• No results found

Hoe overleef ik recidive? : het verband tussen de leefklimaatbeleving in Nederlandse Justitiële Jeugdinrichtingen en de kans op recidive

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe overleef ik recidive? : het verband tussen de leefklimaatbeleving in Nederlandse Justitiële Jeugdinrichtingen en de kans op recidive"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

How do I survive recidivism?

The link between group climate in Dutch youth prison and recidivism

Hoe overleef ik recidive?

Het verband tussen de leefklimaatbeleving in Nederlandse

Justitiële Jeugdinrichtingen en de kans op recidive

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

M.B.P. Hubers 10632050

Begeleiders: Prof. Dr. G.J.J.M. Stams en Drs. G.H.P. van der Helm

Externe Begeleider: Jaap Nagtegaal Amsterdam, november 2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract………...2 Inleiding………..3 Methoden………..…...9 Resultaten………..13 Discussie……….………..15 Literatuurlijst……….20 Bijlage, PGCI-vragenlijst.……….23

(3)

Abstract

The purpose of this study is to examine the relationship between group climate in Dutch youth prisons and recidivism. The sample contains 80 adolescents. Information about the group climate is assessed by self-report. Results show that the link between group climate, support, group atmosphere, repression and recidivism were in the expected direction, except for growth. However, these findings were not significant. A restriction of this study is the fact that it is underpowered. A start was made, but more research is necessary. Further studies could examine a possible mediation effect of length of stay. It is recommended to evaluate the constructs of the Prison Group Climate Instrument, in particular repression and group

atmosphere.

Samenvatting

In dit onderzoek wordt gekeken of er een verband is tussen de leefklimaatbeleving in

Nederlandse Justitiële Jeugdinrichtingen en de kans op recidive. Aan dit onderzoek hebben 80 jongeren deelgenomen. Informatie over het leefklimaat is afkomstig vanuit zelfrapportages. Uit de resultaten komt naar voren dat het verband tussen de leefklimaatbeleving,

ondersteuning, sfeer, repressie en de kans op recidive in de verwachte richting zijn, behalve voor groei. Deze resultaten zijn echter niet significant. Een kanttekening bij dit onderzoek is het feit dat er een onderzoeksgroep is gebruikt met onvoldoende power. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op een mogelijk mediatie effect door de verblijfsduur. Het verdient aanbeveling om de constructen van het Prison Group Climate Instrument te evalueren, met name repressie en sfeer.

(4)

Inleiding

‘Ze kunnen helpen maar ook irriteren.’ ‘Het is vaak een wij-zij sfeer.’ ‘Ze steunen je.’

‘Groepsleiding schreeuwt ook al doe je iets per ongeluk.’ ‘Medewerkers zitten de hele dag op kantoor en komen nooit gezellig bij je zitten om een praatje te maken.’ ‘Ze zijn altijd bereid om te helpen.’ Alle 1600 jongeren die jaarlijks in een justitiële jeugdinrichting (JJI)

verblijven, ervaren het leefklimaat op een andere manier (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2014). Anders dan in penitentiaire inrichtingen brengen de jongeren in justitiële

jeugdinrichtingen een groot deel van de dag door op een leefgroep. Wanneer een jongere binnenkomt, wordt hij op een groep geplaatst met andere strafrechtelijk geplaatste jongeren die hij niet zelf uitkiest, hij dient te luisteren naar de groepsleiding en moet meedraaien met een vastgestelde dagelijkse routine. Vanzelfsprekend heeft deze manier van samenleven een impact op de jongeren (Van der Helm, Klapwijk, Stams, & Van der Laan, 2009).

Het hoofddoel van een justitiële jeugdinrichting is tweeledig, enerzijds de taak om de

veiligheid van de samenleving te garanderen. Anderzijds met behulp van opvoeding,

onderwijs, zorg en behandeling de jongeren voorbereiden op de terugkeer in de samenleving én recidive voorkomen (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2014a). Maar het is de vraag of ze er echt beter uitkomen, er zijn veel jongeren die na een strafrechtelijke sanctie opnieuw in aanraking komen met justitie. In 2009 vertrokken 2000 jongeren uit een JJI. Tot drie jaar na uitstroom heeft 60.5% van deze groep jongeren één of meerdere nieuwe justitiecontacten (WODC, 2014). In theorie kan straf de resocialisatie vatbare delinquenten helpen hun

levenswijze aan te passen (Van Dijk, Junger, & Sagel-Grande, 2011), maar de strafrechtelijke sancties alleen weerhouden deze jongeren er schijnbaar niet van opnieuw een delict te plegen. Dit sluit aan bij Hermanns (2009), die betoogt dat een 24-uurs plaatsing de kans op recidive alleen maar verhoogt. Toch ontkomen we niet altijd aan een 24-uurs plaatsing en blijkt verblijf binnen vier muren de enige en laatste mogelijkheid. Om jongeren die vatbaar zijn voor herhaling van delinquent gedrag te kunnen signaleren, is het van belang voor de betrokkenen én voor de maatschappij om naast een schatting van onder andere het

middelengebruik, opleiding en huisvesting, onderzoek te doen naar dieperliggende factoren die het recidiverisico mogelijk kunnen bepalen. Het gaat bijvoorbeeld om de

behandelmotivatie, de verblijfsduur en het leefklimaat. Zo kunnen jongeren toch profiteren van de 24-uurs plaatsing.

Pas als er een goed werk- en leefklimaat is, is het mogelijk om te werken aan een

(5)

aspecten, namelijk groei, ondersteuning, repressie en sfeer. Afhankelijk van de kwaliteit van deze aspecten is het ervaren leefklimaat te typeren als gesloten en negatief of als open en positief. Op iedere groep zijn alle vier deze elementen in verschillende mate zichtbaar. Een open leefklimaat, ook wel sociaal pedagogische leefklimaat genoemd, wordt gekenmerkt door een gestructureerde en veilige omgeving waarin sprake is van kansen voor groei, veel

ondersteuning, minimale repressie en een prettige sfeer door een evenwicht te vinden tussen flexibiliteit en controle (Janzing & Kerstens, 2005; Van der Helm & Klapwijk, 2009).

Wanneer er sprake is van een gesloten leefklimaat zijn er weinig mogelijkheden voor groei, is er weinig ondersteuning, veel repressie en een bedrukkende sfeer. Er is veel onderzoek

gedaan naar het leefklimaat in JJI’s. Vanuit de eerstegraads strategie van Kok (1991) wordt het leefklimaat de basis voor de algemene methode genoemd. Verder blijkt dat een negatief leefklimaat er toe kan leiden dat jongeren verharden en er juist slechter uitkomen dan dat ze erin kwamen en dat een positief leefklimaat de behandelmotivatie verhoogt (Andrews & Bonta, 2006; Souverein, Stams, & Van der Helm, 2013). Ook uit onderzoek van Harvey (2007) blijkt dat een open leefklimaat de negatieve effecten van het verblijf in een JJI kan verminderen en een positieve invloed heeft op de re-integratie. Daarnaast komt uit onderzoek naar voren dat behandeling recidive kan verminderen wanneer jongeren een positief

leefklimaat ervaren (Schubert, Mulvey, Loughran, & Losoya, 2011), maar verder is er nog weinig bekend over een mogelijk verband tussen het ervaren leefklimaat en de kans op recidive.

Groei is één van de vier te onderscheiden elementen van het leefklimaat. Met groei

wordt verwezen naar de omstandigheden in de JJI’s die ervoor zorgen dat het voor de

jongeren makkelijker is om te leren, waardoor ze zich goed kunnen voorbereiden op een leven buiten de instelling (Van der Helm et al., 2009). Wanneer er in een leefklimaat mogelijkheden zijn voor groei, is er vaak sprake van autonomie, betrokkenheid, ruimte voor het bespreken van persoonlijke problemen en onafhankelijkheid.

