• No results found

Perspective taking in interactive settings

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Perspective taking in interactive settings"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese sociale psychologie

Perspective taking in interactive settings

UvA

Naam: Luuk Reitsma

Studentnummer: 10671161 Begeleider: Tim Faber

(2)

Abstract

In dit onderzoek is perspectief nemen onderzocht in een interactieve setting. Er werd verwacht dat interactie met de participant perspectief nemen zou faciliteren en dus makkelijker zou maken in vergelijking met een niet-interactieve setting. In het onderzoek kregen 60 studenten van de Universiteit van Amsterdam een viertal afbeeldingen

gepresenteerd. De verschillende afbeeldingen toonde geen actor, de actor die geen actie vertoonde, de actor die actie vertoonde en de actor die minimaal interacteerde met de

participant. Na het zien van de afbeelding moesten deelnemers een vraag beantwoorden over het spatieele perspectief van de actor of van zichzelf, afhankelijk van de conditie waarin zij ingedeeld waren. Uit de resultaten bleek dat interactie het perspectief nemen niet faciliteert, mogelijk afhankelijk van de voorspelbaarheid van de geobserveerde handeling die de actor liet zien tijdens de interactie.

(3)

Inleiding

Het onderscheid tussen hoe wij de wereld zien en hoe een ander deze bekijkt is cruciaal om te begrijpen hoe onze sociale wereld kan veranderen en hoe er geanticipeerd kan worden op veranderingen hierin. Perspectief nemen; het representeren van gedachten of percepties van anderen welke niet noodzakelijk gelijk zijn aan die van iemand zelf, kan een nuttig

hulpmiddel zijn in dergelijke sociale situaties. Het nemen van het perspectief van een ander kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo kan een individu perspectief nemen op level-1 en level-2 niveau. Met level-level-1 perspectief nemen heeft een persoon het besef dat objecten die hij/zij zelf ziet niet noodzakelijk voor een ander zichtbaar zijn. Level-2 perspectief nemen heeft betrekking op begrijpen dat een object wat iemand ziet door een ander persoon op een andere manier geïnterpreteerd kan worden (Surtees, Butterfill & Apperly, 2011). Zowel level-1 als level-2 perspectief nemen kunnen vervolgens geclassificeerd worden als spatieel of visueel; waar spatieel betrekking heeft op mogelijkheid te begrijpen waar een object zich bevind in relatie tot een ander en visueel op of en hoe een ander een object ziet (Surtees, Apperly & Samson, 2013).

Het type perspectief wat wordt genomen biedt informatie over in hoeverre dit automatisch gaat of een meer cognitief inspannend proces en bewust proces is; hoewel dit deels

afhankelijk is van de gebruikte methode tijdens het testen. Level-1 perspectief nemen is een eigenschap die mensen vanaf circa 24 maanden bezitten; en het wordt verondersteld dat dit een zeer basaal en cognitief weinig inspannend proces is (Surtees et al., 2013). Het is in meerdere studies aangetoond dat Level-1 perspectief nemen een automatisch en spontaan proces is. Samson et al. (2010) vonden in een ‘perspectief taak’ dat volwassen mensen meer fouten maakten en een langzamer reageerden bij het beantwoorden van vragen over hun eigen perspectief als het perspectief van een avatar verschilde met dat van hen in vergelijking met wanneer het perspectief van de avatar gelijk was aan dat van hen. Samson et al. (2010)

(4)

concludeerde hieruit dat de participanten het perspectief van de avatar overnamen, zelfs wanneer deze irrelevant was voor de taak. Een ander voorbeeld waarin participanten van het perspectief van een ander niet konden negeren komt uit een onderzoek van Frischen, Loach en Tipper (2009). Zij lieten participanten een target stimulus aanreiken terwijl zij een afleidende rechthoek moesten negeren. De afleidende stimuli werden sterk genegeerd, en wanneer zij deze taak samen met een andere participant tegenover hen uitvoerden werden ook de stimuli die de andere participant afleidde sterk genegeerd. Dit duidt op een proces van selectieve gedeelde aandacht waarin het perspectief van de andere participant invloed uitoefent op het eigen perspectief, en duidt op het spontaan wisselen tussen het perspectief van het zelf en de ander. Level-2 perspectief nemen is complexer en wordt veronderstelt een meer cognitief inspannend proces te zijn (Santiesteban, Catmur, Coughlan Hopkins & Bird, 2013). Surtees et al. (2013) toonde in hun studie aan dat deze vorm van perspectief nemen gebeurd door

mentale rotatie, wat inhoudt dat participanten visueel hun gezichtsveld 180 graden omdraaien om te bepalen hoe het perspectief van de ander eruit ziet. Mentale rotatie wordt door

