P. A. de Ruiter
Crisis-management
·Dit is een tijd waarin wc harde feiten moeten erkennen', aldus de minister- president in zijn t.v.-toespraak op l december. Het kabinet-Den Uyl krijgt het flink voor zijn kiezen. Als socialisten het land regeren, schijnt er altijd iets hijmndcrs te moeten gebeuren. Voor Keerpunt dreigt de oliecrisiseen soort dcus ex machina te worden: een plotselinge van buiten komende kracht, die een radicale wending geeft aan het voorzienbare.
Ik meningen lopen uiteen over de vraag hóe radicaal die wending zal zijn.
Op het moment van schrijven ( 4 december) is het toegezegde cijfer- en maatregdenpakket nog niet bekend. Driftig wordt er thans gepraat met werkgevers en werknemers. Wat wc tot dusver hebben mogen vernemen uit de boodschap van de minister-president is dat er alle reden is om ons zorgen te maken. maar dat uiteindelijk alles wel weer in orde zal komen. In dát op-
;icht is er continuïteit: socialistische denkers en voormannen hebben dat 'tccds voorspeld. In ieder ander opzicht is er sprake van een unieke situatie, waarvoor het bestaande financieel- en sociaal-economische instrumenta- rium weinig soelaas biedt.
Ik televisietoespraak van de minister-president heeft een duidelijke accent- verschuiving veroorzaakt in de publieke opinie. In november toch over- hensten duidelijk de geluiden van diegenen die meenden dat een oplossing van de oliecrisis nauw vcrwant was met het bereiken van een akkoord in het
~I iddcn-Oostcn en dat de Nederlandse brandstofperikelen vooral te wijten waren aan een buitenlands beleid dat geschraagd werd door hooggestemde
·gctuigcnisidcalcn'. Wat het laatste betreft, de Hittermans en Hoogenclijks liJn duidc lijk afgedroogd door het indrukwekkende hetoog van de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de behandeling van diens begroting. Na de rede van Den U yl overheerst de indruk dat het structureel menens is met de hesehikhare voorraad energiebronnen en dat het niet in de eerste plaats partijpolitiek gcpingcl kan zijn dat voor een oplossing kan zorgen, alle speculatics over verbreding van de basis van deze regering ten spijt.
Op dit moment is het meest op de voorgrond treelende discussiepunt de naderende hcnzincdistrihutic, of- om het aan de vooravonel van het Sint- Nicolaasfccst met een variant op een hekend liedje te zeggen -het thema
·sintcrklaasjc, bonnen. bonnen, bonnen .. .'. Het thema zal zich wel ver- breden ab de cijfers en maatregelen bekend zijn. Crisis-management noe- mcn;c dat tegenwoordig. In ieder geval een beleid dat veel inventiviteit en fantasie ;al vergen.
De allcrhclangrijkstc voorwaarde voor het vinden van een antwoord op de
uitdaging die de oliecrisis (en daarmee het energievraagstuk in het alge-
meen) ons stelt, is de bereidheid de zaak in behoorlijk internationaal overleg en op mondiale schaal aan te pakken. "Nu moet blijken wat de Europese Gemeenschap waard is', aldus Den Uyl op 1 december. Het is spijtig te moeten constateren dat het er alle schijn van heeft dat op momenten, dat het werkelijk nodig is, het ideaal van de Europese solidariteit slechts lippen- dienst bewezen wordt. Met name de houding van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk is zeer teleurstellend. Een aardig onderwerp voor de Socialisti- sche Internationale ... ?
We kunnen overigens niet zeggen dat we niet op onze wenken worden bediend. Al enige jaren beklemtonen we dat er veel voor te zeggen valt, indien de economische groei wat wordt afgeremd. Zelfs de meest verstokte aanhanger van de Club van Rome zal echter niet willen toegeven dat het voor hem op deze wijze niet hoeft. Deze groeibeperking - en het is niet on- waarschijnlijk dat zelfs sprake zal zijn van een daling van het nationaal inkomen - dreigt evenwel bepaalde sectoren van onze economie oneven- redig zwaar te treffen. Het horecabedrijf schreeuwt nu al moord en brand.
Niet ten onrechte, zoals de cijfers tonen. Andere sectoren zullen ongetwij- feld volgen. Pijn en lastenzullen niet slechts zo evenredig mogelijk, maar ook zo rechtvaardig mogelijk moeten worden verdeeld. Als de koek kleiner is, wordt de rechtvaardige verdeling ervan des te klemmender. Wie in een zó moeilijke en uitzonderlijke situatie durft te beweren, dat de regering de oliecrisis gebruikt als middel om het nivelleringsstokpaard te berijden, is wel zéér onwaarachtig.
1974 zal geen jaar worden van groei-records. Een maximum aan solidariteit
is het hoogst bereikbare.
A. P. van Walsurn
Ons progressieve landklimaat
De inhoud van dit artikel komt voor mijn rekening, maar voor het feit dat het in Socialisme en Democratie verschijnt rust de verantwoordelijkheid geheel bij de redactie. Ik wil dit graag vooropstellen, omdat ik zelf nooit het initiatief zou hebben genomen mijn onwetenschappelijke kijk op het progressieve klimaat in Nederland in dit maandblad uit de doeken te doen.