Een mens kan zonder perspectief niet groeien (White, Shi, Hirschfield, Mun, & Loeber, 2009), daarom is het van essentieel belang om jongeren toekomstperspectief te bieden. Hierdoor kunnen ze hun verblijf als nuttig gaan ervaren en zullen ze zich minder snel terugtrekken. Het is voor te stellen dat de jongeren daardoor meer bereid zijn om te leren voor een goed leven buiten de instelling. Een actieve aanpak van de problemen draagt onder andere bij aan een positieve invloed op de terugkeer in de samenleving. Uit onderzoek van Hanrath (2013) blijkt dat hoe meer invloed een jongere heeft op zijn eigen doelen, hoe groter de kans is dat hij open staat voor veranderingen en hij zijn doelen ook zal behalen. Daarvoor is het

(6)

van belang dat er samen met de jongen haalbare doelen worden opgesteld, waarbij er aandacht is voor de talenten en de mogelijkheden van de jongen. Hierdoor krijgt de jongere meer verantwoordelijkheidsgevoel, waardoor de kans op blijvende gedragsverandering toeneemt en de kans op recidive mogelijk vermindert (Deci & Ryan, 2000). Door de jongeren doelen op te leggen en ze te dwingen om met deze doelen aan de slag te gaan of onrealistische doelen op te stellen zal dat juist het tegenovergestelde tot gevolg hebben. Het verantwoordelijkheidsgevoel wordt bij de jongere weggenomen, waardoor hij zich verplicht voelt om zijn gedrag te

veranderen. Dit leidt tot frustratie en agressie (Deci & Ryan, 2000). Het is dus erg belangrijk om samen met de jongeren heel gericht te kijken naar wat zij nodig hebben en de

verantwoordelijkheid voor een groot deel bij hen neer te leggen. Doordat er op de leefgroep mogelijkheden tot groei zijn, krijgen de jongeren in de gaten dat ze zelf meer kunnen bereiken en er bestaat een kans dat ze inzien dat ze met crimineel gedrag niets gaan bereiken. Zo kunnen de jongeren verschillende diploma’s en certificaten behalen, die hen een opstapje geeft naar een school- of werkcarrière in de maatschappij. Uit onderzoek van Vacca (2008) blijkt dat alleen leren lezen hoop en perspectief al bevordert én het vermindert recidive en gedragsproblemen. Daarnaast experimenteren veel adolescenten met hun gedrag, ze gaan grenzen opzoeken en overschrijden deze soms (Van Dijk, Junger, & Sagel-Grande, 2011). Wanneer jongeren altijd gestraft worden belemmert dit de groei. Voor groei is autonomie nodig, zodat de jongere met behulp van experimenteren zelf of mede kan bepalen welk gedrag wenselijk is (Hanrath, 2013). Verder kan er bij een jongere een gevoel van machteloosheid ontstaan doordat vanaf de dag dat hij binnenkomt bijna alles voor hem wordt bepaald. Een gevoel van machteloosheid leidt vaak tot agressie (Fluttert, 2011). Verondersteld mag worden dat mogelijkheden voor groei en ontwikkeling bijdragen aan een positief leefklimaat en dat bij voldoende ontwikkeling en toegenomen vaardigheden de kans op succes van het verblijf groter wordt en daardoor de kans op recidive kleiner wordt.

Het element ondersteuning omvat de steun en responsiviteit van groepsleiders (Van der Helm et al., 2009). Een positieve relatie tussen jongeren en groepsleiders én responsiviteit zorgen voor een meer open leefklimaat. Om dit te bereiken zijn onder andere betrouwbaarheid en stimulans van belang.

Jongeren en medewerkers bepalen samen het leefklimaat. Goed contact tussen

jongeren en medewerkers is dan ook de sleutel van behandeling en het leefklimaat (Souverein, Stams, & Van der Helm, 2013). Veel jongeren hebben al een lange weg van hulpverlening achter de rug en uiteindelijk zijn ze bij de meest ingrijpende vorm van

(7)

dat ze er alleen voor staan en dat ze weinig tot geen mensen meer vertrouwen. Een gevolg van deze eerdere negatieve ervaringen kan een vijandige bias tegenover anderen zijn (Spinhoven et al., 2010). Wanneer een jongere direct wordt gestraft wanneer hij iets verkeerd doet, zal deze cirkel van wantrouwen blijven bestaan. Maar als groepsleiders de jongeren laten merken dat ze wel geaccepteerd worden hoe ze zijn én dat ze er mogen zijn, kan deze cirkel mogelijk doorbroken worden, wat vermindering van isolement, emotionele eenzaamheid en recidive kan betekenen (Van der Helm & Stams, 2012). Ook wanneer groepsleiders de jongeren steunen, afspraken nakomen en er daadwerkelijk zijn voor de jongeren, kan dit voor de jongeren een manier zijn om van de vijandige bias af te komen en te ervaren dat ze wel degelijk deugen. Verder blijkt uit onderzoek van Harvey (2007) dat de relatie met groepsleiders belangrijk is voor het beeld over de buitenwereld van de jongeren, hun ontwikkeling en hun toekomstverwachtingen (Van der Helm et al., 2009). De groepsleiders zijn dagelijks een belangrijk en motiverend voorbeeld voor de jongeren. Dit kan resulteren in een goed rolmodel voor de jongeren, wat er toe kan leiden dat de jongeren het goede

voorbeeld gaan volgen. Maar door verschillende situaties op de leefgroep is het soms veel gevraagd en lastig voor groepsleiders om consequent pedagogisch te handelen, met als gevolg dat het contact en de relatie tussen jongeren en groepsleider vermindert en de jongeren dus minder ondersteuning zullen ervaren. Het leefklimaat wordt meer gesloten, waardoor de kans op recidive vergroot (Schubert et al., 2011). Acceptatie van de jongeren door de groepsleiders, steun en betrouwbaarheid van de groepsleiders zouden voor vermindering van recidive

kunnen zorgen (Ros, Van der Helm, Wissink, Schaftenaar, & Stams, 2013).

Het derde element van het leefklimaat is repressie. Onder dit element wordt de mate en

eerlijkheid van controle door de groepsleiding, de hoeveelheid en handhaving van de regels, en de mogelijke privacy verstaan (Harvey, 2007; Van der Helm et al., 2009). In een

leefklimaat dat als erg repressief wordt ervaren, is veel sprake van wantrouwen, er is gebrek aan veiligheid, eerlijkheid en gerechtigheid.

Een vaste structuur binnen JJI’s is nodig voor de veiligheid en het vertrouwen, maar

juist flexibiliteit bevordert het leren. Het is voor groepsleiders een lastige taak om hier een goede balans in te vinden. Het vinden of houden van deze balans gebeurt op verschillende manieren; sommige groepsleiders zullen werken met veel straffen en het opleggen van sancties, terwijl andere groepsleiders er juist voor kiezen om met jongeren in gesprek te gaan wanneer zij een regel overtreden. Door onvoorspelbaar handelen van de groepsleiders ontstaat juist repressie (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011). Het patroon dat dan kan volgen noemt Bugental (2009) de ‘pathology amplifying cycle’, de onduidelijkheid zorgt

