• No results found

Voldoe jij aan de norm? : een experimenteel onderzoek over het effect van informatie over sociale normen op de mate van beweging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voldoe jij aan de norm? : een experimenteel onderzoek over het effect van informatie over sociale normen op de mate van beweging"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voldoe jij aan de norm?

Een experimenteel onderzoek over het effect van informatie over sociale normen

op de mate van beweging.

Max Smit 10649247

Begeleider: Dr. Aart Velthuijsen

Afstudeerproject Persuasieve Communicatie Bachelor Communicatiewetenschap

06-06-2016

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek wordt gekeken of het geven van informatie over verschillende sociale normen invloed heeft op de mate van beweging en wat deze invloed precies inhoudt. Het experiment om dit te onderzoeken is online uitgevoerd onder Nederlanders van 18 tot en met 65 jaar. Voordat de vragenlijst werd ingevuld, kregen de participanten een informatieve tekst over obesitas en beweging te zien. De ene tekst werd afgesloten met een injunctieve norm, de andere met een descriptieve norm. Op die manier ontstonden er twee condities. Na het

invullen van de vragenlijst werd de participanten gevraagd de komende week bij te houden hoeveel minuten per dag zij zouden bewegen.

Hierna zijn de hypothesen getoetst door het uitvoeren van verschillende analyses. Hieruit is gebleken dat de sociale normen geen significant effect hebben op de attitude ten aanzien van beweging en de mate van beweging. Daarnaast had de attitude ook geen invloed op de intentie tot voldoende beweging. De waargenomen gedragscontrole had wel een significant effect op de intentie tot voldoende beweging. Tot slot was er ook een positief verband tussen de intentie en de mate van beweging. Hoe hoger de intentie tot voldoende beweging, hoe meer iemand bewoog.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Theoretisch kader 6

2.1 Toelichting van concepten 6

2.2 Theory of Planned Behaviour 7

3. Methode 11 3.1 Design 11 3.2 Participanten 11 3.3 Procedure 12 3.4 Stimulusmateriaal 13 3.5 Vragenlijst 14 3.6 Afhankelijke metingen 16 3.7 Data-analyseplan 16 4. Resultaten 18 5. Discussie 20 6. Referenties 25 7. Bijlagen 28

(4)

4

Inleiding

Iedereen is het beeld wel een keer tegengekomen op vakantie, op televisie, op het internet. Een dikke Amerikaanse vrouw, gehuld in een iets te strakke legging waar alle porties friet en blikjes cola iets te goed in te zien zijn. Ze stapt de bus in, om een halte verderop weer uit te stappen. Ondanks haar zwaarlijvigheid vertikt ze het om dit kleine stukje te lopen of fietsen. Hoewel dit beeld wellicht vooral bij Amerikanen wordt verwacht, is dit in Nederland ook de keiharde realiteit. Ook in Nederland stijgt het aantal obesitaspatiënten namelijk nog elk jaar. In 1990 was het percentage van mensen van twintig jaar of ouder met obesitas volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek nog 6,2%. In 2000 was dit percentage al gestegen naar 9,7% en in 2014 zelfs naar 13,6%. In 24 jaar tijd is het aantal mensen met obesitas van twintig jaar of ouder dus meer dan verdubbeld (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016).

Obesitas wordt vaak gedefinieerd als een toestand van abnormale of overmatige vetophoping in vetweefsel, in een mate waardoor de gezondheid kan worden aangetast. Om te meten of iemand obesitas heeft, wordt gekeken naar het BMI (Body Mass Index). Dit kan worden berekend door het gewicht van een persoon in kilo’s te delen door de lichaamslengte (in meters) in het kwadraat. Wanneer dit BMI uitkomt op 30 of hoger, is er sprake van obesitas (World Health Organization, 2000).

Hoewel bij obesitas vaak wordt gedacht aan een gebrek aan gezond eten (Moore & Diez Roux, 2006), heeft ook het gebrek aan voldoende beweging een groot aandeel in het stijgende aantal obesitas-patiënten. De norm van voldoende beweging is volgens het Nederlands

Instituut voor Sport en Bewegen is minimaal dertig minuten per dag (Nederlands Instituut

voor Sport en Bewegen, z.j.). Ook Amerikaanse gezondheidsinstituten als Centers for Disease

Control en de American College of Sports Medicine stellen 30 minuten bewegen als minimale

norm voor volwassenen (Gordon-Larsen, Nelson, & Popkin, 2004). Het is echter niet vanzelfsprekend dat iedereen aan deze norm voldoet.

’Ik heb altijd al een hekel gehad aan sporten’ is er één. ’Een abonnement bij een

sportvereniging is wel erg duur’ komt ook vaak voor. En wat te denken van ’Ik heb een te drukke agenda’? Het is een kleine greep uit het smoezenboek van de Nederlander die

eigenlijk geen zin heeft om te gaan sporten. Het lijkt wel of er meer redenen zijn om niet te sporten dan om wel te sporten. Wat men echter vaak vergeet, is dat bewegen niet synoniem is

(5)

5 aan sporten. Zo zijn fietsen naar de supermarkt, een stuk wandelen en dansen ook vormen van beweging. Het gaat dus niet alleen om beweging in de vorm van (georganiseerde) sport. Om mensen aan het bewegen te krijgen, zullen ze op een of andere manier beïnvloed moeten worden. Er zijn verschillende manieren om mensen te beïnvloeden. In dit onderzoek zal worden gekeken naar informationele beïnvloeding en normatieve beïnvloeding.

Informationele beïnvloeding doet zich voor wanneer iemand instemt met de woorden, mening of daden van iemand anders als geldig bewijs voor de werkelijkheid (Price, Nir, & Cappella, 2006). Normatieve beïnvloeding houdt in dat iemand gemotiveerd is tot een bepaalde

handeling door de wens te voldoen aan de verwachtingen van anderen. Men wil aan deze verwachtingen voldoen, omdat hier ofwel een beloning uit voort kan vloeien (beter zelfbeeld of een gevoel van sociale goedkeuring) of negatieve consequenties wanneer niet aan de verwachtingen wordt voldaan (vervreemding of sociaal isolement) (Price et al., 2006). Omdat normatieve sociale beïnvloeding binnen groepen in interacties tussen groepsleden plaatsvindt, kijken communicatiewetenschappers naar sociale normen.

Bij informatie over sociale normen, onderscheidt men twee vormen: descriptieve normen en

injunctieve normen. Een descriptieve norm laat zien wat voor gedrag anderen vertonen,

injunctieve normen laten zien hoe iemand zich volgens anderen zou moeten gedragen (Stok, De Ridder, De Vet, & De Wit, 2014a).

De informationele sociale beïnvloeding zou direct effect kunnen hebben op het gedrag van mensen, maar meestal is dit effect indirect, via factoren als attitude en waargenomen gedragscontrole. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

RQ: Hoe beïnvloedt informatie over sociale normen met betrekking tot voldoende beweging

de attitude ten aanzien van voldoende beweging en de mate van voldoende beweging en welke rol spelen waargenomen gedragscontrole en intentie in deze relatie?

Dit onderzoek is relevant voor de overheid en organisaties die zich richten op voorlichting over en preventie van obesitas. Het zal namelijk aantonen welke benadering het meeste invloed heeft op het gedrag van mensen. Het is belangrijk om mensen goed voor te lichten over de gevaren van obesitas, omdat het bijvoorbeeld kan leiden tot een verhoogde kans op het krijgen van kanker (Giovannucci, Ascherio, Rimm, Colditz, Stampfer, & Willett, 1995) en diabetes (Resnick, Valsania, Halter, & Lin, 2000). Omdat de relatie tussen informationele beïnvloeding in combinatie met de verschillende sociale normen en de mate van voldoende

(6)

6 beweging nog niet op deze manier is onderzocht, is dit ook een wetenschappelijk relevant onderzoek.

