderdelen van democratie significant van invloed. Opvallend zijn de resultaten van ‘rechten minderheden’ en ‘invloed EU-lidstaten’. De richting van de eerst laat zien dat hoe groter het tekort dat kiezers waarnemen met bescherming van de rechten van minderheden des te minder zij geneigd zijn op PRR te stemmen. Dit is te verklaren omdat het tekort hier ook inhoudt dat men vindt dat minderheden te weinig beschermd worden. Deze groep zal theoretisch gezien niet op PRR stemmen. Dit laat zien dat puur kijken naar het tekort en niet naar de achterliggende motivatie geen overtuigende resultaten geeft. Dit is ook het geval bij de invloed van EU-lidstaten op het regeringsbeleid. Het verband is hier wel in de verwachte richting: een tekort geeft aanleiding tot een stem op radicaal rechts. Dit tekort bestaat echter zowel uit mensen die meer als minder invloed van andere lidstaten van de EU wensen. Hoewel de relatie wel is zoals verwacht is dit dus geen bevredigend resultaat. Over het geheel genomen stijgt de verklaarde variantie zeer licht tot 0,17 (Nagelkerke’s R2).

(18)

Model drie is op basis van Nagelkerke’s R2het meest volledige model. Met een R2 van 0,186 is

deze echter niet heel veel hoger dan de 0,149 van model 1. Wanneer wordt gekeken naar de

significante effecten is wel duidelijk dat dit model het meest waardevol is om de stem op populistisch radicaal rechts te verklaren. Ten eerste valt op dat de manier waarop het tekort met de bescherming van de rechten van minderheden is gemeten duidelijk beter is dan het absolute tekort hiervan. Bij iedere stap naar rechts op deze schaal (lopend van teveel naar te weinig bescherming) neemt de kans dat men op een PRR-partij stemt af. Deze uitkomst is in lijn met hypothese 1. Ook het effect van ‘invloed EU-lidstaten’ ligt nu meer in lijn der verwachtingen. Hoewel uit model 2 blijkt dat een tekort hiervan een stem op PRR bevordert was dit effect zeer zwak. De meetmethode van model 3 laat zien dat de kans op een stem op PRR toeneemt wanneer de score op deze indicator toeneemt van meer naar minder invloed van andere lidstaten van de EU op het nationale beleid. Op basis van deze resultaten kan hypothese 2 dus bevestigd worden. Dit geldt ook voor hypothese 3. De exp (B) van 1,078 laat zien dat respondenten die vinden dat er te weinig referenda worden gehouden eerder op populistisch radicaal rechts stemmen. Deze relatie is echter flink zwakker dan de anderen.

Voor de beoordeling van hypothese 4 is model 2 meer geschikt. Zowel degene die meer of minder vrijheid en betrouwbaarheid van de media wensen kunnen theoretisch gezien als stemmers van PRR worden aangemerkt. De absolute mate van het tekort met betrekking tot de geleverde informatie laat zien dat er een klein significant effect is. Voor de mate van vrijheid die de media heeft om kritiek te uiten is dit niet zo. De uitsplitsing tussen meer en minder vrijheid en betrouwbaarheid toont geen significante verbanden aan. Omdat slechts één van de twee variabelen significant van invloed is wordt deze hypothese verworpen.

Omdat bij de principes ‘regeringswissel’ en ‘sociale gelijkheid’ naar verwachting verschillende effecten in verschillende landen optreden kunnen deze met deze analyse niet geheel naar wens worden getoetst. Het vergelijkend landenonderzoek is hiervoor meer geschikt. Uit deze analyse blijkt dat beide variabelen in model 3 significant zijn. Over het algemeen genomen kan gezegd worden dat kiezers die menen dat er een gebrek is aan wisseling van de regeringssamenstelling en nivellering eerder op PRR stemmen. Dit eerste is niet verwonderlijk. Hoewel in de meeste landen deze partijen in electoraal opzicht succes hebben leidt dit zelden tot regeringsdeelname. Kiezers die ontevreden zijn over de nieuwe samenstelling van de regering zullen waarschijnlijk uit de achterban van deze partijen komen. De richting van de opvatting over nivellering is opvallender. Hieruit zou voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat de kiezers van radicaalrechts op sociaaleconomisch vlak inderdaad linkse standpunten hebben. Analyse van de afzonderlijke landen moet uitwijzen in hoeverre de verwachtingen verder kunnen worden gestaafd.