(8)

voor onrust bij de jongeren, ze weten niet meer precies wat wel en niet mag en gaan daardoor vaker de grenzen opzoeken. Als reactie treden groepsleiders dan strenger op of trekken zich terug, wat bij jongeren onzekerheid en angst kan oproepen, waardoor ze nog meer agressie laten zien (Lipsey, 2009; Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2011). Soms ontstaan er daardoor zoveel regeltjes dat een jongen er uiteindelijk haast niet aan kan

ontkomen om dagelijks een regel te overtreden. Het gevolg is vaak afname van contact en daardoor een minder goede relatie tussen groepsleiders en jongeren, wat de kans op recidive mogelijk alleen maar vergroot. Uit wetenschappelijke studies van Lipsey (2009) en Parhar en collega’s (2008) blijkt dat het leed verergeren, bijvoorbeeld in de vorm van straffen,

recidiveverhogend werkt. Contact houden, eerlijkheid en transparantie zijn belangrijk om repressief optreden te voorkomen (Van der Helm, Van Tol, & Stams, 2012). Dit is in

tegenstelling met de kosten-baten theorie, die stelt dat plaatsing in een JJI juist dient te zorgen voor een ellendig gevoel. Dit vermindert recidive doordat de voordelen niet opwegen tegen de risico’s van het plegen van criminaliteit (Van Dijk, Junger, & Sagel-Grande, 2011). Daarnaast komt uit onderzoek van Matthys (2001) naar voren dat het voor jongeren met gedragsproblemen moeilijker is om autoriteit te accepteren dan voor jongeren zonder gedragsproblemen. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat de sociale

informatieverwerking bij deze jongeren vaak gebaseerd is op een vijandige bias richting anderen en een gebrek aan empathie (Jolliffe & Farrington, 2004). Dit houdt in dat deze jongeren vaak agressief reageren op autoriteiten, waardoor weer nieuwe conflicten ontstaan en de vijandige bias in stand zal blijven. Vermindering van autoritaire groepsleiding en vermindering van deze bias is nodig voor het verminderen van repressie en daarmee de kans op recidive (Van der Helm et al., 2012). Verder is een juiste afstemming van intensiteit of zwaarte van een behandeling volgens de risicoprincipes van de ‘what works’ beginselen van groot belang voor het afnemen van recidive. Wanneer deze afstemming niet optimaal is, kan de uitkomst tegengesteld zijn aan wat nagestreefd wordt. Een lichte interventie voor een dader met een hoog recidiverisico zal leiden tot meer criminaliteit. Het omgekeerde geldt natuurlijk ook, iemand met een zware interventie bij een laag risico van herhaling kan uitmonden in meer criminaliteit (Van der Laan, Slotboom, & Stams, 2010). Wanneer een jongere in plaats van een goed afgestemde, passende behandeling, te maken krijgt met een harde aanpak en repressie zal dat van de jongere nog hardere criminelen maken, de recidivecijfers zullen dan waarschijnlijk alleen maar toenemen. Een streng, onderdrukkend beleid, werkt vaak niet goed, het wekt juist wantrouwen en agressie op en zal dus eerder leiden tot verhogen van de

(9)

Tot slot is er het element sfeer. Bij sfeer draait het om veiligheid, structuur en vertrouwen tussen de jongeren onderling. Daarnaast heeft ook de fysieke omgeving van de instelling invloed op het aspect sfeer (Van der Helm et al., 2009). Wanneer er op de leefgroep veel incidenten gebeuren is de sfeer minder goed, de structuur, veiligheid én het vertrouwen worden dan ook minder. Wanneer problemen worden opgelost door er met z’n alle over te praten, ontstaat er juist een goede sfeer, met structuur, veiligheid en vertrouwen.

Een fijne fysieke omgeving zorgt voor geestelijk welbevinden voor jongeren én

medewerkers (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011).Uit onderzoek van Noltemeyer (2012) blijkt dat het gevoel van veiligheid belangrijk is voor succes van een verblijf in een gesloten inrichting, dit veiligheidsgevoel verdwijnt wanneer er veel incidenten zijn op de leefgroep (Van der Helm, Van Tol, & Stams, 2012). Hierdoor wantrouwen jongeren iedereen en zullen ze waarschijnlijk niet open staan voor veranderingen en behandelingen. Daarnaast bestaat bij een gesloten leefklimaat de kans dat de blootstelling aan een antisociale subcultuur en hiermee het versterken van deviante bindingen de overhand krijgt (Osgood & O’Neill Briddell, 2006; Van der Helm et al., 2011). Over het verband tussen de sfeer van een instelling en de kans op recidive is nog weinig bekend, hier is verder onderzoek voor nodig.

Samengevat kan worden gesteld dat één van de belangrijkste doelstelling van de JJI’s

is het voorkomen van recidive. Zorgen dat deze jongeren weer grip krijgen op hun leven en niet vervallen in hun oude gedrag. De recidivecijfers blijken nog steeds hoog (WODC, 2014). Het leefklimaat heeft op vele manieren invloed op het leven van de jongeren binnen een JJI en mogelijk heeft dit invloed op de recidive. Een open leefklimaat kan onder andere bijdragen aan een positief behandelresultaat, een afname van agressiviteit en meer empathie (Van der Helm et al., 2009). Daarentegen kan gebrek aan toekomstperspectief, gevoelens van

onveiligheid, wantrouwen en de nadruk op straf leiden tot een negatief behandelresultaat, meer agressie en een afname van de behandelmotivatie (Schubert et al., 2011). Er wordt dan ook verwacht dat een positief ervaren leefklimaat de kans op recidive verkleint en een negatief ervaren leefklimaat de kans op recidive juist vergroot. Ook uit studies van Lipsey (2009) en Parhar en collega’s (2008) blijkt dat meer straffen en veel leed en vernedering tijdens een verblijf in een JJI de kans op recidive vergroot. Een zorgzaam leefklimaat, een organisatiecultuur gebaseerd op leren, een vriendelijke, op structuur en rehabilitatie gerichte behandeling kunnen juist voor recidivevermindering zorgen (De Swart et al., 2011; Schubert et al, 2011).

Onderzoek naar de leefklimaatbeleving van de jongeren zou kunnen leiden tot aanknopingspunten voor het verminderen van recidive. Voor iedereen in de samenleving is

(10)

het voorkomen van recidive van belang. Op de eerste plaats is het voor de jongeren én voor de mogelijke slachtoffers leedbesparend. Daarnaast is het voor de maatschappij kostenbesparend, er is minder geld nodig voor het herstel van schade, bewaking en begeleiding van de jongeren. Verder kunnen de ervaringen van de jongeren wat betreft het leefklimaat teruggekoppeld worden naar de groepsleiders. Aan de hand van de aspecten, groei, ondersteuning, repressie en sfeer kunnen trainingen voor groepsleiders worden opgesteld, zodat ze handvatten krijgen ter verbetering van het leefklimaat op de groep. Ten slotte is er van buitenaf vaak commentaar over de softe aanpak van jeugdcriminelen en de ‘luxe’ waarin ze leven. Op deze manier kunnen instellingen het gebruik van een pedagogische aanpak beter verantwoorden naar buiten.

In het huidige onderzoek wordt onderzocht of er een verband is tussen het ervaren leefklimaat in een justitiële jeugdinrichting en de kans op recidive. Ten eerste wordt onderzocht of er een positieve samenhang is tussen de vier aspecten van het leefklimaat, groei, ondersteuning, repressie en sfeer, en de kans op recidive. Daarna wordt gekeken in hoeverre de totale leefklimaatervaring samenhangt met de kans op recidive. Allereerst wordt verwacht dat er een direct negatief verband is tussen de mate van groei, ondersteuning en sfeer én de kans op recidive. Dus hoe hoger de score op groei of ondersteuning des te kleiner de kans op recidive. Tussen repressie en de kans op recidive wordt een direct positief verband verwacht. Ten slotte wordt er een direct negatief verband verwacht tussen het ervaren

leefklimaat en de kans op recidive. Met andere woorden, de verwachting is dat jongeren die hoog scoren op de leefklimaatbeleving minder recidiveren dan jongeren die laag scoren op het leefklimaat.

