• No results found

Bonusbeperking in de Nederlandse financiële sector : een onsamenhangende verzameling regelgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bonusbeperking in de Nederlandse financiële sector : een onsamenhangende verzameling regelgeving"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bonusbeperking in de Nederlandse financiële sector: een 

onsamenhangende verzameling regelgeving 

Master Scriptie drs. L.J.M. van der Sijp 

10318720 

Master Privaatrecht: Commerciële rechtspraktijk 

Begeleider: prof. dr. E.P.M. Joosen 

Tweede lezer: mr. A.A. Pasaribu 

(2)

  1. Inleiding... 3 a) Algemeen... 3 b) Achtergrond en geschiedenis bonusbeperking bij financiële ondernemingen... 4 2. Nederlandse soft law... 9 a) De Nederlandse Corporate Governance Code... 9 b) Principes voor beheerst beloningsbeleid ... 11 c) Code Banken ... 13 d) Samenvatting Nederlandse soft law ... 15 3. Europese richtlijnen... 17 a) Capital Requirements Directive III ... 17 b) Capital Requirements Directive IV... 20 4. Nederlandse wetgeving... 22 a) Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten... 22 b) Regeling beheerst beloningsbeleid Wft... 23 c) Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen ... 25 d) Verhouding tot de Nederlandse soft law... 27 5. Verdigbaarheid en redelijkheid... 27 a) Europa – Verenigde Staten... 28 b) Kapitaalversterking ... 29 c) Willekeur... 30 d) Doeltreffendheid ... 33 e) Ongestoord genot van eigendom... 35 6. Conclusie ... 36 Bronnen... 40  

(3)

1. Inleiding 

a) Algemeen 

  Een  bonus,  of  variabele  beloningen  zoals  de  wetgever  het  vaker  noemt,  is  dat  deel  van  iemands  werkgerelateerde  vergoeding  dat  –  althans  in  theorie  –  niet  bij  voorbaat  vast  staat.  De  variabele  beloning  hangt  af  of  er  gedurende  een  bepaalde  periode,  door  de  werknemer  zelf  en/of  door  de  onderneming,  voldoende  resultaten  zijn  behaald.  De  variabele  beloning  is  hiermee  in  de  eerste plaats een prestatiebevorderend middel, een stimulans voor werknemers 1 om zich gedurende  die  periode  extra  in  te  spannen.  In  het  algemeen  zal  de  onderneming  hiervan  profiteren,  en  door  middel  van  de  bonus  profiteren  de  werknemers  mee  –  simpel  gezegd.  Daarnaast  kan  het  instellen  van  een  bonusregeling  voor  de  werkgever  ook  een  afwenteling  van  financiële  risico’s  zijn.  Immers  wanneer de resultaten tegenvallen, zullen in zo’n geval de (salaris)kosten ook beperkter zijn.  

  Dat  de  praktijk  gedurende  de  afgelopen  decennia  dikwijls  anders  was,  en  de  bonus  als  prestatiebevorderend  middel  niet  zelden  een  bijna  gegarandeerd  onderdeel  van  de  totale  vergoeding was, werd door buitenstaanders niet zonder meer als positief ervaren 2. 

 

In de financiële sector is de variabele beloning een veelvuldig voorkomend onderdeel van de  arbeidsvoorwaarden. Niet  alleen bij het (top)  management, maar ook de werkzaamheden van vele  andere werknemers lenen zich bij vele financiële ondernemingen 3 goed voor een beloningsstructuur  met het gebruik van een variabele beloning. 

 

Toch kleven er ook algemene risico’s aan een dergelijke beloningsstructuur. De werknemer  profiteert wel als het goed gaat, maar zal niet of slechts zeer gering meedelen in verliezen wanneer  resultaten  tegenvallen.  Daarnaast  is  het  niet  ondenkbaar  dat  zonder  de  juiste  waarborgen  de  stimulans  om  ‘harder’  te  werken  verkeerd  komt  te  liggen,  bijvoorbeeld  doordat  kwantiteit  voor  kwaliteit zal gaan. Dit laatste kan zich vervolgens uiten in onwenselijk handelen, waaronder fraude of  het nemen van onnodige risico’s om bepaalde vooraf gestelde doelen toch te halen.   Ten tijde van hoogconjunctuur zal het met het openbaren van dergelijke risico’s meevallen;  immers doelstellingen zullen relatief gemakkelijk gehaald worden. Pas wanneer de onderneming het  economisch lastiger krijgt, en de uitkering van de variabele beloning minder snel haalbaar blijkt, kan         1  Bedoeld worden werknemers in de breedste zin van het woord, en daarmee niet alleen medewerkers die  werkzaam zijn op basis van een arbeidscontract.  2 De Europese wetgever onderschrijft deze mening en stelde daarom reeds in Richtlijn 2010/76/EU een verbod  vast op gegarandeerde bonussen (pre‐ambule 8).  3 Als bedoeld in artikel 1:1 Wft. 

(4)

een  dergelijke  situatie  bij  werknemers  zorgen  voor  onwenselijke  prikkels  opdat  bepaalde  doelstellingen toch gehaald worden. 

 

Lang  ging  het  financiële  ondernemingen  bijna  onafgebroken  voor  de  wind.  Financiële  resultaten  waren  goed  en  de  bonussen  werden  daarbij  rijkelijk  uitgekeerd.  De  maatschappelijke  kritiek was beperkt, omdat er door de onderneming immers ook goede resultaten behaald werden.  Tijdens de kredietcrisis kwam er een deuk in deze structureel rooskleurige cijfers 4. Met name naar  aanleiding van die crisis is er inmiddels een hoop veranderd in de financiële sector. Maatregelen met  betrekking tot het bonusbeleid staan hierbij, zowel nationaal als internationaal, volop op de agenda.    b) Achtergrond en geschiedenis bonusbeperking bij financiële ondernemingen  De eerste kritiek over de bonuscultuur in de financiële sector – en daarbij in het bijzonder de  kritiek op bonussen bij banken – ontstond in de politiek en bij het grote publiek kort na het uitbreken  van de kredietcrisis in de zomer van 2007 5.     De bonuscultuur bij financiële ondernemingen werd hierbij gezien als indirecte aanjager van  de kredietcrisis. De toenmalige beloningsstructuur zou, kort gezegd, gezorgd hebben voor een slecht  functionerend  risico  management  binnen  deze  organisaties,  waarna  door  een  combinatie  van  factoren uiteindelijk de kredietcrisis heeft kunnen ontstaan 6. Opvallend hierbij is dat zelfs bankiers  zelf,  wereldwijd,  hebben  aangegeven  dat  hun  beloningsstructuur  de  belangrijkste  oorzaak  was  van  slecht functionerend risico management, en daarmee dus indirect aanleiding voor de crisis 7. 

Kort  na  het  uitbreken  van  de  crisis  ontstond  een  nieuwe  golf  van  maatschappelijke  kritiek.  Door noodzakelijk afschrijvingen leden banken inmiddels forse verliezen, werden er banen geschrapt         4 Zo wijst Wim Boonstra in zijn publicatie ‘Gaan betere regulering en beter toezicht bijdragen aan een stabieler  bankwezen’ van 19 mei 2014 voor de afdeling Kennis en Economisch Onderzoek van de Rabobank onder meer  op de nationalisaties van Fortis/ABN Amro en de SNS Bank, de staatssteun bij ING en Aegon en de  faillissementen van IceSave en DSB Bank. Economie.rabobank.com.  5  Daarnaast hadden aandeelhouders van Amerikaanse banken een andere reden voor kritiek, los van de crisis.  Zij zagen hun dividenduitkeringen elk jaar beperkt worden door enorme bonussen. Met de Dodd‐Frank Wall  Street Reform and Consumer Protection Act uit 2010 speelde de Amerikaanse wetgever hier op in door  aandeelhouders directer invloed te geven op de bezoldiging van de belangrijkste beleidsbepalers.  6  Voor meer achtergrondinformatie over (het ontstaan van) de kredietcrisis verwijs ik naar de inleiding van de  Principes voor beheerst beloningsbeleid, waar bij het ontstaan van de kredietcrisis uitvoeriger stil gestaan  wordt en tevens doorverwezen wordt naar meer (wetenschappelijk) onderzoek.  7 ‘Never again? Risk Management in banking beyond the credit crisis’, KPMG International, 2009,  www.kpmg.com. 

(5)

en  werd  overheidsingrijpen  in  vele  gevallen  noodzakelijk  om  faillissementen  te  voorkomen,  terwijl  bonussen toch rijkelijk uitgekeerd bleven worden 8.  

 

De wereldwijde politiek zag deze ontwikkeling, of eerder het gebrek aan ontwikkeling, met  lede  ogen  aan.  Een  van  de  eerste  belangrijke  momenten  waarbij  het  bonusbeleid  in  de  financiële  sector  internationaal  ter  sprake  kwam,  was  de  G‐20  top  van  november  2008  in  Washington.  Hier  werd,  kort  gezegd,  gesproken  over  het  hervormen  en  versterken  van  de  financiële  markten  en  instellingen, waarbij uiteindelijk één van de actiepunten het evalueren van beloningsbeleid werd. Dit  omdat ten tijde van deze top al was vastgesteld dat bonusbeleid bij financiële instellingen verband  hield met risicovol gedrag 9. 