Corballis (1986) veronderstelt ten minste een zekere mate van bewuste aandachtscontrole te vereisen om dit proces te activeren. Tversky en Hard (2009) lieten in hun studie zien dat participanten in een level-2 perspectief taak wel in staat waren om spontaan het perspectief van een ander over te nemen, afhankelijk van de actie en de richting van aandacht van de actor in deze test.

Ondanks dat er bewijs is voor het feit dat perspectief nemen een automatisch proces kan zijn, neemt een individu niet constant perspectief van iedereen die hij tegen komt. Dit geeft aan dat er bepaalde situaties zijn waarin perspectief nemen functioneel of minder functioneel kan zijn. Een belangrijke context waarin perspectief nemen functioneel lijkt te zijn is wanneer iemand interacteert met een object in de directe omgeving van de observeerder (Furlanetto, Cavalla, Manera, Tversky & Becchio, 2013; Tversky & Hard, 2009). In dergelijke situaties

(5)

kan het functioneel zijn om het perspectief van een ander in te nemen om zo vanuit dat perspectief de intenties van de ander te achterhalen. In sociale situaties is perspectief nemen dus functioneel, met name als er interactie plaatsvind. Perspectief nemen is een sociaal fenomeen, maar veel vormen van sociale cognitie (waaronder perspectief nemen) worden getest in een setting waar het fenomeen wordt gemeten vanuit de participant als observator in plaats van als interactor. Het is hierdoor niet duidelijk of en hoe de deelname aan een sociale interactie invloed heeft op sociale processen zoals perspectief nemen wanneer de participant in de rol van interactor geplaatst wordt (Schilbach, 2014).

Verdere ondersteuning voor het idee dat sociale interacties perspectief nemen kunnen beïnvloeden komt voort uit een onderzoek van Schilbach et al. (2010). Door middel van een fMRI meting werd aangetoond dat participanten die dachten met iemand te interacteren (door middel van een virtueel proefpersoon) een hogere activiteit lieten zien in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor mentalizing processen dan wanneer zij niet dachten deze taak met een ander persoon te doen. Becchio et al. (2013) lieten participanten een filmpje zien waarin twee mensen die een coöperatieve of competitieve sociale handeling verrichten in relatie tot een filmpje waarin iemand individueel een grijpende handeling verrichtte. De participanten toonden een hogere activiteit in hersengebieden geassocieerd met mentalizing processen in de competitieve fragmenten, en een hogere activiteit in het Mirror Neuron System (MNS) tijdens coöperatieve fragmenten. Zowel het mentalizing systeem als het MNS zijn hersengebieden die geassocieerd worden met perspectief nemen (Santiesteban et al., 2013) wat betekend dat een toename in activiteit in deze gebieden kan duiden op een activatie van perspectief nemen. Omdat de hersengebieden die tijdens sociale interactie geactiveerd worden gedacht worden een belangrijke rol te spelen bij perspectief nemen, zou deelname aan een sociale interactie het perspectief nemen kunnen beïnvloeden. Daarnaast blijkt interactie met de directe omgeving van de observeerder perspectief nemen te faciliteren wat betekend dat interactie

(6)

met de observeerder zelf het allocentrisch perspectief nemen verder zou kunnen faciliteren. Het huidige onderzoek heeft als vraag of sociale interacties de mate van perspectief nemen inhiberen of faciliteren. Door participanten een spatieele level-2 perspectief taak te laten uitvoeren op basis van de taak van Tversky en Hard (2009) met een interactieve component toegevoegd, kan getoetst worden of deze vorm van perspectief nemen in interactieve situaties makkelijker of moeilijker is voor een individu in vergelijking met een niet-interactieve situatie. Op basis van de bovenbenoemende data wordt verwacht dat interactie met de observeerder perspectief nemen faciliteert, en het dus makkelijker maakt voor de participant in relatie tot niet-interactieve situatie. Er is gekeken naar gemiddelde reactietijden van het geven van goede antwoorden.