Methode

Respondenten

Er is gebruik gemaakt van data uit het longitudinale onderzoek naar leefklimaat in

residentiële instellingen dat wordt uitgevoerd door de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Van acht verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) zijn uiteindelijk 80 jongeren geselecteerd. Op het moment van het onderzoek verbleven 21 jongeren in

Teylingereind (26,3%), 15 jongeren in Avenier, Kolkemate (18,8%), 14 jongeren in Den Hey-Acker (17,5%), 11 jongeren in De Hunnerberg (13,8%), 7 in de Doggershoek (8,8%), 5

(11)

jongeren in Amsterbaken (6,3%), 6 in de Hartelborgt (7,5%) en één jongere verbleef in Eikenstein (1,3%). De leeftijd van de jongeren lag tijdens de afname van de vragenlijst tussen de 14 en 25 jaar (M = 17.38, SD = 1,68). De groep bestond uitsluitend uit jongens. Het grootste aantal deelnemers is Nederlands (N =49, 61,3%), 7 jongeren zijn Curaçaoënaars (8,8%), 3 jongeren zijn van Marokkaanse afkomst (3,8%), 2 jongeren van Congolese (2,5%), 2 van Surinaamse (2,5%) en 2 van Turkse afkomst (2,5%). Tenslotte is er een enkeling van Afghaanse, Braziliaanse, Eritrese en Syrische afkomst (5,2%). Van 11 respondenten ontbraken de gegevens over etniciteit (13,8%).

Procedure

Om de jongeren te benaderen zijn de JJI’s in Nederland gevraagd mee te werken aan het leefklimaatonderzoek. Jongeren die minimaal twee maanden in een JJI verbleven zijn gevraagd om hieraan deel te nemen. De vragenlijsten werden afgenomen door studenten aan de Universiteit van Amsterdam en studenten aan de Hogeschool van Leiden. Na de eerste vragenlijst, wordt waar mogelijk, dezelfde lijst meerdere malen afgenomen. Voor dit onderzoek wordt de laatst ingevulde vragenlijst gebruikt. Deze geeft het beste weer hoe de jongeren op moment van vertrek het leefklimaat ervaren. De vragenlijsten zijn afgenomen tussen februari 2010 en december 2012. De deelname van de jongeren was op vrijwillige basis, de gegevens zijn anoniem verwerkt. De jongeren kregen een kleine beloning, een reep chocolade of een flesje frisdrank na het invullen van de vragenlijst. Daarnaast werden bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) recidivecijfers opgevraagd. Op dat moment waren alle respondenten minimaal één jaar vrij. Doordat de recidivecijfers afkomstig zijn van het WODC krijgen we maar een beperkt deel van de recidive binnen, omdat sommige overtredingen niet leiden tot een nieuwe plaatsing. Toch is ervoor gekozen om op deze manier aan de recidivecijfers te komen omdat hierdoor alle recidive die een rechter serieus vindt worden meegenomen. Als een rechter recidive serieus neemt, is er vaak sprake van een ernstig delict of een groot risico op herhaling. Wanneer de recidivecijfers door middel van zelfrapportage worden gemeten zijn het juist de ernstige delicten die vaak

verzwegen worden (Van Dijk, Junger, & Sagel-Grande, 2011). Bij de recidivecijfers is gekeken naar het parketnummer, als het parketnummer hetzelfde is wordt deze niet meegenomen als recidive. Dit houdt namelijk in dat de jongen voor hetzelfde delict wordt gestraft, het kan zo zijn dat een jongen onder voorwaarde vervroegd is vrijgelaten maar dat hij zich niet aan de voorwaarde heeft gehouden. Deze voorwaarde kan al zijn dat hij te laat op afspraken komt. Ten slotte wordt er ook nog gekeken naar de datum van het delict waarvoor ze opnieuw vast zitten. Dit komt doordat het voorkomt dat jongeren na het uitzitten van hun

(12)

straf opnieuw een vrijheidsstraf krijgen, maar dan voor een delict dat ze al hadden gepleegd voordat ze vast zaten.

Instrumenten Leefklimaat

De kwaliteit van het leefklimaat op de leefgroep is gemeten met het aangepaste Prison

Group Climate Instrument (PGCI) (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011). De

vragenlijst bestaat uit 36 vragen. De vragenlijst wordt door de jongeren zelf ingevuld en meet hoe jongeren het verblijf op de leefgroep in een JJI ervaren. De items worden gescoord op een Likertschaal, de hierbij behorende antwoordmogelijkheden zijn 1 (helemaal niet van

toepassing), 2 (een beetje niet), 3 (er tussen in), 4 (een beetje wel), 5 (helemaal wel van toepassing). Er zijn vier elementen van het leefklimaat te onderscheiden, namelijk groei,

ondersteuning, repressie en sfeer. Repressie wordt gespiegeld zodat deze vier elementen samen de totale leefklimaatscore kunnen vormen. Een hoge score op de leefklimaatbeleving wil zeggen dat er sprake is van een positief, open leefklimaat. De interne betrouwbaarheid

voor de totale leefklimaatschaal is zeer sterk, α = .84. Uit onderzoek van Van der Helm en

anderen (in press) komt een Cronbach’s alpha van .82 naar voren.

Het element groei meet in hoeverre de jongeren zelf het gevoel hebben te kunnen

leren, met het oog op de toekomst. Deze schaal bestaat uit acht items. ‘Mijn verblijf hier is

gericht op terugkeer naar buiten´ en ‘Wat ik hier leer is zinvol’ zijn hier voorbeelditems van.

Een hoge score betekent dat de jongere mogelijkheden tot groei ervaart. Er is een zeer sterk

verband tussen de items, α = .88. Van der Helm, Stams en van der Laan (2010) vonden een

interne consistentie van α = .87.

Met het element ondersteuning wordt gemeten in hoeverre de jongeren zich gesteund voelen door groepsleiders. Dit gebeurt door middel van twaalf items. Er werden elf positief geformuleerde items gebruikt, zoals ‘Je kan altijd bij iemand terecht met een persoonlijk

probleem’ en er werd één negatief geformuleerd item gebruikt namelijk ‘De groepsleiding heeft het vaak te druk voor mij’. Daarom is het negatief geformuleerde item gespiegeld.

Hierdoor wil een hoge score zeggen dat de jongere veel ondersteuning ervaart. De interne

consistentie van de schaal ondersteuning is zeer sterk α = .89. Van der Helm, Stams en van

der Laan (2010) vonden ook een zeer sterke interne consistentie (α = .89).

Het element repressie meet aan de hand van negen items de mate van controle, de hoeveelheid regels en straf én de handhaving daarvan. Dit wordt onder andere gemeten met de stelling: ‘Je moet altijd overal toestemming voor vragen’. Hoe hoger de score, hoe meer repressie de jongeren ervaren. De Cronbach’s Alpha is .69. Hieruit kan geconcludeerd worden

(13)

dat het verband tussen de items voldoende is. Van der Helm en collega’s (2010) vonden een

interne consistentie van α = .71.

Met het element sfeer (7 items) wordt de mate van veiligheid op de groep en het

vertrouwen tussen de jongeren gemeten. Een voorbeelditem is: ‘Ik voel mij prettig op de

afdeling’. Een hoge score op deze schaal betekent dat er volgens de jongere sprake is van een

goede sfeer op de groep. De interne consistentie van deze schaal is sterk, α = .75. Van der

Helm en collega’s (2010) vonden een interne consistentie van α = .81.

Analyse

De vragenlijsten zijn gescoord en geanalyseerd met behulp van de Statistical Package

for Social Scientists (SPSS, versie 20, 2013). Voor beantwoording van de hypotheses werden verschillende statistische methoden gebruikt. Eerst werd er gebruik gemaakt van

beschrijvende statistiek, hiermee werden de gemiddelden en standaarddeviaties berekend. Om de uitkomsten van dit huidige onderzoek te vergelijken met een normgroep werd de Cohen’s

d gebruikt. Vervolgens is er een cox regressie uitgevoerd om inzicht te krijgen in de

voorspellende waarde van de elementen van het leefklimaat voor de recidive. Ten slotte is er een survivalanalyse uitgevoerd om af te leiden of een hoge of lage score op de elementen van het leefklimaat de snelheid tot recidive voorspelt. De wachttijd is gecensureerd van rechts, hiermee wordt bedoeld dat het follow-up eindigt zonder dat de eindgebeurtenis waargenomen wordt. Met behulp van schattingen wordt ervoor gezorgd dat alle jongeren dezelfde follow-up periode hebben.