Theoretisch kader

Figuur 1. Conceptueel Model

In bovenstaand conceptueel model worden de relaties weergegeven die verwacht worden tijdens dit onderzoek. Hier is te zien dat wordt verwacht dat de informatie over sociale normen invloed zal hebben op de mate van beweging. Dit zal gaan via twee andere factoren, namelijk attitude ten aanzien van voldoende beweging en intentie tot voldoende beweging. Ook wordt verwacht dat de waargenomen gedragscontrole nog van invloed is. In dit theoretisch kader zullen alle concepten en verwachte relaties nader worden uitgelegd.

Toelichting concepten

Informationele beïnvloeding

Informationele beïnvloeding wordt door Price et al. (2006) gedefinieerd als het verkrijgen van informatie, in de vorm van woorden, meningen of daden en de geïnformeerde dit accepteert als geldig bewijs voor de werkelijkheid. Simpel gezegd houdt dit dus in dat, wanneer iemand informatie over een bepaald onderwerp krijgt, dit voor waarheid aanneemt en wellicht ook zijn of haar gedrag hierdoor aanpast. In deze studie wordt onderzocht of de gegeven

informatie, aangevuld door verschillende sociale normen, ervoor zorgt dat mensen meer gaan bewegen.

Sociale normen

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van een informatieve tekst, aangevuld met verschillende sociale normen, op de attitude ten aanzien van voldoende beweging en uiteindelijk de mate van voldoende beweging van de participanten. Sociale normen worden

(7)

7 door Stok et al. (2014a) gedefinieerd als regels die gelden binnen een groep met betrekking tot aanvaardbaar gedrag, waarden en overtuigingen van de leden van deze groep. Binnen deze sociale normen worden twee vormen onderscheiden: de descriptieve norm en de injunctieve

norm. Descriptieve normen beschrijven het gedrag van anderen. Dit geeft een indicatie wat

normaal is om te doen in een bepaalde situatie. Injunctieve normen schrijven bepaald gedrag voor, dus het laat zien wat gewenst gedrag is en hoe anderen vinden dat iemand zich in een bepaalde situatie zou moeten gedragen. Simpel gezegd: de descriptieve norm laat zien wat anderen doen, de injunctieve norm laat zien wat iemand volgens anderen zou moeten doen. In ditzelfde onderzoek wordt gekeken of informatie, aangevuld door de verschillende sociale normen, invloed heeft op gedrag. Zij hebben gekeken naar de invloed hiervan op het eten van fruit.

In deze studie wordt gekeken naar de invloed van een informatieve tekst, aangevuld met de verschillende sociale normen, op het gedrag van mensen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de descriptieve norm effectiever is dan de injunctieve norm (Cialdini, Reno, & Kallgrenn, 1990). Ook het onderzoek van Stok et al. (2014a) stelt dat de descriptieve norm effectiever is dan de injunctieve norm. Op basis hiervan is de eerste hypothese opgesteld:

H1: De descriptieve norm heeft een positiever effect op de mate van beweging dan de

injunctieve norm.

Theory of Planned Behaviour

Een van de meest bekende theorieën die gedrag voorspelt, is de Theory of Planned Behaviour (TPB) (Ajzen, 1991). Met deze theorie kan gedrag beter worden begrepen, kan gedrag worden voorspeld en kan gedrag worden veranderd. Dit gaat via een aantal factoren. Zo gaat

voorafgaand aan het gedrag volgens deze theorie een gedragsintentie. Die gedragsintentie wordt op zijn beurt weer voorspeld door drie factoren: attitude, subjectieve norm en

waargenomen gedragscontrole. In deze studie worden attitude, waargenomen gedragscontrole, intentie en het uiteindelijke gedrag meegenomen.

De subjectieve norm is normaal gesproken ook een factor die gedragsintentie voorspelt. Een subjectieve norm is wat men denkt dat anderen vinden van het gedrag dat ze uitvoeren. Deze factor is niet meegenomen in deze studie. Armitage en Connor (2001) hebben namelijk onderzocht of de verschillende factoren in de TPB ook daadwerkelijk goede voorspellers zijn

(8)

8 voor de gedragsintentie, wat dus voorafgaat aan het daadwerkelijke gedrag. Uit het

onderzoek, waarin 185 onafhankelijke onderzoeken zijn geanalyseerd, bleek dat de

subjectieve norm een zwakke voorspeller is van de intentie. Dit is de reden dat de subjectieve norm in dit onderzoek dus buiten beschouwing gelaten wordt.

Attitude

Een van de factoren die voorafgaat aan de gedragsintentie en het uiteindelijke gedrag is de attitude ten aanzien van het gedrag. Met attitude wordt bedoeld hoe een persoon over bepaald gedrag denkt. Uit het onderzoek van Stok et al. (2014a) bleek dat een descriptieve norm kan zorgen voor een positieve attitude ten aanzien van het gedrag. Dat wil zeggen dat, wanneer iemand ziet dat een sociaal relevante groep bepaald gedrag vertoont, die persoon een positievere attitude krijgt ten aanzien van dit gedrag. Voorwaarde hiervoor is wel dat deze persoon tot dezelfde sociale groep behoort, of zich tenminste met deze groep kan

identificeren.

Ook in een ander onderzoek van Stok, Verkooijen, De Ridder, De Wit en De Vet (2014b)is (onder andere) het effect van een descriptieve norm op de attitude onderzocht. Ook hieruit bleek dat het laten zien van een descriptieve norm zorgt voor een positieve attitude, in dit geval ten aanzien van het eten van groente. Daarnaast bleek uit onderzoek van Cialdini, Reno en Kallgrenn (1990) dat de descriptieve norm effectiever is dan de injunctieve norm.

Op basis van deze informatie is de tweede hypothese opgesteld:

H2: Een descriptieve norm zorgt voor een positievere attitude ten aanzien van voldoende

beweging dan een injunctieve norm.

Intentie

Zoals gezegd gaat vooraf aan het uiteindelijke gedrag de gedragsintentie. Dat wil dus zeggen in hoeverre iemand van plan is om bepaald gedrag te vertonen. Rivis en Sheeran (2003) definiëren intentie als de motivatie die iemand heeft om op een bepaalde manier te handelen en in hoeverre deze persoon bereid is er tijd en moeite in te steken om op die manier te handelen. Deze intentie is weer gebaseerd op drie andere factoren, namelijk de attitude ten aanzien van het gedrag, de subjectieve norm (in dit onderzoek dus niet meegenomen) en de

(9)

9 waargenomen gedragscontrole. In dit onderzoek wordt verwacht dat een positievere attitude, die naar verwachting dus beïnvloed zal worden door de informatie over sociale normen, een positief effect zal hebben op de gedragsintentie (intentie op minimaal dertig minuten per dag te bewegen). Dit is tevens de derde hypothese van het onderzoek:

H3: Een positievere attitude zorgt voor een verhoogde intentie tot voldoende beweging.

Waargenomen gedragscontrole

De derde factor die de gedragsintentie voorspelt volgens de TPB is de waargenomen

gedragscontrole. Dit komt voor een groot deel overeen met het begrip ‘eigeneffectiviteit’ uit de Theory of Reasoned Action (Sheppard, Hartwick, & Warshaw, 1988), wat laat zien in hoeverre iemand het vertrouwen heeft in zichzelf om bepaalde gedrag te vertonen. Waargenomen gedragscontrole is net even anders. Hierbij worden ook externe

omstandigheden meegenomen die van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om het gedrag uit te voeren. Het begrip waargenomen gedragscontrole wordt gebruikt in de theory of

planned behaviour. Omdat dit onderzoek grotendeels daarop is gebaseerd, zal ook in dit onderzoek de waargenomen gedragscontrole worden gebruikt.

Lu et al. (2014) hebben de relatie tussen waargenomen gedragscontrole en de intentie tot gedrag onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de waargenomen gedragscontrole inderdaad van invloed is op het gedrag. Zelfs specifiek op het gedrag met betrekking tot beweging. Dus voordat iemand de intentie krijgt om iets te doen of iets ook daadwerkelijk doet, moet er wel sprake zijn van genoeg vertrouwen in eigen kunnen. Iemand moet het vertrouwen hebben dat diegene in staat is het gedrag uit te voeren, zelf controle heeft over het al dan niet uitvoeren van het gedrag en de mogelijkheid hebben om dit te doen. Is dit allemaal het geval, zal de gedragsintentie volgens de TPB omhoog gaan. Dit is dan ook de vierde hypothese van dit onderzoek:

H4: Een verhoogde waargenomen gedragscontrole zorgt voor een verhoogde intentie tot

(10)

10

Gedrag

De laatste stap in de TPB is het uiteindelijke gedrag. Nadat de attitude, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole hebben gezorgd voor een verhoogde gedragsintentie, zal volgens de TPB uiteindelijk bepaald gedrag vertoond worden.