Methode

Participanten

Aan het onderzoek deden 32 mannelijke en 30 vrouwelijke studenten van de Universiteit van Amsterdam mee voor research credit met een leeftijd van 18 tot 43 (M = 22.87). De proefpersonen werden op willekeurige wijze verdeeld in de allocentrische conditie (n = 32) en de egocentrische conditie (n = 30).

Materialen

Het experiment maakte gebruik van een 2 x 4 mixed factorial design met als between subjects variabele het perspectief (allocentrisch vs. egocentrisch), als within subject variabele de mate van interactie (controle vs. geen actie vs. actie vs. interactie) en als afhankelijke variabele de mate van perspectief nemen. Om de cognitieve inspanning om van perspectief te wisselen te meten is er gebruik gemaakt van reactietijd metingen en een mate van goede en foute antwoorden tijdens een perspectief taak uitgevoerd op een computer. De vier

(7)

actie onderneemt (afbeelding 2), de actor die het flesje vastgreep (afbeelding 3), en de actor die het flesje aanreikt (afbeelding 4). Naast de vier onderstaande afbeeldingen werden vier gespiegelde versies van de afbeeldingen gebruikt om het flesje afwisselend links en rechts in het beeld te presenteren. Elke afbeelding werd tijdens de taak 10 keer getoond, wat het experiment in totaal op 80 trials per persoon brengt. Voor het programma definitief begon werden 10 oefentrials door de participanten uitgevoerd. Participanten konden antwoorden met de toetsen ‘H’ en ‘B’ op hun toetsenbord, waar ‘H’ voor rechts stond en ‘B’ voor links.

Figuur 2. Afbeeldingen 1t/m 4 zoals gebruikt in het experiment

Afbeelding 1 Afbeelding 2 Afbeelding 3 Afbeelding 4

Procedure

Participanten werden naar een cubicle met daarin een computer geleid waar de proefleider het programma voor de egocentrische conditie of de allocentrische conditie aanzette. In de egocentrische conditie kregen participanten de instructie op een computerscherm om hun eigen perspectief in te nemen door de tekst ‘in relatie tot het boek, waar is de fles? links of rechts vanuit JOU perspectief’. In de allocentrische conditie kregen participanten de instructie om het perspectief van de actor in de nemen. De vraag die bij elke afbeelding gesteld werd was ‘waar is de fles? links of rechts vanuit ZIJN perspectief’. Vervolgens kregen de participanten de afbeeldingen te zien. Omdat er een geforceerd perspectief werd gebruikt waren er in deze studie goede en foute antwoorden. Reactietijden voor antwoorden werden

(8)

gemeten. De onderzoeker die model stond als actor voor de stimuli werd tijdens het experiment uitgesloten als experimentator.

(9)

Resultaten

Van de 60 participanten die deelnamen aan het onderzoek zijn er 57 opgenomen in de

analyse. Data van drie respondenten (304, 334 en 372) zijn verwijderd vanwege het ontbreken van de reactietijd bij afbeelding vier en vanwege een reactietijd op alle afbeeldingen ver boven het gemiddelde van de overige respondenten; respectievelijk. Tijdens de analyse is gebruik gemaakt van gemiddelde reactietijden voor het geven van een antwoord per

afbeelding. Reactietijden voor afbeelding één t/m vier waren skwewed en een Shapiro-Wilks test voor normaliteit liet zien dat de assumptie van normaliteit geschonden was voor deze vier variabelen (p <.05). Om deze reden zijn de reactietijden van afbeelding één t/m vier

getransformeerd in SPSS door middel van log natural transformations. Na de transformatie waren de reactietijden van alle afbeeldingen in de allocentrische conditie normaal verdeeld (p >.05), alhoewel de reactietijden voor alle afbeeldingen binnen de egocentrische conditie dat niet waren (p <.05).