(19)

Tabel 3: vergelijking tussen de drie modellen

Model 1 Model 2 Model 3

Linksrechtsverdeling 1,256*** 1,259*** 1,273*** Tevredenheid democratie ,789*** ,847*** ,833*** Geslacht 1,820*** 1,837*** 1,767*** Opleiding ,774*** ,765*** ,757*** Vrije verkiezingen 1,065** 1,063 Discussie ,986 ,945 Alternatieven ,962 ,946 Oppositie 1,008 1,004 Kritiek media ,999 1,061 Informatie media 1,053* 1,069 Rechten minderheden ,910*** ,821*** Referenda 1,031 1,078*** Gelijke rechtsspraak 1,025 1,050 Regeringswissel 1,033 1,105** Regering armoede 1,021 1,032 Regering nivellering 1,034 1,111*** Regering uitleg 1,007 ,976 Invloed EU-lidstaten 1,086*** ,842*** Constante ,181 ,077 ,079 Nagelkerke R2 0,149 0,17 0,186 N 8321 8321 8321

Waarden zijn exp (B), * p<0,05, ** p<0,01, *** p<0,001

(20)

Vergelijkend landenonderzoek

In tabel 4 zijn van alle variabelen met een significante invloed (p<0,05) de exponenten van B weergeven. Direct valt op dat de controlevariabelen in bijna alle landen een significant effect hebben op de stem op populistisch radicaal rechts. Waar dit het geval is zijn de relaties ook in de verwachte richting. Slechts in enkele landen gaat dit niet op.

Allereerst blijkt dat in het geval van de linksrechtsverdeling enkel in Finland en Zweden deze variabele geen significante invloed heeft. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de Ware Finnen op sociaaleconomisch gebied standpunten innemen die over het algemeen als links worden beschouwd. De verwachting was dat dit tot uiting zou komen in de variabelen van sociale gelijkheid, maar ook het ontbreken van een effect op de linksrechtsverdeling is een goede indicator voor deze combinatie van linkse en rechtse standpunten. Voor Zweden is geen duidelijke verklaring voor handen. De

linksrechtsschaal voldeed met een significantie van 0,08 echter maar net niet aan de significantietest. In de overige landen zijn de verbanden wel naar verwachting. Hoe rechtser iemand zich op de

linksrechtsschaal plaatst hoe groter de waarschijnlijkheid dat deze persoon op een PRR-partij stemt. Ten tweede blijkt dat opleidingsniveau enkel in Vlaanderen geen significante invloed heeft. Uit onderzoek van Hooghe et al blijkt dit daarentegen wel zo te zijn. Zij tonen aan dat laagopgeleiden meer geneigd zijn tot een stem op het Vlaams Belang. Dit verschil in uitkomst komt mogelijk voort uit het feit dat deze auteurs kijken naar de waarschijnlijkheid dat een laagopgeleid persoon het Vlaams Belang boven het CD&V kiest (2011: 266). In de andere landen blijkt dat een hogere opleiding inderdaad leidt tot een afname van de kans dat men populistisch rechts stemt.

De resultaten van geslacht geven een gemengd beeld. In vier van de acht landen blijkt de relatie zeer significant te zijn. In de andere ontbreekt deze volledig. Bij ‘tevredenheid met democratie’ is enkel in Zwitserland geen significante invloed waargenomen. Hier leidt een toename van

ontevredenheid met het functioneren van de democratie niet tot toename van de waarschijnlijkheid dat men voor de Zwitserse Volkspartij stemt. Voor de andere landen is dit wel het geval.

