• No results found

Te oud voor een soa : het identificeren van determinanten die een rol spelen bij het testgedrag op soa onder ouderen van 50 tot en met 64 jaar oud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Te oud voor een soa : het identificeren van determinanten die een rol spelen bij het testgedrag op soa onder ouderen van 50 tot en met 64 jaar oud"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERTHESEPROJECT 2015 AFDELING SOCIALE PSYCHOLOGIE

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ-EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Te oud voor een soa

Het identificeren van determinanten die een rol spelen bij het testgedrag op soa onder ouderen van 50 tot en met 64 jaar oud

Mastertheseproject UvA 2015 Onderzoeksverslag

Denise Schoor, 10510249 Dr. Alvin H. Westmaas

(2)

Inhoudsopgave Samenvatting ...1 1.Inleiding ...2 2.Methode ...8 2.1.Deelnemers ...8 2.2.Materialen ...8

2.2.1.Variabelen uit de Theory of Planned behavior ...9

2.2.2.Variabele uit het Health Belief Model...10

2.2.3.Overige variabelen ...10

2.3.Procedure ...11

3.Resultaten ...12

4.Discussie ...21

(3)

Samenvatting

In deze studie werd onderzocht welke determinanten een rol speelden bij het testgedrag op soa onder 132 Nederlandse ouderen van 50 tot en met 64 jaar oud. De determinanten kennis, risicoperceptie, leeftijdsstigma, subjectieve norm, attitude, waargenomen gedragscontrole en gedragsintentie ten aanzien van soa-testen werden gemeten met een online vragenlijst. Ouderen werden geworven door middel van de directe netwerk en forums. Exploratief werd er een positief significant verband gevonden tussen normative beliefs en gedragsintentie. Daarnaast bleek dat normative beliefs een positieve significante predictor was voor gedragsintentie. Ouderen die dachten dat mensen in hun omgeving het soa-testen wenselijk achtten, hadden meer de intentie om zich te laten testen op soa dan ouderen die dachten dat mensen in hun omgeving het soa-testen minder of niet wenselijk achtten. Tenslotte bleek exploratief dat opleidingsniveau een negatieve significante predictor was voor gedragsintentie. Ouderen met een hoog opleidingsniveau hadden meer de intentie om zich te laten testen op soa dan ouderen met een laag opleidingsniveau.

(4)

1.Inleiding

In Nederland stijgt het aantal vijftigjarigen en vijftigplussers (verder aangeduid als ouderen) met seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) (Stichting HIV Monitoring, 2014). Soa’s zijn

infectieziektes die door onbeschermd seksueel contact kunnen worden overgedragen (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2014). Onder Nederlandse ouderen zijn gonorroe, syfilis, herpes, hiv en genitale wratten toegenomen, waarbij hiv het snelst is gestegen (Hoogland, z.j.; Stichting HIV Monitoring, 2014). In 2013 was een derde van de nieuwe hiv-diagnose vijftig jaar en ouder en de verwachting is dat het aantal ouderen met hiv blijft toenemen (Stichting HIV Monitoring, 2014). De meest gerapporteerde oorzaak voor de overdracht van soa’s onder ouderen is heteroseksueel contact (Driemeier, Andrade, Pontes, Paniago & Cunha, 2012). Een soa kan het welzijn van een persoon verslechteren (Levy-Dweck, 2008). Soa’s worden onder andere in verband gebracht met

onvruchtbaarheid, chronische pijn, discriminatie, arbeidsuitval en vroegtijdige sterfte (Levy-Dweck, 2008; Loketgezondleven, z.j.). In Nederland is er weinig onderzoek gedaan naar soa’s onder ouderen. Hierdoor is er weinig inzicht in hoe psychologen het welzijn van ouderen op het gebied van soa kunnen verbeteren. De huidige studie richt zich daarom op soa’s onder Nederlandse ouderen.

In tegenstelling tot de hoog-risicogroepen, komen soa’s onder ouderen relatief weinig voor (Xu, Schillinger, Aubin, Louis, Markowitz, 2001). Desondanks worden ouderen in de huidige studie getypeerd als een risicogroep voor soa. Ouderen tonen risicovol gedrag op seksueel gebied en ondergaan fysieke ontwikkelingen, waardoor zij snel een soa kunnen oplopen. Het condoomgebruik bij seksuele activiteiten onder ouderen is laag, terwijl er een trend zichtbaar is in het aantal ouderen met het hebben van een nieuwe (jongere) (seksuele) partner en/of het hebben van meerdere seksuele partners (Calvert, 2003; Power, Bell & Freemantle, 2010; Muula, 2008). Enkele determinanten die in verband worden gebracht met het lage condoomgebruik onder ouderen zijn het hebben van foutieve denkbeelden over condoomgebruik en het vermijden van conflicten met de seksuele partner (Morton, Kim & Treise, 2011; Calvert, 2003). De stijging van het aantal ouderen met het hebben van een nieuwe (seksuele) partner is grotendeels toe te schrijven aan de toename van het aantal

(5)

Voor gezonde ouderen blijven intimiteit en seks belangrijke aspecten (Calvert, 2003). Ouderen zijn de snelst groeiende groep die gebruik maakt van online datingsites (Ballal, 2006; Mievies, 2013). Onder deze doelgroep zijn seks-potentie verhogende middelen geaccepteerd en populair (Levy-Dweck, 2008). Ouderen lopen sneller een soa op dan jongere doelgroepen, omdat bij het ouder worden het immuunsysteem zwakker wordt (Levy-Dweck, 2008). Ook is bij ouderen, door afname van het aantal CD4+- cellen, de incubatietijd van de soa korter en de progressie van de soa sneller dan bij jongere doelgroepen (Aupperle, 1996, aangehaald in Levy-Dweck, 2008). CD+-4 cellen zijn witte bloedcellen die een centrale rol spelen in het afweersysteem (Sensoa, z.j.). Oudere vrouwen zijn fysiek

kwetsbaarder voor het oplopen van een soa dan oudere mannen (Levy-Dweck, 2008). Na de menopauze wordt de vaginawand door het verlies van oestrogeen dunner en stugger (Riley, 1989, aangehaald in Levy-Dweck, 2008). Daarnaast stopt de aanmaak van vaginaal vocht, waardoor tijdens seksuele activiteiten scheuren in de vaginawand kunnen ontstaan. Hierdoor neemt de kans op een soa toe. Bij een vroegtijdige diagnose van een soa kunnen ouderen medicijnen slikken om hun

immuunsysteem te versterken (Levy-Dweck, 2008).

Hoewel een vroegtijdige diagnose van een soa gunstig is voor het welzijn van de ouderen, laten ouderen zich pas laat in het stadium van een soa testen (Dreiemeir et al., 2012). In een later stadium zijn soa’s lastiger te behandelen, waardoor de kans op (volledig) herstel van een soa afneemt (Nakagawa et al., 2012). Wanneer een hiv-infectie in een gevorderd stadium wordt gediagnosticeerd is de levensverwachting ruim tien jaar korter dan wanneer de infectie in een vroeg stadium wordt

vastgesteld (Nakagawa et al., 2012). Het welzijn van de ouderen kan worden verhoogd door het testgedrag op soa onder deze doelgroep te veranderen. Interventies gericht op de determinanten die het gezondheidsgedrag van de doelgroep bepalen hebben het grootste effect in het veranderen van het gezondheidsgedrag van de doelgroep (Bartholomew, Parcel, Kok, Gottlieb & Fernandez, 2011). Er zijn weinig determinanten bekend betreffende het testgedrag op soa onder ouderen, waardoor het lastig is om deze doelgroep aan het testen te krijgen. Wanneer er inzicht verkregen wordt in welke

determinanten het testgedrag op soa onder ouderen versterken of verzwakken, kunnen psychologen effectief het testgedrag op soa onder ouderen veranderen.

(6)

De huidige studie richt zich daarom op het identificeren van determinanten die een rol spelen bij het testgedrag op soa onder ouderen.

