• No results found

De doeltreffendheid van behandeling in plaats van detentie bij jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van behandeling in plaats van detentie bij jongeren"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De doeltreffendheid van behandeling

in plaats van detentie bij jongeren

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Naam: N. Beerten Studentnummer: 11028297 Begeleiding/eerste beoordelaar: mw. dr. F. van Rooij Tweede beoordelaar: mw. dr. I.B. Wissink Amsterdam, december 2016

(2)

Abstract

Detention replacement therapy (DRT) is more and more imposed to youth who committed a crime for which they used to go to prison. DRT focuses on the origin of the problem behaviour in order to diminish the risk of recidivism. The current study has

investigated the efficacy of DRT by using two different methods. First, with a multiple single case (file) study the behavioural changes and changes in intrinsic and extrinsic motivation of ex-clients of DRT (n = 4) were examined. Besides, an interview study (qualitative) was conducted by asking ex-clients (n = 4), therapists (n = 10) and probation officers (n = 2) about their experiences with and opinion on DRT. The results of both studies show that DRT seems to be efficient in reducing problem behaviour, provided that the client has intrinsic

motivation. DRT conducted on a purely extrinsic motivated client seems to have limited efficiency. Additionally, intrinsic motivation in clients seems to have a negative correlation with problem behaviour. Prospective and longitudinal future research should provide more knowledge about this correlation. Besides, the participants of the current study have made some recommendations for the implementation of DRT in the future. The ex-clients as well as the therapists and probation officers believed that small relapses should be integrated in the treatment. In order to achieve this, a smoother cooperation should arise between all the parties involved in performing DRT, such as therapists, probation officers and prison employees. This should lead to a more individually tuned implementation of DRT, the main goal of DRT.

(3)

Inleiding

Jeugdcriminaliteit komt veel voor tijdens de adolescentie (Greve, 2001). De

adolescentie is een periode van snelle ontwikkeling van kinderen tot volwassenen welke is op te delen in een vroege, 12 tot 16 jaar, en een late, 17 tot 22 jaar, adolescentie. Gedurende de gehele adolescentie vinden verandering plaats in emotionele, cognitieve en sociale

vaardigheden van kinderen. Ze moeten leren omgaan met deze nieuwe vaardigheden en doen dit onder andere door grenzen op te zoeken. Dit gaat vaak gepaard met antisociaal en soms zelfs crimineel gedrag (Moffitt & Caspi, 2001). Over het algemeen gaat deze fase vanzelf over en gaan adolescenten (hier ook: jongeren of jeugdigen) zich weer sociaal en

verantwoordelijk gedragen. Er zijn er echter een aantal waarbij dit antisociale en criminele gedrag standhoudt. Deze ontwikkelen zich tot delinquente volwassenen.

De grondleggers van het moderne pedagogische denken, Locke en Rousseau, waren het erover eens dat opvoeding in het teken moet staan van zelfstandig worden en dat

opvoeding niets te maken heeft met manipulatie en conditionering door opvoeders (Weijers, 2011). Aangezien straf deel uitmaakt van de opvoeding, dient ook dit in het teken te staan van zelfstandig worden. Om zo adequaat mogelijk en in lijn met de opvoedingsgedachte op crimineel gedrag van adolescenten te kunnen reageren, zijn zoveel mogelijk sancties binnen het jeugdstrafrecht afgestemd op het ontwikkelingsperspectief (Greve, 2001). Sinds de invoering van de Kinderwetten in 1901 houdt het strafrecht rekening met dit

ontwikkelingsperspectief van kinderen door hun rechtssysteem gescheiden te houden van dat van volwassenen (Weijers, 2011). Daarnaast is in 1989 het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind opgesteld. Het uitgangspunt is dat kinderen recht hebben op een goede voorbereiding voor een zelfstandig leven en een volledige en harmonieuze ontplooiing van de persoonlijkheid (IVRK, 1989).

Sinds 2008 is een daling van 31% zichtbaar in het criminele gedrag van adolescenten (Boonmann, Wartna, Bregman, Schapers, & Beijersbergen, 2015). Een reden die hiervoor wordt genoemd, is de opkomst van alternatieve sancties zoals werk- en leerstraffen (Valstar, 2015). Deze hebben als doel om adequater in te grijpen op de delinquente jongere en zijn gedrag. Met dezelfde reden is in 2014 naast het jeugdstrafrecht ook de Wet

adolescentenstrafrecht ingevoerd (Rijksoverheid, 2014). Deze wet is van toepassing op adolescenten tussen de 16 en 23 jaar en is ingevoerd om nog meer maatwerk te kunnen leveren op het gebied van sancties. De Wet adolescentenstrafrecht maakt het mogelijk om sancties uit het commune strafrecht toe te passen op minderjarigen, en andersom, om

(4)

beter rekening gehouden worden met het niveau van functioneren van de adolescent. Het doel dat zowel het jeugd- als het adolescentenstrafrecht daarbij voor ogen heeft, is de opvoeding van jeugdigen.

Om maatwerk zo goed mogelijk op de jongere en zijn gedrag af te kunnen stemmen en interventies (hier: sancties) zo effectief mogelijk in te zetten, is het Risk-Need-Responsibility (RNR) model opgesteld (Bonta & Andrews, 2007). Volgens dit model moeten interventies aansluiten op het risico op recidive (Risk) en de criminogene behoeften van de jongere (Need). Daarbij moet rekening gehouden worden met de stijl van leren en intellectuele mogelijkheden van de jongere (Responsibility). Deze drie uitgangspunten zijn uitgebreid tot zeven What works-beginselen (Van der Laan & Slotboom, 2008). Hieronder vallen het risicobeginsel, behoeftebeginsel en responsiviteitsbeginsel, afkomstig van het

Risk-Need-Responsibility model. Tevens valt het beginsel van behandelmodaliteit onder de beginselen,

wat wil zeggen dat de interventie multimodaal moet zijn en zich op meerdere criminogene behoeften moet richten. Daarnaast is er nog het beginsel van programma-integriteit, wat een theoretische basis van de interventie impliceert en inhoudt dat alle onderdelen van de interventie daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd. Ook is er nog het

professionaliteitsbeginsel. Dit houdt in dat de uitvoerders van de interventie voldoende professioneel dienen te zijn. Als laatst is er het beginsel ‘gemeenschapsgeoriënteerd’, wat de voorkeur geeft aan een interventie binnen de sociale omgeving van de jongere. Aan de hand van methodologisch goed onderzoek is vastgesteld dat wanneer interventies voldoen aan zo veel mogelijk van deze beginselen, recidive met 10 tot 50 procent af kan nemen (Van der Laan & Slotboom, 2008).

Niet voor alle delinquente jeugdigen is ingrijpen door middel van een interventie in de vorm van een sanctie echter voldoende (Greve, 2001). Volgens het equivalentiebeginsel hebben jeugdigen met psychiatrische problemen recht op behandeling naast of in plaats van straf (NIFP, 2016). Om zo goed mogelijk aan dit beginsel en de What works-beginselen te voldoen, wordt bij jeugdigen met psychiatrische problemen steeds vaker een

Gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) opgelegd in plaats van detentie (Imkamp, 2001). Een steeds frequenter opgelegde GBM is detentievervangende behandeling (verder: DVB). Dit houdt in dat de jeugdige met een voorwaardelijke detentie een behandeling met

(5)

en/of psychiatrische problematiek zodat het risico op recidive afneemt (Imkamp, 2001). Op deze manier wordt geprobeerd om zo optimaal mogelijk, in ieder geval beter dan door middel van detentie, te voldoen aan het risico-, behoefte- en responsiviteitsbeginsel. Maar ook het beginsel van behandelmodaliteit en gemeenschapsgeoriënteerd zijn belangrijk bij de overweging voor het opleggen van DVB bij jeugdigen (Van der Laan & Slotboom, 2008).

Het vermoeden bestaat dat de toenemende trend van inzetten van DVB zich de komende jaren voort zal zetten en uit zal breiden, omdat hiermee meer maatwerk kan worden geboden (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2014). Aangezien de maatregel echter relatief jong is, is tot nog toe weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van DVB en de GBM. Ook

onderzoek naar de GBM in het algemeen is schaars. Een onderzoek uit 2010 naar GBM in het algemeen heeft laten zien dat de maatregel een waardevolle aanvulling is op het sanctiepalet: het lijkt het gat tussen voorwaardelijke veroordeling en een PIJ-maatregel te vullen. Deze analyse zegt echter niets over de effectiviteit of doelmatigheid van de maatregel (Drost, Van de Grift, & Jongebreur, 2010). Meer onderzoek naar de doeltreffendheid van GBM is noodzakelijk om hier meer over te kunnen zeggen.

Belangrijk bij het doen van onderzoek naar de effectiviteit van een strafrechtelijke maatregel is de factor ‘dwang’ (Bouffard & Muftic, 2007). Wanneer adolescenten

behandeling onder dwang moeten volgen, is er een kans dat ze eigenlijk niet gemotiveerd zijn om hieraan deel te nemen. En dit terwijl motivatie een belangrijke voorwaarde blijkt te zijn voor het effectief toepassen van interventies (Van der Laan & Slotboom, 2008). Wanneer cliënten gemotiveerd zijn voor het volgen van behandeling, blijken de resultaten hiervan beter te zijn (Van der Helm, Beunk, Stams, & Van der Laan, 2014).