(14)

Resultaten Beschrijvende gegevens

Als eerste zijn de gemiddelde scores op de elementen van het leefklimaat van de

onderzoeksgroep weergegeven. Uit deze beschrijvende gegevens blijkt dat de elementen sfeer en ondersteuning gemiddeld het hoogst worden gescoord én groei iets lager. Verder is de score op repressie ook hoog. Deze scores zijn vergeleken met een normgroep. Er zijn geen significante verschillen tussen de onderzoeksgroep en de normgroep, binnen dit onderzoek wordt dan ook gesproken van gemiddelde scores (Tabel 1).

Tabel 1

De gemiddelde scores en standaard deviaties van de jongeren op Leefklimaat, Sfeer, Groei, Ondersteuning en Repressie binnen 8 Nederlandse JJI’s (N=80) in vergelijking met een normgroep bestaande uit jongeren binnen 9 JJI’s (N=247)

Onderzoeksgroep (N=80) Normgroep (N=247) M SD M SD t d Leefklimaat 3.23 .69 3.13 .78 1.02 .13 Sfeer 3.45 .75 3.28 .89 1.54 .20 Groei 3.24 .68 3.14 1.07 0.79 .10 Ondersteuning 3.45 .87 3.27 .92 1.54 .20 Repressie 3.24 .68 3.21 .75 0.32 .04 * p < 0.05 Cox regressie

Er is een cox regressie uitgevoerd om te kijken naar de invloed van leefklimaat, sfeer,

groei, ondersteuning en repressie op het recidiveren (zie Tabel 2). Voor alle variabelen geldt dat de uitkomsten in de verwachte richting zijn, behalve voor de variabele groei. Met andere woorden, de groep die een goed leefklimaat, goede sfeer, ondersteuning en minder repressie ervaart recidiveert minder. De groep die de meeste groei ervaart recidiveert meer (1.281, p > 0.05). Dit zijn betekenisvolle resultaten, maar niet significant. Het effect van de variabele sfeer valt op. Jongeren die een goede sfeer ervaren recidiveren ongeveer de helft minder dan de jongeren die een minder goede sfeer ervaren, maar dit verschil is niet significant. De hazard-ratio voor sfeer is 0.587, p=0.140, 95% BI (0.287 tot 1.200).

(15)

Tabel 2

Invloed van Leefklimaat, Sfeer, Groei, Ondersteuning en Repressie op recidiveren (N=80)

ODDS-ratio CI (95%) X2 p Lower Upper Leefklimaat 0.931 0.459 1.886 0.039 .843 Sfeer 0.587 0.287 1.200 2.183 .140 Groei 1.281 0.630 2.605 0.471 .492 Ondersteuning 0.744 0.366 1.511 0.673 .412 Repressie 1.155 0.569 2.344 0.160 .689 *p < 0.05 (one tailed). Survivalanalyse

Vervolgens is met een survival analyse onderzocht wat de snelheid van recidiveren is.

Uit de survivalanalyses blijkt dat het verschil tussen een lage score op het leefklimaat en een hoge score op het leefklimaat niet significant is (Tabel 3). Er is geen verschil in de snelheid van recidiveren wanneer een jongen het leefklimaat hoog of laag beoordeelt. Ditzelfde geldt voor de elementen sfeer, groei, ondersteuning en repressie, een hoge of lage beleving op deze elementen is niet van invloed op de snelheid van recidiveren. Wederom valt het element sfeer op (Figuur 1). De groep die laag scoort recidiveert binnen 28 maanden en de groep die hoog scoort op het element sfeer recidiveert binnen 36 maanden (p=.136). Dit verschil is echter niet significant.

Tabel 3

De snelheid van recidiveren bij hoge en lage score op Leefklimaat, Sfeer, Groei, Ondersteuning en Repressie (N=80)

Noot. De snelheid van recidiveren is uitgedrukt in aantal maanden. *p < 0.05 Laag Hoog X2 p Leefklimaat 31.720 32.902 0.040 .841 Sfeer 28.127 36.126 2.228 .136 Groei 31.015 32.350 0.481 .488 Ondersteuning 30.368 34.215 0.687 .407 Repressie 33.850 31.262 0.163 .686

(16)

Figuur 1. Snelheid van recidiveren van groep met hoge score op sfeer en groep met lage score op sfeer (N=80)

Discussie

Dit onderzoek is uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in een mogelijk verband tussen

de leefklimaatbeleving van jongeren in Nederlandse JJI’s en de kans op recidive. Daarnaast is nagegaan in hoeverre de vier elementen ondersteuning, groei, repressie en sfeer samenhangen met de kans op recidive. Uit het onderzoek blijkt geen samenhang tussen de

leefklimaatbeleving en de kans op recidive. Verder zijn er ook geen verbanden naar voren gekomen tussen de vier elementen van het leefklimaat en de kans op recidive.

Uit het huidige onderzoek blijkt dat er geen verband is tussen de totale

leefklimaatbeleving en de kans op recidive. Dit is tegengesteld aan de verwachting en in strijd met het onderzoek van Schubert en collega’s (2011), waarbij wel een verband tussen de leefklimaatbeleving en de kans op recidive naar voren kwam. Een verklaring voor deze uitkomst zou kunnen zijn dat het leefklimaat binnen JJI’s over het algemeen wel prima is en weinig variatie kent. Uit onderzoek blijkt dat het leefklimaat in JJI’s van behoorlijk niveau is,

(17)

het is zelfs hoger dan in open inrichtingen (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2014b). Ondanks dat de jongeren niet vrijwillig in een JJI verblijven, ervaren ze het leefklimaat toch als relatief positief. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat de groep preventief gehechte jongeren vaak recidiveert. Deze jongeren zijn meestal nog in afwachting van hun uitspraak en hebben geen toekomstgerichte focus, ze willen op dat moment zo snel mogelijk weer uit de JJI komen. Natuurlijk hebben ook deze jongeren perceptie van het leefklimaat, maar mogelijk heeft het leefklimaat binnen deze korte periode nog geen invloed doordat de duur van de behandeling onafhankelijk is van hun vooruitgang én de behandeling door een schorsing vaak niet wordt afgerond. Daarnaast zijn de jongeren die op een kort verblijf afdeling zitten jonger. Uit

onderzoek blijkt hoe jonger je bent hoe meer kans op recidive (Wartna et al., 2011)Een

andere verklaring voor de tegengestelde uitkomst in dit onderzoek is dat de jongeren na vrijlating vaak weer terug komen in hun oude ‘vertrouwde’ omgeving. Jongeren die terug komen in bijvoorbeeld een risicogezin of een hoge risicowijk zullen veel moeite moeten doen om niet toe te geven aan de oude gewoontes, want in hun gezin en de dikte van de

portemonnee is dan meestal nog niks veranderd. Daardoor is het voor de jongeren moeilijk om het nieuwe geleerde gedrag vol te blijven houden (Mears & Travis, 2004). Dit sluit aan bij de straintheorie, de jongeren kunnen niet voldoen aan de doelstelling van de samenleving omdat de middelen om dit te realiseren ontbreken. Om deze spanning te doorbreken kan criminaliteit als oplossing gezien worden (Van Dijk, Junger, & Sagel-Grande, 2011).

Op basis van de resultaten uit deze studie blijkt dat er geen verband is tussen

ondersteuning en de kans op recidive. Dit is tegengesteld aan de verwachting. Van der Helm en collega’s (2011) stelden ook dat acceptatie van de jongeren door de groepsleiders,

betrouwbaarheid en steun van de groepsleiders voor vermindering van recidive zouden kunnen zorgen. Een mogelijke verklaring voor deze tegengestelde uitkomst is het feit dat er in deze studie weinig tot geen echt negatieve jongeren zijn.

