• No results found

Een hybride nationale identiteit: onderzoek naar de constructie van een nationale identiteit onder derde generatie Palestijnse vluchtelingen in Jordanië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een hybride nationale identiteit: onderzoek naar de constructie van een nationale identiteit onder derde generatie Palestijnse vluchtelingen in Jordanië"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de constructie van een nationale identiteit onder derde generatie Palestijnse vluchtelingen in Jordanië Charlotte Terink Elegaststraat 21-3 1055TJ Amsterdam charlotteterink1@gmail.com

Universiteit van Amsterdam Masterprogramma Midden-Studies Studentnummer: 10384421 Begeleider: M. Kanie Datum: 10-08-2015 Aantal woorden: 26.413

(2)

Abstract

The purpose of this thesis is to examine the way in which third generation Palestinian refugees in Jordan construct their national identity. The construction of their national identity can be seen in terms of three modernist theorists: Benedict Anderson, Ernest Gellner and Eric Hobsbawm. The youth is exposed to several actors which are key in their construction of a national identity: previous generations, the Jordan state, education, mass media and Palestinian fiction.

With, on the one side, the older generations trying to make the youth aware of their roots by telling them stories about their past. These stories are captured in Palestinian fiction and create a Palestinian national identity in an imagined way. The national identity exists in the minds of the people. The Israeli-Palestinian conflict occurs as a red thread in these stories and in this identity. On the other side, the policy of the Jordanian state aim for the Palestinians to integrate and assimilate in Jordanian society. Also, the third generation is exposed to the spectrum of available information through mass media. With regard to this information they can create own values and ideas and become aware of other values and ideas. Furthermore, they are constantly surrounded by Jordan influences and Jordan people. The construction of a national identity as an unintentional process takes place at this level. Their contact with the Jordanian youth, Jordanian television and Jordanian practices can construct a Jordanian side of the medal of the national identity of the Palestinian youth.

It turns out a national identity can not be forced upon the third generation of Palestinian refugees in Jordan. Their national identity is constructed in the face of the several actors, and the youth gives meaning to their reality as refugees born in a host country by constructing their own national identity with aspects of the actors in their surroundings. Also, national identities are dynamic and change by time. The national identity of the third generation of Palestinian refugees in Jordan can be seen as a medal with not just one side. The youth creates their own national identity by their social environment and are not by definition Palestinian or Jordan. They are products of history with their own meaning of their reality.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader 8

Benedict Anderson 9

Ernest Gellner 12

Eric Hobsbawm 15

Speerpunten 17

Hoofdstuk 2: Nationalisme in de Arabische wereld 20

Hoofdstuk 3: Breuk in de geschiedenis 31

Hoofdstuk 4: Educatie 41

Hoofdstuk 5: Massamedia en fictie 56

Conclusie 65

(4)

Inleiding

In 1983 sprak Benedict Anderson over “imagined communities”. Deze gemeenschap verschilt van een daadwerkelijke gemeenschap omdat de leden van de groep niet altijd in direct contact met elkaar staan, maar met elkaar verbonden zijn door een sociale constructie waar de leden zich onderdeel van achten. Israel Gershoni, werkzaam op de afdeling Geschiedenis van het Midden-Oosten en Afrika aan de Universiteit van Tel Aviv, stelt dat deze gemeenschapsvorm toepasbaar is op het Midden-Oosten. Verschillende vormen van de “imagined community” hebben gestreden voor Arabische loyaliteit: territoriaal nationalisme, natiestaat nationalisme, en een variatie aan Islamitische of religieuze identiteiten.

Een voorbeeld hiervan is Palestina, alle drie de bovenstaande vormen van nationalisme zijn in de geschiedenis van dit volk voorbij gekomen. Het nationalisme in het Midden-Oosten ontstond als een oppositiebeweging in de Arabische provincies tegen de invloed van het Ottomaanse Rijk, zo ook in Palestina. In deze gebieden werd gezocht naar culturele autonomie binnen het kader van de Ottomaanse staat. Na de Eerste Wereldoorlog en het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk kreeg het nationalisme in de Arabische wereld de wind in de rug.1 De koers die het Palestijns nationalisme (noodgedwongen) voer vanaf 1948 had

echter niemand voorzien. Op vrijdag 14 mei 1948 kwamen drie, voor de Palestijnen beslissende, gebeurtenissen samen: David Ben Goerion riep de onafhankelijkheid van de staat Israël uit, het einde van het Britse mandaat in Palestina en het vervroegd mobiliseren van vijf Arabische legers.2 De Arabische legers namen het op voor de Palestijnen en verzetten zich

tegen de Joodse invloed in de regio. Een periode van chaos en oorlog was het gevolg. Drie weken na het uitroepen van de onafhankelijkheid van de nieuwe Israëlische staat en de Arabische invasie had Israël de controle over een groter gebied dan ze op gehoopt hadden. Begin 1949 werden op het eiland Rhodos verschillende wapenstilstanden getekend.3

De gevolgen van de oorlog voor de Palestijnen worden ook wel al-Nakba genoemd: zij verloren grote stukken land en er ontstond een enorme vluchtelingenstroom. De aantallen lopen uiteen wat betreft het aantal Palestijnse vluchtelingen ten gevolge van de catastrofe van 1948, maar de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East4, de officiële instelling met betrekking tot de Palestijnse vluchtelingen, telt op dit

1 I. Gershoni, ‘Rethinking the formation of Arab nationalism in the Middle East 1920-1945’, in: J. Jankowski en I. Gershoni, Rethinking Arab nationalism (New York 1997) 3-25.

2 A. Bregman, A history of Israel (New York 2003) 44. 3 Idem, 61.

4 Het UNWRA is een hulporganisatie voor de Palestijnse vluchtelingen. Oorspronkelijk bedoeld om te voorzien in werkgelegenheid en hulpverlening aan 652.000 Palestijnse vluchtelingen ten gevolge van de strijd die volgde op het eind van het Brits mandaat in de regio. Tegenwoordig voorziet de organisatie in educatie,

(5)

moment zo een vijf miljoen Palestijnse vluchtelingen inclusief hun nageslacht. Een derde hiervan leeft in vluchtelingenkampen en de overige vluchtelingen in en om steden van de achtenvijftig gastlanden.5 Jordanië is het land met de meeste Palestijnse vluchtelingen in het

Midden-Oosten: 1.9 miljoen vluchtelingen die samen een derde van de totale bevolking opmaken. Jordanië is tevens het enige Arabische land dat de vluchtelingen burgerschap heeft verleend; de vluchtelingen van 1948 hebben Jordaans burgerschap, maar die van 1967 en latere vluchtelingenstromen niet.6 De Palestijnen worden echter geconfronteerd met

verscheidene barrières voor een volledige integratie als burgers, hierover later meer.

Ondertussen bestaan er, na enkele decennia in de ban, verschillende generaties Palestijnse vluchtelingen. Volgens Sophie Richter-Devroe, verbonden aan het Institute of Arab and Islamic Studies in Groot-Brittannië, omschrijven de Palestijnse vluchtelingen hun identiteit aan de hand van generaties, vaak in relatie tot historische gebeurtenissen.7 Centraal

in dit onderzoek staat de derde generatie. Zij zijn de generatie waarvan de grootouders het geweld van 1948 zijn ontvlucht en hun bestaan in Palestina gedwongen achter hebben gelaten. Jongeren onder de vijfentwintig maken tegenwoordig vijftig procent van de Palestijnse bevolking uit.8 Deze derde generatie vluchtelingen is een opmerkelijk gevolg van een breuk in

de Palestijnse geschiedenis. Hierdoor bevinden zij zich in een uitzonderlijke situatie. Zij zijn geboren en getogen in het gastland en hebben Palestina vaak nooit gezien terwijl de overgrootouders – en vaak ook ouders - verlangen naar hun thuisland Palestina. Palestina maakt daarom deel uit van het leven van de jongeren. Het besef tot een afzonderlijke groep te behoren, wordt versterkt door het leven binnen een Palestijnse minderheidsgemeenschap waarin Palestina aanwezig is in verhalen, afbeeldingen en herinneringen.9 Daarnaast zijn de

jongeren onderdeel van de wereld die steeds kleiner wordt door de globalisering; via massamedia worden zij blootgesteld aan allerlei culturen uit andere uithoeken van de wereld. Vanzelfsprekend hebben deze ontwikkelingen invloed op de nationale identiteit van deze derde generatie Palestijnen.

Wat ik onderzoek in deze scriptie is de manier waarop deze jongeren in deze uitzonderlijke situatie hun nationale identiteit creëren. Om dit helder te kunnen onderzoeken

gezondheidszorg, sociale voorzieningen en noodhulp voor vijf miljoen Palestijnse vluchtelingen en hun nageslacht.

5 United Nations Relief and Works Agency, ‘Palestine Refugees’ (Versie onbekend)

http://www.unrwa.org/palestine-refugees (21 oktober 2014).

6 D. Chatty, ‘Palestinian refugee youth: agency and aspiration’, Refugee Survey Quarterly 28 (2010) 318-338. 7 S. Richter-Devroe, ‘Like something sacred: Palestinian refugees’ narratives on the right of return’, Refugee

Survey Quarterly 32 (2013) 92-115.