 

Begin  september  2009  is  het  hervormen  van  het  beloningsstelsel  bij  financiële  instellingen  inmiddels een belangrijk agendapunt geworden wanneer – ter voorbereiding van de volgende G‐20  top – ministers van financiën en bestuurders van de centrale banken van de G‐20 landen in Londen  opnieuw bij elkaar komen. Hier wordt besloten dat er daadwerkelijk regelgeving moeten komen om  een  halt  toe  te  roepen  tegen  de  toenmalige  bonuscultuur.  Voornamelijk  het  excessief  nemen  van  risico’s op de korte termijn, wat op dat moment door de toenmalige bonuscultuur vaak gestimuleerd  werd,  moest  worden  voorkomen 10.  Enkele  weken  later,  bij  de  G‐20  top  te  Pittsburgh,  wordt  dit  voornemen vertaald in een zestal concrete actiepunten over hoe het beloningsbeleid hervormd zou  moeten worden ter vergroting van duurzame, wereldwijde financiële stabiliteit 11. 

Voor  Nederland  waren  deze  internationale  initiatieven  echter  niet  de  eerste  of  enige  initiatieven om het beloningsbeleid van financiële ondernemingen aan regelgeving te onderwerpen.  Zo  trad  ruim  voor  de  kredietcrisis  –  en  daarmee  ruim  voor  de  voornaamste  aanleiding  voor  regelgeving op het gebied van bonusbeperking – per 30 december 2004 de Nederlandse Corporate  Governance Code (hierna: de Corporate Governance Code) in werking, ook wel bekend als de Code‐        8  Illustratief is de $7 miljard die Goldman Sachs over 2008 aan bonussen uitkeerde, waar zij eerder $6,1 miljard  aan steun van de Amerikaanse overheid kreeg, terwijl de aandelenkoers van het bedrijf in 2008 ruim 50%  daalde.  9  ‘Declaration of the Summit on Financial Markets and the World Economy’, G20 Information Centre, 15  november 2008, www.g20.utoronto.ca.  10  ‘Declaration on Further Steps to Strengthen the Financial System’, G20 Information Centre, 5 september  2009, www.g20.utoronto.ca.  11 ‘G20 Leaders Statement: The Pittsburgh Summit’, Pittsburgh, G20 Information Centre 25 september 2009,  www.g20.utoronto.ca. 

(6)

Tabaksblat.  De  Corporate  Governance  Code  is  een  gedragscode  voor  beursgenoteerde  ondernemingen  welke  de  verhoudingen  tussen  het  bestuur,  de  raad  van  commissarissen  en  de  aandeelhouders  binnen  een  onderneming  behandelt.  Daarnaast  bevat  zij  bepalingen  omtrent  de  financiële  verslaglegging.  Binnen  deze  grote  hoeveelheid  aan  onderwerpen  komt  ook  het  beloningsbeleid binnen de onderneming aan de orde. Een geactualiseerde code is per 1 januari 2009  in werking getreden. 

 

Niet  lang  na  inwerkingtreding  van  de  geactualiseerde  Corporate  Governance  Code  publiceerden de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) en De Nederlandsche Bank (hierna:  DNB) in mei 2009 de Principes voor beheerst beloningsbeleid (hierna: de Principes); een verzameling  normen  waaraan  het  beloningsbeleid  bij  financiële  ondernemingen  getoetst  dient  te  worden.  De  Principes  hebben  op  dat  moment  geen  wettelijke  basis,  maar  werden  door  de  toezichthouders  gezien  als  meer  concrete  invulling  van  enkele  open  normen  in  de  Wet  op  het  financieel  toezicht  (hierna: de Wft) 12. 

 

Op 1 januari 2010 is ook de Code Banken in werking getreden. Deze code kan gezien worden  als een aanvulling op de hierboven genoemde Corporate Governance Code, welke zich specifiek richt  op  ondernemingen  met  een  bankvergunning  verleend  op  grond  van  de  Wft.  Ook  in  deze  code  zijn  bepalingen  over  het  beloningsbeleid  opgesteld.  Een  herziene  Code  Banken  is  in  oktober  2014  gepubliceerd. 

 

Ondertussen  sloot  toenmalig  Minister  van  Financiën  Wouter  Bos  in  maart  2009  ook  een  herenakkoord  met  de  top  van  de  Nederlandse  banken  en  werden  er  ook  internationaal  enkele  normen vastgesteld, waaronder – gepubliceerd tijdens de G‐20 top te Pittsburgh in september 2009  –  de  Principles  for  Sound  Compensation  Practices  van  het  Financial  Stability  Board,  over  hoe  een  gezond bonusbeleid er uit dient te zien 13.    In de zomer van 2010 bereikten het Europees Parlement en de Raad overeenstemming over  de eerste Europese regelgeving inzake de beperking van variabele beloningen bij kredietinstellingen         12 Wet van 28 september 2006, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht  daarop, Stb 2006, 475.  13 www.financialstabilityboard.org. 

(7)

en  beleggingsondernemingen.  Richtlijn  2010/76/EG 14 (beter  bekend  als  CRD  III)  behandelt  de  onderwerpen  kapitaalvereisten  en  het  beloningsbeleid.  Bepalingen  met  betrekking  tot  dit  beloningsbeleid dienden per 1 januari 2011 geïmplementeerd te zijn in nationale wetgeving.  

 

Ter  implementatie  van  deze  richtlijn  treedt  op  1  januari  2011  in  Nederland  het  Besluit  beheerst beloningsbeleid Wft 15 (hierna: het Bbb) in werking. Dit besluit voegde een artikel toe aan  het Besluit prudentiële regels Wft (Hierna: het Bpr), namelijk art. 23f; een bepaling ter uitvoering van  art.  3:17  lid  2  sub  c  Wft.  Met  art.  23f  Bpr  zorgt  het  besluit  voor  een  wettelijke  grondslag  op  basis  waarvan  DNB  en  de  AFM  op  kunnen  treden  tegen  ondernemingen  die  een  onwenselijk  beloningsbeleid  voeren,  bijvoorbeeld  wanneer  het  nemen  van  onacceptabele  risico’s  met  een  dergelijk beleid gestimuleerd wordt.     Tevens zorgt art. 23f Bpr voor een wettelijke grondslag op basis waarvan DNB nadere regels  kan stellen met betrekking tot het beloningsbeleid. Deze nadere regels zijn te vinden in de Regeling  beheerst beloningsbeleid Wft 16 (Hierna: de Rbb), die eveneens ter implementatie van de richtlijn per  1 januari 2011 in werking is getreden. Tenslotte voegde het Bbb ook enkele artikelen aan het Besluit  Gedragstoezicht  financiële  ondernemingen  Wft 17 (Hierna:  het  BGfo)  toe,  namelijk  artt.  35i,  50a  en  86a.  Deze  artikelen  hebben  met  name  betrekking  op  het  opstellen,  voeren  en  kenbaar  maken  van  een zorgvuldig beloningsbeleid.  

De eerder genoemde Richtlijn 2010/76/EG heeft daarmee, voor wat betreft de belangrijkste  onderdelen  omtrent  beloningsbeleid,  in  het  Nederlandse  recht  haar  implementatie  gekend  via  art.  23f  Bpr  en  de  daarbij  horende  Regeling  beheerst  beloningsbeleid  Wft  2011,  alsmede  via  enkele  geringe wijzigingen binnen het BGfo.            14  Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de  Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor  hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid, PbEU L 329 van 14 december  2010.  15  Besluit van 19 november 2010, houdende wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit  Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, Stb. 2010, 806.  16  Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 16 december 2010, houdende regels met betrekking tot het  beheerst beloningsbeleid van financiële ondernemingen, Stcrt. 2010, 20931.  17 Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot het gedragstoezicht op financiële  ondernemingen, Stb. 2006, 520. 

(8)

Na inwerkingtreding van Richtlijn 2010/76/EG heeft de Europese Commissie niet stilgezeten.  In het voorjaar van 2013 is de Raad akkoord gegaan met een herziening van deze richtlijn en kwam  daarbij Richtlijn 2013/36/EU 18 (beter bekend als CRD IV) tot stand. Deze richtlijn diende per 1 januari  2014  geïmplementeerd  te  zijn,  echter  Nederlandse  wetgeving  hieromtrent  –  waaronder  een  herziening van de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft – is uiteindelijk pas per 1 augustus 2014 in  werking getreden. Daarnaast is op 24 juni 2014 een nog verder gaande wet, de Wet beloningsbeleid  financiële  ondernemingen 19 (hierna:  Wbfo)  bij  de  Tweede  Kamer  ingediend,  welke  per  1  januari  2015  in  werking  dient  te  treden.  Het  wetsvoorstel  ligt  op  het  moment  dat  deze  scriptie  wordt  afgerond ter behandeling in de Eerste Kamer. 