Van de nieuw opgestelde variabelen zijn een groot aantal helemaal nergens of slechts in een enkel land van significante invloed op de stem op PRR. Hierop zijn vier uitzonderingen. De bescherming van de rechten van minderheden, houden van referenda, de invloed van andere EU-lidstaten op het nationale beleid en regeringswissel hebben in drie of vier landen een significant effect. De effecten zijn dus niet heel wijdverspreid. De richting is wel zoals op basis van het profiel van populistisch radicaal rechtse partijen wordt verwacht.

(21)

Tabel 4. Verklarende variabelen voor stem op PRR per land. BE CH DK FI FR NL NO SE Linksrechtsverdeling 1,421*** 1,709*** 1,379*** 1,224*** 1,448*** 1,655*** Tevredenheid democratie ,713*** ,810*** ,779*** .813*** ,685*** ,808** ,778** Geslacht 2,398*** 1,877** 2,161** 2,4*** Opleiding ,652*** ,714*** ,788*** ,736*** ,649*** ,643*** ,696*** Vrije verkiezingen 1,378* Discussie Alternatieven Oppositie Kritiek media Informatie media Rechten minderheden ,810** ,767** ,682** Referenda 1,270* 1,230* 1,190** 1,259* Gelijke rechtsspraak Regeringswissel ,796* 1,181* 1,216* Regering armoede 1,222* Regering nivellering Regering uitleg 1,481* Invloed EU-lidstaten ,846* ,747*** ,785*** ,838* Nagelkerke R22 0,233 0,361 0,261 0,175 0,203 0,338 0,341 0,23 N 804 589 1081 1390 981 1092 1085 1183

Waarden zijn exp (B), * p<0,05, ** p<0,01, *** p<0,001

(22)

Ten eerste leidt de mening dat de rechten van minderheden minder beschermd zijn dan nodig is voor de democratie in drie landen tot een afname van de kans dat men op een PPR-partij stemt. Hierbij valt op dat dit drie Scandinavische landen zijn. Misschien toont dit aan dat deze vraagstelling niet geheel geschikt is om nativistische opvattingen te meten. Er wordt hier enkel gesproken over minderheden, niet over immigranten. In Scandinavië leeft een relatief grote etnische minderheid (Sami) die speciale rechten genieten. Voor West-Europa is dit niet het geval. In figuur 1 is de sterkte van de gevonden verbanden weergeven. Duidelijk is dat in Finland het effect flink sterker is dan in Zweden en Noorwegen. De kans dat iemand op de PS stemt loopt van 28 procent bij het meest anti-minderheden stand tot ongeveer 5 procent wanneer iemand een pro-anti-minderheden standpunt inneemt.

Daarnaast komt het populistische karakter van deze partijfamilie in Zwitserland, Denemarken, Finland en Zweden naar tot uiting via de referendumvariabale (zie figuur 2). Kiezers die vinden dat zij niet vaak genoeg via referenda om hun voorkeur wordt gevraagd stemmen eerder op deze partijen. Het is niet verbazingwekkend dat in Zwitserland het referendum het meeste invloed heeft. Bijna 30 procent van de zwaarste pro-referenda kiezers zou volgens dit model op de Zwitserse Volkspartij stemmen. Voor de nummer twee, Finland, is dit 20 procent. Beide landen hadden nagenoeg

hetzelfde startpunt. Van de grootste tegenstanders van referenda zou zo’n vier a vijf procent in beide landen voor PRR kiezen.

De opvattingen met betrekking tot de invloed van EU-lidstaten op het nationale beleid heeft in vier landen verband met het stemmen op PRR. In Zwitserland, Denemarken, Finland en Nederland trekt populistisch rechts de eurosceptische kiezer aan. Hierbij valt wel op dat het verloop in Nederland erg vlak is (figuur 3). Zelfs voor degene die het grootste tekort waarnemen omdat zij vinden dat de Nederlandse regering teveel rekening houdt met andere lidstaten van de Europese Unie is de kans dat men op de PVV stemt slechts 7,5 procent. In Denemarken is dit bijna het dubbele. In Zwitserland en met name Finland ligt deze kans een stuk hoger. In Finland stemt bijna 35 procent van de meest eurosceptische personen naar verwachting op de Ware Finnen.

