• No results found

Effectief geweld? Over het geweld in 17de-eeuwse toneelstukken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectief geweld? Over het geweld in 17de-eeuwse toneelstukken"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectief geweld?

Over het geweld in 17

de

-eeuwse toneelstukken

Sebastiaan Spiekerman

Masterscriptie Nederlandse taal en cultuur Studentnummer 10175083

Begeleider: Lia van Gemert Tweede lezer: Jeroen Jansen 24 juni 2016

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Samenstelling van het corpus en definiëring van geweld in senecaans drama 5

Hoofstuk I: Saul 7

Geweldsschema van Saul 17

Hoofstuk II: Ierusalems Verwoestingh, door Nabuchodonosor 21

Geweldsschema van Ierusalems Verwoestingh 37

Hoofstuk III: Aran en Titus 41

Geweldsschema van Aran en Titus 59

Hoofstuk IV: De veinzende Torquatus 66

Geweldsschema van De veinzende Torquatus 79

De conclusie 85

(3)

Inleiding

Gewelddadige films zijn al decennia ontzettend populair. In de jaren tachtig van de vorige eeuw smulde het publiek van actiehelden als Sylvester Stallone en Arnold Schwarzenegger die niet vies waren van een portie geweld. Tegenwoordig breken superheldenfilms wat inkomsten betreft record na record en is expliciet geweld een van de kenmerken van een geprezen regisseur als Quintin Taratino. Het tonen van geweld roept dikswijls discussie op. Op het moment dat ik mijn scriptie schrijf draait Paul Verhoevens film Elle. In deze film wordt de vraag gesteld of een gewelddadige

verkrachting kan samen gaan met genot en welke moraal daar dan uitspreekt. De film is opgenomen in Frankrijk, omdat Verhoeven, vanwege het controversiële onderwerp, de financiën in Hollywood niet rondkreeg.1 In beeld brengen van geweld lijkt iets van de laatste decennia, maar ook in het

theater van de 17de eeuw gebeurde het al en ook toen was er discussie over de morele implicaties van

het tonen van bruut gedrag.

Het meest bekende gewelddadige toneelstuk is Aran en Titus van Jan Vos uit 1641. In deze tragedie komen maar liefst tien dodingen voor.(Van Eemeren & Meeus 1988: 49-50) Bij het plegen van deze (zelf)moorden kwam aardig wat geweld en gruwel kijken. Het stuk oogstte bij de literaire elite van destijds veel lof. Vooral de geleerde Casper van Baerle was dolenthousiast, hij bezocht maar liefst zeven opvoeringen. (Meijer Drees 1986: 456) Maar ook andere bekende literatoren zoals Hooft, Huygens en Vondel vonden dat Vos een geslaagd stuk had geschreven dat goed aansloot bij het 17de-eeuwse utile dulce-ideaal: het bracht zowel lering als vermaak. (Geerdink 2014: 41) Ook bij

het algemene publiek viel Aran en Titus in de smaak. In de periode dat de Amsterdamse schouwburg open was (1637-1772), was het het op vier na meest gespeelde stuk. Alleen Gijsbreght van Aemstel van Vondel, Beleg en ontset der stadt Leyden van Bontius en De bruiloft van Kloris en Roosje van Buysero en Van Rijndorp werden toen vaker opgevoerd.2

Ondanks de lof kwam er langzamerhand steeds meer kritiek op Vos’ gruweldrama. Vooral het genootschap Nil Volentibus Arduum, voorstanders van het Frans-classicistische drama, richten hun pijlen op Aran en Titus. Andries Pels, een van de leden van Nil Volentibus Arduum, trekt fel van leer tegen Vos en zijn senecaans drama in zijn Gebruik en misbruik des toneels uit 1681. Pels veroordeelt alles wat hij in toneel als ‘misbruik’ (een verkeerde morele uitstraling) ziet tegenover de staat, de kerk en goede zeden in het algemeen. Volgens Jansen vond Pels dat Aran en Titus zich vooral aan het laatste punt zich schuldig maakte en dat dit zou leiden tot een ontstichtende werking bij de jeugd. (Jansen 2001: 84) Schenkeveld-Van der Dussen zegt juist dat Pels wijst op de grove effecten op oog, hart en oor van het gehele publiek door de getoonde gruwelen. (Schenkeveld-Van der Dussen 1978:

1 Zie het interview met Paul Verhoeven op de website van de Filmkrant:

http://www.filmkrant.nl/TS_mei_2016/13770. (geraadpleegd op 22 juni 2016)

2 Zie de database Onstage: http://vondel.humanities.uva.nl/onstage/plays/?task=plays&lang=&oby=popularity. (geraadpleegd op 17 juni 2016)

(4)

66) Op een gegeven moment zegt Pels namelijk dat Vos het doel heeft om ‘Om 't vólk tót beulen, óf tót moordenaars te maaken’. (Schenkeveld-Van der Dussen 1978: 65) De getoonde gruwelen geven een slecht voorbeeld tegenover het volk. Pels maakt hierin geen onderscheid tussen de jeugd en het wat oudere publiek.

De kritiek zwelt in de 18de eeuw alleen maar verder aan. Er verschijnen een aantal persiflages

waarin Aran en Titus op de hak wordt genomen, zoals Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak, Boertig berymt van Jakobus Rousseau uit 1720. Andere schrijvers als Lucas Rotgans en Pieter Langendijk schrijven kluchten waarin simpele boeren een voorstelling van Aran en Titus hebben bijgewoond. Het oordeel van de bezoekers is weinig positief!