Uit onderzoek blijkt dat ouderen zich niet laten testen op soa uit angst voor stigma bij het hebben van een soa (Levy-Dweck, 2008). Er is sprake van een stigma wanneer negatieve betekenissen worden verbonden aan een bepaalde eigenschap dat resulteert in vermijding, minder acceptatie en discriminatie (Goffman, 1963, aangehaald in Berger, Ferrans & Lashley, 2001). Het daadwerkelijk ervaren van een soa-stigma wordt onder andere in verband gebracht met depressie en eenzaamheid (Emlet, 2006; Emlet, 2007). Naast (angst voor) het soa-stigma hebben ouderen te maken met een leeftijdsstigma. In de westerse samenleving leven stereotypen als ‘Ouderen hebben geen seks, ouderen zijn te oud voor een soa en leeftijd is een voorspeller voor het hebben van seksuele kennis’ (Levy-Dweck, 2008; Fletcher, 1995). Uit onderzoek blijkt dat hulpverleners deze stereotypen internaliseren, waardoor zij een blinde vlek kunnen hebben betreffende soa’s onder ouderen (Lindau, Schumm, Laumann, Levinson, O’muircheartaigh & Waite, 2007). Het gevolg daarvan is dat hulpverleners niet in gesprek gaan met ouderen over hun seksuele gedragingen en soa’s, terwijl ouderen zich veelal pas laten testen op soa als zij door een hulpverlener op een soa-test worden gewezen (Lindau el al., 2007; Akers, Bernstein, Herderson, Doyle & Corbie-Smith, 2007). Daarnaast kunnen hulpverleners een negatieve attitude tonen tegenover ouderen die wel een soa-test willen doen en/of een soa hebben (Emlet, 2007).

Risicoperceptie is een andere determinant die positief in verband wordt gebracht met het testgedrag op soa onder ouderen(Maes & Louis, 2003). Risicoperceptie is de subjectieve inschatting van een persoon op een ziekte en bestaat uit de componenten waargenomen kwetsbaarheid en waargenomen ernst (Encyclo, z.j.; Driemeier et al., 2012). Waargenomen kwetsbaarheid is de mate waarin iemand zich kwetsbaar voelt voor een ziekte. Waargenomen ernst is de mate waarin iemand de ernst van de ziekte inschat. Ouderen achten zichzelf niet vatbaar voor het oplopen van een soa, maar zien wel de ernst van een soa in (Maes & Louis, 2003). Uit onderzoek blijkt dat ouderen, net als de hulpverleners, de leeftijdsstigma hebben geïnternaliseerd (Davis, Duncan, Turner & Young, 2001).

(7)

Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor de lage waargenomen kwetsbaarheid voor het oplopen van een soa onder ouderen (Davis et al., 2001).

Tenslotte wordt de determinant kennis positief in verband gebracht met het testgedrag op soa onder ouderen (Morton, Kim & Tresie, 2005; Levy-Dweck, 2008). Specifieker blijkt dat ouderen zowel correcte als incorrecte denkbeelden hebben over de overdracht van soa’s en de bescherming tegen soa’s (Lekalakala-mokgele, 2014; Maes & Louis, 2003; Olivi, Santana & Mathias, 2008). Correcte en incorrecte denkbeelden kunnen gelijktijdig en onafhankelijk van elkaar voorkomen (London & Robles, 2000). Het hebben van correcte denkbeelden over soa’s vermindert niet automatisch het hebben van incorrecte denkbeelden over soa’s. Onderzoeken onder ouderen op het gebied van soa geven inzicht in twee kenniscomponenten: overdracht van soa’s en bescherming tegen soa’s. Uit onderzoek onder hoog-risicogroepen blijkt ook dat de kenniscomponenten 1)

soa-testlocaties, 2) procedure van de soa-test, 3) symptomen van soa’s en 4) gevolgen van soa’s positief in verband worden gebracht met het testgedrag op soa (Kellerman et al., 2002; Moore & Smith, 2015). Het is onduidelijk welke rol deze kenniscomponenten spelen bij het testgedrag op soa onder ouderen. Om inzicht te kunnen krijgen in de werking van de determinant kennis op het testgedrag op soa onder ouderen, zal men ook deze vier kenniscomponenten moeten meten. De rol van deze vier

kenniscomponenten op het testgedrag op soa onder ouderen wordt dan ook in de huidige studie getoetst.

Voor het (correct) uitvoeren van een soa-test, zal men over kennis moeten beschikken met betrekking tot het doen van soa-testen. Uit onderzoek onder hoog-risicogroepen blijkt dat mensen met weinig kennis over de soa-testlocaties en de procedure van de soa-test, minder de intentie hebben om zich te laten testen op soa (Kellerman et al., 2002; Moore & Smith, 2015). Foutieve denkbeelden over de procedure van de soa-test kan zelfs angsten ten aanzien van soa-testen opwekken (Moore & Smith, 2015). De afgelopen jaren is het aantal ouderen dat zich in Nederland laat testen op soa gestegen (Van Bergen, 2014). Daarbij wordt als verklaring gegeven dat ouderen meer kennis hebben opgedaan over de kenniscomponenten soa-testlocaties en de procedure van de soa-test (Van Bergen, 2014 ; Vijftig PlusPlein, z.j.). Dit is niet wetenschappelijk bewezen.

(8)

In de huidige studie zal om deze reden getoetst worden of de kenniscomponenten soa-testlocaties en de procedure van de soa-test een rol spelen bij het testgedrag op soa. Daarbij wordt verondersteld dat het kennisniveau over de soa-testlocaties positief (stijgend) samenhangt met het testgedrag op soa. Ook wordt verondersteld dat het kennisniveau over de procedure van de soa-test positief (stijgend) samenhangt met het testgedrag op soa. Tenslotte wordt aangenomen dat beide kenniscomponenten positief (stijgende) voorspellers zijn voor het testgedrag op soa.

Uit onderzoek blijkt dat ouderen (en hulpverleners) de symptomen van een soa vaak

toeschrijven aan ouderdom en/of aan andere ziektes met soortgelijke symptomen als van een soa, zoals Alzheimer (Williams & Donnelly, 2002). Hierdoor neemt de kans toe dat een soa later in het stadium wordt vastgesteld. Als mogelijke verklaring wordt gegeven dat ouderen de leeftijdsstigma hebben geïnternaliseerd, waardoor ouderen denken dat een soa weinig tot niet voorkomt in hun doelgroep (Davis et al., 2001). Een andere mogelijke verklaring is dat ouderen een laag kennisniveau hebben over de symptomen van soa’s, waardoor zij de symptomen van een soa niet herkennen en/of bij het signaleren van de symptomen niet denken aan een soa. Dit is niet wetenschappelijk bewezen. In de huidige studie zal om deze reden getoetst worden of de kenniscomponent symptomen van soa’s een rol speelt bij het testgedrag op soa. Daarbij wordt verondersteld dat het kennisniveau over symptomen van soa’s positief (dalend) samenhangt met het testgedrag op soa. Daarnaast wordt aangenomen dat de kenniscomponent symptomen van soa’s een positief (dalende) voorspeller is voor het testgedrag op soa.

Een andere mogelijke verklaring voor waarom ouderen zich laat in het stadium van een soa laten testen, is dat ouderen een laag kennisniveau hebben over de gevolgen van soa’s. Wanneer de gevolgen van een soa niet als ernstig wordt ervaren, zal men het minder nodig achten om zich te laten testen op soa (Kellerman et al., 2002). In een later stadium van een soa kunnen de symptomen

zichtbaarder en ernstigere vormen aannemen, waardoor de symptomen van een soa als ernstiger kunnen worden ervaren (SOAIDS, z.j.). Het is onduidelijk welke rol de kenniscomponent gevolgen van soa’s daadwerkelijk speelt bij het testgedrag op soa onder ouderen.

(9)

In de huidige studie zal om deze reden getoetst worden of de kenniscomponent gevolgen van soa’s een rol speelt bij het testgedrag op soa onder ouderen. Daarbij wordt verondersteld dat het kennisniveau over de gevolgen van soa’s positief (dalend) samenhangt met het testgedrag op soa. Daarnaast wordt aangenomen dat de kenniscomponent gevolgen van soa’s een positief (dalende) voorspeller is voor het testgedrag op soa.

Bij het maken van de keuze om zich te laten testen op soa, kan men zich laten leiden door heuristieken in plaats van de objectieve kennis over soa’s (Prohaska, Albrecht, Levy, Sugrue & Kim, 1990). Heuristieken zijn (aangeleerde) vuistregels en helpen om snel, efficiënt en adequaat te reageren op gebeurtenissen (Van der Pligt & Vliek, 2014). Heuristieken zijn een versimpeling van de

werkelijkheid, waardoor er vertekeningen in interpretaties van gebeurtenissen kunnen optreden (Van der Pligt & Vliek, 2014). De leeftijdsstigma wordt gezien als een heuristiek (Prohaska et al., 1990). Bekend is dat de determinant kennis positief samenhangt met het testgedrag op soa (Morton, Kim & Treise, 2005; Kellerman et al., 2002). Ook is bekend dat ouderen de leeftijdsstigma hebben

geïnternaliseerd (Davis et al., 2001). Het is echter onduidelijk of en welke invloed de leeftijdsstigma heeft op de samenhang tussen het kennisniveau over soa’s en het testgedrag op soa. Om deze reden wordt dit exploratief onderzocht in de huidige studie.