Voor de variabele regeringswissel zijn de uitkomsten deels naar verwachting. In Zwitserland waar de SVP deel uitmaakt van de regering stemmen degene die menen dat de regering te zwaar wordt afgestraft voor slechte prestaties juist eerder op deze partij. Figuur 4 laat zien hoe sterk dit effect verloopt. Deze relatie ontbreekt in Denemarken waar de Deense Volkspartij gedoogsteun geeft aan de regering. Mogelijk wordt dit verklaard door deze bijzondere constructie. In twee landen waar radicaalrechts geen regeringsverantwoordelijkheid draagt bestaat het omgekeerde effect. Een tekort omdat de regering te licht wordt gestraft maakt kiezers meer geneigd de stemmen op PRR. Wel is deze relatie veel minder sterk dan Zwitserland. De waarschijnlijkheid dat men op de PRR-partij stemt neemt van ongeveer 3 procent toe tot iets meer dan 10 procent. Hoewel er op basis van deze drie

(23)

casussen geen sterke conclusies kunnen worden getrokken kunnen naar aanleiding hiervan vraagtekens geplaatst worden bij de manier waarop politieke onvrede vaak wordt gemeten. Bijvoorbeeld Norris (2005) maakt hiervoor onder meer gebruik van ‘tevredenheid met de regering’. Zolang radicaal rechts geen regeringsverantwoordelijkheid draagt zal dit mogelijk een verband opleveren, maar dit betekent niet dat kiezers van radicaal rechts per definitie ontevreden zijn over de regering. Zij zijn ontevreden dat hun partij geen deel uitmaakt hiervan en redeneren op dit vlak niet anders dan andere kiezers.

De variabelen met betrekking tot armoede en inkomensgelijkheid leveren bijna nergens een significant verband op. Enkel in Noorwegen leidt het standpunt dat de regering te weinig aan armoedebestrijding doet wel tot een grotere kans voor een stem op radicaal rechts. De verschuiving naar links op sociaaleconomisch gebied wordt hiermee dus niet ondersteund. Dit is niet geheel verwonderlijk aangezien standpunten hierover niet bovenaan de agenda van populistisch radicaal rechtse partijen staan. Alleen in Finland profileert de PS zich sterk op dit gebied, maar dit komt hier niet tot uiting.

Van de overige variabelen zijn er slechts een paar die in een enkel land een significant effect hebben. In België blijkt dat degene die vinden dat de verkiezingen minder vrij en eerlijk verlopen dan wenselijk vaker op het Vlaams Belang stemmen. Met een exponent (B) van 1,378 is dit ook een relatief sterk effect. Mogelijk wordt deze relatie veroorzaakt door het cordon sanitaire dat om het Vlaams Belang is opgetrokken. Het zou kunnen dat kiezers van het Vlaams Belang hierdoor een democratisch tekort constateren in het geval van deze variabele. Dit zou een opvallende uitkomst zijn aangezien PRR-partijen in het publieke debat vaak als antidemocratisch worden neergezet. In Zweden leidt de opvatting dat de regering besluiten te weinig uitlegt tot een grotere kans dat men op PRR stemt. Dit kan mogelijk gelinkt worden aan het populistische karakter van deze partijen: een regering die verantwoording aflegt aan het volk zou haar beleid goed moeten uitleggen aan de kiezer.

(24)

0 0.05 0.1 0.15 0.2 0.25 0.3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 W aa rs ch ijn lij kh ei d st em o p PR R

Score op 'rechten minderheden'

Figuur 1: bescherming van minderheden en

PRR

Belgie Zwitserland Denemarken Finland Frankrijk Nederland Noorwegen Zweden 0 0.05 0.1 0.15 0.2 0.25 0.3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 W aa rs ch ijn lij kh ei d st em o p PR R Score op 'referenda'

Figuur 2: directe democratie en PRR

Belgie Zwitserland Denemarken Finland Frankrijk Nederland Noorwegen Zweden 24

(25)

0 0.05 0.1 0.15 0.2 0.25 0.3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 W aa rs ch ijn lij kh ei d st em o p PR R

Score op 'invloed EU-lidstaten'