Jets anders wat voorop moet worden gesteld is dat ik al vele jaren - overigens in Nederlandse overheidsdienst, dus niet· zoals dat heet om fiscale redenen - in het buitenland woon. Ik signaleer dit maar even voordat een ander het doet, maar wie daaruit afleidt dat ik de toestand in Nederland niet meer kan overzien, zegt niet veel anders dan dat men niet over Zuid-Afrika kan oordelen als men er nooit is geweest.
Ondertussen blijft de beschrijving van een politiek klimaat natuurlijk wel een hachelijke zaak, omdat een klimaat minder wordt gemeten dan aange- voeld. Het kan een kwestie van bloeddruk zijn dat de een het benauwd heeft waar de ander zich behaaglijk voelt. Bovendien zullen mijn op- merkingen weinig begrip ontmoeten bij hen die zich beroepsmatig met het politieke bedrijf bezighouden, omdat zij op hun niveau niet al te erg ge- hinderd worden door de politieke schematisering die ik in dit artikel aan de orde wil stellen. Politici hebben vooral te maken met andere politici en worden. behalve misschien op partijcongressen van de PvdA, zelden voldoende geconfronteerd met de gesimplificeerde wijze waarop hun bedrijf bij het publiek overkomt.
Dit neemt niet weg dat het Nederlandse volk op het ogenblik beter in de politiek thuis is en zich er meer bij betrokken voelt dan bijvoorbeeld tien jaar geleden, wat tot gevolg heeft dat het tegenwoordig hogere eisen stelt aan de wijze waarop zijn standpunten, denkbeelden en vooral emoties doorklinken in het regeringsbeleid. Deze toegenomen wisselwerking tus- sen publick en politici, de communicatie tussen kiezers en gekozenen, vormt het onderwerp van dit artikel.
Het tovermiddel dat deze communicatie moet verbeteren is zoals bekend
de polarisatie, die tegenstellingen blootlegt, opties verduidelijkt en een
bewuste keuze mogelijk maakt. De laatste tijd is deze polarisatie wat in
de verdediging gedrongen omdat steeds meer mensen haar een beetje grie-
zelig en zelfs wel destructief begonnen te vinden. Actieve polarisanten
kunnen dan ook niet meer buiten de formule dat de polarisatie hun is op-
gedrongen, hetzij door de polariserende wederpartij (Wiegel c.q. Den Uyl)
hetzij door de structurele onduidelijkheid (de confessionele partijen), die
slechts door polarisatie kan worden doorbroken. We naderen dus het
stadium dat niemand meer wil toegeven zelf met het polariseren te zijn
begonnen, zodat het des te boeiender wordt na te gaan wie deze zo geslaag- de mode nu eigenlijk heeft gelanceerd.
Het blijkt dan dat polarisatie en democratisering twee kanten van eenzelfde medaille zijn. Kamerleden en andere hele of halve beroepspolitici zijn zich natuurlijk terdege bewust van de gecompliceerdheid van alle politieke vraagstukken en van het geschakeerde spectrum van potentiële oplos- singen, maar naarmate de kring die zich actief met de politiek bemoeit zich uitbreidt, doet zich in de formulering van zowel de vraagstukken als de oplossingen een vereenvoudigingsproces voor. Aan het eind van dit proces bevindt zich de door de polarisatie gewilde en voor de democratisering noodzakelijk geachte tweedeling van de politiek, een glashelder stelsel waarin voor ieder vraagstuk slechts een progressieve en een conservatieve oplossing bestaan en alle progressieve oplossingen zijn samengebundeld tot een progressief program. Een goed doorgepolariseerd volk zal trachten tenslotte nog slechts uit een progressief en een conservatief volksdeel bestaan, zodat het dan niet meer een kwestie is van oordelen, kiezen en standpuntbepalen doch van 'zijn'. Men is progressief en als men dat een- maal heeft vastgesteld, liggen alle standpunten in een onontkoombare consequentie vast.
Bij deze schematisering lijkt de democratie op het eerste gezicht zijde te spinnen, want de politiek wordt voor het eerst voor iedereen toegankelijk.
Een gedetailleerde kennis van zaken en een diep inzicht - zaken die men in alle redelijkheid niet van iedere burger kan verlangen - zijn helemaal geen vereisten meer, omdat men ermee kan volstaan alle politieke gege- vens in een eenvoudig schema te rangschikken. Dit sorteerwerk is zo een- voudig dat iedere burger aan de hand van enkele symbolen en trefwoorden wel kan bepalen wat progressief en wat conservatief is.