De resultaten laten zien dat er geen verband is tussen groei en recidiveren. Een

verklaring hiervoor is dat het concept groei in een sociale context tijdsgebonden is. In een JJI kunnen de jongeren diploma’s en certificaten halen, maar of dat dit de jongeren in deze tijd voorbereidt op een betere toekomst is de vraag. In de praktijk blijkt dat jongeren die vrij komen en met hun diploma’s nergens terecht kunnen, geen baan vinden en vaak zelfs niet op scholen worden aangenomen. Er is sprake van hoge (jeugd)werkeloosheid, vooral onder laag opgeleiden, dus dat diploma draagt in het hier en nu niet bij aan een goede toekomst (CBS, 2014). Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat er geen verband is gevonden tussen groei en recidive.

(18)

Dit onderzoek heeft gevonden dat repressie en recidive niet samenhangen, dit is tegen de verwachting in. Dit is ook tegengesteld aan het onderzoek van Lipsey (2009) en Parhar (2008) waaruit blijkt dat leed verergeren, in de vorm van straffen recidiveverhogend werkt. In gebruikte Engelse studies komt repressie duidelijk naar voren als een belangrijke voorspeller van recidive, in deze studie blijkt repressie geen invloed te hebben. Een verklaring voor het uitblijven van samenhang ligt mogelijk in de operationalisering van repressie. In deze studie is de PGCI gebruikt waarbij het construct repressie is vermengd met het construct deprivatie. Onder de schaal repressie valt bijvoorbeeld ook de mate van verveling en de hoeveelheid activiteiten die mogelijk zijn in de vrije tijd. Ondanks het feit dat er geen verband wordt gevonden tussen repressie en de kans op recidive, blijkt er uit dit onderzoek ook geen bewijs voor de kosten-baten theorie, meer repressie zorgt volgens deze studie ook niet voor minder recidive.

Ook bij het element sfeer komt er geen verband naar voren met de kans op recidive.

Wij hechten mogelijk te veel aan de veiligheid en te weinig aan het belang van de relatie van jongeren onderling. Wanneer er onderling tussen jongeren veel conflicten zijn, waardoor er meer incidenten plaatsvinden, is dit belangrijk voor de sfeer op de groep. Maar aangezien negatief gedrag in groepen in gesloten inrichtingen invloed heeft op de meningsvorming van jongeren (De Jong, 2007), bestaat de kans dat zij samen één groep tegen de groepsleiders vormen, waardoor de door jongeren genoemde ‘wij-zij sfeer’ ontstaat. Wanneer onderling tussen de jongeren de norm geldt, niemand verraden en elkaar helpen op de groep, kan de sfeer door jongeren als goed worden ervaren, maar worden de begeleiders dus op afstand gehouden. Dan is dit eigenlijk hetzelfde als wat er op straat gebeurt. Deze ‘wij tegen zij’ gedachte zal dan niet helpen bij het verminderen van recidive.

Er zijn een aantal beperkingen aan dit onderzoek. Ten eerste hangen er nadelen aan het

begrip recidive, zoals in dit onderzoek gebruikt. De recidivecijfers zijn bij het WODC

opgevraagd, waardoor er sprake is van een dark number, niet alle jongeren die over de scheef zijn gegaan, komen in aanraking met de politie en sommige overtredingen leiden niet tot een nieuwe plaatsing, maar worden op een andere manier afgedaan. Het kan ook zo zijn dat jongeren worden teruggeplaatst, maar uiteindelijk niet worden veroordeeld. Verder zijn jongeren die onder hetzelfde parketnummer terugkomen niet meegerekend bij de recidive, doordat ze zich mogelijk niet aan de voorwaarde van hun vervroegde vrijlating hebben gehouden, maar de reden van terugplaatsing kon ook zomaar een nieuw delict zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van de laatste vragenlijst, het is mogelijk dat de jongeren op dat moment al weten wanneer zij vrijkomen. Hierdoor is het mogelijk dat jongeren een hogere score

(19)

geven aan de leefklimaatbeleving. Verder is er bij dit onderzoek sprake van een te kleine steekproef. Hierdoor zijn er weinig echt negatieve jongeren betrokken bij het onderzoek en is er bij deze studie sprake van te weinig power.

Naast de zwakkere kant van dit onderzoek, kent het ook sterke en unieke kanten die zeker genoemd mogen worden. Langere tijd zijn er zorgen en onderzoeken over de kwaliteit van het leefklimaat. Er is nog weinig kennis over een mogelijk verband tussen de

leefklimaatbeleving en de kans op recidive. Dit onderzoek biedt mogelijkheden om hier dieper op in te zoomen. Verminderen van recidive is natuurlijk van belang voor de jongeren, maar ook voor de medewerkers. Dit kan zorgen voor handvaten zodat ze niet het gevoel hebben machteloos te staan. Dit alles is ook van belang voor de maatschappij en de instellingen. Wanneer instellingen kunnen aantonen dat hun aanpak zorgt voor het

verminderen van recidive, kunnen ze de door de samenleving soms ‘softe aanpak’ genoemd verantwoorden naar buiten. Daarnaast zijn de vragenlijsten door de jongeren zelf ingevuld en anoniem verwerkt, zodat sociaal wenselijkheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ten slotte wordt er voor dit onderzoek data gebruikt waar alle onderzoeken over het leefklimaat op zijn gebaseerd, hierdoor zijn vergelijkingen mogelijk. Deze sterke punten, samen met de vraag uit het werkveld en de samenleving, maken dit onderzoek belangrijk om factoren die recidive verminderen het hoofd te bieden.

Het verdient aanbeveling om dieper door te zoeken naar een verband tussen de

leefklimaatbeleving en de kans op recidive. In vervolgonderzoek is het van groot belang om een onderzoeksgroep te creëren met voldoende power. Daarnaast kan ook gekeken worden naar de soort recidive en de plaatsingstitel bij vertrek: plaatsing in een justitiële inrichting, jeugddetentie of preventieve hechtenis. Dit omdat jongeren afhankelijk van hun plaatsing waarschijnlijk te maken hebben met een ander leefklimaat en omdat de groepen met verschillende titels in meer opzichten van elkaar verschillen. Jongeren op een lang verblijf groep zijn vaak ouder en hebben meer delicten gepleegd dan jongeren op een kort verblijf groep. De groep kort verblijvende is de groep die het meest recidiveert. In 2009 verbleef driekwart van de jongeren minder dan drie maanden en vaak zelfs minder dan één maand in een JJI (WODC, 2014). Om de recidivecijfers naar beneden te halen is dit de groep waar veel verbetering voor nodig is. Aangezien uit onderzoek naar de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel), waarbij jongeren langer binnen

instellingen verblijven, blijkt dat de recidive met 10% afneemt, is het denkbaar dat binnen dit onderzoek een mogelijk mediatie effect door de verblijfsduur kan optreden. Tot slot de aanbeveling om nog eens goed naar de constructen, met name sfeer en repressie, van de

(20)

vragenlijst te kijken, om te achterhalen of er met de PGCI wordt gemeten wat we echt willen meten.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de leefklimaatbeleving geen rol speelt bij

de kans op recidive, mede doordat er sprake is van te weinig power bij deze studie. Doordat het leefklimaat altijd een belangrijk onderdeel binnen instellingen zal zijn, impliceert dit dat continue verbetering van belang is. Aangezien groepsleiders een grote rol spelen bij het creëren van het leefklimaat kunnen trainingen in het beïnvloeden van groepsdynamiek, de-escalatie en agressieregulatie voor medewerkers mogelijk bijdragen aan de stabiliteit van het leefklimaat. Samen met de groepsleiders zijn de jongeren verantwoordelijk voor het creëren van een positief leefklimaat, aspecten die volgens de jongeren belangrijk zijn moeten dan ook nooit uit het oog verloren worden.