8 Chatty, ‘Palestinian refugee youth’, 319.

(6)

doe ik dit aan de hand van een aantal vooraanstaande theorieën met betrekking tot constructies van nationale identiteiten van drie modernistische theoretici: Benedict Anderson, Ernest Gellner en Eric Hobsbawm. Zoals reeds aangegeven stelt Israel Gershoni dat de theorie van Anderson toepasbaar is op het nationalisme in het Midden-Oosten. Juliane Hammer, gespecialiseerd in Islamitische studies, trekt een vergelijkbare conclusie in haar werk Palestinians born in exile: diaspora and the search for a homeland. Ook Rashid Khalidi, historicus gespecialiseerd in het Midden-Oosten spreekt in zijn werk, Palestinian identity, in relatie tot de Palestijnse identiteit over de “imagined communities” van Anderson. In de Arabische wereld is het printkapitalisme, dat centraal staat in de theorie van Anderson, van groot belang geweest voor de ontwikkeling van verschillende vormen van nationalistische identiteiten, zo ook het aspect van de verbeelding dat de kern vormt van de theorie van Anderson. Daarnaast legt Anderson de nadruk op de rol die landkaarten, educatie en massamedia hebben gespeeld bij de ontwikkeling van verbeelde loyaliteiten, die eveneens belangrijk zijn in het Palestijns nationalisme. Daarom gebruik ik deze theorie als ondersteuning voor het Palestijnse verhaal. Om het onderzoek kracht bij te zetten wil ik mij niet slechts baseren op een theorie daarom heb ik er voor gekozen hier twee theorieën aan toe te voegen: die van Ernest Gellner en Eric Hobsbawm. De theorie van Gellner is interessant voor dit onderzoek vanwege de rol die hij toekent aan educatie en de media; deze twee aspecten spelen een belangrijke rol in de vorming van een nationale identiteit onder de derde generatie Palestijnse vluchtelingen. De theorie van Hobsbawm, tot slot, zal een belangrijke ondersteunende rol spelen voor dit onderzoek eveneens vanwege de nadruk die hij legt op educatie, geletterdheid en boekdrukkunst, maar ook vanwege zijn stelling dat een officiële ideologie niet bepalend is voor wat er omgaat in de gedachten van de burgers; zij vormen hun eigen nationale identiteit. Dit is evident het geval bij de Palestijnse jongeren.

De drie theoretici hebben hun theorieën in dezelfde periode geformuleerd en daarom acht ik hen een nuttige vergelijking. Alle drie de theoretici leggen in hun theorie met betrekking tot nationalisme de nadruk op de moderniteit. Hierin bepalen de sociale omstandigheden de ontwikkeling van de nationale identiteit van de leden van een gemeenschap. Hierin gaat de opkomst van nationale loyaliteiten samen met een breuk in de geschiedenis en vormen ontwikkelingen in taal, communicatie, educatie en massamedia een belangrijke steun in de rug. Dit vormen kernthema’s binnen het vormen van nationale identiteiten die als richtlijnen centraal zullen staan in dit onderzoek. Ook zal duidelijk worden dat deze kernaspecten van de drie theorieën, ondanks dat zij door Westerse auteurs en in een andere periode geschreven zijn, belangrijke pijlers zijn waar de nationale identiteit van de

(7)

derde generatie zich rondom ontwikkelt. Een belangrijk onderscheid dat tussen de theorieën van de drie auteurs gemaakt kan worden is de nadruk op de natie als verbeelde, sociale constructie, en nationalisme en nationale identiteiten als logisch gevolg van sociale omstandigheden. Deze theorieën dienen dus als kapstok voor het onderzoek naar de nationale identiteit van de derde generatie Palestijnse vluchtelingen. De hoofdvraag die centraal staat luidt daarmee als volgt: Op welke manier creëren derde generatie Palestijnse vluchtelingen in Jordanië hun nationale identiteit? Gezien de beperkte omvang van het onderzoek maak ik een afbakening in tijd en ruimte, en ook in theorieën. De historische schets van het stuk beslaat de periode van de negentiende eeuw, waarin onder de Ottomaanse heerschappij lokale loyaliteiten ontstaan, en duurt tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dit is van belang als historische schets van de ontwikkeling van de nationale identiteit in Palestina en voor een beter begrip van de nationale identiteit van de jongeren. Het centrale tijdvak is het vierde kwartaal van de twintigste eeuw; de periode waarin de derde generatie jongeren opgroeit. In de ruimte maak ik de geografische afbakening van Jordanië. Ten eerste omdat dit het land is met de meeste Palestijnse vluchtelingen. Ten tweede omdat de Palestijnen naar verschillende delen van de wereld gevlucht zijn en de positie van hen in deze landen van elkaar verschilt. Een bespreking van deze verschillende situaties zou te breed worden, daarom is een afbakening in ruimte (naar land) van belang. Ook richt ik mij met name op de vluchtelingen in de kampen, om de eenvoudige reden dat hierover meer literatuur en gegevens beschikbaar zijn. Daarnaast trekt deze groep mijn belangstelling omdat zij in de afgesloten wereld van het vluchtelingenkamp opgroeien, anders dan de jongeren die in alle vrijheid buiten de kampen leven.

Er bestaan relatief veel werken over vluchtelingen en gedwongen migratie, maar deze gaan vaak over de ervaring voor volwassenen. Jongvolwassenen krijgen pas recentelijk meer aandacht. De nadruk hierin ligt op uiteenlopende aspecten, met name op de ontwikkeling van deze groep met thema’s als trauma, educatie, gezondheid, psychologische ontwikkeling en sociale processen. Het belang van deze groep werd pas duidelijk toen de UNRWA/IUED/UCL onderzoek deed naar de leefomstandigheden van deze groep en tot de conclusie kwam dat de visie van jongeren opvallend veel verschilt van die van ouderen. Ik acht de derde generatie Palestijnse vluchtelingen een interessante onderzoeksgroep gezien hun uitzonderlijke positie in de geschiedenis van de Palestijnen. Hun situatie verschilt fundamenteel van jongeren die opgroeien in een gemeenschap die geen geschiedenis van oorlog en migratie kent. In het geval van de Palestijnse vluchtelingen acht ik onderzoek naar de jeugd daarnaast van groot belang gezien zij meer dan vijftig procent van de vluchtelingen

(8)

uitmaken. Zij vormen dus een groot onderdeel van de vluchtelingen, maar vormen bovenal de toekomst van de Palestijnen en daarmee ook de toekomst van het Israëlisch-Palestijns conflict.

Om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen vangt het stuk aan met het theoretisch kader rondom de drie theorieën van Anderson, Gellner en Hobsbawm. Hierin worden de belangrijkste aspecten van hun theorieën voor dit onderzoek belicht. Het doel van dit hoofdstuk is het vormen van de kapstok waaraan de verschillende aspecten die van belang zijn bij het creëren van een nationale identiteit van de Palestijnse jongeren opgehangen kunnen worden. Vervolgens bespreek ik de ontwikkeling van het Arabisch nationalisme en het Palestijns nationalisme aan de hand van de theorieën van Anderson, Gellner en Hobsbawm. Dit hoofdstuk dient als achtergrond voor een beter begrip van de nationale identiteit van de Palestijnse jongeren van nu. Het daaropvolgende hoofdstuk gaat over de ‘nieuwe’ situatie van de vluchtelingen in Jordanië. De komst van de vluchtelingen in hun gastland diende als tijdelijke optie, maar is inmiddels uitgegroeid tot een zestig jaar aanhoudende situatie met alle gevolgen van dien. Dit hoofdstuk gaat in op de omstandigheden waaronder de Palestijnse jongeren in Jordanië leven. Dit acht ik van belang voor een beter begrip van de constructie van hun nationale identiteit. In het laatste hoofdstuk kom ik tot een antwoord op de vraag. Hierin worden de drie modernistische theorieën in verband met de situatie van de derde generatie vluchtelingen gebracht en wordt duidelijk op welke manier de jongeren hun nationale identiteit creëren. Ik sluit af met een conclusie.

(9)

Allereerst acht ik een kleine verdieping in de termen nationale identiteit en nationalisme van belang. Zoals reeds aangegeven staat in dit onderzoek de nationale identiteit centraal, maar zoals Anthony D. Smith, een van de belangrijkste eigentijdse nationalisme theoretici, stelt is nationalisme als ideologie en beweging nauw verbonden met nationale identiteit als multidimensionaal concept dat vaak een aspect als taal, sentimenten en symboliek omvat. Volgens Smith kan de een niet besproken worden zonder een bespreking van de ander. De kracht van nationalisme zullen we niet begrijpen zonder een analyse van nationale identiteit als collectief cultureel fenomeen. Het onderscheid tussen nationale identiteit en nationalisme betekent dus dat het bij een nationale identiteit gaat om een collectieve identificatie met de natiestaat, om het gevoel bij een gemeenschap te horen dat je deelt met een groep mensen. Bij nationalisme gaat het echter vaak om een ideologie of politieke overtuiging waarin een individu of een groep mensen verbonden is aan een natie. De loyaliteit van een individu ligt hierin bij de natiestaat. In deze politieke ideologieën gaat het vaak om de manier waarop mensen een dergelijke loyaliteit hebben ontwikkeld. Wanneer een groep mensen een gedeelde loyaliteit hebben ontwikkeld en dit gepaard gaat met natievorming is nationalisme bereikt. Het is dus een soort identiteit opgelegd door een theorie of ideologie. Omgekeerd betekent dit dus ook dat deze groep mensen zelf een identiteit tegenover deze staat hebben ontwikkeld; het is een collectieve identificatie die mensen verbindt en mensen aan een natie bindt. De twee termen zijn dus nauw met elkaar verweven. De theorieën rondom nationalisme bevatten factoren in een gegeven maatschappij die enerzijds nationalisme creëren en anderzijds bijdragen aan de eigen ontwikkeling van een nationale identiteit van een groep mensen. Dat laatste is wat centraal staat in dit onderzoek.