Het gedrag dat in deze studie wordt onderzocht is voldoende beweging. Zoals eerder gezegd is volgens verschillende onderzoeken en instanties (Gordon-Larsen et al., 2004; World Health Organization, 2000) de norm van voldoende beweging minimaal dertig minuten per dag. Dit betekent niet dat iedereen minimaal een half uur per dag moet hardlopen, voetballen of tennissen. Ook met de fiets naar de supermarkt in plaats van met de auto telt als beweging. Dit gedrag zal in deze studie worden gemeten door zelf-rapportage (zie Methode-hoofdstuk). In de review van Armitage en Conner (2001) wordt gezegd dat zelf-rapportage kan zorgen voor subjectiviteit en een niet zo betrouwbare meting van het gedrag. Ondanks dat is het toch een veelgebruikte en geaccepteerde manier van het meten van gedrag. Dat is de reden dat in dit onderzoek ook sprake is van zelf-rapportage om het gedrag te meten. Ook omdat het onmogelijk is om alle participanten een week lang te achtervolgen en op te schrijven hoeveel minuten zij precies bewegen.

Het is niet in alle gevallen zo dat intentie voorafgaat aan het gedrag, zoals in het onderzoek van Stok et al. (2014a), maar verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat intentie wel degelijk voorafgaat aan het gedrag. Daarnaast is de theory of planned behaviour een algemeen geaccepteerde en veelgebruikte theorie. Hierdoor wordt verwacht dat ook in deze studie de verhoogde gedragsintentie zal zorgen voor het uiteindelijke gedrag. Dit is dan ook de vijfde en laatste hypothese:

H5: Een verhoogde intentie tot dertig minuten bewegen per dag zorgt ervoor dat iemand

(11)

11

Methode

Design

Om de invloed van informatie in combinatie met verschillende sociale normen op het gedrag van mensen te onderzoeken, is een experiment uitgevoerd.

Er is hier sprake van een one factorial between subjects design. Dat wil zeggen dat er één onafhankelijke variabele is, namelijk de informatie in combinatie met de verschillende sociale normen. Deze onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd. Hieruit komen twee groepen (condities), namelijk informatie in combinatie met een descriptieve norm en informatie in combinatie met een injunctieve norm.

Tabel 1. Experimenteel design

Participanten

In dit onderzoek worden volwassen Nederlanders van 18 tot en met 65 jaar onderzocht. Er is voor deze doelgroep gekozen, omdat het ethisch gezien lastig is kinderen te onderzoeken. Daarnaast is in cijfers van het CBS (2016) te zien dat het aantal mensen met overgewicht in de groep 20 tot 30 jaar bijna twee keer zo groot is vergeleken met de groepen met mensen onder de 20 jaar. Er is daarom gekozen om mensen te onderzoeken die officieel volwassen zijn (vanaf 18 jaar dus).

Ook is er dus een bovengrens van 65 jaar gesteld. Uit gegevens van het CBS (2016) blijkt dat overgewicht het meest voorkomt rond de leeftijd van 65 jaar, daarna neemt dit weer af. Dit feit, in combinatie met de digitale manier van onderzoeken, heeft ervoor gezorgd dat de bovengrens van dit onderzoek ligt op 65 jaar.

Verder is gekozen om zowel mannen als vrouwen te onderzoeken. Allereerst omdat obesitas een onderwerp is dat van toepassing is op mannen én vrouwen. Obesitas is een algemeen probleem, onafhankelijk het geslacht. Mannen en vrouwen zouden dus allebei aangespoord moeten worden om meer te gaan bewegen, waardoor dit onderzoek op beide geslachten van toepassing is. Daarnaast zou het wel kunnen, hoewel dit niet specifiek verwacht wordt, dat in

Descriptieve norm Injunctieve norm

(12)

12 de uitkomsten van dit onderzoek een verschil tussen mannen en vrouwen blijkt te zijn. Ook daarom is gekozen om zowel mannen als vrouwen te onderzoeken.

De participanten zijn benaderd door de onderzoeker om deel te nemen aan dit onderzoek. Dit is gebeurd middels een brief en persoonlijke benadering.

Uiteindelijk hebben 82 mensen meegedaan met het onderzoek, 40 mannen en 42 vrouwen.

Procedure

Om participanten voor het onderzoek te werven is een brief opgesteld. Deze is verspreid in de wijk van de onderzoeker. In de brief wordt de bewoners gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Er staat in waar het onderzoek over gaat, wat hun rechten zijn (anonimiteit wordt gewaarborgd etc.), waarom ze mee zouden moeten doen met het onderzoek en een QR-code die naar het onderzoek leidt.

Wanneer zij besluiten mee te doen met het onderzoek, kunnen ze een QR-code scannen die hen leidt naar de vragenlijst in Qualtrics. Hier begint het onderzoek. Dit vind dus plaats in hun eigen, natuurlijke omgeving. Er is geen sprake van een gecontroleerde ruimte waar de

participanten zich moeten melden voor het onderzoek.

Allereerst worden de participanten geïnformeerd over het onderzoek. Dit gebeurt aan de hand van een zogeheten informed consent formulier. Er wordt verteld dat het onderzoek gedaan wordt vanuit de Universiteit van Amsterdam, dat de participanten hun deelname aan het onderzoek op elk moment mogen stoppen en dat hun anonimiteit gewaarborgd wordt. Wanneer ook hiermee akkoord wordt gegaan, kan het onderzoek echt beginnen.

Op de eerste pagina van het onderzoek zal het stimulusmateriaal te zien zijn. Dit betreft een informatieve tekst over obesitas, voldoende beweging en de relatie hiertussen. In de ene conditie is aan deze tekst nog een descriptieve norm toegevoegd. In de andere conditie is een injunctieve norm toegevoegd aan de tekst. Na het lezen van de tekst klikt de participant door naar de bijbehorende vragenlijst. In de vragenlijst worden vragen beantwoord over de attitude ten aanzien van beweging, de waargenomen gedragscontrole en de intentie tot voldoende beweging. De vragenlijst wordt afgesloten met enkele demografische vragen over leeftijd en geslacht. Een specifiekere uitleg over het stimulusmateriaal en de vragenlijst wordt gegeven onder de kopjes ‘Stimulusmateriaal’ en ‘Vragenlijst’.

Wanneer de vragenlijst is ingevuld, komt de participant op het volgende scherm. Hierop is, naast een korte debriefing, een link te zien naar een Word-bestand. In het Word-bestand bevindt zich een tabel waar voor de zeven dagen na het invullen van de vragenlijst kan worden bijgehouden hoeveel minuten die persoon op een dag heeft bewogen.

(13)

13 Daarnaast zal in dit bestand ook een rekenhulpje staan, dat kan helpen met het berekenen van het aantal minuten dat iemand bewogen heeft. Dit rekenhulpje is een tabel met hierin de soorten activiteiten waarbij je beweegt, bijvoorbeeld fietsen, lopen of sporten. Per categorie kan de participant het aantal minuten op die dag invullen. Het is makkelijker om per categorie te bedenken hoeveel minuten je dit ongeveer gedaan hebt, dan alles bij elkaar in één keer te bedenken. Het aantal minuten van elke categorie kan vervolgens bij elkaar op worden geteld. Deze uitslag zet de participant in de eerdergenoemde tabel, en kan zo snel en makkelijk een goed overzicht van de week maken. Als de week na het onderzoek voorbij is, wordt de participant gevraagd het overzicht van die week terug te sturen. Op deze manier kan het gedrag vrij goed gemeten worden, zonder dat het de participanten heel veel moeite kost. Ook wordt onder de participanten die het onderzoek helemaal afmaken (dus ook een ingevulde tabel terugsturen), nog een cadeaubon van de Intersport verloot ter waarde van twintig euro. Dit wordt gedaan om de participanten te motiveren om het onderzoek helemaal af te maken. Er is natuurlijk een kans dat participanten geen zin hebben om elke dag iets bij te houden en na een week ook nog weer op te sturen. Om deze kans te verkleinen wordt dus deze bon verloot.