 

Naar  aanleiding  van  al  bovenstaande  zal  het  inmiddels  duidelijk  zijn  dat  regelgeving  op  het  gebied  van  bonusbeperking  bij  financiële  ondernemingen  in  Nederland  –  en  banken  daarbij  in  het  bijzonder – een enorme wirwar lijkt van codes, richtlijnen, wetten en regelingen. In het licht van deze  brede verzameling regelgeving is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: 

 

Hoe  geharmoniseerd,  doeltreffend  en  verdedigbaar  is  de  belangrijkste  huidige  en  toekomstige  regelgeving  op  het  gebied  van  bonusbeperking  bij  financiële  ondernemingen  –  en  bij  banken  in  het  bijzonder – in Nederland? 

 

In het vervolg van deze scriptie zal onder meer stil gestaan worden bij hoe doeltreffend deze  verzameling  van  de  belangrijkste  regelgeving  daadwerkelijk  is,  zowel  individueel  alsmede  als  collectief 20.  Aandacht  hierbij  zal  voornamelijk  uit  gaan  naar  het  uiteenzetten  of  regelgeving  zijn  bestaansrecht  (nog)  wel  heeft,  bijvoorbeeld  omdat  de  inhoud  te  onbepaald  is  of  omdat  of  er  inmiddels  al  nieuwere  en/of  ‘hogere’  regelgeving  van  kracht  is  geworden.  Daarnaast  zal  ook  stil         18  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het  bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen,  tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, PbEU   L 176 van 27 juni 2013.  19  Wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van  financiële ondernemingen, Kamerstukken II 2013/14, 33 964.  20  Omwille van mindere relevantie en de beperkte ruimte die deze scriptie biedt, zal niet ingegaan kunnen  worden op álle wet‐ en regelgeving omtrent bonusbeperking in Nederland. Zo zal onder meer slechts zeer  beperkt ingegaan worden op de Principles for Sound Compensation Practises van het Financial Stability Board;  de Wet tot wijziging van boek 2 BW en de Wft, Stb. 2013, 563; de Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en  AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen, Stb. 2012, 265; en relevante bepalingen uit het BGfo,  Stb. 2006, 520. 

(9)

gestaan worden bij de vraag op welke wijze al deze regelgeving samenhangt en op elkaar afgestemd  is,  evenals  bij  de  vraag  of  de  totstandkoming  van  al  deze  –  in  sommige  gevallen  ver  gaande  –  regelgeving inzake bonusbeperking wel voldoende te legitimeren is. 

 

2. Nederlandse soft law 

a) De Nederlandse Corporate Governance Code 

De Nederlandse Corporate Governance Code is een gedragscode uit 2003 (en geactualiseerd  in  2009)  voor  beursgenoteerde  ondernemingen  met  een  balanstotaal  groter  dan  500  miljoen  euro  die  hun  statutaire  zetel  in  Nederland  hebben.  De  Corporate  governance  code  is  opgesteld  door  de  Commissie Corporate Governance op verzoek van een brede verzameling organisaties en instanties,  waaronder Euronext Amsterdam, de Vereniging van Effectenbezitters en de Ministers van Financiën  en Economische Zaken 21.  

 

Enerzijds heeft de Corporate  Governance Code dus een  breder bereik dan alleen financiële  ondernemingen  (zij  geldt  immers  voor  ondernemingen  in  alle  sectoren  van  de  samenleving),  anderzijds  is  het  bereik  tegelijk  smaller,  nu  zij  alleen  betrekking  heeft  op  beursgenoteerde  ondernemingen vanaf een bepaalde omvang.  De  achtergrond  hiervan  is  dat  de  Corporate  Governance Code oorspronkelijk niet is opgesteld om zich te richten op financiële ondernemingen en  de daarbij horende risico’s maar – zoals de naam van de Corporate Governance Code al in zich heeft  – de code focust zich op het volledige systeem van bestuur en toezicht binnen ondernemingen welke  onder  bereik  van  de  code  vallen.  Beloningsbeleid  is  daar  een  onderdeel  van,  maar  hoofdlijnen  van  deze code hebben met name betrekking op transparantie in de verslaglegging, verantwoording van  bestuurders  en  commissarissen  en  de  rol  van  aandeelhouders 22.  De  reden  dat  de  Corporate  Governance Code alleen betrekking heeft op beursvennootschappen van een bepaalde omvang heeft  als  achtergrond  dat  deze  ondernemingen  over  het  algemeen  de  meeste  stakeholders  hebben,  en  juist hier de belangen van een goede bedrijfsvoering daarmee zeer groot zijn.  

Overigens wil het feit dat vele (financiële) ondernemingen niet direct onder toepassing van  de  code  vallen,  niet  zeggen  dat  zij  zich  niks  van  deze  code  aantrekken.  Zo  passen  bijvoorbeeld  Nederlands grootste, niet‐beursgenoteerde banken, de code allemaal vrijwillig toe 23.         21 Preambule 1 De Nederlandse Corporate Governance Code.  22 www.rijksoverheid.nl.  23 www.snsreaal.nl, www.abnamro.com en www.rabobank.com. De ING Bank is beursgenoteerd en daarmee  verplicht de code toe te passen. 

(10)

 De  Corporate  Governance  Code  is  een  gedragscode  als  bedoeld  in  art.  2:391  lid  5  BW.  Krachtens dit artikel zijn ondernemingen die onder de Corporate Governance Code vallen verplicht  om in hun jaarverslag in te gaan op het naleven van de code, en – indien van toepassing – met name  uit  te  leggen  wanneer  en  met  welke  reden  bepaalde  bepalingen  niet  worden  toegepast.  Hetzelfde  geldt  overigens  voor  institutionele  beleggers  als  bedoeld  in  art.  5:86  Wft,  waardoor  na  inwerkingtreding van dit artikel in 2007 de toepassing van de Corporate Governance Code iets breder  is geworden. De  Monitoring Commissie Corporate  governance code beoordeelt  de naleving van de  code en rapporteert daarover met enige regelmaat 24. 

 

 Hoofdstuk  II.2  van  de  Corporate  Governance  Code  heeft  betrekking  op  de  bezoldiging  van  bestuurders. Enerzijds heeft dit hoofdstuk daarbij betrekking op de hoogte en samenstelling van de  bezoldiging,  anderzijds  op  de  vaststelling  en  openbaarmaking.  In  beide  gevallen  –  en  zoals  de  hele  code  is  opgebouwd  –  is  er  sprake  van  een  principe  en  een  serie  daarbij  horende  best  practice  bepalingen.  Met  betrekking  tot  variabele  beloningen  is  de  volgende  (belangrijkste)  passage  in  een  principe opgenomen 25: 

“Voor  het  geval  de  bezoldiging  bestaat  uit  een  vast  deel  en  een  variabel  deel,  is  het  variabele  deel  gekoppeld aan vooraf bepaalde, beoordeelbare en beïnvloedbare doelen, die overwegend een lange  termijn  karakter  hebben.  Het  variabele  deel  van  de  bezoldiging  moet  passend  zijn  ten  opzichte  van  het vaste deel van de bezoldiging”. 

 

  Enkele interessante best practise bepalingen die daarop in hoofdstuk II.2 volgen stellen (voor  zover  relevant)  dat  bij  buitengewone  omstandigheden  de  variabele  beloning  –  indien  deze  tot  onbillijke  uitkomsten  leidt  –  naar  boven  of  beneden  bijgesteld  kan  worden,  alsmede  dat  variabele  beloningen toegekend op onjuiste gronden teruggevorderd kunnen worden. 

 

  Met name deze best practise bepalingen hebben een concrete inhoud die toepassing in de  praktijk  enigszins  meetbaar  maakt.  Het  principe  zelf  is  tot  op  redelijke  hoogte  vanzelfsprekend,  en  laat daarbij veel ruimte open voor verschillende interpretaties (immers: hoe moeten vooraf bepaalde  doelen er uit zien? Wat is een lange termijn? Wat is passend?). De best practise bepalingen bieden  ook  ruimte  voor  verschillende  interpretaties  (Wanneer  is  een  omstandigheid  buitengewoon?  Wanneer is een uitkomst onbillijk?) maar lijken in ieder geval meer concreter houvast te bieden.        

24 www.commissiecorporategovernance.nl 

25 De Nederlandse Corporate Governance Code, hoofdstuk II.2. Overigens wordt in hoofdstuk III.7 nog ingegaan 

(11)

  Echter  zoals  hierboven  reeds  opgemerkt  is,  is  de  Corporate  Governance  Code  eigenlijk  ‘slechts’  een  gedragscode  waarover  ondernemingen,  al  dan  niet  vrijwillig,  in  het  jaarverslag  verantwoording  afleggen.  Daarnaast  hebben  de  bepalingen  over  beloningen  alleen  betrekking  op  bestuurders (en niet op andere medewerkers van de onderneming), wat het bereik enigszins beperkt  maakt. Uiteindelijk lijkt de Corporate Governance Code hierdoor vooral een leidraad die dikwijls voor  meerdere interpretaties vatbaar is. De doeltreffendheid is daarmee, als gezegd, in ieder geval voor  wat betreft het beloningsbeleid beperkt. Echter anno 2003 (en in zekere mate ook nog anno 2009)  bevat(te)  zij  zeker  een  aantal  prijzenswaardige  uitgangspunten  die  de  discussie  in  de  Nederlandse  samenleving over beloningsbeleid in een bepaald concreet kader heeft geplaatst. 