In de loop van de twintigste eeuw waren theorieën rondom nationalisme het onderwerp van discussie onder historici. In dit onderzoek staan drie nationalistische theorieën uit deze periode centraal die kunnen dienen als instrument bij het interpreteren van de feiten rondom de derde generatie Palestijnse jongeren. Een vraag die centraal staat in theorieën met betrekking tot nationalisme is de vraag naar de oorsprong van nationalisme: is het nationalisme een logisch gevolg van de historische ontwikkelingen? Of is het een eeuwenoud bestaand gegeven dat ontdekt moet worden of naar de oppervlakte moet komen drijven? De modernistische theoretici geloven, in tegenstelling tot hun voorgangers uit de negentiende eeuw, niet dat nationalisme een eeuwenoud bestaand gegeven is, maar dat het meer een geconstrueerd gegeven is. Geconstrueerd door politieke elites of uitingen van verbeelding. Voorbeelden van deze modernistische theoretici zijn Ernest Gellner, Benedict Anderson en Eric Hobsbawm. Gellner stelde dat nationalisme sterke banden had met industrialisatie en

(10)

urbanisatie. Mensen werden samengebracht in nieuwe stedelijke centra waar zij gevoelens van eenheid ontwikkelden. Zo groeide dus vanuit de stedelijke centra een nationalisme op basis waarvan zich een staat ontwikkelde; de nationale identiteit die een gemeenschap ontwikkelde werd dus gevolgd door nationalisme. In de visie van Eric Hobsbawm gebeurt het omgekeerde. Hij benadrukt dat nationalisme een product van een staat is. Nationalisme komt voort uit een bewust beleid vanuit politieke elites, met name aan het eind van de negentiende eeuw. De staat moedigde de educatie van het volk aan, definieerde burgerschap en deelde de samenleving in naar aanleiding waarvan nationale identiteiten bestonden. In dezelfde periode ontwikkelde Benedict Anderson zijn theorie. Hij legde de nadruk op het aspect van verbeelding van nationalisme. De oorsprong van het nationalisme ligt niet bij politieke machthebbers, maar wordt gecreëerd door het printkapitalisme. De verspreiding van boeken en kranten creëert een gevoel ergens bij te horen, maar dan in de gedachten van de mens die de stukken leest. Veel van de theorieën met betrekking tot nationalisme van deze periode verwijzen of maken gebruik van deze drie theorieën. Daarom zou ik deze drie als toonaangevend willen bestempelen. En zoals zal blijken in dit hoofdstuk zijn aspecten van hun theorieën van toepassing op het nationalisme van de Palestijnen.

Benedict Anderson

Benedict Anderson omschrijft nationalisme als een verbeelde politieke gemeenschap. Het is een verbeelde gemeenschap omdat de leden van zelfs de kleinste gemeenschap nooit alle andere leden zullen kennen, ontmoeten of van hen horen, maar in gedachten van elk van deze leden bestaat het beeld van een gemeenschap en voelen zij zich verbonden met elkaar. Er bestaat dan een gedeelde collectieve identificatie met elkaar. In de definitie van Anderson bestaat dus geen nationalisme als gegeven eenheid. Het is een sociale constructie die gevormd wordt door de leden van een groep op het niveau van de verbeelding.10

Nadat oude culturele denkbeelden hun greep op de mens waren verloren leidde uiteindelijk een vrij toevallige, maar explosieve, interactie tussen een nieuw systeem van productie en de nieuwe sociale verhoudingen die op basis hiervan ontstaan (het kapitalisme), de technologie achter communicatie (drukwerk) en de noodlottigheid van de diversiteit aan talen tot de verbeelding van nieuwe gemeenschappen. Anderson noemt dit ook wel het printkapitalisme. De boekdrukkunst komt op en werken worden vermenigvuldigd door een kapitalistische markt. De boeken en kranten worden gedrukt in spreektaal zodat deze toegankelijk zijn voor grote groepen mensen. Het gevolg hiervan was dat via de massamedia

(11)

lezers die eigenlijk verschillende lokale dialecten spraken elkaar konden verstaan en een gedeelde discours kon ontstaan. De zoektocht naar een nieuwe manier om broederschap, macht en tijd aan elkaar te verbinden en dus opnieuw zin te geven aan alledaagse zaken won. Zo ontstonden er onbewust nieuwe mogelijkheden tot verbeelde gemeenschappen.11 De

massamedia staat dus centraal in de vorming van een nationale identiteit in de theorie van Anderson. Mensen creëren gedeelde of juist onderscheidende identiteiten. In het Midden-Oosten onderging de boekdrukkunst in de tweede helft van de negentiende eeuw een bloeiperiode. Meer werken over uiteenlopende moderne en Islamitische onderwerpen kwamen in omloop, verspreidden ideeën en wakkerden discussies aan.

Door deze nieuwe communicatiemiddelen konden grote aantallen mensen bereikt worden waardoor een gezamenlijk discours kon ontstaan. Op deze manier ontstond tegelijkertijd een solidariteit op basis van verwantschap, clientèle en persoonlijke loyaliteiten. Door de boekdrukkunst werden mensen zich er van bewust dat er op andere plaatsen meer mensen als hen bestonden. Zo werd een eigenaar van een fabriek in bijvoorbeeld Amsterdam verbonden aan een eigenaar van een fabriek in Parijs. Er bestond geen noodzaak de ander te kennen, maar toch bestond er een verbintenis. Hiermee werd de bourgeoisie – de klasse die kon lezen – de eerste groep die solidariteit ontwikkelde op basis van het verbeelde.12 Ook

leidde de groeiende populariteit van de krant tot een toenemend bewustzijn van de eigen natie en het onderscheid tussen de anderen. In het geval van Palestina stond de hoge ongeletterdheid van destijds dit niet in de weg: voorlezen in de huiselijke sfeer of op publieke plaatsen was normaal. Regionaal nieuws en wereldnieuws werden toegankelijker waardoor men een bewustzijn van een ‘ons’ en een ‘hen’ kon ontwikkelen. Er groeit dus een bewustzijn van de eigen identiteit in verhouding tot andere personen. Men werd zich meer bewust van wat er op andere plaatsen gebeurde en op die manier groeide het bewustzijn van verschillen en overeenkomsten tussen mensen. De massamedia creëerde dus het besef van een nationale identiteit.

Anderson legt uit dat de solidariteit zich verder ontwikkelde door educatie; lessen in buitenlandse talen op scholen maakten voor meer mensen stukken leesbaar. Bovendien stonden op scholen verschillende mensen met elkaar in contact die met elkaar ideeën konden uitwisselen. Hierop konden dus gedeelde loyaliteiten ontwikkelen en werden mensen zich bewust van overeenkomsten tussen hen en anderen. Dit gold dus met name voor geschoolde mensen. De ongeletterde stedelijke en rurale lagen van de bevolking waren volgens Anderson

11 Anderson, Imagined communities, 37-46. 12 Idem, 76-77.

(12)

afhankelijk van de missionarissen van het nationalisme. Met de toename van de geletterdheid werd het dus makkelijker om grotere groepen van de bevolking te bereiken en hun steun voor ideeën te verkrijgen. Zo ontstonden er dus op basis van taal en de boekdrukkunst verbeelde gemeenschappen. De notie dat talen het ‘bezit’ waren van specifieke groepen – zij die de taal dagelijks spraken of lazen – en dat deze groepen, verbeeld als gemeenschappen, toebehoorden tot een autonome plaats te midden van de broederschap van hun gelijken won hiermee aan terrein.13 Anderson noemt dit “popular linguistic-nationalism”, het is dus het nationalisme van

het volk, gebaseerd op een taalkundige onderverdeling. Nadat mensen elkaar konden begrijpen en dus ook het bewustzijn van het behoren tot een bepaalde groep groeide, leidden modernisering en centralisatie van het bestuur tot een verder nationaal bewustzijn. Dat dit in het geval van de Palestijnen iets anders verliep zal in een volgend hoofdstuk duidelijk worden. In het midden van de negentiende eeuw veranderde dit nationalisme in Europa naar een ‘officieel nationalisme’, legt Anderson uit. Dit was de reactie van de (dynastieke) machthebbers van destijds op het eerstgenoemde nationalisme en uitte zich in een conservatief beleid opgelegd van bovenaf.14 Hierin hebben we het onderscheid tussen een

nationale identiteit en nationalisme te pakken. Het eerder genoemde gemeenschapsgevoel op het niveau van het verbeelde dat ontstaat door de opkomst van de boekdrukkunst is een collectieve identiteit die tussen mensen onderling ontstaat. Het ‘officieel nationalisme’ is duidelijk nationalisme: de gecentraliseerde macht maakt een onderverdeling van bovenaf. Anderson geeft een aantal voorbeelden van dit nationalisme opgelegd van bovenaf. Ten eerste door volkstellingen: hierin wordt de samenleving volgens door de overheid verbeelde subgroepen (identiteiten) ingedeeld. Groepen kregen eigen scholen, rechtbanken, politiebureaus etcetera.15 Ten tweede door het opstellen van landkaarten waardoor men een

besef van grenzen kreeg, maar ook een besef van de eigen gemeenschap en andere gemeenschappen. Dit waren in eerste instantie historische kaarten ter legitimering van grondbezit en daarnaast kaarten waarin koloniale machten hun veroverd grondgebied in koloniale kleuren weergaven. Hierin kon een gebied volledig ontbonden van haar context worden (plaatsnamen, rivieren, bergen, hoogte en breedte).16 Tot slot was er de toenemende

belangstelling voor de historie vanuit de staat. Culturele plaatsen werden gereconstrueerd, zichtbaar gemaakt, geanalyseerd en gefotografeerd. Het prestige van de koloniale staat was nu