Uit onderzoek onder hoog-risicogroepen blijkt dat de Theory of Planned behavior een goede indruk geeft van de determinanten die een mogelijke rol spelen bij het testgedrag op soa (Gu, Lau & Tsui, 2011). De Theory of Planned behavior houdt in dat het gedrag van een persoon het beste kan worden verklaard door de intentie die een persoon heeft om het gedrag uit te voeren (Maio & Haddock, 2009). De gedragsintentie wordt bepaald door de factoren attitude, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole (Maio & Haddock, 2009). Onduidelijk is welke rol de determinanten van de Theory op Planned behavior spelen bij het testgedrag op soa onder ouderen. In de huidige studie zal om deze reden exploratief gekeken worden naar de rol van de determinanten uit de Theory of Planned behavior op het testgedrag op soa onder ouderen.

(10)

In de huidige studie werden de determinanten kennis, leeftijdsstigma, risicoperceptie, attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole en gedragsintentie ten aanzien van soa-testen gemeten met een online vragenlijst. Verwacht wordt dat een hogere score op de subschaal soa-testlocaties samenhangt met een hogere score op de schaal gedragsintentie. Verwacht wordt dat een hogere score op de subschaal procedure van de soa-test samenhangt met een hogere score op de schaal gedragsintentie. Verwacht wordt dat een lagere score op de subschaal symptomen van soa’s

samenhangt met een lagere score op de schaal gedragsintentie. Verwacht wordt dat een lagere score op de subschaal gevolgen van soa’s samenhangt met een lagere score op de schaal gedragsintentie. Tenslotte wordt verwacht dat de kenniscomponenten soa-testlocaties en de procedure van de soa-test significante positieve predictoren zijn voor gedragsintentie en dat de kenniscomponenten symptomen van soa’s en de gevolgen van soa’s significante negatieve predictoren zijn voor gedragsintentie.

2.Methode 2.1.Deelnemers

Aan het onderzoek deden 200 Nederlandse ouderen mee. Als inclusiecriterium gold dat deelnemers tussen de 50 en 64 jaar oud moesten zijn. Long (1998) onderscheidde drie groepen ouderen: jonge ouderen (55 tot en met 64 jaar oud), volwassenen ouderen (65 tot en met 74 jaar oud) en de oude ouderen (75 jaar en ouder). Het onderzoek richtte zich op de jonge ouderen met als ondergrens 50 jaar oud. Naarmate de leeftijd vordert neemt de seksuele activiteit af (Onen, Shacham, Stamm & Overton, 2010). Daarnaast komen soa’s het vaakst voor onder ouderen tussen de 50 en 60 jaar oud (Crisologo, Campbell & Forte, 1996). Deelnemers ontvingen geen beloning, omdat zij vrijwillig deelnamen aan het onderzoek.

2.2.Materialen

(11)

Tenzij anders aangegeven, was de antwoordcategorie van de variabelen een vijf-punt Likertschaal oplopend van helemaal niet mee eens tot en met helemaal mee eens. De scorebreedte en de totale scorebereik van de schalen liepen van 1-5. De gemiddelden van de schaalscores werden genomen, zodat de schalen onderling vergelijkbaar waren (Tilburg University, z.j.).

2.2.1.Variabelen uit de Theory of Planned behavior

□ De schaal waargenomen gedragscontrole bestond uit vier items. Een voorbeelditem van deze schaal: ‘Ik denk dat ik in staat ben om een soa-testlocatie te bezoeken’. Een lage score op deze schaal

betekende dat de deelnemer zichzelf niet in staat achtte om zich te laten testen op soa. Een hoge score op deze schaal betekende dat de deelnemer zichzelf in staat achtte om zich te laten testen op soa. □ Attitude werd gemeten met één item met tien verschillende antwoordcategorieën. Het

voorbeelditem: ‘Na onveilig seksueel contact (=zonder condoom) laten testen op soa vind ik…’. De antwoordcategorie was een vijf-punt Likertschaal met verschillende functionele en adjectieve begrippen. Een voorbeeld van een functioneel begrip: effectief tot en met ineffectief. Een voorbeeld van een adjectief begrip: slecht tot en met goed. Een lage score op deze schaal betekende dat de deelnemer een negatieve houding had over het laten testen op soa. Een hoge score op deze schaal betekende dat de deelnemer een positieve houding had over het laten testen op soa.

□ Subjectieve norm werd gemeten door middel van twee subschalen: normative beliefs en motivation to comply. Beide subschalen bestonden uit vier items. Een voorbeelditem van de subschaal normative beliefs: ‘Mijn familie vindt het belangrijk dat ik mij regelmatig laat testen op soa’. Een voorbeelditem van de subschaal motivation to comply: ‘Ik vind het belangrijk wat mijn familie vindt’. De items uit de subschaal normative beliefs werden gewogen met de bijbehorende items uit de subschaal motivation to comply. Ter illustratie: het item over familie uit de subschaal normative beliefs werd gewogen met het item over familie uit de subschaal motivation to comply. De totale scorebereik van de schaal

subjectieve norm lag tussen de 1-100. Een lage score op deze schaal betekende dat de deelnemer dacht dat mensen uit zijn/haar omgeving het soa-testen niet wenselijk achtten en/of de deelnemer wilde zich niet conformeren aan de mening van deze mensen.

(12)

Een hoge score op deze schaal betekende dat de deelnemer dacht dat mensen uit zijn/haar omgeving het soa-testen wenselijk achtten en/of de deelnemer wilde zich conformeren aan de mening van deze mensen.

□ De schaal gedragsintentie bestond uit vier items. Een voorbeelditem: ‘Ik ben van plan binnen nu en zes maanden een soa-test te laten doen’. Een lage score op deze schaal betekende dat de deelnemer niet van plan was zich te laten testen op soa en een hoge score op deze schaal betekende dat de deelnemer van plan was zich te laten testen op soa.

2.2.2.Variabele uit het Health Belief Model

□ Risicoperceptie bestond uit twee subschalen: waargenomen kwetsbaarheid en waargenomen ernst. De schaal waargenomen kwetsbaarheid bestond uit het volgende item: ‘Wanneer ik seks heb zonder een condoom, heb ik een kleine kans op een soa’. De schaal waargenomen ernst bestond uit het volgende item: ‘Ik denk dat het verschrikkelijk is om een soa te hebben’. Een lage score op de subschaal waargenomen kwetsbaarheid betekende dat de deelnemer zichzelf niet vatbaar achtte voor het oplopen van een soa. Een hoge score op de subschaal waargenomen kwetsbaarheid betekende dat de deelnemer zichzelf vatbaar achtte voor het oplopen van een soa. Een lage score op de subschaal waargenomen ernst betekende dat de deelnemer de gevolgen van een soa niet als ernstig beschouwde. Een hoge score op de subschaal waargenomen ernst betekende dat de deelnemer de gevolgen van een soa als ernstig beschouwde.

2.2.3.Overige variabelen

□ Kennis werd gemeten door middel van zeven subschalen: Overdracht van soa’s (vijf items), bescherming tegen soa’s (vijf items), symptomen van soa’s (vier items), gevolgen van soa’s (vijf items), procedure van de soa-test (vijf items), soa-testlocaties (drie items) en behandeling van soa’s (vier items). Een voorbeelditem van de schaal overdracht van soa’s: ‘Bij orale seks kan men een soa oplopen’. Een voorbeelditem van de schaal bescherming tegen soa’s: ‘De anticonceptiepil vermindert de kans op een soa’.

(13)

Een voorbeelditem van de schaal symptomen van soa’s: ‘Ondanks dat men geen klachten heeft kan hij/zij een soa hebben’. Een voorbeelditem van de schaal gevolgen van soa’s: ‘Er zijn soa’s die leiden tot onvruchtbaarheid’. Een voorbeelditem van de schaal procedure van de soa-test: ‘Men kan zich anoniem laten testen op soa’. Een voorbeelditem van de schaal soa-testlocaties: ‘Men kan zich alleen bij de huisarts laten testen op soa’. Een voorbeelditem van de schaal behandeling van soa’s: ‘Bij een soa is altijd behandeling nodig’. De antwoordmogelijkheden van de subschalen van kennis waren waar, onwaar en weet ik niet. De antwoordcategorieën werden hergecodeerd naar goede en foute antwoorden, waarbij het antwoord ‘weet ik niet’ onder het foute antwoord viel. De goede antwoorden werden bij elkaar opgeteld tot een somscore. De scorebreedte van de subschalen, met uitzondering van de subschalen soa-testlocaties en behandeling van soa’s, liepen van 0-5. De scorebreedte van de subschaal soa-testlocaties liep van 0-3 en de scorebreedte van de subschaal behandeling van soa’s liep van 0-4. De totale scorebereik van de schaal kennis liep van 0-31. Hoe hoger de deelnemer scoorde op een subschaal hoe meer kennis hij/zij had over het onderwerp van de betreffende subschaal. Hoe hoger de deelnemer scoorde op de totale schaal kennis hoe meer kennis de deelnemer had over soa’s.