Motivatie kan worden onderverdeeld in extrinsieke en intrinsieke motivatie. Extrinsieke motivatie is de motivatie voor behandeling door een externe factor, zoals het krijgen van een beloning of het onthouden van straf (Van der Laan & Slotboom, 2008). Deze vorm van motivatie kan worden geactiveerd door het kader van dwang waarbinnen DVB wordt uitgevoerd. Wanneer de adolescent zich niet aan de behandeling houdt of zich hieraan onttrekt, wordt de voorwaardelijke detentie ten uitvoer gebracht. Het niet in detentie willen gaan, zou een externe factor kunnen zijn die leidt tot extrinsieke motivatie bij de adolescent. Intrinsieke motivatie komt vanuit de adolescent en is de wil om te veranderen. Wanneer de adolescent zelf inziet dat zijn of haar gedrag niet adequaat is en dit wil veranderen, kan worden gesproken van intrinsieke motivatie (Vallerand, 1997). Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van zowel extrinsieke als intrinsieke motivatie op het resultaat van

(6)

effectiever resultaat van een interventie dan wanneer er geen sprake is van motivatie. Dit effect is echter wel groter en houdt langer stand wanneer er sprake is van intrinsieke motivatie (DiClemente, 1999). Hierbij komt dat wanneer de adolescent meer zelfregie en minder

subjectieve dwang ervaart, de behandeling meer effect heeft. Tevens houdt dit effect langer aan (Ryan & Deci, 2008).

Om een eerste inzicht te krijgen in de doeltreffendheid van behandeling in plaats van detentie, wordt in de huidige studie op verschillende manieren naar deze doeltreffendheid gekeken (Veerman & Van Yperen, 2007). In dit verkennende onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Hoe doeltreffend is DVB wanneer er wordt gekeken naar

individuele behandeldoelen en welke invloed heeft motivatie hierop? De volgende deelvragen zijn bij deze hoofdvraag opgesteld:

1. In hoeverre is DVB bij ex-cliënten doeltreffend wanneer er wordt gekeken naar individuele behandeldoelen en welke invloed hebben extrinsieke en intrinsieke motivatie hierop?

2. In hoeverre is DVB volgens ex-cliënten doeltreffend en wat zijn hun ervaringen hiermee?

3. In hoeverre is DVB volgens behandelaren doeltreffend en wat zijn hun ervaringen hiermee?

4. In hoeverre is DVB volgens reclasseringsmedewerkers doeltreffend en wat zijn hun ervaringen hiermee?

De verwachting is dat DVB doeltreffend is wanneer gedragsverandering wordt doorgemaakt en individuele behandeldoelen geheel worden behaald, waarbij zowel extrinsieke als

intrinsieke motivatie een grote rol spelen (Van der Laan & Slotboom, 2008). Op basis van extrinsieke motivatie kunnen behandeldoelen volledig worden behaald, maar dit effect zal niet sterk zijn en niet lang stand houden (DiClemente, 1999). Op basis van intrinsieke motivatie worden behandeldoelen sneller en beter behaald, waarna de gedragsverandering ook langere tijd standhoudt (Van der Helm et al., 2014). Daarnaast wordt verwacht dat ex-cliënten, behandelaren en reclasseringsmedewerkers DVB in zoverre doeltreffend ervaren dat wanneer er sprake is van intrinsieke motivatie bij de cliënt, behandeldoelen vaak geheel worden behaald (DiClemente, 1999).

(7)

door middel van een interviewstudie bij ex-cliënten, behandelaren en reclasseringsmedewerkers.

Methode

Voor het huidige onderzoek is bij de Ethische Commissie van de UvA ethische toestemming gevraagd en verkregen (projectnummer 2016-CDE-6606). Alvorens wordt ingegaan op de onderzoeksmethoden van de dossier- en interviewstudie, wordt de invulling van DVB bij Instelling besproken.

DVB bij Instelling

DVB wordt op meerdere plekken in Nederland aangeboden, zo ook door Instelling, een relatief kleine en jonge stichting in het zuiden van het land. Deze stichting is opgezet om kinderen, adolescenten en/of hun ouders nieuwe mogelijkheden te laten ontdekken en exploreren om met hun psychiatrische of psychosociale problematiek en bijkomende

problemen om te gaan en/of ervan te herstellen (Instelling, 2016). Bij Instelling bestaat DVB uit maatwerk, maar de basis is altijd heropvoeding en het bewerkstelligen van

gedragsverandering door middel van Zelfstandigheidstraining. Dit kan worden uitgebreid met andere behandelingen afhankelijk van de problematiek van de adolescent. Daarnaast wordt te allen tijden het gezinssysteem betrokken bij de behandeling van de adolescent. Zij krijgen gezinstherapie of ondersteuning bij het behandelproces van hun kind. De

Zelfstandigheidstraining bestaat uit drie fasen waarin het vergroten van vaardigheden om zelfstandig en zelfbewust te worden centraal staat. Hierbij kan de focus per individu verschillen. Gedurende de eerste fase van de training woont de adolescent in een huis met maximaal vijf andere cliënten. In deze fase is er acht uur begeleiding per dag aanwezig, voornamelijk om de adolescenten aan te sporen tot huishoudelijke taken. Op deze manier wordt een groot beroep gedaan op hun autonomie, wat hun zelfvertrouwen moet vergroten.

In veel gevallen wordt een adolescent in de eerste fase van de Zelfstandigheidstraining aangespoord om mee te gaan met het Outdoor-traject. Dit is een crisisbehandeling voor adolescenten tussen de 12 en 22 jaar met verslavings- en/of gedragsproblemen. De

adolescenten worden zes weken uit hun omgeving gehaald om te gaan werken en sporten in de bossen. Door het doen van lichamelijke activiteiten wordt de geestelijke weerstand tegen verandering zwakker. Zo ontstaat ruimte voor het groeien van zelfvertrouwen, respect en -beheersing. Dit wordt in het Outdoor-traject gedaan op basis van het principe van ervarend leren. Elke week staat een ander thema centraal waar de adolescenten zowel alleen als met elkaar aan werken. Na terugkeer wordt de Zelfstandigheidstraining hervat (Instelling, 2016).

(8)

Wanneer de adolescent een daginvulling heeft en er geen sprake is van schulden of drugsgebruik, kan hij of zij doorstromen naar de tweede fase van de Zelfstandigheidstraining. In fase twee woont de adolescent met maximaal twee anderen samen in een huis waar slechts één à twee uur begeleiding per dag aanwezig is. De adolescenten voeren de huishouding zelfstandig en krijgen een wekelijks budget om van rond te komen. Wanneer dit goed gaat, kan de adolescent doorstromen naar fase drie. In deze laatste fase woont hij of zij zelfstandig, waarbij hij of zij te allen tijde ambulante hulp van de Instelling kan inroepen (Instelling, 2016).

Studie 1: Dossieronderzoek

Participanten. Voor de eerste deelstudie, het dossieronderzoek, zijn na toestemming

de dossiers van vier ex-cliënten van Instelling bestudeerd. Alle ex-cliënten zijn tussen de 18 en 25 jaar oud (M = 22.5, SD = 3.1). Twee van hen hebben een Nederlandse achtergrond, één heeft een Marokkaanse achtergrond en één heeft een Somalische achtergrond. Deze laatste jongen zit momenteel zijn voorwaardelijke straf uit. De andere drie wonen bij hun ouders of in een RIBW-huis en krijgen nog ambulante behandeling. De ex-cliënten met een

Nederlandse achtergrond, een jongen en een meisje, hebben eerder een korte periode in detentie gezeten, de jongen met een Marokkaanse achtergrond nog nooit.

Werving en procedure. De directeur van Instelling heeft in eerste instantie 22 namen

van ex-cliënten doorgegeven. Hiervan zijn er slechts 12 benaderd voor het huidige onderzoek, omdat de rest geen DVB heeft gevolgd of omdat er geen actuele contactgegevens bekend waren. Van deze 12 hebben zes jongeren op het verzoek gereageerd, waarvan vier naar aanleiding van informatieverstrekking positief (respons = 33%). Deze vier ex-cliënten kregen (nogmaals) een informatie- en toestemmingsbrief gegeven/toegezonden. Wanneer deze getekend door de onderzoeker werd ontvangen, kon het dossieronderzoek worden gestart.

Verschillende onderdelen uit het dossier zijn gebruikt voor het onderzoek. Zo is gekeken naar het behandelplan, waar de opgestelde behandeldoelen in zijn vastgelegd, en zijn notulen van behandelplanbesprekingen in het onderzoek betrokken. Tevens zijn dagelijkse rapportages van de Zelfstandigheidstraining en/of het Outdoor-traject, bekeken. Als laatste zijn de sessieverslagen van individuele behandelsessies betrokken in het onderzoek. De informatie die per dag op basis van het schema in Figuur 1 vanuit de dossiers is verzameld, is

(9)

Instrumenten. Om op gestructureerde wijze informatie te kunnen selecteren uit de

dossiers is een codeerschema opgesteld (Figuur 1). Het zoeken van informatie in de dossiers op basis van een codeerschema is een deductieve manier van informatie zoeken. Wanneer de onderzoeker echter informatie tegenkwam die paste bij de constructen motivatie en behalen individuele behandeldoelen, maar die niet aan de hand van het codeerschema was

geselecteerd, is dit tevens genoteerd in het document. Daarnaast is dit aangepast in het codeerschema. Vanaf dan werd ook deze soort informatie geselecteerd. Dit is een inductieve methode om informatie te zoeken (Boeije, 2005).

Figuur 1: Schema dossierstudie

In het codeerschema is te zien in welke onderwerpen de onderzoeksvraag is

uitgesplitst, namelijk in het behalen van individuele behandeldoelen en motivatie. Het behalen van individuele behandeldoelen bestaat uit gedragsverandering. Motivatie is opgesplitst in intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie kan zowel verbaal, door middel van uitspraken, als non-verbaal, door middel van houding, worden getoond (Ryan & Deci, 2008). Naast intrinsieke is ook naar extrinsieke motivatie gekeken. Deze vorm van motivatie is zoals reeds gezegd, een vorm van motivatie die geactiveerd wordt door externe factoren om de behandeling te volgen (DiClemente, 1999). Aangezien dit moeilijk meetbaar is, is in het huidige onderzoek gekozen om te kijken naar in hoeverre de ex-cliënt zich per dag aan regels van de behandeling houdt.