13 Anderson, Imagined communities, 14 Idem, 83-86.

15 Idem, 164-170.

(13)

nauw verbonden met het thuisland.17 In het geval van de Palestijnen gaan niet alle drie de

voorbeelden op, maar de landkaart is wel van opmerkelijk belang. Dit zal in een volgend hoofdstuk aan de orde komen. De Eerste Wereldoorlog maakte een eind aan de dynastieën en de natiestaat werd de internationale norm.18

Ernest Gellner

Ernest Gellner stelt dat nationalisme primair een politiek principe is, wat betekent dat de politieke en nationale eenheid met elkaar overeen moet komen. Nationalisme is een sentiment, zo legt Gellner uit, en dit nationalistische sentiment is het gevoel van woede dat veroorzaakt wordt bij schending van het politieke principe, of het gevoel van tevredenheid veroorzaakt door de vervulling van het principe. Dit schenden gebeurt bijvoorbeeld wanneer de leiders van een politieke eenheid tot een andere natie behoren dan de meerderheid die overheerst wordt.19 De situatie van de Palestijnen in Jordanië is hiervan een duidelijke

case-study. De Palestijnen hebben in de geschiedenis geen moment zonder buitenlandse overheersing gekend. De politieke en nationale identiteit komen dus niet overeen wat leidt tot woede.

Gellner stelt daarnaast dat nationalistische ideologieën lijden onder onjuist bewustzijn. Nationalisme dankt haar mogelijkheden en imperatieve karakter aan omstandigheden die vreemd zijn voor het merendeel van de samenleving en geschiedenis. Het veronderstelt continuïteit, maar is in feite gevolg van een breuk in de geschiedenis veroorzaakt door de Industrialisatie. Hij stelt dat iedereen te allen tijde iets kan verzinnen dat nationalistisch van aard is, maar keurt dit dus ten zeerste af. Ideeën moeten overeen komen met de levensomstandigheden.20 Hierin spelen de media een belangrijke rol, legt Gellner uit; de

alomtegenwoordigheid van media, maar ook het belang van gecentraliseerde en gestandaardiseerde communicatie. Zij brengt automatisch een idee van nationalisme voort, ongeacht wat er precies in een specifiek bericht overgebracht wordt. Het meest belangrijke en hardnekkige bericht wordt door het medium zelf gecreëerd, door de rol die media in de moderne samenleving speelt. De kern van dat bericht is dat de taal en stijl die gekozen worden voor een dergelijk bericht cruciaal zijn. De mensen die deze boodschap kunnen begrijpen worden ingesloten in een morele en economische gemeenschap. De groepen blijven

17 Idem, 178-185 18 Idem, 83-86.

19 E. Gellner, Nations and nationalism (Oxford 1983) 1-3. 20 Idem, 124-126.

(14)

ondertussen bestaan door de loyaliteit die mensen voelen jegens de groep en doordat zij zich identificeren met hen.21 Dit is van belang voor dit onderzoek; de media spelen een belangrijke

rol voor het construeren van een nationale identiteit onder Palestijnse jongeren in Jordanië. Ernest Gellner laat de opkomst van het nationalisme in een andere periode beginnen dan Anderson: bij de industrialisatie. Vooral de arbeidsdeling die gepaard ging met de industrialisatie is voor Gellner van belang. Nationalisme vindt namelijk haar oorsprong in een bepaalde arbeidsdeling, een die complex en volhardend is, en cumulatief verandert. Deze mobiliteit heeft gelijkheid tot gevolg. Hierin verschilt de nieuwe samenleving van de voorgaande agrarische samenleving die meer stabiel was.22 Deze nadruk op de industrialisatie

is in het licht van dit onderzoek opmerkelijk, omdat in het Midden-Oosten, op enkele uitzonderingen na, geen duidelijk proces van industrialisatie heeft plaatsgevonden, maar een langzame modernisering of industrialisatie. Zo ook in Palestina. Gellner verklaart dit door te stellen dat de industrialisatie, of de daarmee gepaard gaande noodzakelijke arbeidsdeling, die homogene eenheden (nationale identiteiten) creëert niet tegelijk op verschillende plaatsen arriveerde en ook niet op dezelfde manier. Deze verschillen hebben de mensheid effectief verdeeld in rivaliserende groepen.23

Van cruciaal belang voor deze arbeidsdeling is bij Gellner educatie, hetgeen van belang is voor het onderzoek naar nationalisme onder Palestijnense jongeren. De industriële samenleving is volgens Gellner gebaseerd op een algemene training, niet specifiek verbonden aan een gespecialiseerde professionele activiteit zoals in de agrarische samenleving het geval was. Bij de gecentraliseerde educatie betekent het dat jongeren worden voorbereid en overgeleverd aan de bredere gemeenschap om hierin een rol te vervullen. Communicatie speelt hierin een belangrijke rol. Kennis kan op deze manier overgedragen worden, maar het moet dus begrijpelijk zijn voor een groot deel van de samenleving. Hiermee ontstaat een nauwer contact binnen grotere groepen die allen opgeleid worden voor een zelfde doel: het functioneren in deze nieuwe samenleving.24 Er ontstaat dus een collectief dat in nauw contact

met elkaar staat en een gedeelde opleiding geniet. Via een nationaal systeem van educatie worden jongeren dus klaargestoomd om te kunnen functioneren in de nieuwe geïndustrialiseerde samenleving. De educatie creëert tegelijkertijd een gedeelde cultuur, zo legt Gellner uit. Dit systeem acht hij het criterium voor een levensvatbare politieke eenheid. Hiermee concludeert hij dat een gemeenschap vanaf dan gebaseerd is op educatie, en dat de

21 Gellner, Nations and nationalism, 126-127. 22 Idem, 24-25.

23 Idem, 52. 24 Idem, 27-29.

(15)

grenzen van de cultuur waarin de leden van de gemeenschap opgeleid worden tegelijk de grenzen van hun leefwereld zijn; de politieke eenheid volgt hier op door middel van centralisatie en institutionalisering. Er wordt dus eerst een nationale identiteit geconstrueerd en vervolgens het nationalisme vanuit de staat.

Er wordt bij Gellner dus een cultuur opgebouwd middels de universele educatie die een groep geniet. Er vormt een nieuwe samenleving rondom de industrialisatie die via educatie in stand gehouden wordt. Dit betekent dat er algemene culturen – en dus ook collectieve identiteiten - ontstaan rondom industriële centra en er niet langer ruimte is voor lokale gebruiken. Het kan dus zijn dat een lokale cultuur plaats moet maken voor een dergelijke grotere cultuur. Nationalisme is hierbij dus een natuurlijk gevolg van omstandigheden en een bestaand iets wat zich in werkelijkheid afspeelt en niet slechts inde verbeelding van mensen. Ondanks het uitblijven van de industrialisatie speelt educatie bij de Palestijnse jongeren een soortgelijke rol in het vormen van een gedeelde cultuur en gedeelde nationale identiteit. De jongeren worden eveneens opgemaakt om te kunnen functioneren in de samenleving, en creëren op die manier alsnog een gedeelde cultuur zoals zal blijken.

De cultuur van deze nieuwe samenleving rust dus op educatie die middels communicatie aan de man gebracht wordt; taal staat hierin dus centraal. Wanneer de communicatie zich verder ontwikkelt en een gedeelde industriële vorm van samenleven er voor zorgt dat mensen met verschillende talen met elkaar kunnen communiceren, worden de verschillende kenmerken van groepen duidelijk. Hierin identificeert een gemeenschap zichzelf, maar ook andere gemeenschappen, op basis van culturele en etnische verschillen en overeenkomsten. Er komt dus een duidelijk bewustzijn van een ‘wij-groep’ en een ‘zij-groep’. Vanzelfsprekend creëert taal voor de Palestijnen een minder evident onderscheid vanwege de gedeelde Arabische taal. Daarnaast is het verschil in dialect tussen Palestina en Jordanië niet noemenswaardig groot.