Tien dagen na de start van het onderzoek stuurt de onderzoeker nog een mail naar alle

participanten. Hierin wordt gevraagd om, mits dit nog niet is gedaan, de ingevulde tabel terug te sturen en worden de participanten bedankt voor hun deelname aan het onderzoek. Ook zal hierin worden vermeld of diegene de winnaar is van de Intersport-bon.

Stimulusmateriaal

Om de onafhankelijk variabele ‘Informatie in combinatie met sociale normen’ te manipuleren, is een informatieve tekst samengesteld. Deze tekst begint met algemene informatie over obesitas. Vervolgens wordt verteld wat voldoende beweging hieraan kan veranderen. Na dit algemene deel komt de echte manipulatie. Bij de ene groep volgt nu namelijk een descriptieve norm: ‘’63% van de Nederlandse volwassenen houdt zich aan de norm van 30

minuten bewegen per dag.’’.

Bij de andere groep volgt na het algemene deel een injunctieve norm: ‘Volgens 63% van de

Nederlandse volwassenen zou iedere volwassene minimaal 30 minuten per dag moeten bewegen.’’

(14)

14

Vragenlijst

Om de variabelen ‘Attitude ten aanzien van voldoende beweging’, ‘Waargenomen

gedragscontrole’ en ‘Intentie tot voldoende beweging’ te meten, zal gebruik worden gemaakt van een vragenlijst. De participanten wordt gevraagd de vragenlijst in te vullen. Ze ontvangen een link die ze leidt naar de vragenlijst in Qualtrics. Hier zullen de participanten eerst een inleiding en instructie voor de vragenlijst te zien krijgen. Nadat ze dit hebben gelezen en akkoord zijn gegaan met de informed consent, kunnen ze doorgaan naar de vragenlijst.

Attitude ten aanzien van voldoende beweging

Een van de variabelen in dit onderzoek is de attitude ten aanzien van voldoende beweging. Deze variabele wordt gemeten aan de hand van drie items. Zo wordt de participanten gevraagd of ze dertig minuten bewegen per dag leuk of niet leuk vinden, of ze het goed of slecht vinden en of ze het nuttig of nutteloos vinden. Deze vragen worden beantwoord aan de hand van een bipolaire zevenpuntsschaal. Dit ziet er als volgt uit:

‘Dat ik minimaal 30 minuten per dag beweeg, vind ik…’

1 – heel slecht 2 – slecht

3 – een beetje slecht 4 – niet slecht, niet goed 5 – een beetje goed 6 – goed

7 – heel goed

Waargenomen gedragscontrole

Waargenomen gedragscontrole is ook een variabele in dit onderzoek. Dus hebben de participanten het idee dat ze zelf volledig de controle over hun gedrag hebben? Dit wordt gemeten aan de hand van drie items. Het eerste en tweede item meten de wilskracht en de mogelijkheid van de participant om minimaal dertig minuten per dag te bewegen. Het derde item meet de waargenomen gedragscontrole vrij direct, met de stelling ‘Als ik mezelf als doel zou stellen om vanaf nu minimaal 30 minuten per dag te bewegen, zou ik dit ook echt doen.’ Dit ziet er in de vragenlijst als volgt uit:

(15)

15

‘Als ik mezelf als doel zou stellen om vanaf nu minimaal 30 minuten per dag te bewegen, zou ik dit ook echt doen.’

1 – Onmogelijk

2 – Hoogst onwaarschijnlijk 3 – Onwaarschijnlijk

4 – Zou kunnen, maar zou evengoed niet kunnen 5 – Waarschijnlijk

6 – Hoogstwaarschijnlijk 7 - Onbetwistbaar

Intentie tot voldoende beweging

Voordat het gedrag plaatsvindt, is er naar verwachting eerst sprake van een gedragsintentie. In dit geval is dat dus de intentie om voldoende te bewegen. Deze variabele wordt gemeten aan de hand van één vraag. Het zou ook met meerdere vragen kunnen, waardoor je een

schaalvariabele zou kunnen maken. De vragen die in dat geval gesteld worden lijken echter zo veel op elkaar, dat hier is gekozen om één vraag te stellen. De participanten zullen hierdoor niet het idee krijgen dat ze bijvoorbeeld drie dezelfde vragen beantwoorden. De vraag om intentie te meten zal er als volgt uit zien:

‘Hoe waarschijnlijk is het dat u vanaf nu 30 minuten per dag zal bewegen?’

1 – Onmogelijk

2 – Hoogst onwaarschijnlijk 3 – Onwaarschijnlijk

4 – Zou kunnen, maar zou evengoed niet kunnen 5 – Waarschijnlijk

6 – Hoogstwaarschijnlijk 7 - Onbetwistbaar

(16)

16

Afhankelijke metingen

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de mate van beweging. Dit is het gedrag waar een effect op wordt verwacht als gevolg van de manipulatie. Wanneer de participant klaar is met het invullen van de vragenlijst, wordt deze gevraagd de komende zeven dagen bij te houden hoeveel minuten hij of zij per dag heeft bewogen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een rekenhulpje dat ook wordt meegestuurd. In dit rekenhulpje staan vijf items. Aan de hand van deze vijf items kan eenvoudig worden uitgerekend hoeveel minuten de participant op die dag heeft bewogen.

Het eerste item is Lopen. Hier telt niet alleen zomaar een rondje wandelen, maar ook

bijvoorbeeld lopen naar de supermarkt in plaats van met de auto, lopen naar de bushalte of het uitlaten van de hond. Het tweede item is Fietsen. Hier geldt hetzelfde als bij lopen: ook fietsen naar je werk, school of naar de supermarkt telt. Het derde item is Actiemomenten. Hierbij kan worden gedacht aan inspanningen waarvan de hartslag omhoog gaat en de participant wellicht lichtelijk gaat zweten, zoals het nemen van de trap in plaats van de lift of dansen. Het vierde item is Huis en Tuin. Ook in en rond het huis kan de participant bewegen, zoals bij tuinieren, het huis stofzuigen of grasmaaien. Het vijfde en laatste item is Sporten. Sporten kan individueel zijn of bij een vereniging. Hierbij kan worden gedacht aan een

voetbaltraining, maar ook zelf een stuk hardlopen valt onder sporten. De participanten kunnen zo per categorie invullen hoeveel minuten ze dit die dag gedaan hebben. De minuten van de vijf categorieën worden vervolgens bij elkaar opgeteld om het totale aantal minuten beweging van die dag te berekenen.

Na het invullen van het aantal minuten dat de participant heeft bewogen in die week, wordt deze gevraagd het bestand terug te sturen naar de onderzoek. De onderzoeker kan aan de hand van deze data conclusies trekken. Onder de participanten die het onderzoek volledig hebben afgerond, wordt een cadeaubon ter waarde van twintig euro uitgereikt die besteed kan worden bij de Intersport.

Data-analyse

Na het ontvangen van alle data, kan het analyseren hiervan beginnen. Allereerst moet de ontvangen data worden opgeschoond. Alle respondenten die de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld of onmogelijke antwoorden hebben gegeven, worden als ‘Missing’ aangegeven. Deze zullen niet worden meegenomen in de analyse.

(17)

17 Na het opschonen van de data kan worden begonnen met het maken van schaalvariabelen. Een aantal variabelen is namelijk gemeten aan de hand van meerdere items, zoals attitude en waargenomen gedragscontrole. Deze items worden samengevoegd tot één variabele. Hiervoor moet eerst een betrouwbaarheidsanalyse (Cronbach’s Alpha) worden uitgevoerd, om te kijken of van deze items wel een betrouwbare schaalvariabele gemaakt kan worden. Als blijkt dat dit kan, worden de variabelen gevormd door het knopje ‘Compute Variable’ te gebruiken.