Om de geselecteerde kwalitatieve data inzichtelijker te maken, is gekozen om de data waar mogelijk te kwantificeren (Sandelowski, 2001). Hiervoor zijn de waarden 1 tot en met 5 gebruikt. Deze waarden geven per dag aan in hoeverre sprake was van gedragsverandering en hoe hoog de intrinsieke motivatie van de ex-cliënt was. Voor de gedragsverandering zijn de

doeltreffendheid DVB ex-cliënten

behalen individuele

behandeldoelen gedragsverandering meer/minder ... gedrag' behandelaar: 'vertoont

motivatie

intrinsieke motivatie

verbaal (uitspraken)

cliënt: 'wel/niet willen, iets goed/slecht/leuk/vervelend

vinden'

non-verbaal (houding) behandelaar: 'laat wel/geen inzet zien d.m.v...'

(10)

volgende kwantificaties gehanteerd: 1 = veel te zien, maar niet op aan te spreken; 2 = veel te zien, maar wel op aan te spreken; 3 = aanwezig, maar om te buigen; 4 = weinig te zien, doet goed zijn/haar best, vraagt om advies, pakt feedback goed op; 5 = afwezig. Voor de

intrinsieke motivatie van de ex-cliënt zijn de volgende kwantificaties gehanteerd: 1 = wil niet meewerken, weigert zaken; 2 = overwegend negatieve houding, doet mee, maar met moeite; 3 = overwegend negatieve houding, maar om te buigen naar positief; 4 = overwegend positieve houding, doet zijn/haar best, maar heeft aansporing nodig; 5 = wil er volledig voor gaan, neemt initiatief. Voor de aanduiding van de mate van extrinsieke motivatie zijn geen waarden gebruikt. De extrinsieke motivatie van de ex-cliënt per dag is slechts aangegeven door middel van een ja of een nee met de volgende omschrijving: ja = houdt zich wel aan de

behandeling/regels; nee = houdt zich niet aan de behandeling/regels (Van der Laan & Slotboom, 2008).

Analyseplan. Voor de analyses is gebruik gemaakt van een single case design (Lane

& Gast, 2014). Op basis van de verzamelde gegevens in de vier Excel-bestanden zijn vier figuren gemaakt met de op de x-as het aantal rapportagemomenten/dagen en op de y-as waarden van 1 tot en met 5. De dagelijkse waarden die zijn toegekend aan de mate van gedragsverandering (uiteen gesplitst per soort gedrag) en intrinsieke motivatie zijn door middel van punten in de figuur aangegeven. Vervolgens is per variabele een lijn door deze punten getrokken. Tevens is van alle lijnen een lineaire trendlijn gemaakt (Lane & Gast, 2012). Als laatste is onder de x-as per dag door middel van twee kleuren aangegeven wat de extrinsieke motivatie van de ex-cliënt was. Een groene stip correspondeert met ‘ja’, een rode stip met ‘nee’. Op deze manier is het verloop van het behalen van de individuele

behandeldoelen en de mate van motivatie ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de duur en fasen van de behandeling inzichtelijk gemaakt (Bryman, 2008).

Voor de interpretatie van de resultaten is bij vier opgestelde figuren een exploratieve visuele analyse uitgevoerd (Lane & Gast, 2014). Om meer inzicht in deze resultaten te krijgen, zijn daarnaast bij ex-cliënten met een lang behandeltraject, C2 en C3, auto- en

crosscorrelaties in SPSS uitgevoerd. Met de correlatiewaardes uit de tabellen is vastgesteld of een verandering heeft plaatsgevonden door de tijd heen, per variabele. Door per lag,

(11)

de dagelijkse waardes van de variabelen omgezet naar wekelijkse gemiddelde waardes (IBM, 2012). De waardes die toen nog ontbraken, waren willekeurig: Little MCAR-test (pC2 = .291;

pC3 = .723). Deze waardes zijn vervolgens ingevuld met behulp van de

expectation-maximization (EM) techniek.

Studie 2: Interviewstudie

Participanten. Voor de tweede deelstudie, de interviewstudie, zijn meerdere groepen

participanten geworven. Allereerst hebben dezelfde vier ex-cliënten van het dossieronderzoek deelgenomen aan de interviewstudie. Naast ex-cliënten hebben tien behandelaren van

Instelling deelgenomen aan de interviews. Hieronder waren drie vrouwen en zeven mannen, allen tussen de 25 en 65 jaar (M = 44.5, SD = 15.6). Hun functie binnen Instelling varieerde van orthopedagoog en psycholoog tot gezins- en jongerenbeleider. Als laatste hebben twee reclasseringsmedewerkers, die ervaring hebben met het begeleiden van jongeren met DVB, deelgenomen aan de interviewstudie. Dit waren één man en één vrouw, respectievelijk 62 en 36 jaar (M = 49, SD = 18.4). Zowel alle behandelaren als alle reclasseringsmedewerkers hebben een Nederlandse culturele achtergrond.

Werving en procedure. Voor de interviewstudie zijn alle twintig behandelaren van

Instelling gevraagd voor deelname aan het onderzoek. De betreffende medewerkers hebben een mail ontvangen met informatie over het interview en de vraag of zij hieraan wilden deelnemen. Tien van hen gaven een positieve reactie, waarna een afspraak is gemaakt in een onderzoeks-/vergaderruimte op het hoofdkantoor van Instelling (respons = 50%).

Hiernaast is via een behandelaar van Instelling contact gelegd met vijf

reclasseringsmedewerkers die ervaring hebben met het begeleiden van jongeren in een traject van DVB. Deze behandelaar heeft eerst aan de desbetreffende reclasseringsmedewerkers gevraagd of zij het goed vonden dat de onderzoeker hun e-mailadres of telefoonnummer kreeg. Vervolgens heeft de onderzoeker zelf contact gelegd met de reclasseringsmedewerkers om hen te informeren over en te vragen of zij mee wilden doen aan de interviewstudie. Vier reclasseringsmedewerkers reageerden positief, waarna een afspraak is gemaakt op de

werklocatie van de medewerkers. Twee van deze afspraken zijn echter niet doorgegaan, omdat één van hen geen toestemming kreeg van zijn werkgever en de ander geen antwoord gaf op de mail met datavoorstellen (respons = 40%).

Om de procedure van de interviewstudie zo volledig mogelijk te beschrijven, is hierbij de COREQ-lijst aangehouden (Tong, Sainsbury, & Craig, 2007). Ten eerste is aan alle

participanten van de interviewstudie voorafgaand aan het interview (nogmaals) een

(12)

en de procedure van het onderzoek. Alle participanten hebben deze zorgvuldig doorgenomen en getekend. Hiernaast is nogmaals mondeling gevraagd of het goed is als de interviews worden opgenomen met een audiorecorder. Op deze manier kon de onderzoeker haar aandacht volledig richten op het gesprek en hoefde zij niet tegelijkertijd te schrijven. Ook werd zo het risico vermeden dat belangrijke informatie (onbedoeld) gemist werd. De audio-opnames zijn naderhand letterlijk uitgewerkt in transcripten. Deze werden in verband met de tijdsduur van het onderzoek niet aan de participanten voorgelegd ter controle: dit wisten zij van tevoren. Toen het onderzoek volledig was afgerond, zijn de audio opnames verwijderd. De audiorecorder mocht niet worden meegenomen naar de bezoekersruimte van de

gevangenis, waardoor bij één interview aantekeningen zijn gemaakt. Direct na het interview heeft de onderzoeker deze zo volledig mogelijk uitgewerkt, zodat zoveel mogelijk informatie kon worden gebruikt voor het onderzoek. De transcripten zijn volledig geanonimiseerd door middel van ID-nummers.

Voor de interviewstudie hebben eenmalig gesprekken van een half uur tot anderhalf uur plaatsgevonden met ex-cliënten van DVB, behandelaren en reclasseringsmedewerkers. Toen duidelijk was welke ex-cliënten mee wilden doen met de interviewstudie, is met behulp van hun delict- en behandelgeschiedenis bij Instelling geprobeerd om een inschatting te maken van het risico om zelfstandig met ze af te spreken. Wanneer er sprake was van een aanzienlijk risico op geweld of zeden zou dit niet verstandig zijn. Afhankelijk van dit risico is gekozen voor een ontmoeting bij de ex-cliënt thuis of bij Instelling. Om de veiligheid van de onderzoeker te kunnen garanderen, zijn rondom interviews met ex-cliënten die plaatsvonden buiten Instelling afspraken gemaakt. Als eerste heeft de onderzoeker de adresgegevens van de locatie doorgegeven aan een medewerker bij Instelling zodat deze wist waar en met wie de onderzoeker was. Ook is een tijdsperiode van maximaal twee uur afgesproken waarbinnen de onderzoeker zich aan- en af moest melden zodat duidelijkheid werd gecreëerd over de

veiligheid van de onderzoeker. Eén ex-cliënt zat ten tijde van het interview in detentie zijn voorwaardelijke straf uit, wat betekende dat het interview in de bezoekersruimte van de gevangenis moest plaatsvinden. Gezien het beveiligingsniveau van de gevangenis was de veiligheid van de onderzoeker voldoende gewaarborgd.

(13)

sprake was van omgevingsgeluid, vroeg de onderzoeker of de ex-cliënt dit vervelend vond en of ze wellicht ergens anders moesten gaan zitten.

Instrumenten. Voor de interviewstudie zijn per doelgroep verschillende vragen

geformuleerd, waarbij rekening werd gehouden met ruimte tot doorvragen. Voor het

interview met ex-cliënten zijn deze vragen gebaseerd zijn op de bestaande vragenlijst BESTE-J en Exit-vragenlijst (Praktikon, 2016; Stichting Alexander, 2008). Door de vragen uit deze vragenlijst in interviewvorm te stellen, had de participant voldoende ruimte om zijn of haar antwoord toe te lichten. De vragen werden aangevuld met vragen over de motivatie van de ex-cliënt gedurende de behandeling (Bijlage 1).