Het belangrijkste verschil tussen Anderson en Gellner is dat laatstgenoemde impliceert dat echte gemeenschappen bestaan, die worden namelijk gecreëerd door een systeem van educatie ten behoeve van de industrialisatie, en de cultuur die dit voortbrengt komt gelijk te staan aan de natie. Anderson daarentegen spreekt van gemeenschappen die verbeeld zijn, ze bestaan als sociale constructie, en daarbij is het dus niet van belang of ze echt zijn, maar of ze verbeeld zijn. Het is de verbeelding via taal die gedeelde symbolen, geschiedenissen en waarden creëert in een samenleving waardoor hij echt lijkt, maar niet per definitie echt bestaat.

(16)

Eric Hobsbawm

Eric Hobsbawm sluit zich in zijn definitie van nationalisme aan bij Ernest Gellner: hij ziet nationalisme als een principe dat vasthoudt aan het feit dat de politieke en nationale eenheid overeen moeten komen. Hier voegt hij aan toe dat dit principe ook impliceert dat de politieke plicht van het volk ligt bij het staatsbestel van de natie. Dit gaat voor alle andere publieke verplichtingen, en in een extreem geval boven alle andere verplichtingen in het algemeen. Dit onderscheidt modern nationalisme van andere, minder veeleisende, vormen van identificatie met een groep of een natie. Daarnaast ziet Hobsbawm de natie niet als een onveranderlijke sociale entiteit. De natie behoort exclusief tot een bepaalde historische periode. Het is een sociale entiteit in zoverre dat het zich verhoudt tot een moderne territoriale staat. Ook benadrukt Hobsbawm het element van artefacten, uitvinding en sociale toepassingen die van belang zijn voor naties. Nationalisme is dus geen natuurlijk gegeven. Naties maken geen nationalisme, maar nationalisme maakt de natie.

Nationalisme ziet Hobsbawm daarnaast niet als een op zichzelf staand iets. Nationalisme bevindt zich op het punt waar politiek, technologie en sociale transformatie samenkomen. Nationale talen kunnen bijvoorbeeld pas ontstaan wanneer boekdrukkunst, geletterdheid en educatie naar voren treden. Nationalisme moet dus onderzocht worden binnen het kader van de politieke, technische, administratieve en economische omgeving. Het wordt geconstrueerd van bovenaf, maar kan pas echt goed begrepen worden wanneer er ook gekeken wordt naar de verwachtingen, hoop, behoeftes en belangen van de gewone mens. Zij ondergaan de acties en propaganda van de overheden en vertegenwoordigers van nationalisme. Dit is wederom het belangrijke verschil tussen nationalisme en een nationale identiteit. Een officiële ideologie is ook in de theorie van Hobsbawm niet bepalend voor wat er omgaat in de gedachten van de burgers; zij vormen hun eigen nationale identiteit. Deze hoop, behoeftes en belangen van de mens zijn dus van belang voor dit onderzoek. Er zullen daarnaast voor burgers – naast de nationale identiteit – ook nog andere identiteiten een rol spelen. Ook kan een nationale identiteit met de tijd veranderen.25 Dit zal duidelijk worden aan

de hand van het voorbeeld van de Palestijnse jongeren in Jordanië.

Een ander belangrijk aspect van de theorie van Hobsbawm heeft betrekking op de “invention of tradition”, ook wel de uitgevonden traditie, die een belangrijke rol speelt binnen naties en nationalisme. Het gaat bij de uitgevonden traditie over enerzijds tradities die daadwerkelijk uitgevonden, geconstrueerd en formeel ingesteld zijn, en anderzijds de tradities

(17)

die minder sterke wortels in de geschiedenis hebben en zichzelf in korte tijd gevestigd hebben. De uitgevonden tradities omschrijft hij als een aantal gebruiken, die normaal gesproken bestaan uit bepaalde regels, een ritueel of een symbool, die bepaalde normen en waarden voor gedrag inprenten, en tegelijkertijd een continuïteit met het verleden impliceren; ze proberen een link met een passend verleden te leggen.26 Hobsbawm legt uit dat er echter

juist sprake is van een breuk met het verleden wanneer dit plaatsvindt: het zijn reacties op nieuwe omstandigheden die bepalen welke vorm de relatie tot het verleden krijgt. Het is het contrast tussen de constante verandering en innovatie die gepaard gaan met de modernisering enerzijds en de poging grip te houden op het sociale leven hierin als onveranderlijk. Hobsbawm stelt om die reden dat dit verschijnsel vaker voorkomt in periodes van snelle transformatie van de samenleving. Uitgevonden tradities zijn hiermee in essentie een proces van formalisering en ritualisering dat gekenmerkt wordt door een veronderstelde relatie tot het verleden.27

Het doel van dit onderzoek is niet om specifiek dieper in te gaan op de geschiedenis van tradities van de Palestijnse jongeren in Jordanië, maar waar deze theorie van Hobsbawm interessant is voor dit onderzoek ligt in het volgende. Er bestaan relatief veel politieke instellingen, ideologische bewegingen en groepen - waaronder nationalisme en nationale identiteiten - die zich baseren op deze tradities om de oorsprong te rechtvaardigen. De continuïteit met het verleden is hier nogal eens ver te zoeken en moet daarom ook uitgevonden worden.28

Hobsbawm stelt dat er sinds de industrialisatie drie overlappende soorten uitgevonden tradities bestaan. Ten eerste de tradities die sociale cohesie of het behoren tot een (echte of kunstmatige) groep moeten construeren of symboliseren. Ten tweede de tradities die instellingen, status of autoriteit bevestigen of legitimeren. Tot slot de tradities die tot doel hebben het socialiseren, inprenten van overtuigingen en waarden, en het voorschrijven van gedragsnormen. Hobsbawm benadrukt het belang van deze tradities voor het vergelijkende onderzoek naar de natie, nationalisme, natiestaat, nationale symbolen en geschiedenissen. Ze zijn het resultaat van sociale creativiteit die vaak opzettelijk en innovatief is en dient ter sociale binding van een sociale groep. Dit is wat Anderson noemt ‘verbeelde realiteiten’.29 Dit

is van belang voor het onderzoek naar de nationale identiteit van de jongeren: de sociale binding van de groep aan een bepaalde nationale identiteit door middel van tradities. Er wordt

26 E. Hobsbawm en T. Ranger, The invention of tradition (Oxford 1992) 1-3. 27 Idem, 2-4.

28 Idem, 6-7.

(18)

hierin dus eigenlijk een saamhorigheid gecreëerd binnen een natie die gebaseerd is op een verondersteld of uitgevonden gedeeld verleden. Rondom de tradities (uitgevonden of niet) vindt een sterke sociale binding plaats die verder uitgedragen wordt door de leden van de gemeenschap die de tradities hoog houden. Dit is van belang is voor de vorming van een nationale identiteit van de Palestijnse jongeren.

Speerpunten

Uit bovenstaande theorieën kunnen een paar belangrijke pijlers voor nationale identiteiten in de moderne wereld gedestilleerd worden welke eveneens een belangrijke rol spelen bij de constructie van de nationale identiteit bij de groep die centraal staat in dit onderzoek. Ten eerste merken alle drie de auteurs een breuk in de geschiedenis op wanneer nationalisme zijn weg vindt. Oude denkpatronen en sociale verhoudingen maken ruimte voor nieuwe, waaronder het nationalisme en de nationale identiteit. Anderson en Hobsbawm benadrukken dat het hierbij niet per definitie om een gegeven eenheid gaat; Anderson stelt dat het bestaan van een gemeenschap zich op het verbeelde niveau afspeelt en Hobsbawm verklaart dat de eenheid verder ook rust op verbeelde en verzonnen tradities die sociale binding rechtvaardigen en versterken. Hierin verschillen zij van Gellner die van mening is dat naties en nationalisme ontstaan als een logisch gevolg van historische ontwikkelingen en dan ook daadwerkelijk bestaan als gegeven en niet als sociale constructie zoals bij Anderson en Hobsbawm.

Daarnaast zijn er een aantal middelen waarmee deze sociale constructies verder uitgedragen worden en in welk proces de leden van een gemeenschap een nationale identiteit vormen; dit is van belang voor dit onderzoek. Ten eerste door taal en communicatie: via deze weg kunnen de leden van een gemeenschap met elkaar communiceren en dus ook samenwerken, maar ook ideeën uitwisselen en zich bewust worden van overeenkomsten en verschillen. Een gedeelde taal vormt een groep, gezien deze mensen met elkaar kunnen communiceren, maar creëert tegelijkertijd een onderscheid tussen gemeenschappen met een andere taal. Er ontstaat dus een bewustzijn van een ‘wij’ en een ‘zij’. In het geval van de Palestijnense jongeren in Jordanië doet dit aspect er weinig toe. Taal kan namelijk de mate van integratie in een gastland laten zien, maar ook de verschillen tussen de oorspronkelijke cultuur en de cultuur van het gastland. In het migratieproces ontwikkelen derde generatie vluchtelingen normaalgesproken vaak de taal van het gastland. In het geval van de Palestijnse jongeren in Jordanië is de Arabische taal grotendeels hetzelfde. Verschillende regionale dialecten doen er minder toe vanwege de aangrenzende ligging van beide gemeenschappen.

(19)

Daarom zal hier niet al te diep op ingegaan worden. Het belang van communicatie binnen educatie die leidt tot een gedeelde cultuur onder studenten wordt wel duidelijk.