 

b) Principes voor beheerst beloningsbeleid 

  Zoals  uit  de  inleiding  van  de  Principes  voor  beheerst  beloningsbeleid  volgt,  is  het  ontstaan  van de crisis de directe aanleiding geweest voor het opstellen van deze normen. De Principes zijn in  mei 2009 door DNB en de AFM gepubliceerd en tot stand gekomen door (her)gebruik van bestaande  nationale  en  internationale  regelingen  inzake  beloningsbeleid,  naar  aanleiding  van  gesprekken  met  bestuurders en werknemers van financiële ondernemingen evenals naar aanleiding van gesprekken  met  experts  en  brancheverenigingen.  De  Principes  zijn  van  toepassing  op  álle  financiële  ondernemingen die op grond van de Wft onder toezicht staan van DNB of de AFM, en zijn daarbij van  toepassing  op  alle  bestuurders  en  werknemers  van  deze  ondernemingen.  Het  toepassingsbereik  is  daarmee inzake het beloningsbeleid een stuk omvangrijker en ‘relevanter’ voor de financiële sector,  dan  bij  de  hierboven  besproken  Corporate  Governance  Code  (welke  officieel  immers  alleen  voor  bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen van toepassing was).  

 

  De Principes bevatten een achttal punten met betrekking tot het (variabele) beloningsbeleid,  onderverdeeld  in  de  drie  hoofdstukken:  uitgangspunten  voor  het  beloningsbeleid,  governance  van  het  beloningsbeleid  en  vormgeving  variabele  beloningsstructuur.  De  Principes  zijn  gegoten  in  een  lopend verhaal met uitleg en achtergronden, aangevuld met voorbeelden van goede en ongewenste  praktijken.  

 

  Nadere  bestudering  leert  dat  de  Principes  inhoudelijk  niet  aanmerkelijk  anders  zijn  dan  de  Corporate  Governance  Code  26.  De  Principes  zijn  weliswaar  enigszins  uitgebreider,  maar  het         26  Vergelijk ter illustratie de eerder overgenomen passage uit de Corporate Governance Code met Principe 1:  ‘Het beloningsbeleid […] focus op de langer termijn belangen […]’, Principe 8a: ‘De variabele beloning staat in  een passende verhouding tot het vaste salaris. […].’, en Principe 8b: ‘De variabele beloning wordt gekoppeld  aan vooraf bepaalde beoordeelbare en beïnvloedbare prestatiecriteria. […].’. 

(12)

belangrijkste  verschil  zit  hem  in  het  toepassingsbereik  en  de  uitvoerige  uitleg  en  achtergronden  waarmee  de  Principes  omkleed  zijn.  Desondanks  blijven  vele  normen,  net  als  bij  de  Corporate  Governance Code, open en voor ruime en verschillende interpretatie vatbaar.  

  Enerzijds  is  dit  bijna  vanzelfsprekend,  omdat  het  uiteraard  zeer  moeilijk  is  om  een  beloningsbeleid  met  concrete  normen  voor  álle  financiële  ondernemingen  in  één  verzameling  normen  samen  te  vatten.  Anderzijds  blijft  de  doeltreffendheid  van  een  dergelijk  abstracte  regeling  daarmee  twijfelachtig.  Overigens  erkennen  DNB  en  de  AFM  ook  dat  de  Principes  inhoudelijk  een  zekere overlap hebben met de Corporate Governance Code, zoals volgt uit bijlage II van de Principes,  waar  de  relatie  met  de  Corporate  Governance  Code  uiteengezet  wordt  en  de  vele  gelijkenissen  tussen beide regelingen naast elkaar te vinden zijn en uitgelegd worden. 

 

  In  tegenstelling  tot  de  Corporate  Governance  Code  hebben  de  Principes  geen  juridische  status. In zijn brief naar de Tweede Kamer van 15 juni 2009 27 wijst toenmalig minister van Financiën  Wouter Bos op de diverse reeds bestaande wettelijke bepalingen die een verplichting tot het voeren  van  een  beheerst  beloningsbeleid  impliceren 28.  De  (nieuwe)  Principes  dienen  daarbij  als  een  meer  concrete  leidraad  en  globale  invulling  van  deze  wettelijke  bepalingen,  en  daarmee  samenhangend  ook  als  (gematigde)  toezichtrechtelijke  handvaten  voor  DNB  en  de  AFM.  In  dat  kader  wezen  Veldhoven en Landkroon er op dat een wettelijke uitwerking van de Principes via de Wft voor meer  slagkracht had gezorgd 29.  

 

  In zijn brief belooft minister Bos ook aanvullend onderzoek en nadere concretisering van de  Principes. Een rapport daarover verscheen in september 2009, met enerzijds een onderzoek naar de  feitelijke  beloningssituatie  bij  een  scala  aan  Nederlandse  financiële  ondernemingen  en  anderzijds  een voorstel tot uitwerking van de recent gepubliceerde Principes 30. Belangrijkste conclusie uit het  onderzoek is het feit dat onderzochte ondernemingen zelf meenden zeer goed aan de normen uit de  Principes  te  voldoen,  waar  de  onderzoekscommissie  dikwijls  een  andere  mening  was  toegedaan.  Zowel  de  governance  van  het  beloningsbeleid  als  ook  de  hoeveelheid  aandachtspunten  bij 

       27  Brief van de Minister van Financiën, Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 215.  28  Zie onder andere artt. 3:10 Wft en 3:17 Wft.  29  N. Veldhoven en M.F. Landkroon, ‘Principes voor beheerst beloningsbeleid: mooi in theorie én in de  praktijk?’, V&O 2009, p. 126‐131.  30 ‘“Naar een beheerst beloningsbeleid”, rapportage van het onderzoek naar de beloningssituatie bij  Nederlandse financiële ondernemingen’, De Nederlandsche Bank, 2009, www.dnb.nl. 

(13)

uiteindelijke  toekenning  van  de  variabele  beloning  zijn,  naar  de  mening  van  de  auteurs  van  het  rapport, over het algemeen onvoldoende.    Een voorstel tot uitwerking van de bestaande Principes volgt in Annex I van het rapport. Door  middel van good practices worden de principes nader ingevuld met meer concrete bepalingen. In een  nieuwe brief 31 als reactie op dit rapport wijst minister Bos de Kamer op deze good practises en geeft  aan ondertussen bezig te zijn met een wettelijke verankering voor toezicht op het beloningsbeleid.  Veldhoven  en  Landkroon  menen  dat  de  bal  daardoor  in  die  periode  in  feite  voorlopig  was  teruggekaatst  naar  de  financiële  ondernemingen  zelf.  In  de  praktijk  betekende  dit  volgens  hen  vrijblijvendheid en daarmee weinig doeltreffendheid. 

 

c) Code Banken 

  Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010, trad in juni 2010 de Code Banken in werking.  Niet  verassend  gezien  de  naam,  werd  dit  een  nieuwe  code  die  uitsluitend  zou  gaan  gelden  voor  banken welke een bankvergunning bezitten op grond van de Wft. In tegenstelling tot de hierboven  besproken Principes, kan de Code Banken 2010 minder gezien worden als regelgeving ‘van boven af’  maar, omdat zij is vastgesteld door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna:  de NVB), meer als regelgeving ‘vanuit de praktijk’. De code is tot stand gekomen naar aanleiding van  het rapport ‘Naar herstel van vertrouwen’ van de Adviescommissie Toekomst Banken (de Commissie  Maas) 32. Voornaamste doel van deze commissie was om, in opdracht van de NVB, aanbevelingen te  doen  ter  verbetering  van  het  functioneren  van  de  Nederlandse  bancaire  sector  en  hiermee  het  publieke vertrouwen in deze sector te herstellen. 

 

  Net als de Corporate Governance Code omvat de Code Banken 2010 meer onderwerpen dan  alleen het beloningsbeleid 33. Eigenlijk is de Code Banken 2010 daarmee eerder een aanvulling op de  Corporate  Governance  Code  (nu  deze  laatste  immers  alleen  van  toepassing  is  op,  kort  gezegd,  beursgenoteerde  ondernemingen),  dan  dat  zij  relevant  is  door  nieuwe  materie  inzake  het  beloningsbeleid.  Voor  bepalingen  inzake  beloningsbeleid  zijn  er  immers  reeds  ook  al  de  Principes!  Echter waar de Principes anno 2010 invulling zijn van open normen in de Wft – met DNB en de AFM  als toezichthouders – is de Code Banken, net als de Corporate Governance Code, een gedragscode als         31 Brief van de Minister van Financiën, Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 254.   32 ‘Naar herstel van vertrouwen’, Adviescommissie Toekomst Banken, 2009, www.nvb.nl.  33 Naast ‘Naleving Code’, ‘Raad van Commissarissen’, ‘Raad van Bestuur’, ‘Risicomanagement’ en ‘Audit’ is  ‘Beloningsbeleid’ één van de zes hoofdstukken.  