Voor de behandelaren en reclasseringsmedewerkers zijn andere interviewvragen geformuleerd. Deze zijn gebaseerd op de bestaande vragenlijst BESTE-H (Praktikon, 2016). Deze vragenlijst is bedoeld voor hulpverleners om te bepalen wat zij van een afgeronde behandeling vinden. De vragen die hierin staan, zijn echter ook te stellen in interviewvorm. De vragen zijn iets aangepast zodat ze niet over één casus gingen, maar over DVB in het algemeen. Ook zijn een aantal vragen toegevoegd met betrekking tot ervaring met de motivatie van cliënten met DVB. Tot slot is gevraagd naar de mening van de participanten met betrekking tot het inzetten van DVB in de toekomst en hun persoonlijke ervaringen met DVB tot nu toe (Bijlage 2).

Analyseplan. Voor de interviewstudie is gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse

(Boeije, 2005). Hierbij is gebruik gemaakt van het softwareprogramma MaxQda. Allereerst zijn de transcripten in het programma ingevoerd. Vervolgens is belangrijke informatie door middel van open coderen (inductieve codering) met een codeboom, welke is opgesteld aan de hand van de interviewleidraden, geselecteerd (Bryman, 2008). Daarna is, door middel van axiaal coderen, structuur aangebracht in de thema’s door ze te sorteren en categoriseren. Vervolgens is informatie die nog niet was gecodeerd aan de hand van de opgestelde thema’s, maar die wel relevant was voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag, alsnog gecodeerd (deductieve codering). Dit proces werd herhaald, totdat alle relevante informatie was

geselecteerd en er sprake was van datasaturatie. Dit wil zeggen dat op een gegeven moment geen nieuwe informatie of inzichten meer werden gevonden. Als laatste is selectief

gecodeerd. Dit wil zeggen dat de thema’s zijn geordend zodat deze konden worden gebruikt bij de beantwoording van de onderzoeksvragen (Boeije, 2005).

Om de betrouwbaarheid van de inhoudsanalyses zo groot mogelijk te maken, is aan een andere student Sociale Wetenschappen gevraagd om twee transcripten te coderen. De onderzoeker heeft van tevoren de codeboom toegelicht, zodat de student deze op dezelfde

(14)

manier zou interpreteren. Haar transcript kwam grotendeels overeen met hetzelfde gecodeerde transcript van de onderzoeker, wat betekent dat de codeboom betrouwbaar lijkt. Naar

aanleiding hiervan zijn echter wel een aantal aanpassingen aan de thema’s gedaan, waarna de transcripten opnieuw aan een ronde axiaal coderen zijn onderworpen (Bryman, 2008). De uiteindelijke codeboom is te zien in Tabel 1.

Tabel 1

Codeboom: Thema’s gebaseerd op de geanalyseerde transcripten van behandelaren, reclasseringsmedewerkers en ex-cliënten.

Thema’s Thema’s Thema’s

Maatregel DVB DVB ten opzichte van detentie Nadelen DVB B,C Voordelen DVB Nadelen detentie Voordelen detentie

DVB bij InstellingR Behandeling (Outdoor-traject/ZT) Behandelaren B Nazorg B Uitval Verhouding DVB en detentie R Maatwerk C Gezinssysteem

Gedragsverandering Behalen behandeldoelen Beïnvloedende factoren Voorzetten lange termijn Inzetbaarheid Leeftijd Sociale vaardigheden R,C Cognitieve vaardigheden C Persoonlijkheid C (stoornis/beperkt geweten) C

(15)

Dwang C

Intrinsieke motivatie Verandering ex- naar intrinsiek Beïnvloedende factoren

Toekomstig inzetten DVB Terugval

Onderzoeken mogelijkheden Tussenvorm/soepelere

samenwerking detentie en DVB

Noot. Niet alle thema’s zijn bij alle drie de participantgroepen naar voren gekomen. Wanneer dit niet het geval was, is dit aangegeven met een C (ex-cliënten), B (behandelaren) of R (reclasseringsmedewerkers) in superscript bij de desbetreffende codering.

Bij de bespreking van de resultaten van de analyses zijn hoeveelheidsaanduidingen gebruikt om de grootte van de groepen participanten duidelijk te maken (Sandelowski, 2001). Voor de ex-cliënten gelden de volgende omschrijvingen: 1 = één, 2 = de helft, 3 = bijna alle, 4 = alle. Voor behandelaren is dit: 1-4 = weinig/paar/enkele, 5 = de helft, 6-7 = veel, 8-9 = bijna alle, 10 = alle. En voor de reclasseringsmedewerkers geldt: 1 = één, 2 = alle.

Resultaten Studie 1: Dossieronderzoek

Casusvignet C1. C1 is een jongen van 24 jaar en heeft 21 dagen DVB gevolgd bij

Instelling. C1 is vroeger samen met zijn moeder en broertje gevlucht uit Somalië en zit al vanaf zijn 12e in de hulpverlening. Hij heeft de interventie Family First gevolgd,

reclasseringstoezicht gehad door schoolverzuim en ITB Criem gevolgd. Ook heeft C1 een tijdje in een pleeggezin gezeten, het is onduidelijk hoe lang. Doordat C1 zich niet aan de voorwaarden van de reclassering hield, is hij op zijn 15e in detentie gegaan. Daarnaast heeft hij een PIJ-maatregel opgelegd gekregen voor 3,5 jaar welke hij heeft uitgezeten in

jeugddetentie. C1 heeft een geschiedenis van inbraak, afpersing, verduistering en

mishandeling. Hij heeft DVB opgelegd gekregen vanwege een overval met geweld. C1 is gediagnosticeerd met narcistische trekken, antipersoonlijkheidsstoornis en cannabismisbruik. Probleemgedrag van C1 bij binnenkomst bij Instelling bestond uit liegen/manipuleren,

impulsiviteit en agressie. De behandeldoelen waren er dan ook op gericht om hier een afname in te bewerkstelligen. De behandeling van C1 is vroegtijdig afgebroken, omdat hij zich

herhaaldelijk niet aan de regels hield en niet mee wilde gaan met het Outdoor-traject, ondanks dat dit onderdeel was van zijn behandeling. C1 heeft hiermee de voorwaarden van DVB geschonden, waardoor hij nu zijn voorwaardelijke detentiestraf uit moet zitten.

(16)

Visuele analyse C1. In Figuur 2 is het verloop van de behandeling van C1 te zien. Het

probleemgedrag van C1 is met behulp van drie lijnen inzichtelijk gemaakt. De eerste lijn heeft betrekking op liegen en manipuleren van C1 en de mate waarin hij zich hierop liet

aanspreken. Dit gedrag was vanaf het begin veelal aanwezig, hoewel hij er wel op

aangesproken kon worden. Wanneer een trendlijn wordt gemaakt bij deze variabele, is te zien dat C1 na verloop van tijd ook niet meer op dit gedrag aan te spreken was. Wanneer wordt gekeken naar een tweede variabele met betrekking tot het gedrag van C1, impulsiviteit, en de mate waarin hij zich hierop liet aanspreken, is wederom een negatieve ontwikkeling te zien. De trendlijn gaat grofweg van 4 naar 1, wat een toename in impulsief gedrag indiceert. De lijn is slechts gebaseerd op drie meetmomenten. De laatste variabele die bij C1 is gemeten, is agressieproblematiek. De lijn van deze variabele is slechts gebaseerd op twee meetmomenten. Voor zover er rapportages zijn geweest over de agressieproblematiek van C1, was dit gedrag weinig zichtbaar en pakte hij eventuele feedback hierover goed op.

De lijn die correspondeert met intrinsieke motivatie van C1 lijkt een afname te laten zien, wat door de trendlijn lijkt te worden bevestigd. Te zien is dat de intrinsieke motivatie afnam in de drie weken dat deze ex-cliënt behandeling heeft gevolgd. Een kleine week voordat C1 het Outdoor-traject van start ging, hoorde hij dat hij hieraan deel moest gaan nemen. C1 was het hier niet mee eens en heeft meermaals aangegeven niet mee te willen gaan of slechts onder bepaalde voorwaarden zoals het krijgen van geld, meenemen van meer sigaretten dan toegestaan etc.. Aan deze voorwaarden van C1 kon niet volledig worden voldaan.

Wanneer wordt gekeken naar de extrinsieke motivatie, hield de ex-cliënt zich aan de behandeling ja of nee, lijkt dit wisselend te zijn geweest. Het eerste deel van de behandeling leek C1 zich goed aan de regels van de behandeling te houden, waarna dit steeds vaker misging. De laatste drie dagen voor het einde van zijn behandeling hield hij zich er helemaal niet meer aan. Daarnaast was hij niet aanwezig bij het vertrek voor het Outdoor-traject en is hij niet meer teruggekomen in Instelling.

(17)

Figuur 2: Dossieronderzoek C1

Casusvignet C2. C2 is een meisje van 18 jaar. Zij is gediagnosticeerd met borderline

en PTSS (vanwege seksueel misbruik). C2 heeft een aantal zelfmoordpogingen gedaan, heeft agressieproblematiek en is emotioneel instabiel. Ze heeft DVB opgelegd gekregen, omdat ze haar moeder heeft geslagen toen ze 17 jaar was, wat onder zware mishandeling valt. De gedragingen waar de behandeldoelen zich op richtten, waren het verminderen van

agressieproblematiek, emotionele instabiliteit en weglopen van problemen. C2 is vroegtijdig gestopt met de behandeling bij zowel het Outdoor-traject als bij de Zelfstandigheidstraining. Het Outdoor-traject vond C2 niet bij zichzelf passen, waarna ze is overgestapt naar

Zelfstandigheidstraining. Dit heeft ze lang gedaan, totdat ze naar huis wilde. Zowel zijzelf als de behandelaren en de reclassering gaven aan dat de behandeling wel zeker effect heeft gehad en dat dit voort kan en moet worden gezet door middel van ambulante behandeling. Zij hoeft daarom niet haar voorwaardelijke detentie uit te zitten.