□ De schaal leeftijdsstigma bestond uit vier items. Een voorbeelditem van deze schaal: ‘Ik denk dat mensen van vijftig jaar en ouder te oud zijn voor een soa’. Een lage score op deze schaal betekende dat de deelnemer de stereotypen over leeftijd op het gebied van seks en soa niet had geïnternaliseerd. Een hoge score op deze schaal betekende dat de deelnemer de stereotypen over leeftijd op het gebied van seks en soa had geïnternaliseerd.

□ De persoonlijke en seksuele achtergrond van de deelnemer werd gemeten met de volgende

variabelen: sekse, leeftijd, woonplaats, opleiding, etnische achtergrond, seksuele voorkeur, relationele status, het aantal sekspartners, hoeveel seks per maand de deelnemer had en of de deelnemer zich in het verleden heeft laten testen op soa en zo ja, wanneer, waar en waarom.

Procedure

Het onderzoek werd uitgevoerd door één proefleider van de Universiteit van Amsterdam. Er werd een nieuwe vragenlijst ontwikkeld, grotendeels gebaseerd op bestaande gevalideerde vragensets.

(14)

Voordat de vragenlijst werd afgenomen, werd er bij 10 ouderen een pretest uitgevoerd om te achterhalen of er onduidelijkheden in de vragenlijst stonden. Items die onduidelijk waren werden anders geformuleerd. De vragenlijst werd ontwikkeld in Qualtrics. De afname van de vragenlijst vond plaats van 6 juli tot en met 22 juli 2015. De deelnemers besloten zelf wanneer en waar zij de

vragenlijst invulden.

Eigenaren van forums en datingsites werden via de mail en/of telefonisch benaderd. Het doel, het nut en de opzet van het onderzoek werd uitgelegd en er werd gevraagd of zij hun medewerking aan het onderzoek wilden verlenen door de link van de vragenlijst op hun website te plaatsen. Echter, deze mensen wilden de link van de vragenlijst niet op hun website plaatsen, omdat zij klachten hadden ontvangen van hun klanten over de vele verzoeken voor het invullen van vragenlijsten. De link van de vragenlijst heeft alleen op het forum ‘Roze50+’ gestaan. Aan ouderen in het directe netwerk werd gevraagd of zij de vragenlijst wilden invullen en wilden verspreiden in hun sociale netwerk. Ook werd gevraagd of zij de link van de vragenlijst op hun Facebookpagina wilden zetten.

Wanneer er op de link van de vragenlijst werd geklikt kreeg de deelnemer een introductie te lezen. In de introductie werden de volgende onderdelen behandeld: het doel van het onderzoek, de procedure van het onderzoek, de vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens en de vrijwilligheid van het onderzoek. Deelnemers konden na het invullen van de vragenlijst pas het nut van het onderzoek lezen, zodat zij tijdens het invullen van de vragenlijst zich hierdoor niet konden laten leiden. In de introductie was een informed consent opgenomen om de deelnemer toestemming te vragen voor zijn/haar medewerking aan het onderzoek. Als de deelnemer startte met de vragenlijst gaf hij/zij aan kennis te hadden genomen van de informatie in de introductie en deze te begrijpen. Ook gaf de deelnemer aan dat hij/zij akkoord ging met deelname aan het onderzoek. De vragenlijst duurde maximaal vijftien minuten.

Om sociaal wenselijke antwoorden te verminderen vulden de deelnemers de vragenlijst anoniem in en waren de vragen neutraal, zonder afkeuring, geformuleerd. Om non-respons tegen te gaan werd in Qualtrics gebruik gemaakt van forced respons, waarbij deelnemers eerst een antwoord moesten invullen voordat zij verder konden gaan met het invullen van de vragenlijst.

(15)

Per blok werden de vragen gerandomiseerd, zodat werd voorkomen dat de resultaten afhankelijk waren van de volgorde van de gestelde vragen.

3.Resultaten

Van 68 van de 200 deelnemers die deelnamen aan dit onderzoek waren de gegevens niet in de analyse meegenomen. Deze deelnemers vielen niet in de leeftijdscategorie 50 tot en met 64 jaar oud (n= 9) of waren na de eerste paar vragen gestopt met het invullen van de vragenlijst (n= 59). Het is niet bekend waarom deze deelnemers de vragenlijst niet volledig hadden ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de 132 overgebleven deelnemers was 55.85 jaar (SD= 4.48). 44 mannen en 88 vrouwen namen deel aan het onderzoek. In Tabel 1 zijn de persoonlijke en seksuele achtergrondkenmerken van de overgebleven deelnemers af te lezen.

Tabel 1.

Persoonlijke en Seksuele Achtergrondkenmerken van de Deelnemers (n=132) in Aantallen (n) en Percentages (%)

n % Woonplek Stad 66 50.0 Dorp 66 50.0 Opleiding Basisschool 1 0.8 Middelbare school 18 13.6 Lager beroepsonderwijs 4 3.0 Middelbaar beroepsonderwijs 57 43.2 Hoger beroepsonderwijs 44 33.3 Universitair onderwijs 8 6.1 Etniciteit Nederlands 127 96.2 Surinaams 1 0.8 Indonesisch 1 0.8 Antilliaans 1 0.8

(16)

Seksuele voorkeur Heteroseksueel 125 94.7 Biseksueel 5 3.8 Homoseksueel 1 0.8 Twijfel 1 0.8 Relationele status Single 29 22.0 Relatie 103 78.0 Aantal sekspartners Geen 22 16.7 Een sekspartner 107 81.1 Twee sekspartners 3 2.3

Aantal keer seks per maand

Niet 22 16.7

Een keer per maand 13 9.8

Twee keer per maand 14 10.6

Drie keer per maand 13 9.8

Vier keer per maand 24 18.2

Meer dan vier keer per maand 46 34.8

Ooit laten testen op soa

Ja 31 23.5

Nee 101 76.5

De betrouwbaarheid van de schalen werden vastgesteld middels de Cronbach’s Alfa. Er werd een minimale Cronbach’s Alfa waarde van .70 als eis gesteld. Wanneer een schaal uit twee items bestond, werd er gekeken of de items significant met elkaar correleerden. De schalen waargenomen gedragscontrole (α =.84), subjectieve norm (α =.83) en attitude (α =.89) hadden een hoge

betrouwbaarheid. Uit de schaal gedragsintentie waren de items ‘Ik ben van plan mij te laten testen op soa wanneer ik seks heb gehad zonder condoom en ik ben van plan mij te laten testen op soa voordat ik in een nieuwe relatie seks heb zonder condoom’ verwijderd (r=.52, p=<.001).

(17)

Uit de schaal leeftijdsstigma waren de items ‘Ik denk dat mensen van vijftig jaar en ouder door hun leeftijd geen soa’s kunnen krijgen en ik denk dat merendeel van de vijftigers en vijftigplussers geen seks heeft’ verwijderd (r=.48, p=<.001).

Vooraf aan het toetsen van de hypothesen werden beschrijvende statistieken uitgevoerd, zodat er inzicht werd verkregen in de gemiddelde scores van de deelnemers op de variabelen. In Tabel 2 zijn de gemiddelde scores van de deelnemers op de variabelen af te lezen. Hieruit bleek dat deelnemers gemiddeld de minst goede antwoorden gaven op de items uit de kennisschaal procedure van de soa-test. Deelnemers hadden gemiddeld de meest goede antwoorden gegeven op de items uit de

kennisschaal bescherming tegen soa’s. Gemiddeld hadden de deelnemers een negatieve attitude ten opzichte van het soa-testen en hadden zij weinig de intentie om zich te laten testen op soa. Ook dachten de deelnemers (gemiddeld) dat mensen uit hun omgeving het soa-testen niet wenselijk achtten en/of deelnemers wilden zich niet conformeren aan de mening van deze mensen. Deelnemers hadden (gemiddeld) de stereotypen over leeftijd op het gebied van seks en soa geïnternaliseerd. Tenslotte bleek dat deelnemers (gemiddeld) zichzelf vatbaar achtten voor een soa en dat zij zichzelf in staat achtten om zich te laten testen op soa.

Tabel 2.