Om te analyseren of de deelnemers minder of meer moeite hadden met perspectief nemen tijdens interactie is een mixed-design ANOVA uitgevoerd. De verwachting betrof dat

deelnemers minder moeite zouden hebben met perspectief nemen tijdens sociale interactie en dat reactietijden binnen de allocentrische conditie tijdens het tonen van afbeelding vier korter dus zouden zijn dan de overige afbeeldingen. De ANOVA is uitgevoerd met een within-subjects factor van afbeelding één t/m vier) en een between-within-subjects factor van conditie (allocentrisch of egocentrisch). Mauchly’s test van sphericiteit gaf aan dat de assumptie van sphericiteit is geschonden χ(2) = .53, p <0.01. Hierom zijn de resultaten geïnterpreteerd met de Huyn-Feldt correctie van ε = .799; de Huyn-Felt correctie word aangehouden vanwege het feit dat de sphericiteit waarde hoger is gebleken dan .75 (Field, 2013). De Levene’s test is voor de vier reactietijden op de afbeeldingen niet significant gebleken op p > 0.05, wat betekend dat er voldaan is aan de assumptie van gelijke varianties op de vier reactietijden.

(10)

De mixed ANOVA liet zien dat deelnemers in de egocentrische conditie snellere reactietijden op alle afbeeldingen lieten zien dan deelnemers in de allocentrische conditie, F(1, 57) = 36.09, p < 0.01, η2 = .39. Deze bevinding is met name relevant als

manipulatiecheck, omdat de langere reactietijden in de allocentrische conditie worden geïnterpreteerd als perspectief nemen en de korte reactietijden in de egocentrische conditie niet. Tevens bleek er een hoofdeffect van afbeelding, F (2.39, 136.64) = 6.19, p <.01, η2 = .10. Deelnemers hadden de langste reactietijd bij de afbeelding zonder actor, maar lieten tegen de verwachting in een langere reactietijd zien bij de afbeelding met interactie in vergelijking met de afbeelding met alleen actie. Er bleek geen significant interactie effect tussen

afbeelding en conditie, F (2.26, 128.71) = 1.16, p =.323. De reden dat deze interactie niet significant is gebleken is gezien het feit dat de gelijkheid van de gemiddelden van de actor en no actor condities groter is dan de gelijkheid van de gemiddelden van de actie en interactie condities.

Tabel 1. Gemiddelde scores in reactietijden in milliseconden per afbeelding tussen de egocentrische en allocentrische conditie.

Conditie Afbeelding Gemiddelde Standaarddeviatie

Egocentrische conditie 1.Geen actor 511.03 245.76 2. Alleen actor 470.77 171.95 3. Actie 4. Interactie 487.51 501.36 215.91 247.74 Allocentrische conditie 1.Geen actor 949.54 504.20 2. Alleen actor 805.10 271.94 3. Actie 4. Interactie 808.49 863.20 332.98 342.46

(11)

Figuur 1. Gemiddelde scores in reactietijden in milliseconden per afbeelding binnen de egocentrische en allocentrische conditie. 400 500 600 700 800 900 1000

no actor actor actie interactie

R ea ct ie tij d in m illis ec o n d en Afbeelding Allocentrische conditie Egocentrische conditie

(12)

Discussie

In het huidige onderzoek werden deelnemers gevraagd het perspectief van zichzelf in te nemen of het perspectief van een actor op een foto. De deelnemers die gevraagd werden het perspectief van de actor in te nemen werden aangezet hun perspectief te veranderen;

deelnemers die hun eigen perspectief moesten innemen werden dit niet. De deelnemers kregen een viertal afbeeldingen te zien waarop geen actor te zien of een actor die actie, interactie of geen actie of interactie liet zien. Vervolgens moesten deelnemers een vraag beantwoorden over het spatieele perspectief, de relatie van één object tot een ander object in termen van links of rechts, vanuit het eigen perspectief of vanuit de actor zijn perspectief. De resultaten die met name relevant zijn voor het beantwoorden van de hypothese zijn de verschillen in reactietijd tussen de afbeeldingen wanneer de deelnemers gevraagd waren het perspectief van de actor in de nemen, aangezien hier sprake was van perspectief nemen. De resultaten lieten zien dat participanten sneller het goede antwoord gaven wanneer zij een cue van actie op de afbeelding zagen in relatie tot de afbeelding met enkel de actor of de controle afbeelding waarop geen actor te zien was, wat in lijn is met de resultaten van de Tversky en Hard (2009) en Mazzarella et al. (2012). Zij vonden dat participanten sneller en vaker perspectief namen wanneer zij geconfronteerd werden met een afbeelding waarop een vorm van actie te zien was. In tegenstelling tot de hypothese dat een vorm van minimale interactie het perspectief nemen verder zou faciliteren, lieten de resultaten zien dat participanten er langer over deden het goede antwoord te geven wanneer zij perspectief moesten nemen bij een afbeelding waarop interactie te zien was in vergelijking met de afbeelding waarop actie te zien was. Dit patroon van daling in reactietijd tot aan de actie foto kan verklaard worden door het feit dat de aanwezigheid van een individu in de foto leidt tot perspectief nemen als middel om de sociale context te begrijpen, en mogelijk te anticiperen op acties van een dergelijk individu. Het communiceren en praten me andere mensen zoals dat in het dagelijks bestaan gebeurd