Visuele analyse C2. In Figuur 3 is het verloop van de behandeling van C2 te zien. De

agressieproblematiek van C2 is inzichtelijk gemaakt door middel van een lijn in de figuur. Over dit gedrag is niet vaak gerapporteerd, maar de meetmomenten die er zijn, zorgen voor een lijn waarin een lichte negatieve ontwikkeling is te zien. Het gedrag lijkt af te nemen van 4 naar 3, oftewel het is steeds meer aanwezig, maar C2 is er wel op aan te spreken. De lijn corresponderende met emotionele instabiliteit loopt redelijk parallel aan de lijn van intrinsieke

1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 Rapportagemomenten intrinsieke motivatie liegen/manipuleren impulsiviteit agressieproblematiek Linear (intrinsieke motivatie) Linear (liegen/manipuleren) Linear (impulsiviteit) Linear (agressieproblematiek) Zelfstandigheidstraining Extrinsieke motivatie

(18)

motivatie. Aan het begin van de behandeling is C2 emotioneel instabiel, wat redelijk

stabiliseert bij dag 47. Het gedrag is dan weinig of zelfs niet te zien en C2 vraagt om advies wat ze direct toepast. Af en toe is het gedrag wel aanwezig, hoewel het om te buigen is (waarde = 3). Tegen het einde van de behandeling wordt C2 echter steeds vaker emotioneel instabiel en is ze hier ook niet meer op aan te spreken. De derde lijn die in de figuur is

weergegeven staat voor het weglopen van problemen. Hier zijn beperkte rapportagemomenten van, maar de gegevens die er zijn, laten een lichte positieve ontwikkeling van dit gedrag zien. C2 loopt steeds minder vaak weg van haar problemen en wanneer ze dit wel doet, is ze hier op aan te spreken en kan het ze het ombuigen. Tegen het einde van de behandeling gaat het echter een aantal keer mis.

De intrinsieke motivatie van C2 laat een stijgende lijn zien. Aan het begin van de behandeling lijkt zij beperkt en wisselend intrinsiek gemotiveerd. Dit wordt echter steeds stabieler en na rapportagemoment 45 heeft zij continu een overwegend positieve houding, zo nodig met enige aansporing. In de laatste week van de behandeling is hier echter een daling in te zien en zakt de intrinsieke motivatie van C2 terug naar waarden 2 en 1 (overwegend

negatieve houding tot het weigeren van zaken). Wanneer wordt gekeken naar de extrinsieke motivatie, kan worden gezegd dat zij zich over het algemeen goed aan de behandeling en regels hield.

Naast een visuele analyse is de data van C2 onderworpen aan een statistische analyse, namelijk auto- en crosscorrelaties (Bijlage 3). De mate waarin de intrinsieke motivatie van C2 per week met elkaar samenhangt, is significant (z = 2.39). Voor de andere lags is geen

significante waarde gevonden. Bij de autocorrelaties van de andere variabelen, agressieproblematiek, emotioneel instabiel en weglopen problemen, zijn tevens geen significante waardes gevonden. Dit wil zeggen dat er geen relatie lijkt te bestaan tussen de gedragingen in de ene week en daaropvolgende weken. Bij de crosscorrelaties tussen intrinsieke motivatie en de drie gedragsvariabelen agressieproblematiek, emotionele

instabiliteit en weglopen voor problemen zijn tevens geen significante effecten gevonden. Dit betekent dat er geen relatie is gevonden tussen de intrinsieke motivatie van C2 en haar gedrag.

(19)

Figuur 3: Dossierstudie C2 1 2 3 4 5 1 4 7 10 13 16 19 22 25 28 31 34 37 40 43 46 49 52 55 58 61 64 67 70 73 76 79 82 85 88 91 94 97 10 0 10 3 10 6 10 9 11 2 11 5 11 8 12 1 12 4 12 7 Rapportagemomenten intrinsieke motivatie agressieproblematiek emotioneel instabiel weglopen problemen Linear (intrinsieke motivatie) Linear (agressieproblematiek) Linear (emotioneel instabiel) Linear (weglopen problemen) Outdoor- traject Zelfstandheidstraining Extrinsieke motivatie

(20)

Casusvignet C3. C3 is een 23-jarige actieve jongen. Tot zijn 12e heeft C3 een redelijk stabiele jeugd gehad, op de scheiding van zijn ouders na. Zonder duidelijk aangegeven reden is C3 toen bij zijn vader gaan wonen, waarna het probleemgedrag begon. C3 is

gediagnosticeerd met ADHD, depressie (drie maal zelfmoordpoging), angsten en zowel alcohol- als cocaïneafhankelijkheid. De gedragingen waar in zijn behandeling op gefocust werd en waarvoor behandeldoelen waren opgesteld, waren emotioneel explosief reageren, negatieve bias en snel geïrriteerd zijn. De behandeling van C3 is vroegtijdig afgebroken, omdat hij zijn zorgverzekering niet meer betaalde (hield zich niet aan de regels van behandeling). Hierop is de reclassering ingelicht. Het is onduidelijk of ze hem hebben opgepakt of niet.

Visuele analyse C3. In Figuur 4 is het verloop van de behandeling van C3 te zien

(Lane & Gast, 2012). De drie gedragingen waarvan een lijn te zien is in figuur 4, lopen allemaal ongeveer gelijk. Als eerste is er een positieve ontwikkeling te zien in de lijn van agressieproblematiek. Deze loopt grofweg van 2 naar 5; veel probleemgedrag en niet op aan te spreken tot de afwezigheid van probleemgedrag. De lijn in de figuur die correspondeert met de negatieve bias van C3 neemt ook toe van 2 naar 4. Dit probleemgedrag is afgenomen, C3 deed hier goed zijn best voor en pakte feedback goed op. De laatste gedraging waarvan een lijn in de figuur is weergegeven, is snel geïrriteerd. Deze lijn laat wederom een positieve ontwikkeling zien. Tegen het einde van de behandeling was C3 constant weinig geïrriteerd. Hij vroeg hierbij om advies wat hij adequaat opvolgde.

Intrinsiek lijkt C3 sterk gemotiveerd. In de eerste maand heeft hij een aantal keer een terugval gehad en sloeg zijn positieve houding om in een negatieve houding. Wanneer wordt gekeken naar de trendlijn, laat de intrinsieke motivatie van C3 een stabiele, licht toenemende, positieve trend zien. C3 heeft aangegeven het Outdoor-traject zeer effectief te vinden en gemotiveerd te zijn om de Zelfstandigheidstraining ook tot een succes te maken. Wanneer wordt gekeken naar de extrinsieke motivatie, kan worden gezegd dat C3 zich continu aan de regels van de behandeling hield, op de laatste drie dagen na.

Naast een visuele analyse is de data van C3 onderworpen aan een statistische analyse (Bijlage 3). De eerste lags van de variabelen agressieproblematiek, negatieve bias en snel geïrriteerd zijn significant (z = 2.09, z = 2.48 en z = 2.27). Dit wil zeggen dat er een

(21)

tussen intrinsieke motivatie en agressieproblematiek als de crosscorrelatie tussen intrinsieke motivatie en negatieve bias één significante lag gevonden (z = 2.38 en z = 2.13). De

intrinsieke motivatie van C3 heeft dus in één week invloed gehad op de negatieve bias van C3. Verder zijn geen significante lags gevonden. Dit betekent dat er geen andere verbanden zijn gevonden tussen de intrinsieke motivatie van C3 en zijn gedrag.

Casusvignet C4. C4 is een 20-jarige jongen met ADHD en een drugsverslaving

(cannabis). Verder is er weinig bekend over zijn achtergrond. C4 heeft DVB opgelegd

gekregen, omdat hij meerdere diefstallen heeft gepleegd. De behandeldoelen die bij Instelling samen met C4 zijn opgesteld, hadden betrekking op het verminderen van zijn impulsiviteit en zijn beïnvloedbaarheid door anderen. DVB van C4 is na slechts vier dagen gestopt, omdat hij moeite had met afkicken, zijn motivatie kwijt was en daarom is weggegaan bij het Outdoor-traject. Hiermee heeft C4 de voorwaarden van DVB geschonden en zou hij zijn

voorwaardelijk detentie uit moeten zitten. De reclassering was echter van mening dat detentie C4 niet goed zou doen, omdat hij zeer beïnvloedbaar was, en heeft ervoor gezorgd dat C4 van de rechter zijn behandeling ambulant mocht voortzetten in een RIBW-huis.

Visuele analyse C4. In Figuur 5 is het verloop van de DVB van C4 weergegeven. De

lijn behorende bij impulsiviteit, en de bijbehorende trendlijn, laten grofweg een stijging zien van 2 naar 3. De houding van C4 was overwegend negatief, maar dit kon steeds beter worden omgebogen naar positief. De laatste gedraging waar in de figuur een lijn van gemaakt is, is beïnvloedbaarheid door anderen. Deze lijn laat een continue waarde van 1 zien, wat aangeeft dat dit gedrag veelal aanwezig was bij C4 en dat hij hier niet op aan te spreken was.

De lijn die correspondeert met de intrinsieke motivatie van C4 laat op de tweede dag een positieve ontwikkeling zien. Verder is deze echter laag. C4 had een overwegend

negatieve houding en gaf aan geen zin te hebben in de behandeling en te willen stoppen. Wanneer wordt gekeken naar de trendlijn voor deze variabele, geeft deze ook een lichte daling weer. Wanneer wordt gekeken naar de extrinsieke motivatie, is deze vrijwel constant positief. C4 houdt zich aan de behandeling, behalve de laatste dag (Lane & Gast, 2012).

(22)

Figuur 4: Dossierstudie C3 1 2 3 4 5 1 4 7 10 13 16 19 22 25 28 31 34 37 40 43 46 49 52 55 58 61 64 67 70 73 76 79 82 85 88 91 94 97 10 0 10 3 Rapportagemomenten intrinsieke motivatie agressieproblematiek negatieve bias snel geirriteerd

Linear (intrinsieke motivatie) Linear (agressieproblematiek) Linear (negatieve bias) Linear (snel geirriteerd)

Extrinsieke motivatie Zelfstandigheidstraining

Zelfstandig-

(23)

Figuur 5: Dossierstudie C4

Studie 2: Interviewstudie

Uit de interviews met ex-cliënten, behandelaren en reclasseringsmedewerkers zijn verschillende thema’s naar voren gekomen (Tabel 1). Deze thema’s zijn grofweg als volgt gerangschikt: maatregel DVB, gedragsverandering, inzetbaarheid, extrinsieke motivatie, intrinsieke motivatie en toekomstig inzetten DVB. Deze, en onderliggende, thema’s zullen in deze volgorde worden besproken.