Wanneer het databestand schoon is en de variabelen netjes zijn klaar gemaakt, kan het ‘echte’ analyseren beginnen.

Allereerst wordt het directe effect van de sociale normen op de mate van beweging getoetst door een variantieanalyse uit te voeren. Vervolgens wordt een tweede variantieanalyse uitgevoerd om het effect van de sociale normen op de attitude ten aanzien van voldoende beweging te toetsen.

Na deze variantieanalyses wordt nog een regressieanalyse uitgevoerd, om te kijken of de attitude en de waargenomen gedragscontrole goede voorspellers zijn van de intentie tot voldoende beweging. Tot slot zal de correlatie tussen de intentie tot voldoende beweging en de mate van beweging worden getoetst door een Pearson correlatietoets uit te voeren.

(18)

18

Resultaten

Voorbereidende analyses

Voordat de analyses zijn uitgevoerd, is eerst gekeken naar de data. Onmogelijke waarden zijn verwijderd, net als alle zinloze variabelen, zoals het IP-adres van de computer waarop de vragenlijst is ingevuld (deze staan standaard in de lijst bij het downloaden van de data van Qualtrics). Nadat de dataset is opgeschoond, is gekeken of van de verschillende items

variabelen gevormd kunnen worden. Attitude ten aanzien van voldoende beweging is gemeten aan de hand van drie items. Uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek dat er een enigszins

betrouwbare schaal gevormd kan worden van deze drie items (Cronbach’s Alpha = 0.59). Daarom is een schaalvariabele ‘Attitude’ gevormd.

Ook de waargenomen gedragscontrole is gemeten aan de hand van drie items. Om te kijken of deze drie items betrouwbaar genoeg zijn om de waargenomen gedragscontrole goed te meten, is weer een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Deze liet zien dat ook deze items

betrouwbaar genoeg zijn om een schaalvariabele ‘WaargenomenGedragscontrole’ te construeren (Cronbach’s Alpha = 0.80).

Hypothesen

Hypothese 1

De eerste hypothese van dit onderzoek luidde als volgt: ‘De descriptieve norm heeft een positiever effect op de mate van beweging dan de injunctieve norm.’ Deze is getoetst met een variantieanalyse, om te kijken of de sociale normen een direct effect hebben op de mate van beweging. Uit deze variantieanalyse bleek dat er geen direct effect is van de sociale norm op de mate van beweging, F(1, 59) = 0.54, p = 0.465. Dit houdt dus in dat de participanten die de descriptieve norm hebben gezien niet significant meer bewegen (M = 130.8, SD = 101.7) dan participanten die de injunctieve norm hebben gezien (M = 151.5, SD = 117.3).

Hypothese 2

Vervolgens is de tweede hypothese getoetst. Hierin werd verwacht dat de descriptieve norm zorgt voor een positievere attitude ten aanzien van voldoende beweging dan de injunctieve norm. Om dit te toetsen is een variantieanalyse uitgevoerd, met ‘sociale norm’ als

onafhankelijke variabele en ‘attitude’ als afhankelijke variabele. Uit deze variantieanalyse is gebleken dat de verschillende sociale normen geen significant effect hebben op de attitude ten

(19)

19 aanzien van voldoende beweging (F(1, 81) = 0.04, p = 0.848). Dat houdt dus in dat de

descriptieve norm (M = 6.14, SD = 0.60) niet voor een significant hogere attitude zorgt dan de injunctieve norm (M = 6.12, SD = 0.60). Op basis van deze resultaten wordt de eerste

hypothese verworpen.

Hypothese 3 en 4

In de derde hypothese van dit onderzoek werd verwacht dat de attitude ten aanzien van

voldoende beweging effect had op de intentie tot voldoende beweging. In de vierde hypothese werd verwacht dat de waargenomen gedragscontrole effect had op de intentie tot voldoende beweging. Dit is getoetst met een meervoudige regressieanalyse, met de intentie als

voorspelde variabele en de attitude en waargenomen gedragscontrole als voorspellers. Het regressiemodel met de intentie tot voldoende beweging als voorspelde variabele en attitude en waargenomen gedragscontrole als voorspellende variabelen is significant, F(2, 80) = 37.74, p = 0.000. De attitude en waargenomen gedragscontrole zijn dus bruikbaar om de

gedragsintentie te voorspellen. De verklaarde variantie is 48,5%, wat wil zeggen dat de gedragsintentie voor 48,5% kan worden voorspeld door de attitude en de waargenomen gedragscontrole (R² = 0,485)

Aan de hand van de coëfficiëntentabel kan worden gekeken of hypothese 3 en hypothese 4 worden aangenomen of verworpen. De derde hypothese ging over de relatie tussen de attitude ten aanzien van voldoende beweging en de intentie tot voldoende beweging. In de resultaten van de regressieanalyse is te zien dat er geen significant verband is tussen deze twee

variabelen, b* = 0.15, t = 1.67, p = 0.100, 95% CI [-1.14, 2.17]. De derde hypothese wordt op basis van deze resultaten dus verworpen.

De vierde hypothese ging over de relatie tussen de waargenomen gedragscontrole en de intentie tot voldoende beweging. In de resultaten van de regressieanalyse is te zien dat hier een significant verband bestaat, b* = 0.63, t = 7.20, p = 0.000, 95% CI [0.50, 0.88]. Er is te zien dat, wanneer iemand één punt hoger scoort op de schaal van de waargenomen

gedragscontrole, de score op de schaal van intentie tot voldoende gedrag met 0.69 omhoog gaat.

Hoewel er met een regressieanalyse geen causaal verband kan worden aangetoond, is er dus een vrij sterk verband tussen de waargenomen gedragscontrole en de intentie tot voldoende beweging. De vierde hypothese wordt dan ook aangenomen.

(20)

20

Hypothese 5

Hypothese vijf luidde als volgt: ‘Een verhoogde intentie tot dertig minuten bewegen per dag zorgt ervoor dat iemand meer beweegt.’ Om dit te toetsen is een Pearson correlatietoets uitgevoerd met, vanzelfsprekend, de intentie en de mate van beweging als variabelen. Voordat deze toets is uitgevoerd, zijn de participanten die het gedrag niet hebben bijgehouden buiten beschouwing gelaten. Van hen is het aantal minuten beweging van de week na het onderzoek niet bekend, dus kan er ook niet gekeken worden of dit is beïnvloed door het onderzoek.

Uit deze toets bleek dat er een significante correlatie is tussen de intentie om voldoende te bewegen en de mate van beweging, r = 0.412, p = 0.001. De correlatie is middelmatig en positief. Dat wil zeggen dat mensen die een hogere intentie tot voldoende beweging hebben, ook meer bewegen. De vijfde hypothese wordt op basis van deze toets dus aangenomen.

Discussie

In dit onderzoek is het effect van informatie over de verschillende sociale normen op de mate van beweging onderzocht. Om dit te toetsen is een experiment uitgevoerd, welke online kon worden gedaan. De participanten werden opgedeeld in twee groepen. Beide groepen kregen een informatieve tekst over obesitas en voldoende beweging te lezen. In de ene groep werd deze tekst afgesloten met een alinea, waarin werd verteld wat je volgens andere volwassen Nederlanders zou moeten doen, aan de hand van de injunctieve norm. De andere groep kreeg dezelfde informatieve tekst te lezen, maar deze werd afgesloten met een alinea aan de hand van de descriptieve norm. Hierin werd het gedrag van andere volwassen Nederlanders beschreven. Vervolgens werd een vragenlijst ingevuld waarin de attitude ten aanzien van voldoende beweging, de waargenomen gedragscontrole en de intentie tot voldoende beweging werd gemeten. Na het invullen van de vragenlijst werd de participanten gevraagd om een week lang, elke dag het aantal minuten dat zij hebben bewogen bij te houden. Na een week werden deze gegevens teruggestuurd naar de onderzoek. Na het ontvangen van alle data, konden alle hypothesen getoetst worden.