Figuur 3: invloed EU-lidstaten en PRR

Belgie Zwitserland Denemarken Finland Frankrijk Nederland Noorwegen Zweden 0 0.05 0.1 0.15 0.2 0.25 0.3 0.35 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 W aa rs ch ijn lij kh ei d st em o p PR R Score op 'regeringswissel'

Figuur 4: regeringswissel en PRR

Belgie Zwitserland Denemarken Finland Frankrijk Nederland Noorwegen Zweden 25

(26)

6. Conclusies

Norris (2007) leverde met haar werk over democratische tekorten een belangrijke bijdrage aan hoe politieke onvrede geconceptualiseerd zou moeten worden. Dankzij de vernieuwde

onderzoeksmethode van het European Social survey naar opvattingen over democratische principes is het mogelijk haar concept op optimale wijze te operationaliseren. Dit theoretisch model en dataset zijn met deze scriptie voor het eerst gecombineerd in een onderzoek naar de motieven voor het stemmen op populistisch radicaal rechts. Hierbij is een tweevoudige bijdrage geleverd aan de literatuur. Ten eerste is de invloed van de democratische tekorten vergeleken met bestaande verklaringen voor de stem op PRR. Daarnaast heeft de opdeling van democratie in verschillende onderdelen de mogelijkheid gegeven om te onderzoeken of opvattingen over bepaalde

democratische principes tot het stemmen voor radicaal rechts leiden.

Om de eerste vraag te beantwoorden zijn twee manieren om een democratisch tekort te operationaliseren getest. De vergelijking van de verschillende modellen laat zien dat

operationalisering door middel van absolute mate tekorten niet veel toevoegt. Hierbij bestaat een tekort zowel uit degene die vinden dat er te veel als te weinig aan een democratisch principe wordt voldaan. Wanneer dit gecombineerd wordt met het stemmen op populistisch radicaal rechts levert dit weinig op. Deze uitkomst is niet opvallend aangezien kiezers die om totaal verschillende redenen een democratisch tekort zien op één hoop worden gegooid. Het is daarom opmerkelijk dat dit wel het geval is bij de gebruikelijke ‘tevredenheid met democratie’ indicator. Veel onderzoek toont aan dat ontevredenheid op zichzelf tot een stem voor PRR leidt. Dit suggereert dat respondenten iets heel anders verstaan onder democratie dan de uitsplitsing in principes zoals in dit onderzoek is gedaan. Hiernaar zou vervolgonderzoek kunnen worden gedaan. Aan de hand van bijvoorbeeld focusgroepen kan dieper worden ingegaan op waar kiezers aan denken bij het begrip democratie.

De tweede manier van operationaliseren geeft ook een richting aan het democratisch tekort. Hierdoor wordt duidelijk waarom kiezers een verschil tussen ideaal en praktijk zien. Hoewel de bestaande verklaringen nog altijd een betere voorspeller zijn voor het stemmen op PRR is duidelijk geworden dat dit een betere maatstaf is dan het gebruik van absolute democratisch tekorten.

Deze meetmethode is ook gebruikt om de verwachtingen over principes relevant voor het stemmen op PRR te staven. De uitkomsten hiervan liggen in lijn der verwachtingen. Ontevredenheid met de rechten van minderheden, houden van referenda en invloed van andere EU-lidstaten op het nationale beleid hadden een redelijk sterke invloed op de stem op PRR. Deze conclusie ligt in principe redelijk voor de hand ligt. Uit eerder onderzoek is echter enkel gebleken dat ontevredenheid met democratie (zonder het begrip te specificeren) tot een stem voor radicaal rechts leidt. In plaats van

(27)

deze vage verklaring zijn er een aantal specifieke onderdelen van democratie aan te wijzen waarover men ontevreden is. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de verbanden niet heel wijdverspreid zijn. Slechts in drie of vier van de acht landen zijn de effecten voor deze principes significant. Voor de controlevariabelen gaat dit echter wel voor bijna alle landen op.