Ex-cliënten. Wanneer ex-cliënten werd gevraagd wat ze van DVB vinden, gaven ze

bijna allemaal aan de maatregel goed te vinden ter vervanging van detentie. Hierbij gaf de helft aan dat een voordeel van behandeling is dat jongeren zich realiseren dat ze een toekomst hebben en dat ze daar zelf invloed op hebben en iets van kunnen maken. Daarbij noemden alle ex-cliënten veel nadelen van detentie. Als eerste gaven ze aan dat je in detentie niets leert, behalve om een betere crimineel te worden. Daarnaast gaf één ex-cliënt aan dat ze in detentie weinig tot geen aandacht hebben voor je individuele situatie. Ook gaf de helft van de cliënten aan dat wanneer je niet om leert gaan met de vrijheden en valkuilen van de maatschappij, je terugvalt in crimineel gedrag zodra je vrijkomt. Deze kans is extra groot als je gewend bent om in een gesloten setting te leven waarin een lik-op-stuk beleid gehanteerd wordt, zeiden ze, omdat dit zo niet werkt in de maatschappij. Eén van de ex-cliënten gaf echter aan dat detentie bij hem heeft geholpen om zijn agressie te doen afnemen. Wat hier precies voor heeft

gezorgd, gaf hij niet aan.

Over de behandeling specifiek bij Instelling gaf de helft van de ex-cliënten aan dat ze sommige zaken bij zowel de Zelfstandigheidstraining als het Outdoor-traject erg onduidelijk vonden. Ze wisten niet altijd waar ze aan toe waren en waar ze moesten zijn voor bepaalde

1 2 3 4 5 1 2 3 4 Rapportagemomenten extrinsieke motivatie intrinsieke motivatie impulsiviteit

beinvloedbaar door anderen Linear (intrinsieke motivatie) Linear (impulsiviteit) Linear (beinvloedbaar door anderen)

(24)

vragen. Eén van hen gaf echter aan deze werkwijze wel te begrijpen, omdat het de

maatschappij weerspiegelt waarin ook niet alles even duidelijk geregeld is en waar je veel eigen verantwoordelijkheid hebt. Daarnaast gaf de helft van de ex-cliënten aan veel baat te hebben gehad bij de individuele behandeling: ze hebben hierdoor veel inzicht in zichzelf en hun gedrag gekregen. De ex-cliënten vonden de werkwijze van vrijwel alle behandelaren goed, behalve de ex-cliënt die momenteel in detentie zit. Soms waren er echter veel wisselingen in behandelaren of zaten ze niet allemaal op één lijn, wat de helft van de ex-cliënten soms lastig vond. De nazorg kon volgens één cliënt beter dan hoe het bij hem

geregeld was. Hij gaf aan vrijwel geen nazorg te hebben gehad en hij is dan ook teruggevallen in drugsgebruik. Eén andere ex-cliënt vond de nazorg echter zelfs beter dan de behandeling op zich.

De ex-cliënten zijn ook gevraagd naar hun mening wat betreft de verhouding tussen de duur van behandeling en de duur van de voorwaardelijke detentie. De helft van de cliënten was van mening dat de voorwaardelijke detentie langer moet zijn dan de duur van de opgelegde behandeling, omdat de verleiding anders te groot is om voor detentie te kiezen.

“Weet je wat misschien dan wel is waar ik aan denk, wat ik net zei, je kunt kiezen een jaar behandeling of een half jaar zitten. Dan zou ik het juist andersom doen. Of een jaar behandeling of 2 jaar gaan zitten. Dan is de verleiding makkelijker om te zeggen van oké ik ga behandeling doen en dan kan je met de instelling komen van: ‘fuck it ik ga het wel doen’. maar na een jaar zie je het misschien heel anders dan dat je het eerst zag. En om dan 2 jaar te gaan zitten…” (man, 23 jaar)

Wanneer ex-cliënten worden gevraagd naar hun mening omtrent DVB en het betrekken van het gezinssysteem daarbij, zegt één van hen dat het gezinssysteem een belangrijke rol speelt in het kunnen voortzetten van gemaakte veranderingen in gedrag. Zij heeft bijvoorbeeld bij Instelling geleerd om haar emoties rustig te uiten in plaats van agressief te worden. Thuis krijgt zij hier echter weinig ruimte voor van haar moeder, waardoor ze weer terugvalt in haar oude gedrag.

(25)

uiteindelijk graag op zichzelf willen wonen met daarbij de nodige ambulante hulp. Twee ex-cliënten droegen als oorzaak van hun gedragsverandering aan dat ze bij het Outdoor-traject uit de vertrouwde thuissituatie zijn gehaald of daar zelfs geen contact mee hadden. Daardoor werden hun gedragspatronen doorbroken en gingen ze nadenken over zichzelf en hun situatie.

“Natuurlijk dan kom je in het Outdoor-traject en dan kom je jezelf gewoon een paar keer tegen. Dan denk je echt van... Dan ga je echt nadenken van: ‘wil ik dit?’ Dan ga je positieve en negatieve dingen naast elkaar zetten en dan kom je er toch achter dat het veel negatieve dingen zijn en dat je het anders op moet gaan pakken. Daar ben ik achter gekomen. Dat het dus totaal niet goed ging en dat het nu dus wel weer het goede pad opgaat.” (man, 23 jaar)

Hierbij gaven twee ex-cliënten aan dat praten met zowel behandelaren als leeftijdsgenoten ook veel heeft geholpen om in te zien hoe het met ze ging en dat ze iets moesten veranderen. De helft van de ex-cliënten gaf aan dat ze de aanpassingen in hun gedrag voort kunnen zetten. Een andere cliënt gaf aan dit ook te kunnen, maar niet nu, omdat ze weer in haar oude

thuissituatie zit en terug is gevallen in haar oude gedragspatronen. Haar motivatie om op zichzelf te gaan wonen en ambulante begeleiding te krijgen om haar nieuwe gedrag in de praktijk toe te passen is dan ook erg groot, zei ze.

Bijna alle ex-cliënten waren van mening dat niet iedereen DVB aangeboden moet krijgen. Ze maakten hierbij het onderscheid in het soort delict wat iemand heeft gepleegd.

“Ik vind gewoon… Het ligt eraan wat je hebt gedaan. Als je een moord hebt gepleegd, bam, vastzetten. Maakt niet uit op welke wijze, vastzetten. Of je nu gestoord bent of normaal bent, vastzetten.” (vrouw, 18 jaar)

Eén ex-cliënt gaf daarentegen aan dat DVB wel bij iedereen moet worden aangeboden en dan zeker bij jonge mensen, omdat daar mogelijk meer winst te behalen is, aangezien zij

waarschijnlijk nog niet veel vervelende dingen hebben gedaan of meegemaakt.

Wanneer de ex-cliënten wordt gevraagd naar hun motivatie voor het volgen van behandeling, gaven twee ex-cliënten aan dat ze in eerste instantie in behandeling zijn gegaan, omdat ze anders in detentie zouden moeten. Hierbij gaf één van deze cliënten aan dat zijn vriendin hun relatie zou beëindigen als hij niet met zichzelf aan de slag zou gaan. Deze vormen van extrinsieke motivatie hebben hen doen starten met de behandeling. Bij bijna alle

(26)

ex-cliënten is deze motivatie omgeslagen in intrinsieke motivatie. Een belangrijke reden die ze hiervoor aandroegen is dat ze door de behandeling in zijn gaan zien dat ze dingen anders moesten gaan doen om een goede toekomst voor zichzelf op te kunnen bouwen.

“Nee. Ik wilde eigenlijk niet. Ik wilde gewoon doorgaan zoals ik aan het doen was. Toen ben ik toch wel inderdaad gaan inzien dat dat niet goed was, nee.” (man, 24 jaar)

Ook gaven ze allemaal aan dat vriendschap, romantische relaties en familie hier een grote rol in spelen. Eén ex-cliënt gaf aan dat hij moest leren welke vrienden hij wel en niet kon

vertrouwen, dit heeft hem erg geholpen om zijn behandeling succesvol te doorlopen. Een andere cliënt haalde zijn motivatie voor behandeling ook uit zijn succesvolle vrienden.

“Nee, ik heb ook goede vrienden en die hebben wel wat van hun leven gemaakt. Dat wil ik ook gewoon. Kijk vroeger speelde ik met jongens uit de buurt en die hebben nu gewoon een huis, een baan en een mooie auto. Allemaal zelf bereikt, dat wil ik dan ook wel.” (man, 25 jaar)

Een derde ex-cliënt vertelde dat ze een moment had waarop ze de motivatie voor de behandeling volledig kwijt was, omdat alles wat ze lief had tegelijkertijd uit haar leven verdween. Volgens haar is het echter ook belangrijk om voor jezelf behandeling te volgen en niet alleen maar voor anderen, omdat je het dan niet voor langere tijd kan volhouden.

Alle ex-cliënten vonden dat DVB in de toekomst vaker ingezet moet worden, zij het wel met enkele aanpassingen. De helft gaf hierbij aan dat de communicatie tussen

behandelaren onderling en met cliënten beter moet. Eén ex-cliënt gaf ook aan dat het goed zou zijn als jongeren hierbij kansen krijgen om terug te kunnen vallen zonder dat ze direct hun voorwaardelijke detentie uit moeten zitten, zodat ze hier van kunnen leren en daarop verder kunnen borduren. Als laatste is de helft van de ex-cliënten van mening dat er een soepelere overgang dient te komen tussen de gesloten cultuur van detentie en de meer open cultuur van behandeling, om beter met (nieuwe) vrijheden om te kunnen gaan.