(14)

bedoeld in art. 2:391 lid 5 BW. Banken dienen bij  de Code Banken dus, volgens het ‘pas  toe of leg  uit’‐principe,  in  hun  jaarverslag  in  te  gaan  op  de  naleving  ervan.  Naleving  wordt  vervolgens  gemonitord door de (onafhankelijke) Monitoring Commissie Code Banken. 

 

  De  inhoud  (uiteraard  met  betrekking  tot  beloningsbeleid)  van  de  Code  Banken  2010  is  relatief kort. Het gebruik van bekende termen als ‘redelijke verhouding’ en ‘lange termijn’ is opnieuw  aanwezig, evenals de inhoud van reeds bekende normen, bijvoorbeeld met betrekking tot criteria of  de tijdshorizon voor het toekennen van bonussen 34. Toch merkt Buijn op dat de Code Banken 2010  in enkele gevallen specifieker en ‘strenger’ is dan de Principes 35. Zo wordt er in dit kader onder meer  gesproken over een ontslagvergoeding van maximaal één jaar (art. 6.3.2) en een variabele beloning  van maximaal 100% voor een lid van de raad van bestuur (art. 6.4.2). Overigens hebben de meeste  bepalingen  betrekking  op  de  raad  van  bestuur,  waardoor  het  bereik  van  de  Code  Banken  2010  binnen de bancaire sector voornamelijk beperkt is tot het topmanagement van de banken.  

 

  Ondanks de beperkte inhoud concludeert Buijn dat de Code Banken 2010 een goede stap op  weg was, maar dat veel van het succes van deze code af zou hangen van haar wettelijke verankering 

36. Het feit dat de gedragscode zelfregulering werd en het ‘pas toe of leg uit’‐principe hanteert, maakt 

de  Code  Banken  een  relatief  zwak  instrument.  Desondanks  ziet  Pijpers  naar  aanleiding  van  het  rapport van de Monitoring Commissie Code Banken over 2012, dat een meerderheid van alle banken  in Nederland zich op dat moment goed aan de beloningsprincipes uit deze code hield 37.           34 Vergelijk ter illustratie art. 6.4.1 Code Banken, “Het toekennen van een variabele beloning is mede  gerelateerd aan de lange termijn doelstellingen van de bank”, met Principe 8g, “Er wordt een passende  tijdshorizon in acht genomen […], zodat rekening wordt gehouden met het effect van de prestaties op de  langetermijnresultaten”. Of vergelijk art. 6.4.3 Code Banken, “Een variabele beloning wordt gebaseerd op de  prestaties van het individu, zijn bedrijfsonderdeel en die van de bank als geheel op basis van vooraf  vastgestelde en beoordeelbare prestatiecriteria”, met Principe 8b en 8c, “De variabele beloning wordt  gekoppeld aan vooraf bepaalde, beoordeelbare en beïnvloedbare prestatiecriteria. […] De toekenning van de  variabele beloning is afhankelijk van een passende verhouding van de prestaties van de medewerker, de  afdeling en /of de onderneming als geheeld”.  35  S.B. Buijn, ‘De Code Banken in vogelvlucht’, V&O 2009, p. 257‐260. Deze opmerking is interessant, nu blijkt  dat de Code Banken 2010, als zelfregulering, dus op enkele punten strenger is dan de Principes, als regelgeving  ‘van bovenaf’.  36 Ten tijde van publicatie van zijn artikel was hierover nog geen duidelijkheid.  37 R.K. Pijpers, ‘Drie rapporten van drie Monitoring Commissies: driewerf hoera?’, TvFR 2013, p. 50‐53. 

(15)

  In het kader van het pakket ‘Toekomstgericht Bankieren’ heeft de NVB in oktober 2014 een  vernieuwde  Code  Banken  gepubliceerd,  welke  op  1  januari  2015  in  werking  zal  treden 38.  Waar  de  code  uit  2010  nog  een  serie  bepalingen  bevatte  met  betrekking  tot  het  beloningsbeleid,  blijft  de  Code Banken 2014 hierover beperkt tot een viertal zeer korte alinea’s. Kern van deze alinea’s is het  feit  dat  banken  een  beloningsbeleid  dienen  te  volgen  in  overeenstemming  met  nationale  en  internationale regelgeving en context.  

  Enerzijds  maakt  dit  de  Code  Banken  2014  op  het  gebied  van  beloningsbeleid  bijna  volledig  overbodig. Het is immers  vanzelfsprekend dat banken zich aan regelgeving dienen  te houden, er is  geen code nodig die ze daar op dient te wijzen. Anderzijds is een dergelijk korte verwijzing naar de  relevante  regelgeving  ook  prijzenswaardig.  De  NVB  ziet  hiermee  in  dat  hun  code  ingehaald  wordt  door formele wetgeving, en probeert de verzameling regelgeving omtrent bonusbeleid hiermee niet  ingewikkelder en meer divers te maken dan zij reeds is. 

 

  Naast  de  vernieuwde  Code  Banken  bevat  het  pakket  Toekomstgericht  Bankieren  ook  een  Maatschappelijk Statuut en een verzameling Gedragsregels (namelijk: de ‘bankierseed’ en invoering  van een bancair tuchtrecht). Het Maatschappelijk Statuut en de Gedragsregels bevatten echter geen  bepalingen over beloningsbeleid, waardoor zij voor deze scriptie verder niet relevant zijn.    d) Samenvatting Nederlandse soft law     Met de beperkte ruimte die deze scriptie biedt, is het lastig om diep in te gaan op de meeste  bepalingen  van  de  hierboven  besproken  regelingen.  De  belangrijkste  inhoud  is  aan  bod  gekomen,  evenals een indruk van de overige bepalingen. Daarnaast is stilgestaan bij het toepassingsbereik van  de regelingen, evenals de manier van toezicht. Uiteindelijk verschilt de inhoud van de drie besproken  regelingen  slechts  beperkt.  Ook  De  Groot  lijkt  deze  mening  in  zekere  mate  toegedaan  met  zijn  opmerking “De initiatieven over het beloningsbeleid […] bevatten soms inhoudelijk ook verschillende  regels” 39. Later lijkt hij hier echter op terug te komen door te zeggen: “De verschillende initiatieven  over  het  beloningsbeleid  in  de  financiële  sector  verschillen  […]  ook  inhoudelijk  […]”.  De  drie  regelingen  hebben  echt  wel  als  basis  kunnen  dienen  voor  één  nieuwe  regeling,  zoals  De  Groot  daarvoor  in  zijn  beschouwing  heeft  uiteengezet.  Dit  illustreert  dat,  hoewel  over  de  mate  van  verscheidenheid enigszins gediscussieerd kan worden, deze feitelijk nooit (zeer) groot kan zijn.    

      

38 www.nvb.nl. 

(16)

  Wel  duidelijke  verschillen  zitten  in  het  toepassingsbereik  van  de  regelingen  evenals  de  manier van toezicht of, zoals De Groot het noemt, de opzet en reikwijdte. Met name hierdoor vullen  de  regelingen  elkaar  aan  en,  alhoewel  mooi  of  praktisch  wellicht  anders  is,  hebben  deze  drie  regelingen op deze wijze naast elkaar toch een zeker ‘bestaansrecht’.  

 

  Ook  Pijpers  gaat  in  zijn  artikel  nog  in  op  de  (anno  februari  2013)  huidige  rol  van  de  verschillende Nederlandse codes en de – hier van belang – Code Banken in het bijzonder 40. Hij maakt  daarbij nogmaals duidelijk dat de verschillende codes een vorm van zelfregulering zijn. De flexibiliteit  die  dit  meebrengt  en  het  feit  dat  de  verschillende  codes  hiermee  elk  een  ‘levendig  document’  worden, welke relatief snel aan actuele ontwikkelingen aangepast kunnen worden, geven de codes  toegevoegde waarde naast formele wetgeving. Daarnaast zou naleving van de codes, met name voor  banken,  een  positief  signaal  naar  het  publiek  afstralen,  waar  na  de  crisis  veel  vertrouwen  en  reputatie te winnen is 41.      Overigens zal ‘dynamiek’ tussen de drie verschillende regelingen vanaf 1 januari 2015 weer  anders zijn, wanneer de vernieuwde Code Banken in werking zal treden. Uit voorafgaande blijkt dat  de Code Banken 2014 in de praktijk – voor wat betreft beloningsbeleid – geen toevoeging (meer) zal  hebben naast de overige regelingen op dit gebied.    

In  onderstaande  tabel  volgt  van  de  in  dit  hoofdstuk  besproken  (huidige)  regelgeving  een  kort  overzicht.                         40  Pijpers’ eerder aangehaalde artikel behandelt de Code Banken, Governance Principes Verzekeraars en de  Nederlandse Corporate Governance Code.  41  Overigens dient wel opgemerkt te worden dat Pijpers zelf in het secretariaat van de Monitoring Commissie  Code Banken zit. Voor zijn opmerking is in ieder geval vanuit de theorie zeker wat te zeggen (de  doeltreffendheid van de codes in de praktijk blijft discutabel), maar gezien zijn positie in het secretariaat kan  zijn mening hierover niet als volledig objectief gezien worden. 