(13)

heeft immers een vorm van besef nodig hoe anderen de wereld ervaren. Om deze reden is perspectief nemen ongetwijfeld een nuttig hulpmiddel in sociale interacties (Tversky & Hard, 2009). Volgens deze rationale zou het echter zo moeten zijn dat de interactie foto een nog lagere reactietijd zou zien, wat niet het geval was. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de participanten de afbeelding niet herkende als een interactieve situatie. Omdat de afbeelding met interactie inhoudelijk niet veel verschilde met de afbeelding die actie liet zien, zou er in dat geval echter geen tot weinig verschil in reactietijden moeten zijn tussen de twee

afbeeldingen. Participanten antwoorden aanzienlijk langzamer op de interactie afbeelding, wat een indicatie is van het feit dat de participanten de interactie en actie afbeeldingen als verschillend ervaren hebben.

Een meer waarschijnlijke verklaring is in lijn met resultaten van een studie van (Newman-Norlund, Bruggink, Cuijpers & Bekkering, 2013). Zij vonden dat Theory of Mind (ToM) netwerken, welke een individu helpen zich te verplaatsen in een ander, meer actief zijn wanneer een individu een handeling van een ander als onvoorspelbaar beschouwd. Omdat actie vaak onvoorspelbaar is in termen van de intenties van een ander, faciliteert dit perspectief nemen. Tversky en Hard (2009) lieten dan ook zien dat wanneer een actor

ambigue acties vertoonde het spontaan perspectief nemen hoog was. In een situatie waarin het niet geheel duidelijk is wat de ander van plan is met zijn of haar acties kan perspectief nemen een nuttig hulpmiddel zijn om te bepalen wat hen intenties zijn. Wanneer er sprake is van sociale situatie zoals gebruikt is in het huidige onderzoek waarin de actie wel voorspelbaar is (het flesje wordt aangegeven) is het goed mogelijk dat perspectief nemen niet langer

functioneel is. Omdat het duidelijk is wat de ander van plan is, is het egocentrische perspectief voldoende om adequaat te kunnen reageren en handelen op de interactie. Tegengesteld aan onvoorspelbare en ambigue situaties lijkt de sociale interactie in dit onderzoek perspectief nemen dus niet te faciliteren, omdat dit niet functioneel meer is wanneer de geobserveerde

(14)

handeling voorspelbaar is voor een individu. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het onderzoeken van sociale interacties waarin perspectief nemen wellicht wel functioneel zou kunnen zijn. Naast voorspelbaarheid van een geobserveerde handeling tijdens een interactie zouden er meer criteria mogelijk kunnen zijn op basis waarvan perspectief nemen wel of niet functioneel is. Daarnaast was de gebruikte manipulatie van interactie in dit onderzoek zeer minimaal, en zou het effect van perspectief nemen onderzocht kunnen worden in duidelijkere sociale interacties zoals bijvoorbeeld interactie tussen twee participanten of een vorm van virtual reality om interactie te simuleren.

(15)

Literatuur

Becchio, C. Cavallo, A., Begliomini, C., Sartori, L., Feltrin, G., & Castiello, U. (2012). Socia Grasping: From Mirroring to Mentalizing. NeuroImage, 61(1), 240-248. doi :

1016/j.neuroimage.2012.03.013

Corballis, M. C. (1986). Is mental rotation controlled or automatic? Memory and Cognition, 14(2), 124-128. doi:10.3758/BF03198372

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS Satistics. Londen: SAGE Publications Ltd.