(27)

Behandelaren. Om iets te kunnen zeggen over de doeltreffendheid van DVB, is

allereerst aan de behandelaren gevraagd wat ze vinden van DVB ten opzichte van detentie. De behandelaren hebben geen nadelen genoemd van DVB. De helft van de behandelaren heeft nadelen genoemd van detentie. Alle behandelaren waren van mening dat detentie

voornamelijk een goede opleiding is tot crimineel, in plaats van dat jongeren nieuwe vaardigheden en gedrag aanleren om het risico op recidive te verkleinen.

“Ze verruilen het identificeren met ouders voor het identificeren met collega’s, met leeftijdsgenoten. Het milieu in de jeugdgevangenis is natuurlijk alleen maar gericht op hele egocentrische doelen en dat leren ze dan ook heel snel. Die identificatie treedt heel snel op. Binnen die groep tot hiërarchische niveaus behoren die binnen die groep belangrijk zijn. En leren hoe ze het beste met hun capaciteiten zo hoog mogelijk binnen de misdaad hiërarchie terecht kunnen komen.” (vrouw, 26 jaar)

Daarnaast hebben jeugdige gedetineerden volgens een aantal behandelaren geen directe vergelijking met het ‘rechte pad’ en met hoe het leven ook zou kunnen zijn, waardoor ze hier ook geen motivatie aan kunnen ontlenen. Een aantal behandelaren heeft gezegd dat binnen detentie voornamelijk beheersmatig, door middel van conditionering, wordt gewerkt. Conditionering zou echter niet zorgen voor het eigen maken van gedrag.

“Dat is het grote nadeel van conditionering. Dat ziet er eigenlijk heel simpel en mooi uit, maar operante conditionering zegt eigenlijk… Dat is ook bij die testen uitgewezen: zo lang je het voer niet blijft voeren, gaat het hondje uiteindelijk niet meer kwijlen.” (man, 58 jaar)

Alle behandelaren gaven aan dat gedragsverandering wel bewerkstelligd kan worden wanneer de oorzaak van het probleemgedrag wordt onderzocht en hiermee aan de slag wordt gegaan. Dit kan volgens hun worden gedaan door DVB. Daarnaast blijven jongeren dan deel uit maken van de maatschappij en wordt door behandelaren geïnvesteerd in een

vertrouwensrelatie. Een ander voordeel van DVB die de behandelaren noemden, is dat jongeren er met detentie ‘gemakkelijk’ vanaf komen, omdat er een einddatum aan verbonden zit en jongeren hun tijd alleen maar hoeven uit te zitten. Detentie zou daarentegen volgens een paar behandelaren sommige jongeren wel een veilig gevoel kunnen geven, omdat ze nergens

(28)

voor hoeven te kiezen. Ze weten precies waar ze aan toe zijn als ze zich misdragen. De behandelaren gaven echter wel aan dat ze daar weinig van kunnen leren.

“Je kan de jongeren wel een straf laten uitzitten, maar als ze weer terug in de

maatschappij komen… Ze moeten dingen leren en vaardigheden aanleren om weer te kunnen functioneren in de maatschappij. En waarom hebben ze een delict begaan bijvoorbeeld, om te voorkomen dat het nog een keer gebeurd. Daarom denk ik dat een behandeling heel goed aansluit.” (man, 65 jaar)

Behandelaren zijn ook gevraagd naar hun mening over de uitvoering van DVB bij Instelling. De helft noemde transparantie, laagdrempeligheid en eigen verantwoordelijkheid bij Instelling als beste aspecten van de behandeling. Dit weerspiegelde volgens hen de

maatschappij, zodat jongeren binnen dat kader met hulp van professionals gedrag aan kunnen leren en oefenen. Een groot deel van de behandelaren gaf echter aan dat DVB binnen

Instelling nog verbetering behoeft. Door intensievere begeleiding te bieden en consequenter op gedragingen van de jongeren te reageren, zou de overgang of het verschil tussen detentie en de vrijheid in de behandeling volgens veel behandelaars beter kunnen worden

gecontroleerd. Volgens hen komen veel jongeren namelijk uit voorarrest of hebben ze voorheen in detentie gezeten. Op deze manier zouden jongeren beter kunnen worden behoed voor uitglijders. Een groot deel van de behandelaren vroeg zich echter af of DVB bij

Instelling goed kan worden geboden, omdat medewerkers weinig dwangmaatregelen tot hun beschikking hebben, waardoor ze niet altijd consequent en adequaat op bepaalde gedragingen kunnen reageren. Dit was volgens een aantal behandelaren dan ook de reden waarom

sommige jongeren voor het einde van de behandeling zijn uitgevallen. Een andere reden die sommige behandelaren hebben genoemd voor uitval, is dat jongeren geen intrinsieke

motivatie hebben of deze verliezen en het criminele leven toch boven behandeling verkiezen. Over de verhouding tussen DVB en detentie zeiden de meeste behandelaren dat het beter is om de maximale duur van de behandeling niet aan te geven, omdat deze termijn vooraf nooit met zekerheid kan worden vastgesteld. Wanneer er toch een maximale duur wordt genoemd, moet deze korter zijn dan de duur van de voorwaardelijke detentie, zeiden de

(29)

Ook is aan de behandelaren gevraagd in hoeverre zij vinden dat met DVB maatwerk kan worden geleverd. Alle behandelaren gaven aan dat ze denken dat DVB zeker kan zorgen voor meer maatwerk voor delinquente jongeren, omdat hierbij naar het individu wordt gekeken en behandeling hierop wordt afgestemd. Op deze manier wordt volgens enkele behandelaren rekening gehouden met de ontwikkeling van jongeren, doordat ze niet puur gestraft worden voor hun delict, zoals vaak wel bij volwassenen gebeurt. Het leveren van maatwerk met DVB bevordert volgens alle behandelaren de doeltreffendheid.

“Ja dat denk ik wel. Door een persoon die in detentie zit bij die instelling in

behandeling te laten gaan wat ook op hem gespecialiseerd is, denk ik dat zo’n persoon meer kan groeien en meer aan zichzelf kan werken en meer succes kan ervaren als je daarna de maatschappij in gaat dan dat hij in detentie de generieke behandeling of detentie krijgt, wat hij daar ook krijgt.” (man, 25 jaar)

De behandelaren hebben allemaal aangegeven DVB nog doeltreffender te vinden wanneer het gezinssysteem wordt betrokken bij de behandeling. Ten eerste komt daar volgens hen vaak een deel van de problematiek vandaan of wordt het daardoor in stand gehouden. Wanneer je het gezinssysteem niet meeneemt in de behandeling, is volgens alle behandelaren de kans groot dat de jongere terugvalt in zijn oude gedrag. Ten tweede heeft volgens sommige behandelaren vrijwel elk kind behoefte aan steun of begrip vanuit zijn of haar ouders. Vaak zou het gezinssysteem ook het enige zijn wat ze als steunend netwerk hebben en waar ze op terug kunnen vallen. Sommige behandelaren gaven dan ook aan dat ouders zodanig in de behandeling moeten worden betrokken, dat eerst wordt gekeken welke rol hen, in het belang van de jongere, in het behandelproces het beste kan worden toebedeeld. Dit zou zowel een ondersteunende en betrokken rol kunnen zijn als het creëren van meer afstand tussen de jongere en zijn/haar ouders.

“Zo verstevig je dat systeem dus en kun je ook dingen die daar in de dynamiek mis zitten, kun je in ieder geval helpen bijschaven. Je kan bij ouders of een groter systeem. Je kan helpen problemen toch wat minder groot te maken. Je kan ze meer laten

samenwerken. Wat dat betreft verstevig je echt het hele systeem. Ik denk dat dat heel handig is en goed is voor het netwerk om zo’n jongere heen. Dat dat ook weer helpt in het rechte pad houden na een behandeling.” (vrouw, 47 jaar)

(30)

Wanneer behandelaren werden gevraagd naar hun visie op de doeltreffendheid van DVB met betrekking tot gedragsverandering, gaven een aantal aan dit bij jongeren te hebben waargenomen. Een aantal behandelaren zag dit vooral terug in het feit dat jongeren inzicht hebben gekregen in hun gedrag en hoe ze dit kunnen aanpassen. Ook gaven een aantal behandelaren aan dat wanneer jongeren hun behandeldoelen niet volledig halen, dit toch waardevol is, omdat ze hier wel degelijk van leren en vaak alsnog gedragsverandering doormaken.

“Ik vind het feit dat een jongere zelf samen met hulp gaat werken aan bepaalde doelen, wat het ook moge zijn, dat vind ik het belangrijkste proces. Dat hij bezig is met

zichzelf, dat hij nadenkt over zichzelf, dat hij inzicht krijgt in zichzelf, dat hij

doorkrijgt dat hij bepaalde dingen anders zou moeten doen dan dat hij nu doet. En dat hij daar samen met hulp van anderen, met zowel peergroup-genoten als begeleiders, dat hij daarmee aan de slag gaat. Of met zijn ouders, maakt niet uit. Of hij dan die doelen haalt of andere interesseert me niet zoveel. Maar dat hij er wel op die manier mee bezig is, dat is eigenlijk het belangrijkste proces.” (vrouw, 26 jaar)

Meerdere factoren zouden volgens de behandelaren van invloed kunnen zijn op het wel of niet bewerkstelligen van gedragsverandering. Als eerste gaven ze vrijwel allemaal aan dat positieve sociale ervaringen en relaties van grote invloed kunnen zijn. Zowel een positief en steunend gezin en vrienden als een vertrouwens- en hechtingsrelatie met behandelaren en groepsgenoten kunnen hier volgens hen een rol in spelen. Dit kan er volgens de behandelaren namelijk toe leiden dat de jongeren het gevoel hebben dat ze het ergens voor doen (of voor iemand) en dat ze er zelf ook toe doen en mogen zijn. Een tweede factor die volgens alle behandelaren kan zorgen voor gedragsverandering is het uitwisselen van ervaringen tussen groeps- en lotgenoten en jongeren, omdat ze dit mogelijk tot andere inzichten kan brengen. Tevens gaf een aantal behandelaren aan dat jongeren met DVB zich vaak niet gewenst of succesvol voelen. Ze zouden dan ook succeservaringen nodig hebben om zicht te kunnen krijgen op een toekomst en om motivatie te vinden om daarin te kunnen en willen investeren. Als laatste zijn er een aantal behandelaren die aangaven dat jongeren hun gedrag pas kunnen

(31)

behandelaren aan dat sommige jongeren ondanks nazorg alsnog terug zouden kunnen vallen in hun oude gedrag, omdat ze bijvoorbeeld tegen lastige situaties aanlopen of hun steunend netwerk of motivatie verliezen.