(17)

  Nederlandse corporate governance code Inwerkingtreding:  2003 (geactualiseerd in 2009) Inhoud / focus:  Uitgebreide corporate governance‐focus met daarbij tevens de nodige inhoud inzake  beloningsbeleid  Toepassingsbereik:  Kort gezegd: bestuurders van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en  institutionele beleggers. Daarnaast bestaat er een brede vrijwillige toepassing. 

Toezicht:  Via inhoud jaarverslag van individuele ondernemingen en door Monitoring Commissie

Principes voor beheerst beloningsbeleid Inwerkingtreding:  2009

Inhoud / focus:  Volledige focus op het beloningsbeleid. Daarbij inhoudelijk beperkte wijzigingen of 

vernieuwingen ten opzichte van de corporate governance code 

Toepassingsbereik:  Bestuurders en werknemers van alle financiële ondernemingen en pensioenfondsen onder  toezicht van DNB of de AFM 

Toezicht:  Door DNB en AFM, via open normen uit de Wft en onderliggende regelingen 

Code Banken (wordt geactualiseerd per 1 januari 2015) Inwerkingtreding:  2010

Inhoud / focus:  Korte corporate governance‐focus met daarbij tevens korte inhoud inzake beloningsbeleid.

Desondanks inhoudelijk enkele nieuwe punten  Toepassingsbereik:  Primair bestuurders van banken met een vergunning op grond van de Wft  Toezicht:  Via inhoud jaarverslag van individuele banken en door Monitoring Commissie      3. Europese richtlijnen  a) Capital Requirements Directive III   In de zomer van 2010 is Richtlijn 2010/76/EU (hierna: CRD III) door het Europees Parlement  en de Raad goedgekeurd. De bepalingen met betrekking tot beloningsbeleid dienden vervolgens per  1 januari 2011 in nationale wetgeving te zijn omgezet. Het betreft hier een wijziging van de oudere  Richtlijn 2006/48/EG 42 (ook bekend als de Herziene Richtlijn Banken) en Richtlijn 2006/49/EG 43 (de  Herziene  Richtlijn  Kapitaaltoereikendheid).  Zoals  uit  de  doelstellingen  van  deze  twee  oudere  richtlijnen blijkt, was het onderwerp beloningsbeleid bij het vaststellen van deze richtlijnen nog geen         42  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en  de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking), PbEU L 177 van 30 juni 2006.  43 Richtlijn 2006/49/EG van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de  kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking), PbEU L 177 van 30  juni 2006. 

(18)

punt  van  aandacht 44.  ‘Opvolger’  CRD  III  was  hiermee  de  eerste  Europese  wetgeving  die  dit  onderwerp behandelde.    Met pre‐ambule 1 van CRD III opent de richtlijn al met de voornaamste overweging van het  Europees Parlement en de Raad om tot goede regelgeving te komen inzake het beloningsbeleid. Hier  wordt betoogd dat ‘onverantwoorde beloningsstructuren’ hebben bijgedragen aan ‘het nemen van  buitensporige en onverantwoorde risico’s in de banksector’, welke ‘tot de ondergang van individuele  financiële instellingen [heeft] geleid en niet alleen in de lidstaten maar in de hele wereld problemen  in  het  financiële  stelsel  [heeft]  veroorzaakt’.  Risicobeheersing  en  het  beïnvloeden  (beperken)  van  risicovol gedrag is vervolgens (aldus het Europees Parlement en de Raad) het devies. 

De  inhoud  van  pre‐ambule  1 45 zal  met  de  reeds  in  Nederland  bekende  Principes  geen  verrassing zijn, maar toch leidt pre‐ambule 2 ook een tweede achtergrond in als motivatie voor het  beperken  van  variabele  beloningen  en  de  daarbij  horende  risico’s,  namelijk  het  hebben  van  voldoende  eigen  vermogen 46.  Pre‐ambule  4  spreekt  in  dit  kader  over  het  belang  van  financiële  soliditeit  bij  kredietinstellingen  en  beleggingsondernemingen,  evenals  de  stabilisatie  van  het  bankstelsel  en  geeft  daarbij  een  eerste  aanzet  voor  een  serie  maatregelen 47.  Pre‐ambule  10  sluit   aan  bij  het  onderwerp  financiële  soliditeit:  de  variabele  beloning  mag  de  mogelijkheid  tot  het  versterken  van  het  eigen  vermogen  niet  beperken 48.  In  het  bijzonder  geldt  dit  voor  ‘entiteiten  waarvoor uitzonderlijke overheidsmaatregelen gelden’ 49. 

 

De  achtergrond  voor  CRD  III  lijkt  hiermee  tweeledig.  Enerzijds  wordt  het  van  belang  gevonden dat het nemen van onverantwoorde risico’s (via het beperken van variabele beloningen)  uitgesloten wordt, nu deze risico’s – naar mening van de Europese wetgever – financiële instellingen  en  zelfs  het  financiële  stelsel  uit  balans  kunnen  brengen.  Daarmee  samenhangend,  maar  tegelijk  anderzijds,  dient  de  beperking  van  variabele  beloningen  te  zorgen  dat  kredietinstellingen  en  beleggingsondernemingen  meer  solide  worden.  Pre‐ambule  10  geeft  daarbij  ook  aan  dat  nationale         44  Pre‐ambule 8 Herziene Richtlijn Banken en pre‐ambule 5 Herziene Richtlijn Kapitaaltoereikendheid.  45  Waarvan de kern opgenomen is in Bijlage I, onder 1, art. 23a Richtlijn 2010/76/EU.  46  Zie ook art. 1 lid 10 sub b Richtlijn 2010/76/EU.  47 De uitwerking van de in deze pre‐ambule genoemde maatregelen zijn met name te vinden in Bijlage I, onder  1, artt. 23a, 23b, 23c, 23g en 23h Richtlijn 2010/76/EU.  48 Zie ook Bijlage I, onder 1, art. 23i Richtlijn 2010/76/EU.  49 Pre‐ambule 12 en Bijlage I, onder 1, art. 23k Richtlijn 2010/76/EU. 

(19)

toezichthouders de bevoegdheid dienen te krijgen om variabele beloningen te beperken, wanneer zij  van mening zijn dat het eigen vermogen van de onderneming versterkt dient te worden.  

 

Het  toepassingsbereik  van  deze  nieuwe  regelgeving  inzake  de  beperking  van  variabele  beloningen wordt uiteengezet in pre‐ambule 3. De wetgeving heeft betrekking op medewerkers van  kredietinstellingen  en  beleggingsondernemingen  ‘van  wie  de  werkzaamheden  het  risicoprofiel  van  hun  onderneming  materieel  beïnvloeden’ 50.  Het  gaat  daarbij  in  ieder  geval  om  hogere  leidinggevenden  en  overige  medewerkers  werkzaam  in  risiconemende  en  controle  functies.  In  de  richtlijn worden zij gedefinieerd als de Identified Staff.  

 

In  overeenstemming  met  pre‐ambule  15  dienen  lidstaten  te  zorgen  voor  een  ‘snelle  en  doeltreffende  handhaving’  waarbij  autoriteiten  de  bevoegdheid  dienen  te  krijgen  tot  het  opleggen  van  maatregelen  of  sancties  bij  schending  van  verplichtingen  uit  hoofde  van  deze  richtlijn 51.  In  vergelijking  met  de  Nederlandse  soft  law  betreft  deze  mogelijkheid  tot  concreet  ‘ingrijpen’  een  duidelijke toevoeging. Pre‐ambule 16 sluit hierbij aan door te zorgen dat lidstaten (om, indien nodig,  te  handhaven)  doeltreffend  toezicht  moeten  houden  op  het  beloningsbeleid.  Daarnaast  raadt  pre‐ ambule  20  tevens  aan  om  aan  autoriteiten  de  bevoegdheid  te  geven  tot  het  opleggen  van  kwalitatieve of kwantitatieve maatregelen.    Pre‐ambule 22 gaat in op het feit dat de regeling een vorm van terugwerkende kracht bevat.  Voor een volledige doeltreffendheid van de richtlijn moeten deze nieuwe regels betrekking hebben  op álle bonussen welke na inwerkingtreding gehonoreerd of uitbetaald worden. Hierdoor   wordt niet alleen de inhoud van nieuwe (arbeids)contracten beperkt, maar wordt tevens ingegrepen  in bestaande arbeidscontracten.    

Veel  van  de  achtergronden  en  bepalingen  van  CRD  III,  met  betrekking  tot  beloningsbeleid,  worden  reeds  aangehaald  en  uitvoerig  besproken  in  de  pre‐ambule  (het  is  om  deze  reden  dat  hierboven  in  eerste  instantie  steeds  naar  de  pre‐ambule  verwezen  wordt,  in  plaats  van  naar  de  ‘daadwerkelijk’ vastgestelde regelgeving). Het Europees Parlement en de Raad achten een uitvoerige         50  Zie ook de aanhef van art. 23 in Bijlage I onder 1 Richtlijn 2010/76/EU..Daarnaast heeft de European Banking  Authority (EBA) nog enkele kwantitatieve en kwalitatieve aandachtspunten opgesteld ter invulling van deze  definitie: ‘EBA FINAL draft regulatory technical standards on criteria to identify categories of staff whose  professional activities have a material impact on an institution’s risk profile under Article 94(2) of Directive  2013/36/EU’, European Banking Authority 2013, www.eba.europa.eu.  51 Zie ook art. 1 lid 4 Richtlijn 2010/76/EU. 