Er zijn polarisanten contre-coeur, die deze schematisering en de daarmee gepaard gaande simplificaties aanvaarden als een noodzakelijk kwaad, vereist om een duidelijke partijvorming en dus politieke actie mogelijk te maken. Anderen polariseren echter met hart en ziel, omdat zij de progres- siviteit willen beleven als een 'zijn' en daarom niet rusten eer zij over de hele linie alle progressieve opvattingen oprecht tot de hunne hebben gemaakt. Dit is een symptoom van de religieuze besmetting van de Neder- landse politiek, een verschijnsel dat vermoedelijk verband houdt met ons volkskarakter en kennelijk los staat van de vraag of degenen die aldus het progressieve geloof belijden ook in God geloven of niet. In een interview in de Haagse Post verklaarde mr. Erik Jurgens onlangs dat iemand die niet op alle punten progressief was eenvoudig nog niet ver genoeg was in zijn denken. Iemand die zich als progressief beschouwt maar bijvoorbeeld morele bezwaren heeft tegen !egalisering van de abortus kan dat in zijn zak steken. Misschien wordt het tijd dat zo iemand nog eens wat dieper over de abortus nadenkt.
Wat is precies de zedelijke waarde van dit streven naar volmaakte conse-
quentie? Waarom zou men zijn geweten of zijn gezonde vcrstand geweld
aandoen door te trachten het totale pakket van progressieve standpunten te onderschrijven? En wie is de hogere autoriteit die bepaalt wat decor- recte progressieve lijn is? Wat is dit anders dan het befaamde 'worstelen met het geloof', een wat beangstigend begrip dat in mijn jeugd op zondag- scholen als een nobele bezigheid werd aangeprezen maar door mij altijd werd ervaren als een traumatische activiteit van mensen die iets niet kun- nen geloven maar wel geloven dat zij slecht zijn als ze het niet geloven?
We doen er misschien goed aan niet uit het oog te verliezen dat de meeste Nederlanders nog wel met zo'n compleet pakket van waarden en waar- heden zijn grootgebracht. Het tempo waarmee de ontkerstening in ons land plaatsvindt, maakt dat de meeste mensen dit pakket niet zorgvuldig uitpak- ken om te zien wat zij willen behouden, maar het in zijn geheel overboord gooien en daardoor onmiddellijk ruimte scheppen voor een nieuw com- pleet pakket, dat evenmin op zijn inhoud hoeft te worden gecontroleerd.
Het feit dat talloze Nederlanders op deze manier hun ongenuanceerde zekerheden op godsdienstig gebied eenvoudig voor politieke ongenuan- ceerde zekerheden hebben ingeruild, zou niemand behoeven te hinderen, ware het niet dat, zoals reeds opgemerkt, het voortdurend mondiger wordende publiek zich in het regeringsbeleid wenst te kunnen terugvinden.
Er doet zich dus een mate van 'feedback' voor, waardoor de gesimplificeer- de vorm waarin alle issues bij het publiek overkomen weer in het regerings- beleid wordt geïnjecteerd. Dit is de kern van het achterbanprobleem waardoor een regering een belangrijk deel van haar slagvaardigheid kan verliezen Het regeringsoptreden wordt er niet subtieler op en de resulteren- de rondborstigheid vormt geen garantie dat de doelstellingen beter worden verwezenlij kt.
Er zijn name-lijk nogal wat gebieden - en naarmate de maatschappij zich ontwikkelt, breiden deze zich uit - waarop het progressivisme op emotio- nele en vaak oertraditionele gronden een standpunt voorschrijft dat bij nadere analyse met een nuchter progressief beleid in strijd blijkt te zijn.
Zo zit een progressieve regering niet zelden behoorlijk in de knoop met haar beleid ten aanzien van ordehandhaving en misdaadbestrijding. Onder de druk van het schema voelt zij zich geroepen steeds duidelijk te laten blijken dat zij de politie ziet als een noodzakelijk kwaad en de misdadiger als een medemens wiens falen op rekening van de onvolmaaktheden der samenleving moet worden geschreven. Deze filosofisch vrij onaanvecht- bare visie heeft het nadeel dat zij weinig houvast biedt voor een beleid op korte termijn.
Als men de misdaad over de hele linie wil bestrijden door een billijker
samenleving te scheppen en in de tussentijd weinig nauwkeurige gedachten
ontwikkelt over hoe de misdaad nu moet worden aangepakt, is men aardig
op weg naar de sfeer van achterbaksheid die de discussie over dit onder-
werp kenmerkt in landen waar men van hogerhand op het ontstaan van
de nieuwe mens en de afsterving van de staat zit te wachten doch in de tus-
sentijd zonder behoorlijke filosofische basis vrij pittige straffen weet uit te
delen. In Oost-Europa is het officiële standpunt, dat de misdaad in wezen bij definitie ondenkbaar is in een socialistische samenleving en daar alleen nog maar voorkomt als een overblijfsel van het kapitalistische verleden.
De bestraffing van de criminele misbaksels uit een verlopen tijdperk kan dus met de vereiste hardheid geschieden omdat hun gedrag zich aan de humane normen van de nieuwe samenleving onttrekt.