Frischen, A., Loach, D., & Tipper, S.P. (2009). Seeing the World Through Another Person’s Eyes: Simulating Selective Attention via Action Observation. Cognition, 111(2), 212- 218. doi: 10.1016/j.cognition.2009.02.003

Furlanetto, T., Cavallo, A., Manera, V., Tversky, B., & Becchio, C. (2013).

Through your Eyes: Incongruence of Gaze and Action Increases Spontaneous Perspective Taking. Frontiers in human neuroscience, 7, 455. doi:

10.3389/fnhum.2013.00455

Newman-Norlund, R., K. Bruggink, K., Cuijpers, R. & Bekkering, H. (2013). What Are the Chances? fMRI Correlates of Observing High and Low-Probability Actions. Journal of Behavioral and Brain Science, 3(1), 49-56. doi:10.4236/jbbs.2013.31005

Mazzarella, E., Hamilton, A., Trojano, L., Mastromauro, B., & Conson, M. (2012). Observation of Another's Action but not Eye Gaze Triggers Allocentric Visual

(16)

Perspective. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 65(12), 2447-2460. doi:10.1080/ 17470218.2012.697905

Samson, D., Apperly, I.A., Braithwaite, J.J., Andrews, B.J., Bodley, S. & Sarah, E. (2010). Seeing it their way: Evidence for rapid and involuntary computation of what other people see. Journal of Experimental Psychology. Human Perception and Performance, 36(5), 1255–66. doi:10.1037/a0018729

Santiesteban, I., Catmur, C., Coughlin Hopkins., S., Bird, G., & Hayes, C. (2013). Avatars and Arrows: Implicit Mentalizing or Domain-General Processing? Journal of

Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 40(3), 929-937. doi: 10.1037/a0035175

Schilbach, L. (2014). On the Relationship of Offline and Online Social Cognition. Frontiers in Human Neuroscience, 8, 214. doi: 10.3389/fnhum.2014.00278

Schilbach, L., Wilms, M., Eickhoff, S.B., Romanzetti, S., Tepest, R., Bente, G., Shah, N., Jon, F., Gereon, R., & Vogeley, K. (2010). Minds Made for Sharing, Initiating Joint Attention Recruits Reward-related Neurocircuity. Cogn. Neurosci. 22, 2702–2715. doi: 10.1162/jocn.2009.21401

Surtees, A.D.R., Butterfill, S.A., & Apperly, I.A. (2012. Direct and Indirect Measures of Level-2 Perspective-taking in Children and Adults. British Journal of Developmental Psychology, 30(1), 75–86. doi: 10.1111/j.2044-835X.2011.02063.x

Surtees, A., Apperly, I. & Samson, D. (20130. Similarities and differences in visual and spatial perspective taking processes. Cognition, 129(2),426-438. doi:

(17)

10.1016/j.cognition.2013.06.008

Tversky, B. & Hard, B.M. (2009). Embodied and Disembodied Cognition: Spatial

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laten we beginnen met een blik op de eerste bajesklant uit de Bijbel: Jozef, en zijn geestelijk wedervaren, al is het maar om los te komen van een al te moderne manier om

Dit onderzoek vult bestaande wetenschap (onderzoeken van onder andere Goldman &amp; Barlev, 1974; Nichols &amp; Price, 1976) aan door het opnemen van een analyse van de

Het bleek dat aan de voorwaarde dat er geen significant effect mag bestaan tussen de scores op de covariaat van de onafhankelijke variabele (zie Field, p. 397) voor de niet-rokers

Weliswaar wordt ingegaan op de te ver- wachten mogelijkheden van kernfusie (voor- lopig nog niet op rekenen!) en zonne- en windenergie (maximaal 5% van de

Faster and more accurate VPT was predicted only for participants with high IAcc whereas for IS and IAw no relation to embodiment was predicted as it is unclear whether sub-

Het samen in één huis opereren van accoun­ tants en andere adviseurs heeft niet alleen gevol­ gen voor die andere adviseurs, maar ook voor de (controlerende)

Het nieuwe gezondheidsconcept van Machteld Huber (2014) lijkt een verbinding te kunnen maken tussen aan de ene kant het marktden- ken in de zorg, en aan de andere kant het feit

In Christian Cachin and Jan Camenisch, editors, Advances in Cryptology - EUROCRYPT 2004, International Conference on the Theory and Applications of Cryptographic Tech-