Omdat de analyse zich beperkt tot één tijdspunt en relatie is het niet mogelijk ontegenzeggelijke conclusies te verbinden aan de waarde van het model. Bij het verklaren van de stem op populistisch radicaal rechts wordt het natuurlijk pas echt interessant als er een vergelijking door de tijd heen kan worden gemaakt. Mochten de hier gebruikte enquêtevragen ook in de toekomst worden

meegenomen in het ESS zou reproductie van de analyse zeker een optie zijn voor vervolgonderzoek waarbij mogelijk uitspraken over de ontwikkeling van de verbanden kunnen worden gedaan. Ook kan er gevarieerd worden in de afhankelijke variabele. Het verklaren van de stem op PRR is slechts een van de vele mogelijkheden waar de invloed van democratische tekorten op politiek gedrag getoetst kan worden.

(28)

7. Literatuurlijst

• Arter, D. (2010). The breakthrough of another West European populist radical right party? The case of the True Finns. Government and Opposition, 45(4), 484-504.

• Arzheimer, K. (2009). Contextual factors and the extreme right vote in Western Europe, 1980–2002. American Journal of Political Science, 53(2), 259-275.

• Arzheimer, K., & Carter, E. (2006). Political opportunity structures and right-wing extremist party success. European Journal of Political Research, 45(3), 419-443.

• Bale, T., Green-Pedersen, C., Krouwel, A., Luther, K. R., & Sitter, N. (2010). If you can't beat them, join them? Explaining social democratic responses to the challenge from the populist radical right in Western Europe. Political studies,58(3), 410-426.

• Bordignon, F., & Ceccarini, L. (2013). Five stars and a cricket. Beppe Grillo shakes Italian politics. South European Society and Politics, (ahead-of-print), 1-23.

• De Lange, S. L. (2007). A new winning formula? The programmatic appeal of the radical right. Party Politics, 13(4), 411-435.

• European Social Survey (2013) Round 6 module on Europeans’ understandings and

evaluations of democracy – Final module template. London: Centre for Comparative Social Surveys, City University London.

• Givens, T. E. (2004). The radical right gender gap. Comparative Political Studies, 37(1), 30-54. • Hooghe, M., Marien, S., & Pauwels, T. (2011). Where Do Distrusting Voters Turn if There is

No Viable Exit or Voice Option? The Impact of Political Trust on Electoral Behaviour in the Belgian Regional Elections of June 2009 1.Government and Opposition, 46(2), 245-273. • Ivarsflaten, E. (2005). The vulnerable populist right parties: No economic realignment fuelling

their electoral success. European Journal of Political Research, 44(3), 465-492.

• Jost, J. T., Federico, C. M., & Napier, J. L. (2009). Political ideology: Its structure, functions, and elective affinities. Annual review of psychology, 60, 307-337.

• King, G., Tomz, M., & Wittenberg, J. (2000). Making the most of statistical analyses:

Improving interpretation and presentation. American journal of political science, 44(2), 347-361.

• Kitschelt, H. (2004). Diversification and reconfiguration of party systems in postindustrial democracies. Internat. Politikanalyse, Friedrich-Ebert-Stiftung.

• Kriesi, H., Grande, E., Lachat, R., Dolezal, M., Bornschier, S., & Frey, T. (2008). West European politics in the age of globalization (pp. 359-366). Cambridge: Cambridge University Press.

(29)

• Lubbers, M., Gijsberts, M., & Scheepers, P. (2002). Extreme right-wing voting in Western Europe. European Journal of Political Research, 41(3), 345-378.

• Minkenberg, M., & Perrineau, P. (2007). The radical right in the European elections 2004. International Political Science Review, 28(1), 29-55.

• Mudde, C. (2013). Three decades of populist radical right parties in Western Europe: So what?. European Journal of Political Research, 52(1), 1-19.

• Norris, P. (2005). Radical right: voters and parties in the electoral market. Cambridge University Press.

• Norris, P. (2011). Democratic deficit. Cambridge University Press.

• Rovny, J. (2013). Where do radical right parties stand? Position blurring in multidimensional competition. European political science review, 5(01), 1-26.

• Van der Brug, W., & Mughan, A. (2007). Charisma, leader effects and support for right-wing populist parties. Party Politics, 13(1), 29-51.