De Gemiddelde Goede Antwoorden (M) en Standaarddeviaties (SD) op de Subschalen van Kennis en de Gemiddelde Scores (M) en Standaarddeviaties op de Schalen Kennis (Totaal), Risicoperceptie, Waargenomen Gedragscontrole, Subjectieve Norm, Attitude, Leeftijdsstigma en Gedragsintentie

M SD Scorebreedte van de Schaal

Kennis

Overdracht van soa ‘s 4.05 1.13 0-5

Bescherming tegen soa’s 4.54 0.77 0-5

Symptomen van soa’s 3.42 0.94 0-4

Gevolgen van soa’s 3.33 1.27 0-5

Procedure van de soa-test 1.84 1.14 0-5

Soa-testlocaties 1.71 0.91 0-3

(18)

Risicoperceptie Waargenomen kwetsbaarheid 4.40 1.06 1-5 Waargenomen ernst 3.92 1.03 1-5 Waargenomen gedragscontrole 4.10 0.73 1-5 Attitude 2.14 0.62 1-5 Gedragsintentie 1.85 0.79 1-5 Leeftijdsstigma 3.44 0.96 1-5 Subjectieve norm 21.12 12.21 1-100

Vervolgens werd er een pearson correlation uitgevoerd, zodat kon worden nagegaan of en hoe de variabelen kennis, risicoperceptie, waargenomen gedragscontrole, attitude, leeftijdsstigma,

subjectieve norm en gedragsintentie met elkaar samenhingen. De variabelen waren van intervalniveau. Ook werd er aan de assumptie normaal verdeelde variabelen, gekeken met een histogram, voldaan. Uit de analyse bleek een (zwak) positief significant verband tussen de variabelen gedragsintentie en subjectieve norm (r=.19, p=.03). Hoe meer de deelnemer dacht dat mensen in zijn/haar omgeving het soa-testen wenselijk achtten en hoe meer de deelnemer zich aan de mening van deze mensen wilde conformeren, hoe meer de deelnemer geneigd was zich te laten testen op soa. Tegen de verwachting in bleek er geen significant verband te bestaan tussen de variabelen gedragsintentie en de

kenniscomponent symptomen van soa’s (r= -.06, p=.490), gedragsintentie en de kenniscomponent gevolgen van soa’s (r= -.13, p=.137), gedragsintentie en de kenniscomponent procedure van de soa-test (r= -.06, p=.523) en gedragsintentie en de kenniscomponent soa-soa-testlocaties (r= .04, p=.638).

Ondanks dat er geen correlatie bestond tussen de variabele gedragsintentie en de variabelen attitude, waargenomen gedragscontrole, leeftijdsstigma, kennis en risicoperceptie, werden deze variabelen meegenomen in een multiple regressieanalyse. Uit onderzoek onder ouderen bleek dat de variabelen leeftijdsstigma, kennis en risicoperceptie voorspellers waren voor het testgedrag op soa (Levy-Dweck, 2008; Maes & Louis, 2003; Morton, Kim & Treise, 2005).

(19)

Onderzoeken onder hoog-risicogroepen lieten zien dat de variabelen attitude en waargenomen gedragscontrole voorspellers waren voor het testgedrag op soa (Gu, La & Tsui, 2011). Daarnaast werden deze variabelen meegenomen in de multiple regressieanalyse om de onderzoeksvraag in dit onderzoek te kunnen beantwoorden. Er werd een stapsgewijze regressievergelijking met

gedragsintentie als afhankelijke variabele uitgevoerd. Aan de assumpties van de multiple regressie werd voldaan. Wel was er sprake van uitbijters, de zresid was groter dan 3. Deze deelnemers hadden hoger gescoord op de variabele gedragsintentie dan andere deelnemers, maar de scores waren niet onwaarschijnlijk. De outliers werden dan ook niet verwijderd. Het eerste blok bestond uit de predictoren kennis, risicoperceptie en leeftijdsstigma. Deze variabelen waren al wetenschappelijk vastgesteld als voorspellers voor de variabele gedragsintentie ten aanzien van soa-testen onder ouderen (Levy-Dweck, 2008; Maes & Louis, 2003; Morton, Kim & Treise, 2005). Het model verklaarde 7.4% van de variantie in gedragsintentie ten aanzien van soa-testen. Tegen de verwachting in was het model van blok 1 niet significant, F(10,121)=.96, p=.481. Het model was geen toevoeging ten opzichte van als er geen model zou zijn geweest. Het tweede blok bestond uit de predictoren van de theory of planned behavior: attitude, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole. Ten opzichte van model 1 nam de verklaarde variantie in gedragsintentie ten aanzien van soa-testen in model 2 toe tot 11.9%. Het model was niet significant, F(13,118)=1.23, p=.266. Wel was het item subjectieve norm in het model significant (β=.18, t=2.02, p=.046). Het derde blok bestond uit de controlevariabelen: leeftijd, geslacht, en opleidingsniveau. Ten opzichte van model 1 en model 2 nam de verklaarde variantie in gedragsintentie ten aanzien van soa-testen in model 3 toe tot 15.3%. Ook het laatste model was niet significant, F(16,115)=1.29, p=.213. De items subjectieve norm (β=.19, t=2.05, p=.043) en opleidingsniveau (β= -.20, t= -2.08, p=.040) waren wel significant. Deelnemers die dachten dat mensen in zijn/haar omgeving het soa-testen wenselijk achtten en/of aan de mening van deze mensen wilden conformeren, hadden meer de intentie om zich te laten testen op soa dan deelnemers die dachten dat mensen in zijn/haar omgeving het soa-testen minder of niet wenselijk achtten en/of niet aan de mening van deze mening wilden conformeren.

(20)

Deelnemers met een hoog opleidingsniveau hadden meer de intentie om zich te laten testen op soa dan mensen met een laag opleidingsniveau. In tabel 3 zijn de resultaten hiërarchische regressie analyse van gedragsintentie ten aanzien van soa-testen af te lezen.

Tabel 3.

Resultaten Hiërarchische Regressie Analyse van Gedragsintentie ten aanzien van Soa-testen

B SB β

Stap 1

Constant 2.23 .63

Kennis overdracht van soa’s .08 .08 .11

Kennis bescherming tegen soa’s .01 .10 .01

Kennis symptomen van soa’s -.07 .09 -.08

Kennis gevolgen van soa’s -.11 .07 -.18

Kennis procedure van de soa-test -.07 .07 -.11

Kennis soa-testlocaties .13 .10 .15

Kennis behandeling van soa’s .12 .10 .12

Leeftijdsstigma .02 .08 .03

Waargenomen ernst -.05 .07 -.06

Waargenomen vatbaarheid -.12 .07 -.17

Stap 2

Constant 2.63 .84

Kennis overdracht van soa’s .07 .07 .09

Kennis bescherming tegen soa’s .03 .10 .03

Kennis symptomen van soa’s -.03 .10 -.03

Kennis gevolgen van soa’s -.11 .07 -.18

(21)

Kennis soa-testlocaties .12 .10 .14

Kennis behandeling van soa’s .09 .10 .10

Leeftijdsstigma -.01 .08 -.01 Waargenomen ernst -.05 .07 -.07 Waargenomen vatbaarheid -.10 .07 -.15 Waargenomen gedragscontrole -.09 .11 -.08 Attitude -.14 .12 -.11 Subjectieve norm .01 .01 .19* Stap 3 Constant 1.86 1.43

Kennis overdracht van soa’s .07 .07 .10

Kennis bescherming tegen soa’s .05 .10 .05

Kennis symptomen van soa’s .00 .10 .00

Kennis gevolgen van soa’s -.10 .07 -.16

Kennis procedure van de soa-test -.08 .07 -.11

Kennis soa-testlocaties .11 .10 .13

Kennis behandeling van soa’s .11 .10 .12

Leeftijdsstigma -.02 .08 -.02 Waargenomen ernst -.07 .07 -.09 Waargenomen vatbaarheid -.12 .07 -.16 Waargenomen gedragscontrole -.04 .11 -.04 Attitude -.13 .13 -.10 Subjectieve norm .01 .01 .19* Leeftijd .01 .02 .06

(22)

Opleiding .32 .15 -.20*

Geslacht .06 .16 -.04

*p<.005

De subjectieve norm bestond uit de componenten normative beliefs en motivation to comply. Er werden aanvullende analyses uitgevoerd over deze componenten, zodat er beter inzicht werd verkregen in de werking van de subjectieve norm op de gedragsintentie ten aanzien van soa-testen. Als eerste werd er over de twee componenten en de variabele gedragsintentie een pearson correlation uitgevoerd. Aan de assumpties werd voldaan. Hieruit bleek alleen een (zwak) positief significant verband tussen de variabelen gedragsintentie en normative beliefs (r=.29, p=.001). Hoe meer de deelnemers dachten dat mensen in zijn/haar omgeving het soa-testen wenselijk achtten, hoe meer de deelnemers de intentie hadden om zich te laten testen op soa. Vervolgens werd er een multiple regressie uitgevoerd met als afhankelijke variabele gedragsintentie. Aan de assumpties werd voldaan. De variabelen normative beliefs en motivation to comply werden in hetzelfde blok ingevoerd. Hieruit bleek dat er een significante voorspelling was door normative beliefs en motivation to comply,

R²=8.9%, F(2,129)=6.32, p=.002. Deelnemers die dachten dat mensen uit hun omgeving het soa-testen wenselijk achtten, hadden meer de intentie om zich te laten testen op soa dan deelnemers die dachten dat mensen uit hun omgeving het soa-testen minder of niet wenselijk achtten (β= .32, t= 3.35, p=.001), terwijl de neiging om zich te conformeren aan de mening van deze mensen geen invloed had op de gedragsintentie ten aanzien van het soa-testen (β= - .06, t= -6.24, p=.534).