Ten tweede speelt educatie van de leden van de Palestijnse gemeenschap een belangrijke rol. Anderson en Gellner richten zich beide op dit aspect van educatie, hoewel ze een ander belang in educatie zien. Anderson beschouwt educatie als een plaats waar mensen met een verschillende achtergrond samen komen en dus ideeën kunnen uitwisselen. Er vindt dus een proces van bewustwording plaats. Anderson benadrukt daarnaast ook de educatie van de burgerbevolking door de staat. Hierin wordt een nationale identiteit gecreëerd door een nadruk op een gedeeld nationaal verleden van een bepaalde regio die nationalistische gevoelens kan versterken. Hierin worden, net als bij Howbawm, soms uitgevonden, verbanden met het verleden gelegd om eenheden in het heden met elkaar te verbinden of rechtvaardigen. Gellner ziet educatie als de plaats waar via communicatie een gedeelde cultuur ontstaat; de leden worden klaargestoomd om te functioneren in de nieuwe industriële gemeenschap. Educatie als plaats waar een gedeelde cultuur ontstaat is van belang voor dit onderzoek.

Ten derde speelt de massamedia een belangrijke rol. Met name bij Anderson speelt de boekdrukkunst een centrale rol in het creëren van een gedeelde identiteit. Daarnaast draagt de massamedia enerzijds ontstane sociale verbindingen verder uit, en anderzijds creëert het nationale identiteiten door een toenemend bewustzijn. Vanwege het enorme bereik van de media kunnen ideeën, verbanden, rechtvaardigingen en sociale constructies onder grote groepen verspreid worden. En daarnaast kunnen regionale of nationale berichten indirect een besef van ‘wij’ en ‘zij’ creëren.

Ondanks de diepgang van de theorieën ben ik van mening dat er met betrekking tot de situatie van de Palestijnse jongeren een belangrijk aspect aan toegevoegd kan worden. Dit aspect is terug te vinden in de theorie rondom nationalisme in de moderne wereld van Christopher A. Bayly. Hij stelt dat er een belangrijk aspect ontbreekt in de theorieën over nationalisme uit de moderniteit. Dit is de rol die conflicten spelen bij het ontstaan van nationalisme, met name gewapende conflicten tussen staten, maar ook conflicten tussen de verschillende bevolkingen van staten. Bayly legt uit dat het intensiveren van verschillende ‘nationalismes’ in de negentiende eeuw een gevolg was van oorlog en invasie. Nationalisme kon zich slechts definiëren bij gratie van ‘de ander’. De ervaring van het samen strijden, een gedeelde basisopleiding, en leiderschap van de elites transformeerde boeren en arbeiders in nationalisten. Dit militaire nationalisme, zoals Bayly het noemt, leidde tot meer oorlogen en invasies. De oorlogen die woedden in de wereld aan het eind van de achttiende eeuw

(20)

versnelden het proces waarin regionaal patriottisme van de oude orde transformeerde in een meer exclusieve en agressieve vorm van nationalisme, aldus Bayly. De verscheidene crises in het midden van de negentiende eeuw bevestigen deze overgang, vervolgt hij. Niet alleen in Europa, maar ook in de Amerika’s, het Midden-Oosten en Azië, vond deze transformatie van nationalisme plaats. Oorlog was de oorsprong van nationalisme, net als nationalisme de oorzaak was van oorlogen.30 Dit aspect van conflict en oorlog is uitermate belangrijk bij de

vorming van een nationale identiteit voor de Palestijnen en kan daarom niet ontbreken in dit onderzoek. De Palestijnen kennen een geschiedenis van buitenlandse overheersing en oorlog die er toe heeft geleid dat een merendeel niet langer in hun thuisland woonachtig is, wat bepalend is voor de ervaring van een nationale identiteit.

Een ander aspect dat ik van belang acht is de veranderlijkheid van een nationale identiteit. Ondanks het feit dat nationale identiteiten op een bepaald moment vorm krijgen, betekent dit niet dat zij onveranderlijk zijn. Ook betekent het niet dat een nationale identiteit slechts een kant van de medaille behelst. Een nationale identiteit kan opgebouwd zijn door verschillen aspecten, door verschillende actoren die van invloed zijn; omstandigheden spelen mijns inziens een centrale rol in het opbouwen van een nationale identiteit. Edward Said heeft de terminologie uit de muziek gebruikt om pluralistische identiteiten uit te leggen. Hij verklaart dat de hybride oorsprong van de nationale identiteit contrapuntisch is. De Palestijnse identiteit in de ban is volgens Said een groep noten die om en door elkaar vliegen, waar twee of meerdere noten tegelijkertijd gehoord kunnen worden.31 Een volledige uiteenzetting over

de theoretische discussie over hybride identiteiten laat de omvang van dit onderzoek niet toe. Voor dit onderzoek is het van belang dat verschillende identiteiten naast elkaar kunnen leven in een persoon en dat een persoon een eigen invulling geeft aan actoren en omstandigheden.

Hoofdstuk 2: Nationalisme in de Arabische wereld

Tot 1920 was er in het Midden-Oosten geen sprake van afzonderlijke staten. Het gebied was onderdeel van het Ottomaanse Rijk en viel onder het gezag van de Turkse sultan. Het Ottomaanse Rijk was verdeeld over provincies, welke op hun beurt weer onderverdeeld waren in districten en subdistricten. Tot de Ottomaanse nederlaag tijdens de Eerste Wereldoorlog

30 C.A. Bayly, The birth of the modern world 1780-1914 (Oxford 2004) 204-206.

(21)

maakte ook Palestina deel uit van het Ottomaanse Rijk. Onder het Ottomaanse Rijk was er geen politieke eenheid Palestina. Het was onderdeel van geografisch Syrië, dit gebied omvatte het tegenwoordige Syrië, Libanon, Palestina en Jordanië. Palestina was een belangrijke spil in het Ottomaanse Rijk. Jeruzalem vormde bijvoorbeeld een belangrijk religieus centrum. Een Ottomaanse sultan zou volgens Muhammed Y. Muslih, gespecialiseerd in Palestijns nationalisme, geen autoriteit hebben voor de Moslims wanneer de belangrijke religieuze centra onder de autoriteit van een ander viel. Daarnaast was Palestina belangrijk voor de economische ontwikkeling van het Rijk. De regio had belangrijke handelsbetrekkingen met Europa, Egypte, Libanon en andere buurlanden. Daarom was de Ottomaanse regering sterk aanwezig in Palestina.32

In de negentiende eeuw waren de hoogtijdagen van het rijk echter voorbij. Het rijk bevond zich in een staat van verval en het verzet groeide. Hierop groeiden de lokale loyaliteiten en ging men op zoek naar culturele autonomie. Met de Tanzimat (1839-1876) werd geprobeerd het Rijk te moderniseren en de grenzen te beschermen tegen nationalistische bewegingen binnen het Rijk en externe druk. De hervormingen van de Tanzimat betekenden een toenemende macht voor de lokale elites. Voor het doorvoeren van nieuwe wetten werd het van belang geacht dat dit door de vertrouwde, lokale elite zou gebeuren, en niet door Ottomaanse notabelen van de centrale regering. Hierdoor kregen de lokale elites in de districten meer macht. Zij sloten zich daarom aan bij Istanbul en gebruikten hun toegang tot de centrale overheid om rechten op privébezit te verkrijgen en om hun positie veilig te stellen. Zo werden zij de dominante groep in de lokale samenleving.33 Nu is deze nieuwe macht van

de lokale elite niet direct van invloed op de ontwikkeling van Palestijns nationalisme. Het laat echter wel lokale sympathieën en de afstand van lokale gemeenschappen tot het centrale bestuur zien.

Ook werd de educatie hervormd; zij kon volgens het Ottomaanse bestuur bijdragen aan de modernisering van het Rijk en was van belang om een tegenwicht te kunnen bieden aan de externe, Westerse dreiging. Hierop werd de educatie grotendeels geseculariseerd en onder de controle van de staat geplaatst. Door het hele rijk kwamen nieuwe scholen, met name in de hoofdsteden. Deze nieuwe scholen hanteerden moderne methodes en voorzagen in lessen in buitenlandse talen en andere minder traditionele onderwerpen. De aanzienlijke Arabische families die educatie konden volgen werden dus beïnvloed door een moderne Westerse inslag en werden bekend met Westerse intellectuele tradities.34 Muhammad Y.

32 M.Y. Muslih, The origins of Palestinian nationalism (New York 1988) 11 en 20. 33 Idem, 23-24.

(22)

Muslih benadrukt dat de toenemende Westerse invloeden de grootste uitdaging voor de loyaliteit aan de Ottomaanse staat vormde. In de negentiende eeuw waaiden concepten als natie, thuisland, vrijheid en gelijkheid over vanuit het Westen. Via Ottomaanse vertegenwoordigers, studenten die in Europa studeerden en Europese docenten die les gaven op Ottomaanse scholen werden deze ideeën opgepikt door religieuze en etnische groepen in het Ottomaanse Rijk, maar ook door Ottomaanse elites.35 Anderson acht deze manier van

samenkomen en ideeën uitwisselen van groot belang voor het ontwikkelen van een gedeelde nationale identiteit. Ook Gellner stelt dat er door een educatie een gedeelde cultuur kan ontstaan. Een groeiend aantal geschoolden zou dus leiden tot het ontstaan van een gedeelde cultuur van deze groep.