(20)

uitleg van alle nieuwe regelgeving inzake variabele beloningen zelfs van een zo groot belang, dat de  halve pre‐ambule betrekking heeft op dit onderwerp (een verhouding die in ieder geval niet spoort  met  alle  overige  wijzigingen  van  de  Herziene  Richtlijn  Banken  en  de  Herziene  Richtlijn  Kapitaaltoereikendheid, die deze nieuwe richtlijn met zich mee bracht). 

De vastgestelde regelgeving met betrekking tot de invulling van een gezond beloningsbeleid  is te vinden in bijlage I van de Richtlijn. Hier is een nieuwe afdeling te vinden, die aan bijlage V van  Richtlijn 2006/48/EG toegevoegd wordt. Zoals reeds voorbij is gekomen in de inleiding, is dit gedeelte  van  de  richtlijn  in  Nederland  voornamelijk  geïmplementeerd  via  de  Regeling  beheerst  beloningsbeleid 2011, waar de Nederlandse literatuur zich dan ook op focust. In hoofdstuk 4 zal daar  verder op ingegaan worden. 

 

b) Capital Requirements Directive IV 

Per 1 januari 2014 diende Richtlijn 2013/36/EU in nationale wetgeving van de EU lidstaten te  zijn  omgezet.  Zoals  reeds  uit  de  volledige  titel  van  de  richtlijn  blijkt  (zie  voetnoot  18),  en  in  pre‐ ambule  1  verder  uiteengezet  wordt,  betreft  het  hier  niet  alleen  een  aanpassing  maar  ook  een  uitvoerige hernieuwde vaststelling van de oude richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG. Deze zijn in  de  loop  der  tijd  zo  vaak  (ingrijpend)  gewijzigd,  dat  de  coherentie  in  en  tussen  beide  richtlijnen  inmiddels sterk aan verbetering toe was.  

 

Door  deze  (technische)  wijzigingen,  inclusief  een  belangrijke  serie  nieuwe  bepalingen,  is  sindsdien voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in één richtlijn – in samenhang met  de bijhorende Capital Requirements Regulation 52 – de belangrijkste Europese regelgeving te vinden.  Nog duidelijker dan in CRD III, is daardoor in CRD IV te zien dat bonusbeperking slechts één van de  vele  onderwerpen  is  waarover  Europese  regelgeving  voor  kredietinstellingen  en  beleggingsondernemingen  is  opgesteld.  Aandacht  in  de  media  en  het  feit  dat  bonusbeperking  een  onderwerp is waarover iedereen een mening heeft, hebben daarover bij het grote publiek voor een  vertekend  beeld  gezorgd.  Daadwerkelijke  (ondergesneeuwde)  vernieuwingen  in  CRD  IV  zijn  voornamelijk  te  vinden  bij  de  strengere  regels  voor  kapitaal  en  liquiditeit  van  banken  en  beleggingsondernemingen: de uitwerking van het Bazel III‐akkoord. Ook uit de literatuur blijkt deze  constatering.  Zo  zijn  er  verscheidene  artikelen  van  onder  meer  Joosen  en  Horsten,  die  bij         52  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende  prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening  (EU) nr. 648/2012, PbEU 2013 L 176 van 27 juni 2013 (hierna: CRR). De verordening en richtlijn (hierna  tezamen: CRD IV) sluiten nauw bij elkaar aan, waarbij CRR zich met name richt op de technische vereisten  (zoals de verklaring van begrippen en definities) die terugkomen in CRD IV. 

(21)

behandeling  van CRD IV bijna uitsluitend ingaan op het meer ‘technische’ gedeelte  naar aanleiding  van Basel III, en waarbij de auteurs het onderdeel variabele beloning binnen de richtlijn volledig links  laten liggen 53. Bierman wijdt daarnaast in zijn artikel maar één alinea aan het onderdeel (variabele)  beloningen uit de richtlijn 54. 

Nadere bestudering van de inhoud omtrent beloningen maakt dat we het de auteurs weinig  kwalijk  kunnen  nemen.  Zoals  uit  bijlage  II  van  CRD  IV  blijkt  (de  concordantietabel),  zijn  de  veranderingen in de inhoud (met betrekking tot variabele beloningen) ten opzichte van CRD III zeer  beperkt.  De  belangrijkste  veranderingen  ten  opzichte  van  CRD  III  zijn,  zoals  Bierman  doet,  daarbij  inderdaad in één alinea samen te vatten. Dat de richtlijn wat betreft dit onderwerp daarmee verder  voor weinig discussie zou zorgen is echter een grote misvatting.    Na jaren van open normen wordt er in art. 94 lid 1 onder g voor het eerst over een concreet  kwantificeerbare bonusbeperking gesproken: 100% over de vaste component van de totale beloning  voor de identified staff 55. Uit hetzelfde artikel volgt dat aandeelhouders, eigenaren of vennoten van  een onderneming de maximale variabele beloning kunnen verhogen naar 200% van het vaste salaris.  Daar staat echter tegenover dat de lidstaten zelf een lager maximumpercentage kunnen vaststellen.   Dat dit op weerstand zou stuiten van de bancaire sector zelf kan niet als een verassing gezien  worden. Toch was ook de besluitvorming binnen het Europees Parlement niet zonder botsingen, daar  een aantal lidstaten, met de Britten voorop, van mening was dat de wetgeving zijn doel voorbij zou  schieten;  vaste  beloningen  zouden  immers  makkelijk  verhoogd  kunnen  worden  om  de  nieuwe  regelgeving te omzeilen 56.           53 Zie onder meer: B.P.M. Joosen, ‘Op weg naar Bazel III en CRD IV – Fundamentele herziening van Bazel II en  implementatie in de Europese Capital Requirements Directive’, Themanummer ‘Kredietcrisis’, TvFR 2010, p.  181‐193; B.P.M. Joosen, ‘Nieuwe kapitaaleisen voor banken als gevolg van Bazel III/CRD IV’, TvFR 2012, p. 201‐ 215; W.J. Horsten, ‘Van de Sydney press release via Bazel III naar CRD IV’, TvFR 2013, p. 227‐2010; B.P.M.  Joosen, ‘Inwerkingtreding van CRR en CRD IV: de voltooiing van de Bazel III implementatie’, TvFR 2014, p. 63‐ 75.  54  B. Bierman, ‘CRD IV’, TvFR 2013, p. 203‐207.  55  Zoals eerder voorbij is gekomen bevat, wat voor Nederland betreft, de Code Banken 2010 ook een 100%‐ norm, maar deze was slechts van toepassing op statutaire bestuurders en daarbij in de praktijk tevens niet  afdwingbaar.  56 ‘Europees parlement en ministerraad botsen over bankbonus’, Het Financieele Dagblad 19 februari 2013,  www.fd.nl. 

(22)

Een ander gegeven waaruit blijkt dat men binnen Europa zeker niet eensgezind was om de  bonussen binnen  de  bancaire sector aan de banden te leggen is het feit dat de wetgeving over dit  onderwerp  überhaupt  is  opgenomen  binnen  CRD  IV.  Immers  hiermee  werd  de  wetgeving  omtrent  bonusbeperking  direct  gekoppeld  aan  de  bepalingen  omtrent  kapitaalversterking  van  Basel  III.  Nu  over  dit  laatste  onderwerp  binnen  Europa  reeds  collectieve  overeenstemming  was,  heeft  het  Europees  Parlement  dit  gegeven  gebruikt  om  de  regelgeving  omtrent  bonusbeperking  relatief  makkelijk  te  implementeren.  Immers  zou  een  ‘nee’  tegen  bonusbeperking  op  dat  moment  tegelijk  een ‘nee’ tegen Basel III geweest zijn en, zoals is gebleken, was dat laatste zelfs voor de critici een  stap te ver. 

 

Nederland had via de Code Banken reeds eerder kennis gemaakt met een 100%‐norm (voor  statutaire bestuurders) welke, zoals eerder besproken, ondanks zijn beperkte afdwingbaarheid toch  goed  werd  nageleefd.  Los  daarvan  was  dit  voor  Nederland  inmiddels,  zoals  eveneens  uit  voorafgaande  blijkt,  de  zoveelste  nieuwe  regelgeving  op  het  gebied  van  bonusbeperking.  Zowel  de  feitelijke situatie (in vergelijking met het buitenland waren bonussen van 100% in Nederland al een  uitzondering) alsmede de cultuur waren er niet naar om een 100%‐norm als grote schok te ervaren.  Weerstand met betrekking tot CRD IV was om deze redenen in Nederland beperkt.  