De exploratieve analyse om de rol van leeftijdsstigma op de samenhang tussen het kennisniveau over soa’s en de gedragsintentie ten aanzien van soa-testen te onderzoeken kon niet worden uitgevoerd. Er bestond immers geen samenhang tussen de variabelen kennis en

(23)

4.Discussie

In de huidige studie werd onderzocht welke determinanten een rol spelen bij het testgedrag op soa onder Nederlandse ouderen van 50 tot en met 64 jaar oud. Tegen de verwachting in blijken de

kenniscomponenten symptomen van soa’s, gevolgen van soa’s, soa-testlocaties en de procedure van de soa-test geen rol te spelen bij het testgedrag op soa. Een laag kennisniveau over de symptomen en gevolgen van soa’s hangt niet samen met een lagere intentie om zich te laten testen op soa. Een hoog kennisniveau over de soa-testlocaties en de procedure van de soa-test hangt niet samen met een hogere intentie om zich te laten testen op soa. Tegen de verwachting in blijkt ook dat deze vier

kenniscomponenten geen voorspellers zijn voor het testgedrag op soa. Uit de exploratieve analyses is gebleken dat de subjectieve norm een voorspeller is voor het testgedrag op soa. Ouderen die denken dat mensen uit hun omgeving het soa-testen wenselijk achten zijn eerder geneigd zich te laten testen op soa dan ouderen die denken dat mensen uit hun omgeving het soa-testen minder of niet wenselijk achten. Daarbij blijkt de mate waarin men zich wil conformeren aan de opvattingen van deze mensen geen rol te spelen. Tenslotte is uit de exploratieve analyses gebleken dat opleidingsniveau een voorspeller is voor het testgedrag op soa. Ouderen met een hoog opleidingsniveau hebben meer de intentie om zich te laten testen op soa dan ouderen met een laag opleidingsniveau.

Dat de subjectieve norm positief samenhangt met het testgedrag op soa is in lijn met de resultaten uit onderzoeken onder hoog-risicogroepen (Gu, Lau & Tsui, 2011). Door aan de

waargenomen verwachtingen van mensen uit de omgeving te voldoen, kan men het idee krijgen te worden geaccepteerd door zijn/haar omgeving (Stangor, 2015). Dit werkt belonend. Mensen zijn sociale wezens en willen geaccepteerd worden door (voor hen belangrijke) anderen (Maslow 1943, aangehaald in Albas & Wijsman, 2009). Wanneer men niet aan de waargenomen verwachtingen van mensen uit de omgeving voldoet, kan men het idee krijgen dat hij/zij wordt gestraft door deze mensen. In de huidige studie is specifieker gebleken dat alleen de component normative beliefs een rol speelt bij het testgedrag op soa onder ouderen.

(24)

Eerder onderzoek bevestigd dat de subjectieve norm beter voorspeld wordt door alleen de component normative beliefs, dan zowel de componenten normative beliefs en motivation to comply samen (Bud, North & Spencer, 1984; Kakoko, Astrom, Lugoe & Lie, 2006). Tevens is ook in de huidige studie gebleken dat ouderen met een hoog opleidingsniveau meer de intentie hebben om zich te laten testen op soa dan ouderen met een laag opleidingsniveau. Veelal hebben mensen met een hoog

opleidingsniveau meer kennis over soa’s (Van der Poel & Boon, 2007). Een hoog kennisniveau over soa’s wordt in verband gebracht met een hogere intentie om zich te laten testen op soa (Kellerman et al., 2002; Morton, Kim & Treise, 2005).

Dat de hypothesen niet door de huidige studie worden ondersteund is onverwacht.

Onderzoeken onder hoog-risicogroepen laten zien dat de kenniscomponenten symptomen van soa’s, gevolgen van soa’s, soa-testlocaties en de procedure van de soa-test een rol spelen bij het testgedrag op soa. Een mogelijke verklaring is dat ouderen, in tegenstelling tot de hoog-risicogroepen, bij de keuze om zich te laten testen op soa laten leiden door heuristieken in plaats van de feiten over soa’s. Onder de hoog-risicogroepen zijn de incorrecte denkbeelden over soa’s veelal ontkracht door middel van interventies (Ward, Disch, Levy & Schensul, 2004). In Nederland zijn er weinig tot geen

interventies op het gebied van soa gericht op ouderen, waardoor (onbewust) de incorrecte denkbeelden over soa’s onder ouderen kunnen worden bevestigd. Ouderen kunnen dan denken dat soa’s weinig tot niet voorkomen in hun doelgroep. Eerder onderzoek bevestigd dat ouderen zich laten leiden door heuristieken, zoals de leeftijdsstigma (Ward et al., 2004). In de huidige studie is getracht

leeftijdsstigma te meten. De vragen om leeftijdsstigma te meten hingen echter niet voldoende met elkaar en het construct samen. Hierdoor zijn een aantal vragen uit het construct leeftijdsstigma niet meegenomen in het onderzoek, waardoor leeftijdsstigma uiteindelijk door middel van twee vragen is gemeten. Deze vragen hadden beide betrekking op het stereotype ‘Leeftijd is een voorspeller voor het hebben van seksuele kennis’. Leeftijdsstigma is een breed construct, want onder dit construct vallen meerdere uiteenlopende stereotypen. De huidige studie heeft slechts een deel van het construct leeftijdsstigma gemeten, waardoor het construct leeftijdsstigma niet correct is gemeten.

(25)

Het is mogelijk dat er daarom geen samenhang is gevonden tussen leeftijdsstigma en het testgedrag op soa.

Daarnaast is in de huidige studie onverwacht dat er geen positieve samenhang bestaat tussen risicoperceptie ten aanzien van soa’s en het testgedrag op soa. Echter, eerdere onderzoeken onder ouderen laten hierover geen eenduidige resultaten zien. Er zijn zowel onderzoeken die een samenhang tussen deze determinanten laten zien als onderzoeken die geen samenhang tussen deze determinanten laten zien (Maes & Louis, 2003; Akers, Bernstein, Henderson, Doyle & Corbie-Smith, 2007;

Driemeier et al., 2012; Olivi, Santana & Mathias, 2008). In lijn met de onderzoeken die geen samenhang vonden tussen deze determinanten, laat de huidige studie zien dat ouderen een hoge risicoperceptie ten aanzien van soa’s hebben en weinig de intentie hebben om zich te laten testen op soa. In de tijd van het onderzoek van Driemeier et al. (2012) voerden de overheid interventies op het gebied van soa onder ouderen. Dit zagen Driemeier et al. (2012) als een mogelijke verklaring voor de hoge risicoperceptie ten aanzien van soa’s onder ouderen. In Nederland zijn er weinig tot geen interventies op het gebied van soa onder ouderen. Wel is recent in het nieuws geweest dat soa’s vaker voorkomen onder ouderen, waardoor ouderen in Nederland zich wellicht vatbaarder zijn gaan achten voor het oplopen van een soa (Van Bergen, 2014). Het is ook mogelijk dat de vragen om de

determinant risicoperceptie te meten in de huidige studie te algemeen zijn gesteld. In de huidige studie blijkt dat ouderen kennis hebben over de componenten bescherming tegen soa’s en de gevolgen van soa’s. Het is daardoor aannemelijk dat ouderen aangegeven dat zij een soa kunnen oplopen als zij zonder condoom seks hebben en dat het hebben van een soa als verschrikkelijk wordt ervaren. Het is mogelijk dat er geen samenhang bestaat tussen risicoperceptie en gedragsintentie ten aanzien van het soa-testen, omdat in het onderzoek met name ouderen met een partner hebben deelgenomen. Ouderen met een partner vinden het niet nodig om zich te laten testen op soa, omdat zij veelal seksuele

activiteiten ondernemen met één persoon (Prohaska et al., 1990). Tevens is het mogelijk dat andere determinanten invloed uitoefenen op de samenhang tussen risicoperceptie en de gedragsintentie ten aanzien van soa-testen, zoals de determinant (angst voor) stigma.