(21)

21

Hypothese 1

Allereerst is de eerste hypothese (‘De descriptieve norm heeft een positiever effect op de mate van beweging dan de injunctieve norm.’) getoetst door een variantieanalyse uit te voeren. Uit deze analyse bleek dat er geen direct effect is van de sociale norm op de mate van beweging. Deze hypothese is dus verworpen. Een reden hiervoor is waarschijnlijk dat er tussen deze twee variabelen nog een aantal andere variabelen zitten die deze relatie beïnvloeden. Een aantal hiervan is in dit onderzoek ook getoetst. Het gaat dan om de variabelen attitude, waargenomen gedragscontrole en intentie.

Hypothese 2

In de tweede hypothese werd verwacht dat de descriptieve norm een positievere attitude ten aanzien van voldoende beweging zou veroorzaken dan de injunctieve norm. Deze hypothese werd niet ondersteund door de resultaten van de analyses. De descriptieve norm zorgt dus niet voor een significant positievere attitude ten aanzien van voldoende beweging dan de

injunctieve norm. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de verschillende condities, en bijbehorende stimulusmateriaal, teveel op elkaar leken. De eerste drie alinea’s waren precies hetzelfde, maar dat moest natuurlijk om de participanten op dat gebied gelijk te houden, zodat eventuele verschillen door de laatste alinea (injunctief versus descriptief) zouden moeten komen. Deze laatste alinea’s leken echter ook veel op elkaar. De injunctieve tekst eindigde met de volgende alinea:

Uit onderzoek blijkt dat 63% van de Nederlandse volwassenen vindt dat iedere volwassene minimaal 30 minuten per dag moeten bewegen. Dit betekent niet dat u gelijk naar de

sportschool moet rennen voor een abonnement (wat natuurlijk ook goed zou zijn). U kunt ook in uw dagelijks leven zorgen voor voldoende beweging. De deelnemers raden dan ook aan om vaker de trap in plaats van de lift te nemen of lekker de fiets te pakken in plaats van de auto, om bijvoorbeeld naar de supermarkt te gaan. Doet ú dit al?

En de descriptieve tekst eindigde met deze alinea:

Om voldoende te bewegen zou een volwassene minimaal 30 minuten per dag moeten

bewegen. In Nederland voldoet 63% van de volwassenen aan deze norm. Dat betekent niet dat zij allemaal elke dag in de sportschool zitten. Zij nemen bijvoorbeeld ook wat vaker de trap in plaats van de lift. En ze pakken ook lekker de fiets in plaats van de auto om naar de

supermarkt te gaan. Dit zorgt ervoor dat zij makkelijk aan die 30 minuten per dag komen. Hoe zit dat met u?

(22)

22 Ondanks de pre-test, leken de verschillende condities wellicht iets teveel op elkaar. In volgend onderzoek zou het verschil tussen deze twee normen dus iets duidelijker in het

stimulusmateriaal terug moeten komen.

Hypothese 3

De verwachting bij de derde hypothese was dat de attitude ten aanzien van voldoende beweging effect had op de intentie tot voldoende beweging. Aan de hand van de resultaten van de uitgevoerde regressieanalyse is deze hypothese verworpen. Er was dus geen significant verband tussen de attitude ten aanzien van voldoende beweging en de intentie tot voldoende beweging. Zoals eerder genoemd, kan een verklaring hiervoor zijn dat de variabele ‘Attitude’ beter geoperationaliseerd had kunnen worden. Als dit het geval zou zijn, zou dit vermoedelijk van invloed zijn op de resultaten. Dit is dus een punt dat bij vervolgonderzoek moet worden verbeterd.

Hypothese 4

‘Een verhoogde waargenomen gedragscontrole zorgt voor een verhoogde intentie tot

voldoende beweging’, zo luidde de vierde hypothese. Om deze hypothese goed te toetsen, zou eigenlijk een variantieanalyse uitgevoerd moeten worden. Tijdens het uitvoeren van de

analyses bleek dit echter geen optie meer te zijn, waardoor een regressieanalyse is uitgevoerd. Op basis van de resultaten van de uitgevoerde regressieanalyse kan deze hypothese niet worden aangenomen, maar is wel een significant verband gevonden tussen de waargenomen gedragscontrole en de intentie tot voldoende beweging. Er moet dus wel duidelijk bij worden vermeld dat dit een regressieanalyse betrof. Hierdoor is het dus onmogelijk om een causaal verband aan te tonen.

Hypothese 5

In de vijfde hypothese werd verwacht dat een hogere intentie tot voldoende beweging zou zorgen voor een hogere mate van beweging. Dit is getoetst door een Pearson correlatietoets uit te voeren. Uit deze toets bleek dat er een zwakke, positieve correlatie was tussen de intentie en de mate van beweging. Dit betekent dus dat een hogere intentie tot voldoende beweging ook zorgt dat die persoon ook meer beweegt. Deze vijfde hypothese is dus aangenomen.

(23)

23 Over het algemeen kan dus worden geconcludeerd dat informatie over de verschillende

sociale normen geen effect heeft op de mate van beweging. Dit had geen direct effect op de mate van beweging en ook niet op de attitude ten aanzien van voldoende beweging. Wel is aangenomen dat er een verband is tussen de waargenomen gedragscontrole en de intentie tot voldoende beweging en dat een verhoogde intentie tot voldoende beweging ook zorgt dat iemand meer beweegt. Dit was voorspeld op basis van de theory of planned behaviour en is dus ook uitgekomen.

Naast de verbeterpunten die al eerder zijn genoemd, is er natuurlijk nog een aantal zaken dat in vervolgonderzoek wellicht verbeterd kan worden. Zo was er in dit onderzoek sprake van zelf-rapportage om het gedrag te meten. De participanten moesten een week lang per dag bijhouden hoeveel minuten zij hadden bewogen. Hiervoor waren instructies gegeven. Zo werd vermeld dat een activiteit minimaal vijf minuten achter elkaar moest worden uitgevoerd om mee te tellen. Daarnaast was er een hulpmiddel meegestuurd om te zorgen dat de

participanten dezelfde soorten activiteiten zouden meetellen als beweging. Zo waren er categorieën als ‘Actiemomenten’, ‘Fietsen’ en ‘Huis en Tuin’, inclusief voorbeelden van acties die meetellen als beweging. Het is mogelijk dat deze instructies door de ene participant beter zijn gelezen dan door de ander. Zo kan het zijn dat sommige participanten zich strikt aan deze instructies hebben gehouden en daardoor een bescheiden aantal minuten per dag hebben bewogen, terwijl de andere participant elk loopje naar de keuken en terug ook meetelt en op die manier uren per dag aan het bewegen is. Dit zou het grote verschil in scores kunnen verklaren.

Om ervoor te zorgen dat dit in vervolgonderzoek geen problemen meer veroorzaakt, zal dit anders moeten. Het zal onmogelijk zijn om alle participanten zelf in de gaten te houden en te noteren hoeveel minuten diegene per dag beweegt. Het zal in het vervolg dus wel weer door zelf-rapportage gemeten moeten worden. Om ervoor te zorgen dat iedereen op dezelfde manier zijn of haar aantal minuten beweging meet, zullen de instructies nog duidelijker moeten. Er zal meermaals moeten worden vermeld dat een activiteit minimaal vijf minuten achter elkaar moet worden uitgevoerd om mee te tellen. Daarnaast zal het aantal minuten wellicht ‘verplicht’ per categorie moeten worden ingevuld, zodat mensen er echt over na moeten denken en niet een wilde gok doen hoeveel minuten zij die dag bewogen hebben.

Een ander punt voor verbetering is de operationalisering van de variabele ‘Attitude’. De Cronbach’s Alpha van deze schaal was eigenlijk net iets te laag om goed mee te kunnen

(24)

24 rekenen. Dit verklaart voor een deel wellicht ook waarom de sociale norm hierop geen effect hadden en waarom attitude geen significant effect had op de intentie tot voldoende beweging. Om de attitude helemaal goed te meten, zal in vervolgonderzoek wellicht een aantal items moeten worden toegevoegd of vervangen.