Daarbij  werd  reeds  in  het  regeerakkoord  van  29  oktober  2012 57 gesproken  over  een  bonusplafond  van  20%.  Tegenstanders  van  het  beperken  van  de  variabele  beloning  richtten  zich  daarom – vanzelfsprekend – eerder op de toekomstige nationale regelgeving, in plaats van de 100%‐ norm uit CRD IV. 

 

4. Nederlandse wetgeving 

a) Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten 

Ter  implementatie  van  CRD  IV  treedt  –  ruim  een  half  jaar  te  laat  –  in  Nederland  per  1  augustus  2014  de  Implementatiewet  richtlijn  en  verordening  kapitaalvereisten 58 (hierna:  de  Implementatiewet) in werking.          57  ‘Bruggen slaan ‐ Regeerakkoord VVD – PVDA’, p. 12, www.rijksoverheid.nl.  58  Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn  2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van  kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot  wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013,  L 176) en ter implementatie van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26  juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot  wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176), Stb. 2014, 253. 

(23)

Uit voorafgaande bleek al dat, alhoewel er aan opschudding over de bonusbepalingen geen  gebrek is, de daadwerkelijke vernieuwingen in CRD IV ten opzichte van CRD III erg beperkt zijn. Om  deze  reden  bevat  de  Implementatiewet  ook  maar  enkele  (voor  wat  beloningsbeleid  betreft)  relevante artikelen. Het eerste en belangrijkste artikel hierbij is het nieuwe art. 3:17a Wft, welke de  bonusplafonds van art. 94 lid 1 sub g CRD IV bijna letterlijk overneemt. Daarnaast is ook het nieuwe  art.  3:62b  Wft  interessant,  in  samenhang  met  het  gewijzigde  art.  3:62a  Wft.  Uit  deze  laatste  twee  artikelen  volgt  het  verbod  op  het  uitkeren  van  bonussen  ‘voor  zover  die  zouden  leiden  tot  een  aantasting van het kapitaal’. Hieruit blijkt nogmaals de, voor het publiek onderbelichte maar reeds bij  de  behandeling  van  CRD  III  aangehaalde,  tweede  achtergrond  voor  het  beperken  van  de  variabele  beloning, namelijk het versterken van de kapitaalbuffers 59. 

 

b) Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 

Reeds in de inleiding is kort de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft ter sprake gekomen.  Naar  aanleiding  van  CRD  III  heeft  DNB  in  Nederland  de  bevoegdheid  gekregen  tot  het  maken  van  nadere regels inzake het beloningsbeleid (zie art. 23f lid 5 Bpr, ter uitvoering van art. 3:17 lid 2 sub c  Wft). Een eerste versie van de regeling trad per 1 januari 2011 in werking en was vanaf dat moment  feitelijk  de  belangrijkste  uitwerking  van  CRD  III,  voor  wat  betreft  bepalingen  over  het  beloningsbeleid.  Opvallend  hierbij  is  dat  terwijl  de  richtlijn  alleen  betrekking  had  op  kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, de Rbb voor een veel grotere groep van financiële  ondernemingen van toepassing was (art. 1 sub c Rbb 2011). 

Nu CRD III vervangen is door CRD IV – en de Nederlandse wetgeving hier inmiddels ook naar  is aangepast (zie de Implementatiewet) – heeft ook de Rbb per 1 augustus 2014 een update gekregen 

60. Deze update implementeert de beloningsbepalingen van CRD IV, voor zover deze geen wettelijke 

verankering  in  de  Wft  hebben  gekregen  (zie  daarvoor  behandeling  van  de  Implementatiewet  hierboven). Overigens blijft de reikwijdte van de Rbb een stuk breder dan de richtlijn (art. 1 sub c Rbb  2014) 61.  

 

Na introductie van de verschillende codes en Principes, was de Rbb de eerste daadwerkelijk  uit  de  Nederlandse  wet  voortvloeiende  regelgeving  inzake  het  beloningsbeleid.  Toch  concludeert         59  Zie in dit kader ook art. 14 Rbb 2014.  60  Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 21 juli 2014 houdende regels met betrekking tot het beheerst  beloningsbeleid van financiële ondernemingen, Stcrt. 2014, 21932.  61 Hierbij is het opvallend dat, terwijl de (voor hier relevante) implementatie van CRD IV ‘verdeeld’ is over de  Wft en de Rbb 2014, de reikwijdte tussen deze wet en regeling niet gelijk is. 

(24)

Kerkvliet dat financiële ondernemingen die al compliant waren met de Principes en de Code Banken,  hun beloningsbeleid slechts op enkele punten hoeven te wijzigen 62. Als voorbeeld van zo’n wijziging  ten opzichte van de bestaande soft law wijst hij daarbij naar art. 18 Rbb 2011, welke het financiële  onderneming verplicht om ten minste 50% van de variabele beloning uit te betalen ‘in aandelen of  vergelijkbare eigendomsbelangen’ 63. 

De  impact  van  de  regeling  had  in  principe  dus  niet  zeer  groot  hoeven  zijn,  mits  de  onderneming op dat moment reeds een goed beloningsbeleid geïmplementeerd had, dat zich aan de  bestaande  soft law  conformeerde 64.  Voor  ondernemingen  die  nog  niet  zover  waren,  was  1  januari  2011 meer dan voorheen een moment om een dergelijk beleid op te stellen en te gaan voeren. Met  inwerkingtreding  van  de  Rbb  heeft  DNB  namelijk  ook  aangekondigd  actief  te  gaan  onderzoeken  of  ondernemingen de regeling wel naleven. Indien dit niet het geval blijkt te zijn kan er (in de praktijk)  voor het eerst gehandhaafd worden met toezichtmaatregelen 65.     Overigens blijkt uit de Nota van Toelichting van het Bbb (het besluit aan de basis van de Rbb)  dat  de nieuwe bepalingen naar aanleiding van het Bbb onder meer tot doel hebben een expliciete  grondslag te bieden aan de Principes 66. Nu de wetgever bij het tot stand komen van het Bbb expliciet  naar de Principes verwezen heeft, blijkt ook uit de praktijk dat deze verzameling normen na 1 januari  2011 meer slagkracht gekregen heeft 67.   

Als  gezegd  trad  een  update  van  de  Rbb  per  1  augustus  2014  in  werking.  Dat  deze  update  slechts  een  beperkt  aantal  wijzigingen  bevatte  mag  geen  verassing  zijn,  immers  blijkt  uit  voorafgaande dat CRD IV (en de daarbij horende Implementatiewet) ook weinig grote veranderingen  bevatte ten opzichte van haar voorganger. Als belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Rbb van  2011,  meldt  DNB  voor  de  Rbb  2014  een  uitwerking  van  het  verbod  op  gegarandeerde  bonussen         62  J. Kerkvliet, ‘De Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011 in de praktijk’, TOP 2011, p.191‐194.  63  Deze verplichting komt zonder wijziging terug in art. 20 Rbb 2014.  64  Interessante opmerking daarbij is dat de reikwijdte van de Rbb, voor wat betreft de type functies in de  onderneming, smaller is dan die van de Principes. Laatstgenoemde gold namelijk voor álle medewerkers van  financiële ondernemingen, waar de Rbb alleen van toepassing is voor de identified staff (art. 3 Rbb 2011 en  tegenwoordig art. 2 Rbb 2014).   65 J. Kerkvliet, ‘De Regeling beherst beloningsbeleid Wft 2011 in de praktijk’, TOP 2011, p.191‐194.  66 Besluit van 19 november 2010, houdende wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit  Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, Stb. 2010, 806, p. 5‐6.  67 Ter illustratie: Rechtbank Rotterdam, zaaknummer ROT 13‐4314, 3 april 2014. 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om de getroffen maatregelen te laten werken, dient het vastge- stelde beloningsbeleid consequent te worden toegepast en dient aandacht voor de negatieve effecten van het

Klanten worden vandaag niet enkel meer telefonisch bediend, maar ook via Twitter... OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt Werk / Uitgeverij Acco • 2/2017 119 beter toe om

De financiële instellingen hebben afgesproken om in 2022 ook reductiedoelstellingen voor 2030 bekend te maken. 19% van de financiële instellingen heeft op het moment dat we

Hoewel innovatie vaak wordt geassocieerd met uitvinden is dit niet het zelfde (Zairi, 1999) Innovatie is geen creatief proces waarmee nieuwe ideeën tot stand komen (inventie), maar

U houdt er ook rekening mee dat verlie- zen geheel voor uw rekening komen, maar zijn resultaten in het verleden zijn zo goed dat die verliezen ruimschoots gecompenseerd worden door de

Het overgrote merendeel van de problemen waar we voor staan, de grote economische crisis, de macht van de financiële markten, maar ook de milieu- en klimaatcrisis en de

Vertrouwen in de financiële sector, in het adequaat optreden en een goede regulering door de overheid en van de consumen- ten in de markt en de financiële sector zijn van groot

Die zeggen dat er in elke gemeente van overheidswege openbaar (algemeen vormend lager) onderwijs wordt gegeven en dat men vrij is bijzondere scholen op te richten en deze