Het schema kan een regering die haar progressieve signatuurwil waarmaken op dit punt nogal parten spelen. Een sterke, goed uitgeruste politiemacht doet rechts aan, terwijl een bedeesd en aarzelend politieapparaatzich op een sympathieke manier met links laat associëren. De verleiding is dus groot de heilige Hermandad wat op rantsoen te stellen, maar de progressieve over- heid die hieraan toegeeft, ziet over het hoofd dat de armen het meest onder het gebrek aan ordehandhaving gebukt gaan en de rijken zich daar het best tegen kunnen beschermen. Ons land is op crimineel gebied nog relatief paradijselijk, maar het is flink op weg zijn achterstand in te lopen op een stad als New York, waar in steeds meer welvarende straten door particuliere bewapende nachtwakers wordt gepatrouilleerd en waar in sommige arme wijken alleenstaande bejaarden 'beschermingsgeld' betalen aan de jeugdbendes die in de buurten waar zij wonen op dat moment de scepter zwaaien. Dit stadium hebben wij in ons land nog niet bereikt, maar hoe pas- sen bij ons de schematische emoties in de verhoudingtussen de verkeerspoli- tie en de automobilisten die met honderd kilometer per uur door onze dor- pen scheuren?
De traditionele basis van het schema heeft tot gevolg dat de daarop gebaseerde emoties vaak ernstig achter de feiten aanlopen. Men is vaak nog jaren lang bezig zich in overeenstemming met het schema af te zetten tegen een verschijnsel dat allang als bondgenoot had moeten worden aan- vaard.
Zo was progressief West-Europa nog pacifistisch op het moment dat een beperkt militair optreden tegen de Duitse bezetting van het Rijnland wel- licht een complete wereldoorlog had kunnen voorkomen.
Het schema is in wezen emotioneel en belemmert daardoor een flexibel
beleid. Het kent geen twijfel, omdat het ervan uitgaat dat er voor ieder
probleem een correcte progressieve oplossing bestaat. Dit uitgangspunt, het
geloof in een allesomvattende progressieve leer, wordt wat minder on-
schuldig als men het beziet in het licht van de religieuze inslag van het
Nederlandse volk. Ik kan van hieruit niet goed hoogte krijgen van wat er
waar is van de verhalen over de linkse indoctrinatie op onze scholen, waar-
van ik voor het eerst kennis nam toen de VVD-fractie deze kwestie in de
Amsterdamse raad aan de orde stelde. Inmiddels heb ik echter wel veel
'verontruste ouders' ontmoet en het zou mij niet verbazen indien op onze
scholen meer energie en vooral heilig vuur ten koste werd gelegd aan het
doen postvatten van de 'juiste' denkbeelden dan aan het kweken van begrip
voor de eindeloze genuanceerdheid van alle vraagstukken die de leerlingen
op hun levenspad zullen aantreffen. Ook ben ik daar 'verontrust' over, om-
526
dat ik nog altijd geloof dat de oplossing van de gigantische problemen van de toekomst meer creativiteit dan ideologische geschooldheid zal verlan- gen en dat de chaotische maatschappijvormen van het Westen in laatste instantie nu eenmaal een grotere mate van creativiteit opleveren dan de meer geordende samenlevingen die men elders aantreft. Men zal mij tegen- werpen dat het niet redelijk is in dit verband het Westen met de 'socialisti- sche landen' van Oost-Europa te vergelijken, omdat die landen niet vrij zijn en alleen al daardoor hun eigen creativiteit aan banden leggen, maar ik werp dan terug dat het Zweedse model, dat ik goed ken, mij ook niet helemaal inspireert. Wie volhoudt dat het in Nederland allemaal anders kan, moet dat dan maar eerst eens aannemelijk maken.
De schematisering heeft tot gevolg dat men bijna niet hardop de vraag kan
stellen of het denkbaar is dat men met het streven naar gelijkheid ooit te
ver zou kunnen gaan. Dit is, in ons huidige klimaat, een uiterst reactionnaire
vraag, maar ik wil haar toch wel even stellen omdat het weer de tirannie
van het schema is die maakt dat zoiets normaals niet aan de orde kan
worden gesteld. Er zijn weinig zaken die zoveel mensen in strijd met hun
algemene instelling naar het rechtse kamp drijven als het feit dat hun
oprechte bezorgdheid over het nivellcringsproces bij voorbaat als reactio-
nair (dus 'zondig') wordt afgedaan. Iedere reserve die op dit punt wordt
geuit, wordt vlot gepareerd met de stelling dat behoudzucht voortkomt uit
het verlangen de macht te behouden. Ik heb dit verwijt ook wel eens
moeten incasseren en ik vraag mij nog steeds af wat voor macht ik dan wel
bezit. Het is een nogal platvloers argument, dat een sombere kijk verschaft
op de denkwijze van hen die het hanteren. Er is natuurlijk wel degelijk
zoiets als oprechte twijfel aan de mogelijkheid via nivellering de grote
sociale problemen op te lossen zonder evenveel nieuwe problemen in het
leven te roepen. Er is bonafide bezorgdheid over de 'hubris' van hen die
menen met politieke middelen een betere wereld en een betere mens te
kunnen scheppen. Er is legitieme zorg over de uiteindelijke veerkracht van
een gelijkgeschakelde samenleving waarin inkomen, bezit, macht en ken-
nis eerlijk verdeeld zijn. Het is juist de uitbreiding van deze opsomming
tot kennis, die de meeste problemen oplevert. Financiële nivellering roept
niet meer zulke emoties op: de meeste mensen zijn het er wel over eens
dat de meest obscene uitwassen van het kapitalistische stelsel - zoals
armoede - behoren te worden afgeschaft, en bij een behoorlijke presenta-
tie (hetgeen o.a. bestrijding van geknoei met sociale uitkeringen inhoudt)
hebben de meeste mensen er begrip voor dat zij voor dat doel een financiële
veer zullen moeten laten. Kennis, cultuur, kortom zaken die de geest
raken, vormen een heel ander probleem, wanneer nivellering ook daar
diep ingrijpende wijzigingen verlangt die door sommige categorieën als
achteruitgang worden ervaren. Tekenend hiervoor zijn de emoties die door
plannen tot vereenvoudiging ('democratisering') van de spelling worden
opgeroepen. Mogen we daar legitieme bezwaren tegen hebben of betekent
dit, om met Jurgens te spreken, dat we nog niet ver genoeg zijn in ons denken?