Daarnaast zijn de variabelen die de mate van beweging zouden moeten voorspellen in dit onderzoek natuurlijk niet de enige voorspellers. Er zijn waarschijnlijk talloze andere zaken die hierop van invloed zijn. Denk aan het werk dat iemand doet. Het is nogal een verschil of iemand een kantoorbaan heeft of personal trainer is van beroep. Daarnaast speelt het wellicht ook een rol of de participanten mensen met obesitas in hun directe omgeving hebben. Ook dit kan naar verwachting invloed hebben. Wanneer iemand bij een naaste ziet wat voor gevolgen obesitas kan hebben, zal diegene wellicht meer zijn of haar best doen om dit niet te krijgen dan iemand die dit niet van dichtbij meekrijgt.

Het laatste verbeterpunt is het werven van de participanten. In dit onderzoek is dit gebeurd door een brief te maken en te verspreiden in de buurt van de onderzoeker. In deze brief stond een QR-code die naar het onderzoek leidde. Er waren echter niet genoeg mensen die door het lezen van de brief mee wilden doen aan het onderzoek. Hierdoor moesten mensen nog

persoonlijk worden benaderd om aan genoeg respondenten te komen. In het vervolg zal dus moeten worden gekozen voor een andere manier van het werven van participanten, of de brief zou verbeterd moeten worden.

In vervolgonderzoek zijn dus nog genoeg zaken die onderzocht of verbeterd kunnen worden. Het zal nuttig zijn om te kijken naar andere zaken die van invloed zijn op de mate van beweging en die mee te nemen in het onderzoek. Daarnaast kan het meten van sommige variabelen, zoals de attitude en het gedrag, in het vervolg beter gedaan kunnen worden. Wanneer deze zaken beter en verder worden onderzocht, kan er wellicht een beter beeld ontstaan over hoe mensen kunnen worden gemotiveerd om meer te gaan bewegen.

(25)

25

Referenties

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50(2), 179-211. doi: 10.1016/0749-5978(91)90020-T

Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behavior: A meta-analytic review. British Journal of Social Psychology, 40(4), 471-499 doi: 0.1348/014466601164939

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016). Gezondheid, leefstijl, zorggebruik en –aanbod, doodsoorzaken; vanaf 1900. Geraadpleegd op

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37852&D1=a& D2=0,10,20,30,40,50,60,70,80,90,100,(l-1),l&HD=110413-1532&HDR=G1&STB=T

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016). Leefstijl en (preventief) gezondheidsonderzoek; persoonskenmerken. Geraadpleegd op

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=83021NED&D1

=17-23&D2=0-13,37-42&D3=0&D4=l&HD=150430-1349&HDR=T&STB=G1,G2,G3

Cialdini, R. B., Reno, R. R., & Kallgren, C. A. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public placed. Jounal of

Personality and Social Psychology, 58(6), 1015-1026. doi:

(26)

26 Giovannucci, E., Ascherio, A., Rimm, E. B., Colditz, G. A., Stampfer, M. J., & Willett, W. C.

(1995). Physical activity, obesity, and risk for colon cancer and adenoma in men.

Annals of Internal Medicine, 122(5), 327-334. doi:

10.7326/0003-4819-122-5-199503010-00002

Gordon-Larsen, P., Nelson, M. C., & Popkin, B. M. (2004). Longitudinal physical activity and sedentary behavior trends: Adolescence to adulthood. American Journal of

Preventive Medicine, 27(4), 277-283. doi: 10.1016/j.amepre.2004.07.006

Lu, F. J. H., Lin, J. H., Hsu, Y. W., Chou, C. C., Wang, E. T. W., & Yeh, L. C. (2014). Adolescents’ social activities and peer norms: The mediating role of self-efficacy.

Perceptual and Motor Skills: Exercise and Sport, 118(2), 362-374. doi:

10.2466/06.30.PMS.118k23w3

Moore, L. V., & Diez Roux, A. V. (2006). Associations of neighborhood characteristics with the location and type of food stores. American Journal of Public Health, 96(2), 325-331. doi: 10.2105/AJPH.2004.058040

Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen. (z.j.). Beweegt u voldoende? Geraadpleegd op http://www.30minutenbewegen.nl/home-ik-wil-bewegen/waarom-bewegen/de-beweegnorm.html

Price, V., Nir, L., & Cappella, J. N. (2006). Normative and informational influences in online political discussions. Communication Theory, 16(1), 47-74. doi: 10.1111/j.1468- 2885.2006.00005.x

(27)

27 Resnick, H. E., Valsnia, P., Halter, J. B., & Lin, X. (2000). Relation of weight gain and weight

loss on subsequent diabetes risk in overweight adults. Journal of Epidemiology

and Community Health, 54(8), 596-602. doi: 10.1136/jech.54.8.596

Rivis, A., & Sheeran, P. (2003). Descriptive norms as an additional predictor in the theory of planned behavior: A meta-analysis. Current Psychology, 22(3), 218-233. doi:

10.1007/s12144-003-1018-2

Sheppard, B. H., Hartwick, J., & P. R. (1988). The theory of reasoned action: A

meta-analysis of past research with recommendations for modifications and future research. Journal of Consumer Research, 15(3), 325-343.

Stok, F. M., Ridder, D. T., Vet, E., & Wit, J. B. (2014). Don’t tell me what I should do, but what others do: The influence of descriptive and injunctive peer norms on fruit consumption in adolescents. British Journal of Health Psychology, 19(1), 52-64. doi: 10.1111/bjhp.12030

Stok, F. M., Verkooijen, K. T., Ridder, D. T., Wit, J. B., & Vet, E. (2014). How Norms Work: Self-Identification, Attitude, and Self-Efficacy Mediate the Relation between

Descriptive Social Norms and Vegetable Intake. Applied Psychology: Health and

Well-Being, 6(2), 230-250. doi: 10.1111/aphw.12026

World Health Organization. (2000). Obesity: preventing and managing the global epidemic (No.894). World Health Organization.

(28)

28

Bijlagen

Wervingsbrief

Geachte bewoner(s),

Al bijna een half jaar ben ik een van uw vaste postbodes. Elke dinsdag en vrijdag stap ik op mijn fiets, neem ik mijn goede humeur mee en ga ik lekker op pad. Met een lekker muziekje in de oren fiets ik van straat naar straat. Tussendoor geniet ik van de zonnestralen die steeds vaker door beginnen te breken. De kans is dan ook groot dat u mij wel eens zingend, dansend of fluitend bent tegengekomen.

Nu hoor ik u denken: is het leven van een postbode dan echt zo zonnig en zorgeloos? Nee, dat is het niet. De afgelopen maanden waren koud, grijs en nat. Vaak was ik na een half uur al doorweekt en dan was ik pas net begonnen. Maar ondanks dat, stap ik elke keer weer met plezier op de fiets (echt waar). En dat komt vooral door u. Elke keer als iemand vrolijk naar me zwaait of vriendelijk naar me lacht, vergeet ik de regen even en is mijn dag weer goed. Nu is al dit geslijm (waar overigens geen woord van gelogen is) niet voor niks. U kunt nu namelijk niet mijn dag, niet mijn maand, maar mijn hele jaar goed maken. Naast postbode ben ik ook student aan de Universiteit van Amsterdam. Ik ben nu bezig met mijn afstudeerproject, waarvoor ik een onderzoek moet doen. Om tot een goed onderzoek te komen, heb ik wel veel deelnemers nodig. Daarom zou ik u willen vragen mij te helpen. Bent u tussen de 18 en 65 jaar, dan kunt u meedoen. Wonen er bij u in huis wel drie, vier of acht mensen binnen deze leeftijdsgroep? U mag allemaal meedoen: hoe meer, hoe beter.

Omdat ik dit zo belangrijk vind, heb ik een waardebon van 20 euro bij Intersport gekocht van mijn bescheiden postbode-salaris. Deze zal worden verloot onder de deelnemers die het onderzoek in zijn geheel afronden.

Hoe kunt u meedoen?

Als u hebt besloten mee te doen, wat ik echt top zou vinden, kunt u het volgende doen: onderaan deze brief staat een raar zwart/wit vierkantje. Dat is een QR-code. Deze kunt u scannen met uw smartphone. Als u dit doet, wordt u direct geleid naar de vragenlijst. Hier vindt u eerst een inleiding op het onderwerp en een instructie over hoe het onderzoek zal

(29)

29 lopen. Heeft u geen smartphone of wilt u het onderzoek liever op de computer doen? Dan kunt u een mailtje sturen naar ‘‘max_smitje@hotmail.com’’. Als u hierin aangeeft dat u deel zou willen nemen, stuur ik u een linkje naar het onderzoek en kunt u deze op uw computer doen. Ook voor vragen kunt u naar dat adres mailen.