(26)

Ouderen die denken dat zij een soa hebben, durven zich wellicht niet te laten testen op soa’s uit (angst voor) de soa-stigma. De omgeving van de ouderen, met name de hulpverleners, vormen een barrière bij het testgedrag op soa. Hulpverleners staan niet open voor ouderen met een soa en kunnen een negatieve attitude tonen (Emlet, 2007).

In de huidige studie zijn bepaalde subgroepen ondervertegenwoordigd, zoals de groepen singles en homoseksuelen. Homoseksuelen en singles tonen vaker risicovol seksueel gedrag dan heteroseksuelen en mensen met een vaste partner (Xu et al., 2001.). Hierdoor is het mogelijk dat resultaten in de huidige studie worden onderschat en/of overschat. Ook is de studie niet representatief voor de gehele groep ouderen. Om uitspraken te kunnen doen over ouderen is het van belang dat alle subgroepen aanwezig zijn binnen de groep ouderen. Tevens kan een homogene groep voor een minder grote variantie binnen de determinant gedragsintentie ten aanzien van soa-testen zorgen, waardoor de determinanten minder snel een verschil teweeg brengen op de determinant gedragsintentie ten aanzien van soa-testen. In een vervolgonderzoek is het van belang dat alle subgroepen in de groep ouderen gelijkwaardig zijn verdeeld, zodat het onderzoek kan worden gegeneraliseerd naar de volledige groep ouderen. Dit kan worden gedaan door een grotere steekproef te nemen en/of een andere

onderzoeksmethode toe te passen. Het is mogelijk dat de onderzoeksmethode in de huidige studie heeft geleid tot selectieve uitval. 29.5% van de ouderen die hebben deelgenomen aan de huidige studie zijn gestopt tijdens het onderzoek. Wel is het uitvalpercentage acceptabel in vergelijking met de steekproefomvang. Het is ook mogelijk dat ouderen met het invullen van de vragenlijst zijn gestopt, omdat het onderwerp te gevoelig was of/en de vragenlijst te lang was.

In de huidige studie is zelf gerapporteerd gedrag gemeten, niet het daadwerkelijke gedrag. De gedragsintentie ten aanzien van soa-testen leidt niet per definitie tot het uitvoeren van het gedrag (Maio & Haddock, 2009). Zowel interne als externe signalen kunnen er uiteindelijk voor zorgen dat het gewenste gedrag niet wordt vertoond. Bij ouderen kan bijvoorbeeld schaamte (intern signaal) en de attitude van de hulpverleners (extern signaal) ervoor zorgen dat zij zich niet laten testen op soa (Emlet 2007; Sankar, Nevedal, Neufeld, Berry & Luborksy, 2011).

(27)

Het daadwerkelijk testgedrag op soa is moeilijk te meten in verband met privacy van de ouderen. Desondanks is de Theory of Planned behavior een veelgebruikt en geaccepteerd model om het gedrag van mensen te voorspellen. De determinanten attitude, subjectieve norm en waargenomen

gedragscontrole blijken goede voorspellers te zijn voor gedragsintentie (Gu, Lau & Tsui, 2011). Gedragsintentie blijkt een hoge voorspellende waarde te hebben voor gedrag (Sheeran, 2002).

De huidige studie heeft twee voorspellers voor het testgedrag op soa onder ouderen

vastgesteld. Deze voorspellers verklaren slechts een deel van het testgedrag op soa. Wellicht spelen andere determinanten ook een rol bij het testgedrag op soa onder ouderen. Vervolgonderzoek zal dit moeten vaststellen. In vervolgonderzoek kan men determinanten uit andere gedrag verklarende modellen meenemen, waaronder de overige determinanten van het Health Belief Model. Men kan dan ook rekening houden met mogelijke interactie-effecten tussen determinanten. Het doen van

vervolgonderzoek wordt aangeraden, omdat er dan beter inzicht wordt verkregen in de werking van de determinanten op het testgedrag op soa onder ouderen. Psychologen krijgen dan meer kennis over hoe het testgedrag op soa onder ouderen effectief kan worden veranderd. Als het testgedrag op soa onder ouderen effectief wordt veranderd, laten ouderen zich vroegtijdig testen op soa. Hierdoor wordt het welzijn van de ouderen verhoogd.

Op basis van de huidige studie kan men veronderstellen dat een mogelijke interventie kan worden gericht op de determinanten opleidingsniveau en normative beliefs. Rekening houdend dat psychologen hoogstwaarschijnlijk de werking van meerdere determinanten zullen moeten veranderen om het testgedrag op soa onder ouderen effectief te kunnen veranderen. Een mogelijke interventie kan volgens de huidige studie het beste worden gericht op de laagopgeleiden. Ouderen kunnen hun normative beliefs veranderen door de focus te verleggen naar de waargenomen meningen van andere mensen in hun omgeving (Stangor, 2015). Ouderen kunnen ook objectieve informatie gaan

verzamelen over hoe de mening van de betreffende mensen over soa-testen daadwerkelijk is (Stangor, 2015). Tenslotte kunnen ouderen hun motivatie om aan iemands verwachtingen te voldoen veranderen (Stangor, 2015).

(28)

Psychologen kunnen de subjectieve norm bij ouderen veranderen met behulp van bijvoorbeeld de strategie mass media role-modeling (Bartholomew et al., 2011). Dit houdt in dat de media

(rol)modellen inzet die zich laten testen op soa. Er zijn een aantal voorwaarden verbonden aan het gebruik van deze strategie (Bartholomew et al., 2011). Ouderen moeten zich kunnen identificeren met het model. Het model zal dan ook een oudere moeten zijn. Ook kunnen er meerdere modellen worden ingezet, zoals heteroseksuele- en homoseksuele ouderen, waardoor elke oudere zich kan identificeren met een model. Daarnaast moet het model uitvoerbare (sub)vaardigheden demonstreren, een beloning ontvangen voor het gedrag en geloofwaardig zijn (Bartholomew et al., 2011). Een beloning kan gericht zijn op een aspect van het welzijn. Bijvoorbeeld dat een model voorkomt dat hij/zij (psychische of fysieke) pijn ervaart door een soa.

5.Literatuurlijst

Akers, A., Bernstein, L., Henderson, S., Doyle, J., & Corbie-Smith, G. (2007). Factors associated with lack of interest in hiv testing in older at-risk women. Journal of Womens Health, 16(6), 842-858.

Albas, G., & Wijsman, E. (2009). Gedrag in organisaties. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.

Ballal, S. (2006). Who says e-romance is dead?. Business Week, 17, 12.

Bartholomew, L.K., Parcel, G.S., Kok, G., Gottlieb, N.H., & Fernandez, M.E. (2011). Planning health promotion programs. San Francisco: Jossey-Bass.

Berger, B.E., Ferrans, C.E., & Lashley, F.R. (2001). Measuring stigma in people with hiv:

Psychometric assessment of the hiv stigma scale. Research in Nursing & Health, 24(6), 518-529.

Bud, R., North, D., & Spencer. C. (1984). Understanding seat-belt use: A test of Bentler and Speckart’s extension of the ‘theory of reasoned action’. European Journal of Social Psychology, 14, 69-77.

(29)

Calvert, H.M. (2003). Sexually transmitted diseases other than human immunodefiency virus infection in older adults. Clinical Infectious Diseases, 36(5), 609-614.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012). Mannen bij scheiding steeds ouder. Opgehaald 10 mei 2015, van http://www.cbs.nl/nl NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/

archief/2012/2012-3701-wm.htm.

Crisologo, S., Campbell, M.H., & Forte, J.A. (1996). Social work aids and the elderly: Current knowledge and practice. Journal of Gerontological Social Work, 26(1-2), 49-70.

Davis, R.B., Duncan, L., Turner, L.W., & Young, M. (2001). Perceptions of human immunodeficiency virus and sexually transmitted disease risk among low-income adults: A pilot study. Applied Nursing Research, 14(2), 105-109.

Driemeier, M., Andrade, S.M.O., Pontes, E.R.J.C., Paniago, A.M.M., & Cunha, R.V.D. (2012). Vulnerability to aids among the elderly in an urban center in central Brazil. Clinics, 67(1), 19-25.

Emlet, C.A. (2006). You’re awfully old to have this disease: Experiences of stigma and ageism in adults 50 years and older living with hiv/aids. The Gerontologist, 46, 781-790.

Emlet, C.A. (2007). Experiences of stigma in older adults living with hiv/aids: A mixed-methods analysis. AIDS Patient Care and STDs, 21(10), 740-752.