Schematisering, simplificatie en het hierboven reeds even aangeroerde achterbanprobleem staan allemaal nauw met elkaar in verband. De macht van de achterban, die in ons land zulke indrukwekkende vormen heeft aangenomen, lijkt op het eerste gezicht even charmant-folkloristisch als het spectaculaire succes van achtereenvolgens provo's en kabouters maar is misschien toch iets minder onschuldig dan men zou denken, omdat een regering die al te sterk op impulsen uit de achterban reageert het gevaar loopt haar gezag te verliezen.
Iedere stap die zo'n regering doet, geschiedt op grond van pressie die door iedereen onmiddellijk te traceren valt. De achterban volgt de regering op de voet en wil weten of zijn instructies worden uitgevoerd. Elke keer heerst triomf als dat weer het geval is geweest en ergernis als de regering van de voorgeschreven lijn is afgedwaald. De regering maakt de door de achterban gewenste gebaren, doch in het resultaat - laat staan dat op lange termijn - is uiteindelijk niemand meer bijster geïnteresseerd, omdat alle aandacht is geconcentreerd op het machtenspel dat de regering van de ene spectacu- laire daad naar de andere drijft. Het resultaat is dan ook gering, omdat ieder doelwit van het regeringsoptreden, of dit nu een persoon, een instel- ling of een ander land is, ook wel weet wat voor zielloos schimmenspel eigenlijk wordt gespeeld. De regering zelf wordt tenslotte niet meer au sérieux genomen, maar de macht die zij vertegenwoordigt wordt ten zeerste gerespecteerd. In laatste instantie is het de strijd om deze macht die ons rest. De regering is immers niet meer dan een op impulsen reage- rende machine, zonder verstand, zonder geweten en zonder ziel. Deze machine wordt bediend door die politici en actiegroepen die weten waar de toetsen zitten om haar in de gewenste richting in beweging te krijgen.
Als dit schrikbeeld het eindstation vormt van het democratiseringsproces moeten we ons misschien eens gaan afvragen hoe wc dat proces kunnen terugdraaien. Het interessante is echter dat in het leven processen niet kûn- nen worden teruggedraaid. Mondige mensen worden niet onmondig zolang ze niet seniel worden, maar ze kunnen zich wel vérder ontwikkelen. De bezwaren van de democratisering kunnen daarom alleen maar door verde- re democratisering worden opgelost. Er is geen enkele reden om met het huidige primitieve stadium genoegen te nemen en te wanhopen aan de mogelijkheid de politiek in haar volle gecompliceerdheid voor iedereen toegankelijk te maken. Niet minder participatie maar meer inzicht vormt de oplossing van het achterbanprohlcem.
Zoals echter het probleem van de misdaadbestrijding niet kan wachten tot
er een betere mens is ontstaan, kan ook het achterbanprobleem niet
worden genegeerd tot bij alle actiegroepen het opgewonden engagement
voor het bezonken oordcel heeft plaatsgemaakt. Zolang dit stadium niet
is bereikt - en dat kan wel even duren - gaat het erom dat er een voelbaar
tegenwicht tegen de pressie der diverse achterbannen wordt geschapen.
In de eerste plaats is het hiervoor van belang dat de mensen die zich in de niet-modieuze hoek van hun partij bevinden (rechts in de PvdA en links in de VVD) met wat meer Zivilcourage hun stem laten horen. Er zal in twee richtingen tegen de stroom in moeten worden gezworrmen. In de tweede plaats dient er een losse band en een vorm van samenwerking tus- sen de gematigde sociaaldemocraten uit de PvdA en de niet-conservatieve liberalen uit de VVD te ontstaan. Deze mensen hebben één belangrijke eigenschap gemeen, namelijk dat ze niet in het hierboven omschreven schema passen. Gezamenlijk kunnen zij de centrifugale en extremiserende krachten tegengaan en aldus een grote aantrekkingskracht uitoefenen op hen die uitsluitend uit afkeer van de polarisatie nog steeds onder de confes- sionele paraplu staan te schuilen.
Ten aanzien van het effect van de polarisatie op de confessionele partijen heerst namelijk in zowel PvdA als VVD een merkwaardig misverstand. In beide partijen leeft de veronderstelling dat de polarisatie de confessionele partijen tot kleurbekennen dwingt en, omdat dit structureel onmogelijk is, naar de ondergang drijft. Het tegendeel is waar: de polarisatie heeft de macht der confessionele partijen aan de rand wel behoorlijk aangetast maar zal er in laatste aanleg juist toe bijdragen dat hun kernen blijven bestaan.