(21)

Literatuur

Andrews, D.A. & Bonta, J. (2006). The psychology of criminal conduct (4th edition). Cincinnati: Anderson Publishing.

Bugental, D. (2009). Predicting and preventing child maltreatment: a biocognitive transactional approach. In Sameroff, A. (Ed.), The transactional model of

development: How children and contexts shape each other (p. 97- 115). Washington, DC: American Psychological Association.

Centraal Bureau voor de Statistiek . Geraadpleegd op 31 oktober 2014 op het World Wide Web:http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80220NED &LA=NL

Deci, E.L., & Ryan, R.M. (2000). The „What‟ and „Why‟ of Goal Pursuits: Human Needs

and the Self-Determination of Behavior. Psychological Inquiry, 11 (4), 227-268. Dienst Justitiële Inrichtingen (2014). Jongeren in detentie. Geraadpleegd op 31 oktober 2014

op het World Wide Web: http://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in-detentie/

Dienst Justitiële Inrichtingen (2014a). Sector Justitiële Jeugdinrichtingen. Geraadpleegd op 31 oktober 2014 op het World Wide Web: http://www.dji.nl/Organisatie/

Organisatiestructuur/Sector-Justitiele-Jeugdinrichtingen/

Dienst Justitiële Inrichtingen (2014b). Leefklimaat Justitiële Jeugdinrichtingen van behoorlijk niveau. Geraadpleegd op 23 november 2014 op het World Wide Web:

http://www.dji.nl/actueel/leefklimaat-justitiele-jeugdinrichtingen-van-behoorlijk- niveau.aspx

Dijk, J.J.M. van, Junger, M. & Sagel-Grande, I. (2011). Actuele criminologie (7de druk), Den Haag: Sdu Uitgevers.

Fluttert, F.A.J. (2011). Management of inpatient aggression in forensic mental health (Doctoral dissertation). University of Utrecht, Enschede: Gilde Print.

Hanrath, J. (2013) De groepsleider als evenwichtkunstenaar. Utrecht:Boom/ Lemma.

Harvey, J. (2007). Young men in prison. Surviving and adapting to life inside. Portland, OR: Willan Publishing.

Helm, G.H.P. van der, Boekee, I., Stams, G.J.J.M. & Laan, P.H. van der (2011). Fear is the key, keeping the delicate balance between flexibility and control in a Dutch youth prison.

Helm, G.H.P. van der & Klapwijk, M. (2009). Onderzoek naar het pedagogisch milieu in Forensisch Centrum Teylingereind. Managementversie.

(22)

Helm, G.H.P. van der, Klapwijk, M., Stams, G.J.J.M. & Laan, P.H. van der (2009). ‘What works’ for juvenile prisoners: the role of group climate in a youth prison. Journal of children’s services, 4 (2), p. 36- 48.

Helm, G.H.P, Moonen, X., Stams, G.J.J.M, Giesen, N.; vd Heide, E.S.& Matthys, W. (2012). Measuring inappropriate responses of adolescents to problematic social situations in secure institutional and correctional youth care: A validation study of the TOPS-A. the Journal of Interpersonal Violence. DOI: 10.1177/0886260512468322

Helm, G. H. P., van der, & Stams, G.J.J. M. (2012). Conflict and Coping by Clients and Group Workers in Secure Residential Facilities. In: Oei, K & Groenhuizen, M. Progression in Forensic Psychiatry: about Boundaries. Amsterdam: Kluwer Helm, G.H.P. van der, Stams, G.J.J.M., Genabeek, M. van & Laan, P.H. van der (2011).

Group climate and aggression in youth prison.

Helm, G. H. P. van der, Stams, G. J. J. M., & Laan, P. H. van der (2011). Measuring group climate in a forensic setting. The Prison Journal, 91, 158-177.

Helm, G. H. P., van der, Tol, N., van, & Stams, G. J. J. M. (2012). De invloed van het

orthopedagogisch klimaat in de residentiële justitiële jeugdzorg: recidivevermindering door opvoeding, behandeling en scholing.

Hermanns, J. (2009). Nieuwe wegen in het terugdringen van recidive? Proces, 88(3), 147- ` 154.

Janzing, C. & Kerstens, J. (2005). Werken in een therapeutisch milieu. Houten: Bohn Stafleu. Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and

meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 9, 441–476.

Jong, de J.D. (2007). Kapot moeilijk, een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam, Aksant.

Kok, J.F.W. (1991). Specifiek opvoeden. Orthopedagogische theorie en praktijk. Acco: Leuven

Laan, P.H., van der, Slotboom, A., & Stams, G.J., (2010). Wat werkt? Bijdragen aan het terugdringen van recidive. In P.J. Koppen, H.L.G.J. Merckelbach, M. Jelicic, & J.W. Keijser (Eds.), Reizen met mijn rechter. Psychologie van het Recht (pp.987-1001). Deventer: Kluwer.

Lipsey, M. W. (2009). The primary factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: A meta-analytic overview. Victims and Offenders, 4, 124-147. Mears, D. P., & Travis, J. (2004). Youth development and reentry. Youth Violence and

(23)

Osgood, D. W., O’Neill Briddell, L. (2006). “Peer Effects in Juvenile Justice.” In: K. Dodge, T. Dishion, and J. Lansford, Eds. Deviant Peer Influences in Programs for

Youth:Problems and Solutions, p. 141-161. New York: Guilford Press.

Parhar, K. P., Wormith, S. W., Derkzen, D. M., & Beauregard, A. M. (2008). Offender coercion in treatment: A meta-analysis of effectiveness. Criminal Justice and

Behaviour, 35, 1109-1135.

Ros, N., van der Helm, G.H.P., Wissink, I., Schaftenaar, P., Stams, G.J.J.M., (2013). Institutional climate and aggression in a secure psychiatric setting. The Journal of Forensic Psychiatry and Psychology. DOI: 10.1080/14789949.2013.848460. Schubert, C. A., Mulvey, E. P., Loughran, T. A., & Loyosa, S. H. (2011). Perceptions of

institutional experience and community outcomes for serious adolescent offenders.

Criminal Justice and Behavior, 39, 71-93.

Souverein, F., Stams, G.J.J.M, Van der Helm, G.H.P. (2013). The enduring myth of ‘nothing works’ in secure residential and correctional youth care. Manuscript in preparation. Spinhoven, P., Elzinga, B. M., Hovens, J. G. F. M., Roelofs, K., Zitman, F. G., Van Oppen,

P., & Penninx, B. W. (2010). The specificity of childhood adversities and negative life events across the life span to anxiety and depressive disorders. Journal of Affective

Disorders, 126, 103-112

Swart, J. J. W. de, Broek, H. van den, Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Laan, P. H. van der, Holsbrink-Engels, G. A., & Helm, G. H. P. van der (2011). The effectiveness of institutional youth care over the past three decades: A meta-analysis. Children and

Youth Services Review.

Vacca, J. (2008). Crime can be prevented if schools teach juvenile offenders to read. Children and Youth Services Review, 30, 1055-1062.

Wartna, B.S.J., Tollenaar, N., Blom, M., Alma, S.M., Bregman, I.M., & Essers, A.A.M. (2011). Recidivebericht 2002-2008. Ontwikkelingen in de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen. (WODC)

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Repris. Geraadpleegd op 31 oktober 2014 op het World Wide Web: http://www.wodc.nl/onderzoek/cijfers-en-

prognoses/Recidive-monitor/Repris/index.aspx

White, H. R., Shi, J., Hirschfield, P., Mun, E. I., & Loeber, E. R. (2009). Effects of

institutional confinement for delinquency on levels of anxiety and depression among male adolescents. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 295-313.