In eerste instantie was educatie dus beschikbaar voor een relatief kleine groep. In de twintigste eeuw namen deze aantallen echter toe. Voor een beter beeld van de situatie: in 1914 waren er door de Ottomaanse overheid 95 lagere scholen en drie scholen voor voortgezet onderwijs opgezet in Palestina, met 234 docenten en 8248 studenten. Daarnaast waren er 379 Islamitische scholen met een totaal van 417 docenten en 8705 studenten. Dit betekent dus een totaal van bijna 17.000 docenten op een aantal van 72.000 jongeren die op de leeftijd waren waarop zij naar school zouden kunnen gaan in 1914. Over Christelijke en Palestijnse privéscholen zijn geen aantallen van dat jaar bekend, maar in 1920 waren dit er bijna 12.000.36

Hierbij is het belangrijk op te merken dat deze aantallen niet slechts ontstaan zijn door initiatieven vanuit de staat. Rashid Khalidi benadrukt dat er ook een vraag naar meer en betere educatie voor de jongere generatie vanuit de Palestijnse samenleving bestond.37 Zo was

educatie dus al voor een noemenswaardig deel van de samenleving toegankelijk. Op deze manier vormden scholen een plaats waar verschillende nationale identiteiten en culturen konden groeien. Dat educatie wat dat betreft ook in de toekomst een belangrijke rol zou blijven spelen – ook bij de derde generatie Palestijnse vluchtelingen - komt in een volgend hoofdstuk aan de orde.

Al deze nieuwe ideeën en invloeden konden zich ook in de Arabische wereld verder verspreiden door de pers, net als Anderson uitlegt. Sinds de Nahda aan het eind van de negentiende eeuw bloeiden de dagbladen en tijdschriften, ondanks de censuur van de sultan bereikten de bladen vanuit Egypte toch andere delen van de Arabische wereld. In de bladen en tijdschriften stonden de laatste trends in het Europees en Islamitisch denken. In 1908 werd de Constitutie hersteld waardoor er persvrijheid in het Ottomaanse Rijk kwam. Dit leidde er toe

35 Muslih, The origins, 18

36 Khalidi, Palestinian identity, 48. 37 Idem, 51.

(23)

dat de pers ook in Palestina tot bloei kwam; de regio telde in het eerste jaar na het herstel van de Constitutie vijfendertig nieuwe dagbladen. Nu rijst de vraag naar geletterdheid onder de Palestijnen en met name dus wie deze bladen lazen. Deze vraag is lastig te beantwoorden, omdat precieze aantallen ontbreken. Van belang is dat er in Jeruzalem ook gepubliceerd werd, maar dat dit geen groot publicatiecentrum was. Daarvoor was de stad te provinciaal en de markt te klein. Zij was dan ook afhankelijk van publicaties die de intellectuelen plaatsten in bladen die in steden aan de Palestijnse kust, en in andere grote steden als Beiroet, Damascus, Caïro en Istanbul gedrukt werden. Door deze beperkingen in mogelijkheden in de drukpers waren de oplages van de bladen in de regio laag, en die van Jeruzalem in het bijzonder. De lezersaantallen waren laag, stelt Khalidi. Dit is te verklaren door de grote ongeletterdheid onder de bevolking en slechte logistieke voorzieningen buiten de stedelijke centra. Hij legt uit dat de grootste circulerende krant de al-Quds was met een oplage van 1500. Veel bladen verschenen bovendien slechts een, twee of drie keer per week.

Tegenover deze beperkingen staan echter een aantal factoren die toch bijdroegen aan het verspreiden van bepaalde ideeën via de media. Ten eerste werden de dagbladen vaak op publieke plaatsen neergelegd en circuleerden daarom vrij onder mensen. Ten tweede waren veel bibliotheken geabonneerd op de dagbladen, dus wanneer iemand bij een bibliotheek kwam kon deze persoon de bladen gratis lezen. Ten derde legt Khalidi uit dat het gewoon was dat mensen thuis en op publieke plaatsen voorgelezen werden uit kranten. Zo werd het probleem van de ongeletterdheid in zekere zin overkomen. Daarnaast waren de mensen die buiten de stad leefden er aan gewend dat nieuws hen met een vertraging bereikte. Nieuws werd hier – ook na de vertraging – dus enthousiast ontvangen door zowel de lezers als de luisteraars. Sommige redacties realiseerden zich de invloed van de kranten op het publiek buiten de grote steden en stuurde gratis exemplaren naar de dorpen. Bijvoorbeeld het blad Filastin, zij stuurden hun dagblad naar elk dorp in het district Jaffa waar meer dan honderd mensen woonden. Reden hiervoor was dat zij het van belang achtten dat ook de mensen in de dorpen op de hoogte waren van wat er gebeurde in hun land en dat ook zij op hun rechten gewezen zouden worden om te voorkomen dat zij niet beschermd zouden worden voor onrechtmatige overheersers.38 Zo bestond er dus een vrij breed publiek voor nieuwe ideeën die

via de pers verspreid konden worden. Voor Anderson was dit printkapitalisme van cruciaal belang voor het ontstaan van verbeelde gemeenschappen, zo dus ook in het geval van de Palestijnen.

Pogingen van bovenaf, van de Ottomaanse staat, konden niet voorkomen dat nieuwe

(24)

ideeën circuleerden die lokale loyaliteiten verder versterkten. De hervormingen van het centrale gezag konden de eenheid in het Ottomaanse Rijk niet forceren. Er bestonden sinds de negentiende eeuw verschillen van mening tussen de Turken en de Arabieren, maar geen van deze leidde tot een politieke tweesplitsing. Hier kwam verandering in met het ontstaan van het Turks nationalisme en het beleid van de Jonge Turken om de Turkse taal en cultuur aan de Arabische wereld op te leggen. Dit leidde onder verscheidene Arabische groepen – intellectuelen, notabelen en de ulama – tot het ontstaan van oppositiebewegingen. Hun doel was hervorming, het opnieuw instellen van Arabisch op scholen, de rechtbanken en in de lokale instellingen, evenals Arabische autonomie binnen het kader van het Ottomaanse Rijk.39

In de laatste jaren van de Ottomaanse heerschappij kwamen er dus geluiden met betrekking tot een Arabisch nationalisme en politieke onafhankelijkheid op. Daarnaast is dit naar mijn mening waar Anderson van spreekt: een poging tot de overgang van ‘popular linguistic nationalism’ dat opgevolgd wordt door officieel nationalisme vanuit de staat. Er bestonden lokale loyaliteiten onder andere op basis van taal; de taal van de Ottomanen was Turks, die van de Palestijnse regio Arabisch. Anderson ziet dit als het nationalisme van het volk, gebaseerd op een taalkundige onderverdeling. Dit initiatief van de Jong Turken kan gezien worden als een poging tot het opleggen van een officieel nationalisme. Dit werkte echter tegen hen en het nationalisme van het volk bleek sterker. Zoals Hobsbawm stelt: een officiële ideologie is niet bepalend voor wat er omgaat in de gedachten van de burgers; zij vormen hun eigen nationale identiteit

De Eerste Wereldoorlog vormde de uiteindelijke genadeklap. Het Ottomaanse Rijk was gedurende de Eerste Wereldoorlog langzaam veroverd door troepen onder Brits commando. Met het wegvallen van de Ottomaanse ideologie ontstond onder een invloedrijke minderheid van de Arabische stedelijke elite het idee van een nationale zelfbeschikking volgens de veertien punten van Woodrow Wilson. Zo werd er een ideologische en organisatorische bodem voor het nationalisme in de regio gelegd. Het probleem hiervan was echter dat percepties van vrijheid, natie en zelfbeschikking enorm van elkaar konden verschillen, naar belangen van verschillende lokale elites bijvoorbeeld. Een ander probleem was de voortgaande bezetting van grote gebieden door de Britten en de Fransen, zij hadden zo vroeg als in 1916 het gehele Midden-Oosten onderling verdeeld om onenigheid na de oorlog te voorkomen.40 Daarnaast verklaarden de Britten het jaar erop in een andere overeenkomst in

te stemmen met de vestiging van een Joods nationaal tehuis in Palestina. Deze bekende

39 Muslih, The origins, 59-60.

(25)

overeenkomst zou de Balfour verklaring van 1917 worden en had een pro-Zionistische koers in de regio tot gevolg.41 Dit leidde tot een chaotische periode waarin verscheidene partijen een

gooi naar macht deden. Dit werd verder versterkt door de Vrede van Parijs in 1919 waarin het zelfbeschikkingsrecht niet evident werd toegepast op gebieden buiten Europa, en doordat de Britten en Fransen afspraken van het Sykes-Picot verdrag nakwamen en de rust in de regio wensten te herstellen.42 Buitenlandse machten hadden dus de overhand in Palestina.

Verscheidene oorlogen bepaalden dit voor hen. Hierin zien we duidelijk het belang van conflicten in de ontwikkeling van nationalisme waar Bayly van spreekt. Opmerkelijk is dat de gedeelde nationale identiteit in het geval van de Palestijnen met name ontstaat door een afkeer tegen buitenlandse aanwezigheid. Daarnaast is dit een voorbeeld van Gellner die verklaart dat op deze manier het nationalistisch sentiment van een gemeenschap aangetast wordt, wat tot woede leidt.