Mocht er in ons land ooit een Christen-Democratische Unie tot stand komen, dan zal dat minder een gevolg zijn van de bindende kracht der con- fessie dan de behoefte aan een centrumpartij die door de polarisatie is geschapen.
529
H. Wierenga
Van het noordelijk 'front' geen nieuws -of toch?
In de eerste helft van september reisden 33 parlementariërs uit 13 NAVO- landen -Grieken en IJslanderswaren niet aanwezig- een dag of tien door Denemarken, Noorwegen, IJsland, Schotland en Engeland om zich te laten voorlichten over de defensieproblematiek in die landen. Een ge- zelschap met nogal grote variatie. Enerzijds, een Portugese admiraal met de welluidende naam da Camara Pi na, groot bewonderaar van Salazan en Ceatano en een NAVO-fan van top tot teen en anderzijds, enkelen, die, toen de kapitein van een atoomonderzeeër barstensvol Polaris-raketten de aanwezigen verzocht een dronk uit te brengen op het welzijn van de NA- VO, eigenlijk het liefst meteen maar over boord waren gesprongen.
Soms was van die verscheidenheid weinig te merken. Met name was er een grote eenheid - al was het dan maar in interesse, of, zo u wilt, in nieuwsgie- righeid - toen er gediscussieerd zou worden met de 40-jarige Deense sociaal-democratische minister van Defensie Kjeld Olesen. * De Deense defensiepolitiek heeft nl. het laatste jaar in het middelpunt van de belang- stelling gestaan. De diensttijd werd teruggebracht tot 9 maanden, de krijgsmacht werd ingekrompen en duidelijke parlementaire afspraken werden gemaakt over de defensie-uitgaven in de komende jaren. Een pak- ket maatregelen waar velen met belangstelling naar kijken om er eventueel wat van te leren, terwijl anderen er zo niet boos dan toch in ieder geval verdrietig over worden.
Voorstellen van de socialisten
De - thans demissionaire - Deense minister van Defensie Olesen heeft altijd op het standpunt gestaan, dat overeenstemming tussen de voornaam- ste politieke partijen over de defensieproblemen veel belangrijker is dan de details van het uiteindelijke compromis. Hij besefte zeer goed dat het niet bereiken van een overeenkomst, in het begin van dit jaar, een nieuwe binnenlandse strijd zou doen ontstaan over de defensie en - hetgeen voor hem even zo niet nog belangrijker was - binnen zijn eigen socialistische partij. Om die overeenstemming te bereiken, hebben de socialisten nog al wat water in de rode wijn moeten doen.
* Het Deense Kabinet is inmiddels afgetreden en nieuwe verkiezingen zijn uitgeschreven.
Het is echter niet te verwachten dat hierdoor de defensiepolitiek van Denemarken wezenlijk
zal veranderen.
In 1970 had Kjeld Olesen in een boek zijn visie gegeven op de defensie.
Zijn visie werd na het aanbrengen van enige modificaties het officiële standpunt van de Deense sociaal-democraten. Hij verkondigde met verve de bij ons ook niet onbekende stelling: het gaat om de kwaliteit en niet om de kwantiteit. De parate sterkte van de landmacht kon worden terug- gebracht van 13 000 tot 7000 man, het aantal marineschepen en gevechts- vliegtuigen moest worden beperkt. De diensttijd zou van 12 tot 6 maanden worden verkort, terwijl mede daardoor veel meer de nadruk zou moeten worden gelegd op een leger van vrijwilligers. De defensie-uitgaven zouden (qua volume) gelijk blijven en dus alleen verhoogd worden met het zgn.
inflatiepercentage.
Kritiek bleef Olesen in binnen- en buitenland niet bespaard. Zijn verdedi- ging was even simpel als oprecht. De huidige opzet van ons leger is te groot.
Geen politieke partij in Denemarken is bereid de nodige financiën op tafel te leggen om deze te grote strijdmacht up-to-date te bewapenen. Dat tast op den duur het gehele militaire apparaat aan. Een kleiner, beter bewa- pend leger heeft evenveel waarde voor de verdediging van onze vrijheid als een omvangrijkere, slecht bewapende strijdmacht, aldus Olezen. Zijn - hiervoor in het kort geschetste - plannen waren het resultaat van deze redenering. Maar (in eigen ogen) gelijk hebhen is, zoals bekend, iets anders dan gelijk krijgen van je politieke tegenstanders.
Defensiewet
In Denemarken heeft men vanaf het begin der vijftiger jaren altijd al gestreefd naar overeenstemming tussen de politieke partijen over de defensieproblemen, waarbij het resultaat van het een aantal jaren omvat- tende, compromis in een speciale wet werd vastgelegd. Begin 1973 bereik- ten de sociaal-democraten, de conservatieven, de liberalen en de radicalen - welke laatsten voor het eerst participeerden in een dergelijk compromis - overeenstemming over een vierjarenplan voor de Deense strijdkrach- ten. In april 1973 keurde het Deense parlement de nieuwe 'Defence Bill' goed, die geldt voor de periode 1 april 1973 tot 1 april 1977. Wijzigingen in de overeengekomen defensiestructuur en -uitgaven kunnen alleen maar worden aangebracht met instemming van alle vier in de overeenkomst participerende partijen.