• Van der Brug, W., Fennema, M., & Tillie, J. (2005). Why some anti-immigrant parties fail and others succeed A two-step model of aggregate electoral support.Comparative Political Studies, 38(5), 537-573.

• Van der Brug, W., & Van Spanje, J. (2009). Immigration, Europe and the ‘new’cultural dimension. European Journal of Political Research, 48(3), 309-334.

(30)

Appendix

A: overzicht van onafhankelijke variabelen

Variabele Minimum (0) Maximum (10)

Vrije verkiezingen Verkiezingen zijn vrijer en eerlijker dan gewenst

Verkiezingen minder vrij en eerlijk dan gewenst

Discussie Meer discussie door kiezers dan van gewenst

Minder discussie door kiezers dan van gewenst

Alternatieven Meer beschikbare alternatieven dan gewenst

Minder beschikbare alternatieven dan gewenst

Oppositie Meer vrijheid voor kritiek van oppositie dan gewenst

Minder vrijheid voor kritiek van oppositie dan gewenst

Kritiek media Meer vrijheid voor kritiek van media dan gewenst

Minder vrijheid voor kritiek van media dan gewenst

Informatie media meer betrouwbare informatie door media dan gewenst

Minder betrouwbare informatie door media dan gewenst Rechten minderheden meer bescherming van rechten van

minderheden dan gewenst

Minder bescherming van rechten van minderheden dan gewenst Referenda meer referenda dan gewenst Minder referenda dan gewenst Gelijke rechtsspraak meer gelijke rechtsspraak dan

gewenst

Minder gelijke rechtsspraak dan gewenst

Regeringswissel Regering wordt zwaarder gestraft bij slechte prestaties dan gewenst

Regering wordt lichter gestraft bij slechte prestaties dan gewenst Regering armoede Regering doet meer aan

armoedebestrijding dan gewenst

Regering doet minder aan armoedebestrijding dan gewenst Regering uitleg Regering legt besluiten meer uit

dan gewenst

Regering legt besluiten minder uit dan gewenst

Regering nivellering Regering doet meer aan nivellering dan gewenst

Regering doet minder aan nivellering dan gewenst

Invloed EU-lidstaten Regering houdt meer rekening met Regering houdt minder rekening

(31)

andere lidstaten dan gewenst met andere lidstaten dan gewenst

Linksrechtsverdeling Links Rechts

Tevredenheid democratie

Extreem ontevreden Extreem tevreden

Geslacht Vrouw (0) Man (1)

Opleiding Basisonderwijs (0) Mastertitel (6)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat de film uit een lange opeenvolging van close-ups vanuit een beperkt perspectief bestaat, zijn we geneigd om al die close-ups aan de blik van de hoofd- persoon toe te

Wat mij betreft heeft Kuitert in — zijn zoektocht een juiste koers - we kunnen niet om de vragen heen, we moeten onze kennis en onze kritische zin ook inbrengen in de wereld van

In deze scriptie wordt beoordeeld dat Greta Thunberg met dergelijke termen op een soortgelijke ma- nier aan jonge mensen refereert, als andere politieke actoren normaal gesproken

Zoals deze korte excursie door West-Europa laat zien, stond Nieuw Links bepaald niet alleen in zijn streven naar democratisering, partijvernieuwing en internationale solidariteit..

Dat die relatie in de afgelopen twintig jaar sterker is geworden, wordt onder meer veroorzaakt doordat GroenLinks in ‘rode bolwerken’ in Oost-Gro- ningen en de Zaanstreek – waar

19 Meer in het algemeen kan worden gesteld dat de speciale dienst niet is toegekomen aan het aandachtig volgen van alle werkzaamheden van de Commissie welke voor

Niet allen toonden zich echter volgzaam, maar zij werden consequent ge- weerd. Kuyper wilde namelijk dat de anti-revolutionaire Kamerleden zich in de Kamer aan

Ook waar het geldt de samenleving der volken, stelt de democratie zich op het standpunt dat de ware vrijheid, waarin ieder volk zich zal kunnen ontplooien volgens zijn