Fletcher, C.V. (1995). Sexually transmitted viral diseases in the elderly. Journal of Geriatric Drug Therapy, 10(2), 53-79.

Gu, J., Lau, J.T.F., & Tsui, H. (2011). Psychological factors in association with uptake of voluntary counseling and testing for hiv among men who have sex with men in Hong Kong. Public Health, 25(5), 275-282.

Hoogland, A. (z.j.). Een soa kijkt niet naar leeftijd. Opgehaald 14 mei 2015, van

http://annemiekehoogland.nl/wp-content/uploads/2013/11/Een-soa-kijkt-niet-naar-leeftijd.pdf. Kakoko, D.C., Astrom, A.N., Lugoe, W.L., & Lie, G.T. (2006). Predicting intended use of voluntary

hiv counselling and testing services among Tanzanian teachers using the theory of planned behavior. Social Science & Medicine, 63(4), 991-999.

(30)

Kellerman, S.E., Lehman, J.S., Lansky, A., Stevens, M.R., Hecht, F.M., Bindman, A.B., & Wortley, P.M. (2002). HIV testing within at-risk populations in the united states and reasons for seeking or avoiding hiv testing. JAIDS-Journal of Acquired Immune Deficiency Syndromes, 31(2), 202-210.

Lekalakala-Mokgele, E. (2014). Understanding of the risk of hiv infection among the elderly in Ga-Rankuwa, South Africa. Sahara-J, 11(1), 67-75.

Levy-Dweck, S. (2008). HIV/aids fifty and older. Journal of Gerontological Social Work, 46(2), 37-50.

Lindau, S.T., Schumm, L.P., Laumann, E.O., Levinson, W., O’muircheartaigh, C.A., & Waite, L.J. (2007). A study of sexuality and health among older adults in the United States. The New England Journal of Medicine, 357(8), 762-774.

Loketgezondleven. (z.j.). Cijfers en feiten seksuele gezondheid. Opgehaald 20 juli 2015, van https://www.loketgezondleven.nl/gezonde-gemeente/seksuele-gezondheid/cijfers-en-feiten-seksuele-gezondheid.

London, A.S., & Robles, A. (2000). The co-occurrence of correct and incorrect hiv transmission knowledge and peceived risk for hiv among women of childbearing age in El Salvador. Social Science and Medicine, 51(8), 1267-1278.

Long, N. (1998). Broken down by age and sex- exploring ways we approach the elderly consumer. Journal of the Market Research Society, 40(2), 73-92.

Maes, C., & Louis, M. (2003). Knowlegde of aids, perceived risk of aids, and at-risk sexual behaviors among older adults. Journal of the American Academy of Nurse Practitioners, 15(11), 509-516.

Maio, G.R., & Haddock, G. (2009). The psychology of attitudes and attitude change. London: SAGE Publications ltd.

Mievies, M. (2013). Daarom maakt 50-plus een opmars in online dating. Opgehaald 15 juli 2015, van http://www.seniorennet.nl/Magazine/artikel/46/opmars-in-online-dating.

(31)

Moore, E.W., & Smith, W.E. (2012). What college students do not know: Where are the gaps in sexual health knowledge? Journal of American College Health, 60(6), 436-442.

Morton, C.R., Kim, H., & Treise, D. (2011). Safe sex after 50 and mature women’s beliefs of sexual health. Journal of Consumer Affairs, 45(3), 373-390.

Muula, A.S. (2008). HIV infection and aids among young women in south africa. Croatian Medical Journal, 49(3), 423-435.

Nakagawa, F., Lodwick, R.K., Smith, C.J., Smith, R., Cambiano, V., Lundgren, J.D., Delpech, V., & Philips, A.N. (2012). Projected life expectancy of people with hiv according to timing of diagnosis. aids, 26(3), 335-343.

Olivi, M., Santana, R.G., & Mathias, T.D.F. (2008). Behavior, knowledge and perception of risks about sexually transmitted diseases in a group of people over 50 years old. Revista Latino-Americana de Enfermagem, 16(4), 679-685.

Onen, N., Shacham, E., Stamm, K., & Overton, E.T. (2010). Comparisons of sexual behaviors and std prevalence among older and younger individuals with hiv infection. AIDS Care, 22(6), 711-717.

Power, L., Bell, M., & Freemantle, I. (2010). A national study of ageing and hiv (50 plus). Opgehaald 16 mei, van http://www.jrf.org.uk/sites/files/jrf/living-with-HIV-full.pdf.

Prohaska, T.R., Albrecht, G., Levy, J.A., Sugrue, N., & Kim, J.H. (1990). Determinants of self-perceived risk for aids. The Journal of Health and Social Behavior, 31(4), 384-394. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2014). Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.

Risicoperceptie. (z.j.). In

Encyclo

Online Encyclopedia. Opgehaald 29 juli 2015, van http://www.encyclo.nl/begrip/risicoperceptie.

Sankar, A., Nevdal, A., Neufeld, S., Berry, R., & Luborsky, M. (2011). What do we know about older adults and hiv? a review of social and behavioral literature. Aids Care, 23(10), 1187-1207.

(32)

Sensoa. (z.j.). Cd4-cellen en hiv. Opgehaald 17 mei 2015, van

http://www.levenmethiv.be/medisch/hiv-infectie/cd4-cellen-en-hiv.

Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review. European Review of Social Psychology, 12(1), 1-36.

SOAIDS. (z.j.). Serie soa: syfilis. Opgehaald 10 juli 2015, van https://www.soaaids.nl/nl/serie-soa-syfilis.

Stangor, C. (2015). Principles of social psychology. Opgehaald 8 augustus 2015, van http://catalog.flatworldknowledge.com/bookhub/2105?e=stangorsocial_1.0-ch05#stangorsocial_1.0-ch00about.

Stichting HIV Monitoring. (2014). Monitoringrapport 2014. Humaan immuundeficientievirus (HIV) infectie in Nederland. Opgehaald 21 mei 2015, van http://www.hiv- monitoring.nl/files/3114/ 1622/6048/Nederlandse_samenvatting_Monitoring_Report_2014.pdf.

Tilburg University (z.j.). Schaalscores. Opgehaald 19 mei 2015, van

https://www.tilburguniversity.edu/nl/studenten/vaardigheden/spsshelpdesk/edesk/factoran/. Van Bergen, J.E.A.M. (2014). Ouderen een nieuwe risicogroep voor soa?. Opgehaald 14 mei 2015,

van http://www.seksoa.nl/artikelen/ouderen-een-nieuwe-risicogroep-voor-soa/.

Van der Poel, A., & Boon, B. (2006). Swingers en hepatitis b: Onderzoek naar seksueel risicogedrag van swingers en kansen voor hepatitis b preventie. Rotterdam: IVO.

Van der Pligt, J., & Vliek, M. (2014). Overreden en verleiden: De psychologie van beïnvloeding. Amsterdam: Pearson Benelux.

Vijftig Plusplein. (z.j.). Meer ouderen met soa. Opgehaald 15 mei 2015, van http://www.50plusplein.nl/Gezondheid/art/15897/meer-ouderen-met-soa.

Ward, E.G., Disch, W.B., Levy, J.A., & Schensul, J.J. (2004). Perception of hiv/aids risk among urban, low-income senior-housing residents. AIDS Education and Prevention, 16(6), 571-588. Williams, E., & Donnelly, J. (2002). Older americans and aids: Some guidelines for prevention. Social

(33)

Xu, F., Schillinger, J., Aubin, M., Louis, M., & Markowitz, L. (2001). Sexually transmitted diseases of older persons in Washington State. Sexually Transmitted Diseases, 28(5), 287-291.

(34)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De genoemde nuttigheden van service oriented architectuur, in het Nederlands gewoon service georiënteerde architectuur genaamd, is meer algemeen voor elk bedrijf of

Although the system still lacks of some other important features of living systems, like compartmentalization and metabolism, an important step in the creation of

The existence of multi-production pathways in bio-re finery supply chains (BRSC) raises some concerns such as the best- performance route selection and design, in fluenced by

Vind een basis van deze twee deelruimten, en bepaal hun dimensie3. (c) Bepaal de matrix van

Specifically, this document focusses on recommendations aimed at increasing public officials’ willingness to participate with citizens (Voice and Exit), reduce citizens’ non- use

In this study we found no significant differences between intermittent and continuous first- and second-line chemo- therapy for changes from baseline of both physical and mental

The purpose of this study was to research the effects of different levels of verbal anchoring on the recognition &amp; appreciation of logos of non-profit organizations, as well as

For the analyses of compliance and persistence, we made three assumptions; (1) intake of the medication by patients was done in accordance with the issued prescription, in terms