De basis van het akkoord was het controversiële defensievoorstel van de
sociaal-democraten - beter gezegd van Olesen - uit 1970, dat in dat jaar
in het Parlement ter discussie was gesteld. Bij de terugkeer van de sociaal-
democraten in de Regering in 1971 werd het enigszins gewijzigde voorstel
basis voor verdergaande studie. De militaire top werkte op verzoek van
de minister van Defensie diverse modellen uit op basis van een diensttijd-
verkorting tot 6 à 8 maanden. De commandanten van land- en luchtmacht
en van de marine gaven hun visie op de ontwikkeling van hun respectieve
krijgsmachtsonderdelen over de periode 1972-1982. En met dit materiaal
toog de Vaste Commissie van Defensie van de Folketing aan het werk. Een nieuw compromis, een nieuwe wet was het resultaat.
Het resultaat
1. De verdediging van Denemarken blijft uitdrukkelijk gebaseerd op het lidmaatschap van de NAVO. Een terugkeer naar neutraliteit of naar één of andere vorm van een Noordse defensie-unie is wel eens ter discussie gesteld, maar maakt bij de meerderheid van de parlementariërs geen kans.
Ook niet - zo laat het zich op dit moment althans aanzien - bij de meerderheid van de sociaal-democraten.
2. Een tweede duidelijk uitgangspunt in de Deense politiek luidt: geen nucleaire wapens op Deens grondgebied in vredestijd. Dit reeds lang ge- huldigde standpunt is bij de nieuwe onderhandelingen in 1972/1973 door niemand ter discussie gesteld. Zeer opvallend was dat minister Olezen zich tijdens de discussie met de parlementariërs van de 'Military Tour' op het standpunt stelde, dat het niet verstandig zou zijn indien andere NAVO- landen (bijv. Nederland) op dit moment, in afwijking van hun tot nu toe gevoerde politiek, zouden besluiten tot verwijdering van nucleaire wapens van hun grondgebied in vredestijd. Hij achtte soortgelijke eenzijdige besluiten tijdens de EVC en de onderhandelingen over de MBFR (Mutual and Balanced Force Reductions) geen bijdrage aan de politieke noch aan de - op dit moment nog niet in gang gezette - militaire ontspanning.
3. Over de defensie-uitgaven is het hardste geknokt. Het resultaat is als volgt:
de defensie-uitgaven 1973-1974 bedragen 3195 miljoen kronen;
de defensie-uitgaven 1974-1975 bedragen 3275 miljoen kronen;
de defensie-uitgaven 1975-1976 bedragen 3340 miljoen kronen; en de defensie-uitgaven 1976-1977 bedragen 3400 miljoen kronen;
alles in prijzen van 1972.
De defensie-uitgaven vertonen in de komende jaren nog een klein - overigens afnemend - relevant accres en wel van respectievelijk 2,5%, 2%
en 1,8%. Op dit punt is duidelijk sprake van een concessie van de socialis- ten, die van een relevant accres van de uitgaven eigenlijk niet wilden weten en alleen verhoging van de uitgaven wilden accepteren teneinde de ge- volgen van de inflatie te elimineren.
Overeengekomen is dat van de defensie-uitgaven ongeveer 400 kronen per
jaar zullen worden gebruikt voor de aankoop van materiaal. Dat is precies
hetzelfde bedrag als in het verleden. Het relevant accres wordt dus volledig
besteed aan de verbetering van de financiële positie van de dienstplichtigen
en vrijwilligers. Dit is wel nodig ook als men bedenkt dat de gemiddelde
wedde van dienstplichtigen op 1-7-1972 in ons land f 280 per maand
bedroeg en in Denemarken de dienstplichtigen op die zelfde datum slechts de helft in het handje kregen.
Uit bovenstaande cijfers blijkt dat in Denemarken slechts 12 1 / 2 % van de uitgaven wordt besteed voor investeringen (in ons land ligt dat percentage op bijna 20). Ook als het daaraan te besteden bedrag jaarlijks wordt aangepast aan prijsstijgingen - hetgeen niet duidelijk blijkt uit de mij ter beschikking staande stukken - moet toch wel gezegd worden, dat het niet volledig duidelijk is hoe men bij onze Deense vrienden op deze wijze het uigangspunt waar wil maken: het gaat om de kwaliteit van de strijdmacht.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat dit onderdeel van de financiële overeenkomst het felst is bekritiseerd. Velen stellen dat dit bedrag vol- strekt onvoldoende is om het leger in de komende vier jaar adequaat te bewapenen.
4. Of dit allemaal kan en of de zaak niet, zoals sommigen stellen, funda- menteel scheef zal groeien (de verhouding tussen exploitatie- en investe- ringskosten) is in zekere zin niet zo belangrijk, want het moet. De overeen- komst kan namelijk alleen gewijzigd worden met instemming van alle vier participerende partijen.