Het onderzoek zal u maar heel weinig tijd kosten, ik hoop daarom ook van harte op uw deelname!

Met vriendelijke groeten, Max Smit

Instructies/informed consent

Welkom bij het onderzoek. Uw deelname wordt erg op prijs gesteld! Hieronder vindt u informatie over het onderwerp van het onderzoek en het verloop van het onderzoek. Het is belangrijk dat u dit even goed doorleest, voordat u akkoord gaat met deelname aan het onderzoek.

Dit onderzoek gaat over beweging. Overgewicht is onder andere in Nederland een groot probleem en beweging speelt hierbij een grote rol. Daarom is het belangrijk dat hier onderzoek naar wordt gedaan.

Dit onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit een korte informatieve tekst over overgewicht, gevolgd door een korte vragenlijst over beweging. Hierbij wordt naar uw mening gevraagd. Er komt dus geen overhoring over de informatieve tekst, maar het is wel belangrijk deze aandachtig te lezen. Dit eerste deel zal bij elkaar ongeveer vijf minuten duren. Het tweede deel begint na afronding van de vragenlijst. Hiervoor wordt u gevraagd de

komende zeven dagen bij te houden hoeveel minuten per dag u heeft bewogen. Dit klinkt misschien als veel werk, maar dat is het zeker niet. Aan het eind van de vragenlijst vindt u namelijk een bestandje. Hierin staat een rekenhulpje waarmee u goed kunt nagaan hoeveel u per dag heeft bewogen. Ook staat in dit bestandje een tabel, waarin u per dag kunt invullen hoeveel minuten u heeft bewogen. Dit zal u slechts een minuutje per dag kosten.

(30)

30 Als alle zeven dagen zijn ingevuld, ontvangt de onderzoeker het ingevulde bestand graag op het mailadres ‘max_smitje@hotmail.com’. Hierna bent u helemaal klaar. Onder de

deelnemers die het onderzoek in zijn geheel afronden, wordt een waardebon ter waarde van 20 euro verloot, die u kunt besteden bij Intersport.

U neemt deel aan een onderzoek dat onder de verantwoordelijkheid valt van

onderzoeksinstituut ASCoR, onderdeel van de Universiteit van Amsterdam. Uw deelname is vrijwillig en uw gegevens zijn anoniem. Achteraf kunt u, binnen 24 uur, uw toestemming voor het gebruik van uw onderzoeksgegevens intrekken.

Het onderzoek brengt geen risico’s of ongemakken met zich mee. Ook zult u niet moedwillig worden misleid of worden blootgesteld aan expliciet, aanstootgevend materiaal. Voor vragen of opmerkingen kunt u altijd contact op nemen via het mailadres ‘max_smitje@hotmail.com’. Binnen vijf maanden is het onderzoek afgerond. Mocht u interesse hebben in een

samenvatting van de resultaten van het onderzoek, kunt u dit ook via de mail kenbaar maken (max_smitje@hotmail.com)

Mochten er naar aanleiding van uw deelname aan dit onderzoek bij u klachten of

opmerkingen zijn, dan kunt u contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020‐525 3680; ascor‐ secr‐ fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke behandeling van uw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd.

Ik heb alle instructies, voorwaarden en rechten gelezen, begrepen en ga akkoord met deelname aan het onderzoek.

(31)

31

Vragenlijst

Bewegen: Met bewegen wordt elke soort beweging bedoeld waarvan u (lichtelijk) vermoeid

en bezweet kunt raken. U kunt hierbij aan het volgende denken: - Een stukje wandelen (zomaar of met een hond bijvoorbeeld).

- Een stukje fietsen (zomaar of bijvoorbeeld naar het station/school/supermarkt). - Klusjes in en rond huis (het huis stofzuigen of grasmaaien bijvoorbeeld). - Sporten (bij een vereniging of voor uzelf, bijvoorbeeld hardlopen).

- Andere actiemomenten, zoals dansen of de trap nemen in plaats van de lift.

Intentie

Hoe waarschijnlijk is het dat u vanaf nu minimaal 30 minuten per dag zal bewegen?

1 – Onmogelijk

2 – Hoogst onwaarschijnlijk 3 – Onwaarschijnlijk

4 – Zou kunnen, maar zou evengoed niet kunnen 5 – Waarschijnlijk

6 – Hoogstwaarschijnlijk 7 - Onbetwistbaar

Waargenomen gedragscontrole

Denkt u dat u de wilskracht heeft om vanaf nu minimaal 30 minuten per dag te bewegen?

1 – Onmogelijk

2 – Hoogst onwaarschijnlijk 3 – Onwaarschijnlijk

4 – Zou kunnen, maar zou evengoed niet kunnen 5 – Waarschijnlijk

6 – Hoogstwaarschijnlijk 7 - Onbetwistbaar

Denkt u dat u de mogelijkheid heeft om vanaf nu minimaal 30 minuten per dag te bewegen?

1 – Onmogelijk

(32)

32 3 – Onwaarschijnlijk

4 – Zou kunnen, maar zou evengoed niet kunnen 5 – Waarschijnlijk

6 – Hoogstwaarschijnlijk 7 - Onbetwistbaar

‘Als ik mezelf als doel zou stellen om vanaf nu minimaal 30 minuten per dag te bewegen, zou ik dit ook echt doen.’

1 – Onmogelijk

2 – Hoogst onwaarschijnlijk 3 – Onwaarschijnlijk

4 – Zou kunnen, maar zou evengoed niet kunnen 5 – Waarschijnlijk

6 – Hoogstwaarschijnlijk 7 - Onbetwistbaar

Attitude

‘Ik vind minimaal 30 minuten per dag bewegen…’

1 – heel slecht 2 – slecht

3 – een beetje slecht 4 – niet slecht, niet goed 5 – een beetje goed 6 – goed

7 – heel goed

‘Ik vind minimaal 30 minuten per dag bewegen…’

1 – heel nutteloos 2 – nutteloos

3 – een beetje nutteloos 4 – niet nutteloos, niet nuttig 5 – een beetje nuttig

(33)

33 6 – nuttig

7 – heel nuttig

‘Ik vind minimaal 30 minuten per dag bewegen…’

1 – heel stom 2 – stom

3 – een beetje stom 4 – niet stom, niet leuk 5 – een beetje leuk 6 – leuk

7 – heel leuk

Bent u een man of vrouw? Man Vrouw Wat is uw leeftijd? … jaar Wat is uw e-mailadres?

Dit zal ten koste gaan van uw anonimiteit. Bij het analyseren van de gegevens zal echter niet op uw identiteit gelet worden en uw e-mailadres zal niet aan derden worden verstrekt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The classification for a lower body plus trunk configura- tion was similar to the full-body configuration, but instead of 17 inertial sensors, only 8 inertial sensors (on pelvis,

Then what’s left is to examine the impact of the charge mismatch (which will result in an imperfect cancellation of.. the noise of the PLL's ΔΣ modulator) on PLL phase noise

Her work suggests interconnections between spirits dancing mathematically in an otherworldly space which seems to be undulating from a divine source in the bottom centre of the image

Instead, higher participation levels seem to occur in neighborhoods located near the outer edges of the city, even though the total number of requests filed in those areas

Tabel 6.8: Frekwensietabel: Vergelyking tussen die kontakklasbywoning en modulepunte van deelnemers wat by NWU-dosente by die hoofkontaksentrum op die

second meat category most frequently implicated was raw cured fermented sausages, linked to 11/33 (33.3 %) of the

For the initial conditions, the fluid is at rest, the temperature field has a linear profile and the salinity field is uniform and equals to the mean of the values at the two

Hoge kwaliteit en reputatie van het land en instellingen Kosten studie / level eigen land Kosten van hoger onderwijs, levensonderhoud,