(24)

In te vullen door medewerker:

Datum van vandaag: Instelling:

Groep:

Code (meting-unieke code):

Onderzoek: Residentiële opvang jongeren, Leefklimaat op de Groep

Contactpersoon: Peer van der Helm E-mail: helm.vd.p@hsleiden.nl Toelichting:

In het kader van onderzoek aan de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam onderzoeken wij het leefklimaat op de groep. De resultaten van het onderzoek worden gebruikt om het leefklimaat op de groep te verbeteren.

Wij vragen je deze vragenlijst helemaal in te vullen. De vragenlijst bestaat uit drie delen: vragen over de leefgroep (Deel 1 en Deel 2) en slotvragen (Deel 3). Er zijn geen goede of foute antwoorden. We vragen je rapportcijfers te geven voor de leefgroep en uit te leggen waarom je dit cijfer geeft (Deel 1). De meeste vragen zijn meerkeuzevragen (Deel 2), die beantwoord worden door het antwoord te kiezen dat bij jou past. Neem de tijd om de vragen en de antwoordcategorieën door te lezen. Bij de beantwoording van de vragen is de eerste indruk meestal de beste. In invullen van de vragenlijst vraagt circa 15 minuten van je tijd.

De gegevens van het onderzoek worden absoluut anoniem verwerkt bij de hogeschool. Als je vragen hebt kun je contact opnemen met bovenstaande onderzoekers. Bij

voorbaat dank voor je medewerking!

(25)

Hogeschool Leiden en Universiteit van Amsterdam Postbus 382, 2300 AJ Leiden

Deel 1:

Vragen over het leefklimaat op de groep: rapportcijfers

Het gaat erom wat jij vindt. Er zijn geen foute antwoorden. 1 = niet goed

10 = heel goed

Geef een rapportcijfer (1 is zeer

onvoldoende; 10 allerbeste) voor: Rapport- cijfer Waarom vind je dit (geef een korte toelichting)?

1. De ondersteuning die je krijgt van medewerkers.

2. Wat je hier leert.

3. De sfeer op de groep. 4. Eerlijkheid op de groep. 5. De regels op de groep

(26)

Deel 2: omcirkel het juiste antwoord.

Hieronder staan 36 zinnen. Door het omcirkelen van de cijfers geef je jouw mening aan. Er zijn geen foute antwoorden. Het gaat erom wat jij vindt.

Helemaal Een Een Helemaal

Er tussen niet van beetje in beetje wel van

toepassing niet wel toepassing

Vragen over de afdeling/leefgroep.

1. De sfeer op de afdeling is aangenaam. 1 2 3 4 5

2. Je kunt altijd bij iemand terecht met een persoonlijk probleem. 1 2 3 4 5 3. Je moet altijd overal toestemming voor vragen. 1 2 3 4 5

4. Ik voel mij prettig op de afdeling. 1 2 3 4 5

5. Eigen initiatief wordt aangemoedigd. 1 2 3 4 5

6. De groepsleiding behandelt mij met respect. 1 2 3 4 5

7. Ik vertrouw de groepsleiding. 1 2 3 4 5

8. De groepsleiding behandelt mij onpartijdig en oprecht. 1 2 3 4 5 9. De groepsleiding heeft aandacht voor mijn argumenten en

gevoelens. 1 2 3 4 5

Vragen over privacy en cohesie.

10. Ik kom op de afdeling voldoende tot rust. 1 2 3 4 5

11. Op de groep vertrouwen we elkaar. 1 2 3 4 5

12. We lopen elkaar op de groep soms behoorlijk in de weg. 1 2 3 4 5

Vragen over perspectief en zingeving.

13. Ik werk hier aan mijn toekomst. 1 2 3 4 5

14. Mijn verblijf hier is gericht op terugkeer naar buiten. 1 2 3 4 5 15. Mijn leven heeft hier zin. 1 2 3 4 5

16. Ik leer hier hoe ik buiten weer aan de slag kan. 1 2 3 4 5

(27)

17. Ik voel me hier altijd veilig. 1 2 3 4 5

18. De groepsleiding krijgt altijd zijn zin. 1 2 3 4 5

19. Je kunt hier iedereen vertrouwen. 1 2 3 4 5

Helemaal Een Een Helemaal

niet van beetje Er tussen in beetje wel van

toepassing niet wel toepassing

Vragen over de groepsleiding.

20. Ik krijg de ruimte van de groepsleiding. 1 2 3 4 5

21. De groepsleiding stimuleert mij om met nieuwe dingen aan de slag

te gaan. 1 2 3 4 5

22. Klachten worden hier altijd serieus genomen. 1 2 3 4 5

Vragen over de behandeling, activiteiten/opleiding en personeel.

23. Ik verdoe mijn tijd hier. 1 2 3 4 5

24. Wat ik hier leer is zinvol. 1 2 3 4 5

25. Ik weet waar ik hier aan werk. 1 2 3 4 5

26. Ik verveel mij soms enorm. 1 2 3 4 5

27. Ik leer hier goede dingen. 1 2 3 4 5

28. Er zijn altijd voldoende mensen om mij te helpen. 1 2 3 4 5 29. Ze begrijpen me hier onvoldoende. 1 2 3 4 5

30. De groepsleiding heeft het vaak te druk voor mij. 1 2 3 4 5 31. Ook als ik uit mijn dak ga proberen ze mij met respect te

behandelen. 1 2 3 4 5

Vragen over kwaliteit en leefomgeving.

32. We overleggen regelmatig met de groepsleiding. 1 2 3 4 5

33. Er is hier niks te doen. 1 2 3 4 5

34. Soms is het hier vies en stinkt het. 1 2 3 4 5

35. Ik word depressief van deze omgeving. 1 2 3 4 5

36. Er is frisse lucht en voldoende daglicht op de groep.

(28)

Deel 3: slotvragen

Wat is je geslacht? Jongen Meisje Hoe oud ben je? ……… jaar

Ben je zelf in Nederland geboren?

Ja

Nee, in ... (land invullen) Is je vader in Nederland

geboren?

Ja

Nee, in ... (land invullen) Is je moeder in

Nederland geboren?

Ja

Nee, in ... (land invullen)

Wat doe je het liefst (meer antwoorden mogelijk)

Niks doen en TV kijken Sporten

Chillen met anderen

Met anderen drinken en feesten Wiet roken

Iets anders, namelijk: ...

Hoe lang ben je nu hier? ………. weken / maanden (Doorstrepen wat fout is.)

Waar woonde je voordat je hier kwam?

0 Thuis

0 Ergens anders, namelijk: ………. 0 Andere instelling namelijk: …………..

Wat wil je later worden? ...

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om de achtergrondkenmerken en recidive van de HG-daders in perspectief te zetten wordt de onder- zoeksgroep vergeleken met alle daders die in 2013 in Nederland zijn veroordeeld

Deze bevinding komt deels overeen met de uitkomsten van het onder- zoek naar de effecten van Tools4U op de sociale en cognitieve vaardigheden: meer Tools4U-deelnemers

De tweejarige gecorrigeerde algemene recidive- prevalentie van ex-JJI-pupillen laat eerst een daling en daarna een stijging zien.. Vanaf 2011 stijgt de recidive

De Kwartaalcursus en recidive; een onderzoek naar de effecten van het experiment Kwartaalcursus Deventer, Gouda Quint, 1990. Onderzoek en

a) Recidive als onderdeel van een daderprofiel. Bij dit type onderzoek maken de recidivegegevens deel uit van een beschrijving die van een bepaald dadergroep wordt opgesteld.

Cahiers worden in beperkte mate gratis verspreid zolang de voorraad strekt. Alle nadere informatie over WODC-publicaties is te vinden op Justweb en

Het wil zeggen dat het naar het oordeel van de onderzoekers en op grond van documentatie niet aannemelijk is dat de betreffende maatregel in de periode 2002-2010 (reeds) heeft

Het geeft een overzicht van de gegevens die beschikbaar zijn voor de metingen, het beschrijft de ontwikkeling en achtergronden van de terugval van werkgestraften