De Deense minister van Defensie stelde overigens terecht, dat niet door- slaggevend is voor zijn politiek wat andere landen doen of wat de NAVO- autoriteiten wensen, maar dat doorslaggevend is wat het Deense volk voor zijn verdediging wenst te betalen. Bovendien dient men de nieuwe defen- siestructuur in de eerste plaats te vergelijken met de oude en dan wordt de situatie niet slechter maar beter. Een stelling, die door verschillende militaire autoriteiten werd onderschreven.
Maar ook als men wel een vergelijking maakt tussen de defensie-inspan- ningen van de diverse NAVO-landen, dan loopt- zo hield de commandant van de geallieerde strijdkrachten in het Baltische gebied vice-admiraal Adam Helms de parlementariërs uit de 12 overige NAVO-landen voor- Denemarken niet uit de pas bij vergelijkbare landen.
Hij verschafte ons cijfers, waaruit een aantal boeiende conclusies door dele- zer kunnen worden getrokken (zie de tabel op de volgende pag.).
5. De dienstplicht is niet overeenkomstig de aanvankelijke wens van de
socialisten teruggebracht tot 6 maanden maar tot negen. Olesen heeft
overigens aangekondigd dat hiermede - ook in de komende vier jaar -
de discussie over de dienstplicht niet is beëindigd. In een land waar slechts
één derde van de jonge mannen gedurende 9 maanden in d.ienst moet is
uit het oogpunt van verdelende rechtvaardigheid een beroepsleger de enige
oplossing. Een stelling waar niemand de juistheid van zal willen bestrijden,
denk ik.
Defence Defence Defence Increase GNP ar factor Increase 1960- Expenditures Expe1ulitures Expenditures in 7r Expen- cast per capi- 1970 GNPat as '/r ofGNP per capita per capita dituresper ta in 1972 facror cosr per
1972 19()0 (US S) 1972 (US$) capita 'óO- 72 US S. Cur- capita in 7r- rent prices
Beigic 3,.1 .+2 1112 1-n 3135 170
Canada 2.) n 07 5 3YI2 121
Denemarken 2,H 35 97 177 3470 2113
Frankrijk 4.2 KS 139 64 3323 1\17
Duitsland 4.0 52 145 179 3673 234
Griekenland 5 .. ' 20 63 215 1190 215
IJsland
Italië 3.1 23 62 170 1955 22ó
Luxemburg 1.1 17 34 100 3163 116
Nederland 3.S 40 114 IHS 3000 235
Noorwegen 3.k 41 127 2111 3332 194
Portugal K.3 12 6i) 47) S27 213
Turkije 5.0 10 I'! 90 372 111
Groot-Brittan-
nië ),k ss 143 63 2490 10)
VS 7.5 251 3SO 51 505ó 96
Deze cijfers zeggen niet alles, omdat niet in alle landen hetzelfde wordt ver- staan onder het begrip defensie-uitgaven, maar ze zeggen wel veel.
De 13 000 manschappen van de landmacht (zie onder) zullen dan ook zo- veel mogelijk worden gerecruteerd uit vrijwilligers en worden aangevuld met dienstplichtigen. Zolang er onvoldoende vrijwilligers zijn, kan de dienstplicht voor de parate troepen verlengd worden met 3 maanden.
De nieuwe 'Force Goals' zien er volgens de gesloten overeenkomst voor de periode 1973-1977 als volgt uit:
a. Landmacht (5 brigades)
schildstrijdkrachten (die de mobilisatie van de overige strijdkrachten mogelijk moeten maken): 13 000 man, waarvan: 8500 parate troepen, en 4500 aanvullingsstrijdkrachten;
reserve-eenheden: reserves parate strijdkrachten: 65 000 man; eenheden voor plaatselijke verdediging - een soort nationale reserve - (waarvan de taakomschrijving niet glashelder is): 24 000 man.
b. Luchtmacht
6570 manschappen (alsmede 2600 burgers); 116 vliegtuigen (2 F-104 sqns.
verdedigingsvliegtuigen; 2 F-100 sqns. gevechtsbommenwerpers; 1 F-35 sqn. gevechtsbommenwerper; I RF-35 sqn. verkenningsvliegtuigen; 1 HA WK raketeenheid en I NIKE raketeenheid).
c. Marine
5760 manschappen (alsmede 1800 burgers); 5 fregatten, 18 snelle patrouil-
leboten; 18 torpedoboten; 6 onderzeeërs; 4 mijnenleggers; 8 mijnenvegers
en 27 andere schepen.
Het oordeel van de Defence Planning Committee van deNAVO Hoewel de militaire autoriteiten voor enkele aspecten van de nieuwe Deense plannen wel waardering konden opbrengen, overheerste - wie zou anders verwachten - de kritiek.
Bezorgdheid werd tot uitdrukking gebracht over de verkorting van de diensttijd, over het niveau van de investeringen, over het ontbreken van een concreet plan voor de vervanging van verouderde vliegtuigen, schepen en tanks etc.
De Denen hebben zich er maar niet te veel van aangetrokken.
535
I