De behandelaren zijn ook gevraagd naar hun mening over de inzetbaarheid van DVB bij jongeren. Zij gaven allemaal aan DVB bij iedereen in te willen zetten, mits hier niet te veel contra-indicaties voor zijn.

“Alleen het blijft natuurlijk altijd... Je kan niet in het hoofd van iemand kijken dus er blijft altijd een marge van risico over. Als je die niet durft te nemen wordt een behandeling ook niks. Als je bang bent moet je ook niet beginnen want dan ga je verkrampt werken.” (man, 45 jaar)

Wat een contra-indicatie zou kunnen zijn voor het inzetten van behandeling, was volgens veel behandelaren een hoge leeftijd. Mogelijk heeft het geen zin om te behandelen als jongeren hun identiteit al gevormd hebben. De behandelaren gaven hierbij echter geen harde

leeftijdsgrens aan.

“Ik denk hoe later je natuurlijk met hulp komt, dat de kans kleiner is dat er inderdaad positieve resultaten behaald kunnen worden. Op misschien ook minder gebieden. Dus hoe later, hoe minder kans lijkt me. Hoe eerder hoe beter.” (man, 65 jaar)

Ook gaven een paar behandelaren aan dat jongeren voor het volgen van DVB voldoende sociale vaardigheden dienen te bezitten. Wanneer jongeren bepaalde sociale situaties niet inzien, kan de behandeling bij hen niet slagen, volgens behandelaren. Cognitieve

vaardigheden zouden ook een grote rol spelen bij de inzetbaarheid van DVB. Bijna alle behandelaren gaven aan dat een bepaald cognitief niveau nodig is om de behandeling te kunnen volgen en begrijpen en dus ook om deze te kunnen laten slagen.

“Als je een heel laag IQ hebt, dan kun je hen wel dingen uitleggen... Ik denk dat als je iets snapt, dan kun je het ook doen. Je moet alles eerst snappen. Als je het niet kunt snappen of je legt gewoon hele verkeerde verbanden... Dan zouden ze het gewoon moeten doen, omdat jij het zegt. Dat kan, maar dat is wel lastiger volhouden, want dan ga je gewoon een kunstje leren en dan wordt het een heel stuk lastiger denk ik.” (vrouw, 55 jaar)

(32)

Desondanks zeiden veel behandelaren dat behandeling bij bijvoorbeeld jongeren met een licht verstandelijke beperking wel ingezet zou kunnen worden, maar dat zij intensieve begeleiding nodig hebben door gespecialiseerde professionals. Hier moet volgens een aantal behandelaren de externe omgeving meer bij worden betrokken dan bij jongeren met hogere cognitieve capaciteiten. De helft van de behandelaren was van mening dat jongeren met anti-sociale persoonlijkheidstrekken een zeer lastige groep is om behandeling bij toe te passen. Zij zouden met name gericht zijn op persoonlijk gewin en geen geweten hebben. Enkele behandelaren meenden dat deze lastige persoonlijkheidsstructuur lastig te doorbreken is en dat daarom de kans van slagen van behandeling bij hen zeer klein is.

Hetgeen wat volgens alle behandelaren een grote rol speelt bij de inzetbaarheid van DVB is motivatie. Alle behandelaren meenden dat alle jongeren met DVB puur extrinsiek gemotiveerd binnenkomen. Dit kan zijn, omdat hun familie, partner of vrienden/vriendinnen hen anders niet meer willen zien, omdat ze de relatie met de behandelaren in stand willen houden of omdat ze anders naar de gevangenis moeten. Door dit laatste zouden ze het volgen van behandeling volgens veel behandelaren als dwang kunnen ervaren. In feite is het hun eigen keuze, maar het is kiezen tussen twee alternatieven en dus niet geheel vrijwillig, zei een aantal behandelaren. Mochten jongeren het volgen van DVB als dwang ervaren, is dat niet erg, zeiden een paar behandelaren. Als door middel van detentie als stok achter de deur de behandeling kan worden opgestart, is daar volgens hen niets op tegen. Een paar behandelaren gaven echter aan dat de behandeling alleen op basis van dwang en extrinsieke motivatie misschien kan worden opgestart, maar niet volledig kan slagen. Deze groep extrinsiek gemotiveerde jongeren zal altijd onder begeleiding moeten staan en zij zouden niet zelfstandig in de maatschappij kunnen functioneren.

Verandering van extrinsieke naar intrinsieke motivatie is een proces wat volgens bijna alle behandelaren vaak bij jongeren met DVB plaatsvindt. Slechts één behandelaar gaf aan dit nooit te hebben meegemaakt en alleen maar jongeren te hebben gezien die behandeling volgen om niet in detentie te hoeven. Andere behandelaren zagen vaak een omslag in

motivatie wanneer jongeren zich tijdens de behandeling gaan realiseren wat voor problemen ze hebben en wanneer ze hier last van krijgen. Sommige behandelaren gaven aan veel in een

(33)

vertrouwensrelatie kunnen zorgen voor het toenemen van de intrinsieke motivatie. Een andere reden die behandelaren aandroegen als verklaring voor het bewerkstelligen van intrinsieke motivatie is het opstellen van haalbare individuele behandeldoelen. Op die manier kunnen jongeren (sneller) succeservaringen opdoen wat volgens veel behandelaren leidt tot meer intrinsieke motivatie. Ook het bieden van perspectief en het vertrouwen van jongeren hierin, is een grote bron van intrinsieke motivatie voor jongeren, zeiden enkele behandelaren. Dit perspectief kan volgens hen zowel bestaan uit school of werk, maar ook uit een liefdesrelatie of een ondersteunend gezin of vrienden.

Het vaker inzetten van DVB was volgens alle behandelaren een goed idee, zij het wel met enige aanpassingen. Allereerst zouden een aantal behandelaren voor oplegging van de DVB een vorm van onderzoek naar de motivatie en capaciteiten van de jongeren willen laten uitvoeren. Op deze manier zouden ze een inschatting willen maken van de kans op slagen van de behandeling om daarmee de kans op uitval te verkleinen. Ten tweede vond de helft van de behandelaars dat terugvallen of uitglijders onderdeel moeten zijn van de behandeling. Ze waren dan ook van mening dat jongeren in dit geval niet direct hun voorwaardelijke detentie uit moeten zitten, maar dat ze meerdere kansen moeten krijgen. De behandelaren zeiden er wel bij dat hier een limiet aan zit, afhankelijk van de frequentie, de soort terugval en eventuele andere omstandigheden. Veel behandelaren gaven hierbij aan dat een soepelere samenwerking tussen behandelaren en detentiemedewerkers ervoor zou kunnen zorgen dat terugvallen en uitglijders bij de behandeling kunnen horen.

“Het ligt eraan wat ze doen. Als ze iemand omleggen zeg ik ga maar naar de rechter. Maar is een voorwaarde niet blowen en iemand blowt, zou ik zeggen ga maar terug naar de gevangenis en als je clean bent, kom je terug. Terugval neemt een net zo groot deel in de cirkel der verandering in als de rest: het hoort erbij.” (man, 29 jaar)

Reclasseringsmedewerkers. Ook de reclasseringsmedewerkers hebben geen nadelen

van DVB genoemd. Wat betreft voordelen van DVB en nadelen van detentie gaven de reclasseringsmedewerkers beide aan dat detentie een zeer heftige ervaring kan zijn voor jongeren en dat er in detentie veel tijd verdaan wordt. Volgens de medewerkers is er een tekort aan interne programma’s, waardoor het leven in detentie zeer sober is en jongeren slechts leren opklimmen in de criminele hiërarchie. Nog een nadeel van detentie die één reclasseringsmedewerker heeft genoemd, is dat er een einddatum aan zit, ongeacht het (verslavings-)gedrag van jongeren gedurende detentie. Dit zorgt er volgens hem voor dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Angst symptomen dalen op de lange termijn meer in jongeren waarbij het angstige gevoel aan het begin van de exposure oefening hoog was.  Daling van het angstige gevoel

Bijzondere klachten: Bij een klacht over verplichte zorg geldt dat zowel de klager als de verweerder(s) of de zorgaanbieder die niet tevreden is over de uitspraak van

De minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) en de betrokken uitvoerings- instanties hebben in de periode 2007–2011 maatregelen getroffen om de kwaliteit van de detentie,

De bewindspersonen zijn het eens met de aanbeveling dat de minister van Justitie zou moeten bevorderen dat jeugdigen in voorlopige hechtenis en detentie al tijdens hun verblijf in

Eerder dit jaar beschreef een ploeg rond Van Den Bosch in The EMBO Journal de effecten van een genetische mutatie op een eiwit dat talrijk voorkomt in de zenuwcellen van

Verwacht wordt dat de alliantie zich gedurende de behandeling verbeterd. Bij drop-out wordt een als negatief ervaren alliantie verwacht. In hoeverre is de therapeutische

Verder kwamen in dit onderzoek een aantal nieuwe gezichtspunten naar voren ten aanzien van specifieke modi die mogelijk de moeite waard zijn verder te onderzoeken omdat deze

Aanbevelingen voor vervolg onderzoek zijn: meer onderzoek doen naar het effect van Seeking Safety in Nederland, kwalitatief onderzoek doen om de Seeking Safety behandeling