Deze nieuwe spanningen omtrent nationalistische gevoelens werden verder versterkt door de voor het Midden-Oosten kenmerkende sociale, sektarische, etnische en tribale verschillen. Zelfs de definitie van nationalisme was hierdoor onduidelijk. Het woord dat destijds het meest gebruikt werd om een natie aan te duiden was umma. Dit was dan ook slechts een kleine aanpassing van de ummah als de gemeenschap van Moslims. Dit werd uiteindelijk aangepast en er kwam een onderscheid tussen qawmiyyah (nationalisme voor een pan-Arabische constructie) en wataniyyah (nationalisme voor een specifieke staat).43

Muhammad Y. Muslih stelt dat het principe van een moderne, onafhankelijke en verenigde Arabische staat een sterk element van idealisme bezat. Het was een hoog gegrepen doel gezien de bestaande lokale loyaliteiten, het gebrek aan politieke wijsheid en de plannen met de regio van de Britten en Fransen. Zo ontstonden er na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk twee ideologische stromingen op het politieke toneel: het Arabisch nationalisme en het sterkere lokale nationalisme.44 Dit veronderstelt echter niet dat de Palestijnen zich niet als

onderdeel van andere gemeenschappen zagen. Er bestonden bijvoorbeeld ook religieuze en lokale loyaliteiten.45

Het Arabisch nationalisme zou het in Palestina uiteindelijk afleggen tegen lokaal nationalisme; de gedeelde identiteiten werd op het lokale niveau het sterkst geacht om

41 Idem, 243.

42 A. Roshwald, ‘Nationalism in the Middle East 1876-1945’, in: J. Breuilly, The Oxford handbook of the history

of nationalism (Oxford 2013) 1-16.

43 Idem, 8-9.

44 Muslih, The origins, 191

45 R. Khalidi, ‘The formation of Palestinian identity: The critical years, 1917-1923’, in: J. Jankowski en I, Gershoni, Rethinking nationalism in the Arab Middle East (New York 1997) 173.

(26)

verscheidene redenen. Ten eerste was er voor de Palestijnen de gezamenlijke vijand: de Zionisten. Muslih stelt dat de groeiende oppositie tegen het Zionisme, het lokaal Palestijns patriottisme deed versterken na 1909.46 De Zionisten vormden voor de Palestijnen een directe

dreiging door hun toenemende invloed in de regio. Dit werd versterkt door de steun die de Britten deze groep gaven in Palestina. Voor de andere Arabische staten gold dit in mindere mate waardoor Palestina zich distantieerde van de Arabische eenheid.47 Daarnaast hadden de

Palestijnen het Arabisch nationalisme zien mislukken in het buurland Syrië. Dit betekende een nederlaag van Koning Faysal, de leider waar kracht uit geput werd, maar ook liet dit de kwetsbaarheid van het Arabisch nationalisme zien.48 Tegelijkertijd was het Arabisch

nationalisme geen volledig ontwikkelde ideologie: het was met name een reactie op het nationalisme van de Jong Turken en beriep zich op een glorieus Arabisch verleden. Toen na het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk de sociale en politieke verhoudingen geherdefinieerd moesten worden werden de elites dan ook geconfronteerd met de realiteit: zij ontdekten het verschil tussen het idealistische pan-Arabisme en de eisen van de lokale politieke elites. Naast de wens tot onafhankelijkheid en zelfbeschikking bestond er geen gedeeld Arabisch plan voor de toekomst. Voor de Palestijnen bestond het plan uit het overleven van de Zionistische dreiging. Voor Syrië en Irak was dit politieke onafhankelijkheid. Tot slot kwamen er de Europese ideeën met betrekking tot natie en thuisland overwaaien. Hiermee kwam de nadruk te liggen op de plicht het eigen land te bevrijden, verdedigen en weder op te bouwen.49 Allerlei invloeden van buitenaf leidden er dus

toe er een lokale Palestijnse identiteit ontstond. Ook bij afwezigheid van duidelijke Palestijnse instituties of centralisatie.

Deze koers werd voortgezet in de Tweede Wereldoorlog. Hetgeen wederom een mooi voorbeeld is van de theorie van Bayly over de rol van conflicten in nationalisme. In deze periode van oorlog grepen nationalisten in het Midden-Oosten hun kans. Dit werd verder bevorderd door de steun van Duitsland die eveneens tegen de Britten en Fransen streden in de regio. Tevens waren de Britten zich ervan bewust dat het anders moest in het Midden-Oosten na de oorlog, om een rol te kunnen blijven spelen. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een golf van dekolonisatie en ook het nationalisme in het Midden-Oosten won het van de Europese invloeden; de lokale identificatie kreeg de overhand. De grenzen bleven grotendeels bestaan zoals deze waren vastgesteld voor de Britten en Fransen na de Eerste Wereldoorlog

46 Muslih, The origins, 87. 47 Idem, 203-204. 48 Idem, 203.

(27)

en de onafhankelijke Arabische natiestaten werden een feit. Voor de Palestijnen liep het echter anders. De Tweede Wereldoorlog en de Holocaust hadden in het Westen de notie van Palestina als oplossing voor het ‘Joods probleem’ populair gemaakt.50

Al deze spanningen kwamen tot uiting op die beslissende 14 mei 1948 waarop Ben-Goerion de onafhankelijke staat Israël uitriep, het Brits mandaat in Palestina eindigde en de Arabische legers vervroegd mobiliseerden. Op 15 mei 1948 vielen Egypte, Syrië, Irak, Libanon en Jordanië Israël binnen. De oorlog duurde, afwisselend met wapenstilstanden, tot december 1948 en resulteerde in de nederlaag van de Arabische legers, een uitbreiding van het Israëlische grondgebied en een enorme vluchtelingenstroom van Palestijnen. Het er op volgende jaar sloten de Arabische staten een wapenstilstand met Israël af, maar dit betekende geen vrede en ook geen erkenning van de nieuwe staat. Het was een staakt-het-vuren volgens de grenzen van dat moment, maar deze werden niet als definitief beschouwd.51 Het was dus

slechts een kwestie van tijd tot de volgende oorlog uit zou breken. Hetgeen plaats had in juni 1967. Op 5 juni 1967 viel Israël naar aanleiding van provocaties van Egyptische zijde Egypte aan, hierop betraden Syrië en Jordanië het conflict. In zes dagen had Israël de drie staten echter verslagen. De gevolgen waren groot: de drie Arabische staten hadden alle drie gebied in moeten leveren aan de Israeliërs en ondanks de korte duur van de oorlog bracht hij een nieuwe vluchtelingenstroom teweeg.52 De rol van conflicten en oorlogen bij nationalisme

waar Bayly van spreekt betekent in het geval van de Palestijnen dus dat een groot deel gedwongen op de vlucht sloeg naar aanleiding van oorlog. Het Palestijns nationalisme moest het veld ruimen voor een Israëlische nationale staat in hun leefgebied. Het nationalistische sentiment van woede van Gellner werd hierop aangewakkerd. Dat dit grote gevolgen had voor hun constructie van een nationale identiteit komt later verder aan de orde.

De eerste golf vluchtelingen van 1948 ligt volgens schattingen van de Verenigde Naties rond de 726.000 mensen, ook wel tweederde van de totale Palestijnse bevolking van 1.2 miljoen van destijds. De tweede golf kwam in 1967 toen 323.000 Palestijnen dakloos raakten, waarvan 113.000 al dakloos waren sinds 1948. In het midden van de jaren 1990 streefde het aantal afstammelingen het oorspronkelijke aantal vluchtelingen voorbij. Daarbij weigert Israël nog altijd in te stemmen met de terugkeer van het merendeel van deze groep.53

Van dit enorme aantal vluchtelingen is ongeveer een derde woonachtig in de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, meer dan een derde in Jordanië en zeventien

50 J. McCarthy, The population of Palestine (New York 1990) 36. 51 Cleveland en Bunton, A history of the modern Middle East, 267-268. 52 Idem, 339.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn trouwens ook investeerders die in Koeweit wel veel ervaring met investeringen en zakendoen hadden opgedaan.. nië een soortgelijke onderneming op te zetten. Een voorbeeld

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze vraag op een meer extreme manier wordt gesteld dan de andere vragen, men kan zich verbonden voelen met de stad, maar dit hoeft

jaren zestig, toen men het belang van het vak vaderlandse geschiedenis niet langer inzag, dreigt men nu weer door te slaan naar de andere kant: een dwangmatig streven

Voor fouten met betrekking tot incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik kunnen in totaal maximaal 4 hele scorepunten worden afgetrokken. De toepassing van deze

Doordat deze beweging later de basis heef t gevormd waarop Mustafa Kemal Pasha en zijn kring de Turkse Republiek hebben gebouwd is er in de historiografie een vertekening

ECHO’s DRR Thematic Policy (ECHO 2013b), entitled “Increasing resilience by reducing disaster risk in humanitarian action” states that “special attention is given

Within the Advanbiotex project it has been confirmed that efficient incorporation of the surface modifying system based on responsive microgel to textile material (cotton,

The incorporation of PNCS microgel to cotton fabric was achieved by a simple pad (100% WPU) - dry (90°C, 1h) - cure (160°C, 3 min) procedure, using the surface modifying system