Aran en Titus maakte veel los, zowel positief als negatief. Het is opvallend dat juist dit stuk het mikpunt van spot wordt, terwijl er vanaf het begin van de 17-de eeuw al soortgelijke senecaanse drama’s werden geschreven. Ook daarin schuwde men het geweld bepaald niet. Volgens Van

Eemeren & Meeus bevat 90% van het serieus drama uit de eerste helft van de 17de eeuw geweld. (Van

Eemeren & Meeus 1988: 182) Het is dan ook interessant om Aran en Titus te vergelijken met andere senecaanse drama’s en te kijken hoe de auteurs met geweld omgaan.

Een schrijver die senecaanse drama’s schreef met daarin veel geweld was de Zuid-Nederlandse schilder en schrijver Guilliam van Nieuwelandt (1584-1635). Van 1615 tot 1635 verschijnen zeven tragedietoneelstukken waarin veel personages de dood vinden. (Keersmaekers 1957: 125-126) Toch is er geen ophef ontstaan over Van Nieuwelandts stukken, zover bij ons bekend. Hoezo niet? Ging hij op een andere manier te werk dan Vos en/of zijn er andere factoren die het uitblijven van negatieve reacties kunnen verklaren?

Om de vraag naar de reden van de verschillende reacties op gewelddadig toneel te beantwoorden, zal ik het geweld in vier senecaanse drama’s uit verschillende perioden van de zeventiende eeuw analyseren. Allereerst in twee stukken van Van Nieuwelandt: Saul uit 1615 en Ierusalems Verwoestingh, door Nabuchodonosor uit 1635. Er is zowel voor een vroeger (Van Nieuwelandts debuut) als een later werk gekozen omdat dan ook eventuele ontwikkelingen in het geweldsgebruik naar voren kunnen komen. Vervolgens zal ik het geweld in Vos’ Aran en Titus en Geeraerdt Brandts De veinzende Torquatus uit 1645 nader bekijken. Brandt schreef zijn gruwelstuk nadat hij geïnspireerd was geraakt door Aran en Titus. Ook Brandts tragedie oogstte lof, maar werd niet het mikpunt van spot. Wellicht kwam dit omdat hij al in 1649 afstand nam van zijn jeugdwerk. (Smits-Veldt 2002: 59) Of was het geweld in De veinzende Torquatus minder opdringerig aanwezig en ontkwam het zo aan de scherpe kritiek die vanaf de tweede helft van de 17de eeuw opkwam?

Voorafgaand aan de analsye, is het van belang om te kijken wat we onder geweld verstaan en welke vorm het aannam in senecaans toneel.

(5)

Samenstelling van het corpus en definiëring van geweld in senecaans drama

Voor de samenstelling van het corpus is gebruik gemaakt van de lijsten van G. van Eemeren en H. Meeus in Genres in het ernstige renaissancetoneel der Nederlanden 1626 – 1650. (Van Eemeren & Meeus 1977/1988) Zij hebben alleen geweld meegerekend dat volgens de aanwijzingen die uit de teksten afgeleid kunnen worden effectief op het podium wordt getoond. Gewelddadigheden waar alleen over verteld wordt, namen ze niet op. Stukken die het corpus niet hebben gehaald, kunnen dan ook veel gewelddadiger zijn dan dat ze in eerste instantie lijken. (Van Eemeren & Meeus 1988: 180)

Het aantal geweldplegingen (in de definitie van Van Eemeren & Meeus) neemt in de periode 1625-1650 significant toe in vergelijking met de periode 1600-1624. Onder geweldpleging valt het aantal doden, het tonen van geweld, het tonen van strijd en het tonen van gruwel. Volgens Van Eemeren en Meeus escaleert het geweld op het toneel in het tweede kwart van de 17de eeuw, zowel

kwantitatief als kwalitatief. Steeds meer personages krijgen te maken met geweld en de uitbeelding ervan krijgt een steeds gruwelijker karakter. Het tonen van geweld sloot aan bij de senecaanse praktijk. (Van Eemeren & Meeus 1988: 182)

Van Eemeren & Meeus merken op dat in 10% van de teksten geen geweld voorkomt. (Van Eemeren & Meeus 1988: 182) Bij deze stelling kunnen vraagtekens geplaatst worden. Zoals zijzelf opmerken hebben ze alleen gekeken naar geweldplegingen die ook daadwerkelijk getoond worden. (Van Eemeren & Meeus 1988: 182) Vertellingen over gewelddadigheden hebben ze niet

meegerekend. In die 10% kan dan ook wel degelijk geweld voorkomen, maar dit wordt dan niet op de bühne getoond.

Ook A.A. Keersmaekers richt zich in zijn studie over Guilliam van Nieuwelandt voornamelijk op het tonen van geweld. (Keersmaekers 1957: 125-126) Van Nieuwelandt heeft zeven tragedies geschreven. In deze stukken komen 21 moorden en 11 zelfmoorden voor. Daarnaast worden er twee lijken en drie afgehakte hoofden op het toneel gebracht. 17 van de 21 moorden worden op het toneel getoond. Bovendien vinden er in Van Nieuwelandts stukken twee moordpogingen, één foltering en drie gevechten plaats. Naast deze moorden en gruwel toont Van Nieuwelandt ook een aantal offers. Wat er precies geofferd wordt, is niet altijd duidelijk, maar waarschijnlijk gaat het om dieren, zoals in de klassieke oudheid en de Bijbel gebruikelijk was. Op het toneel werden voor zo’n offer poppen gebruikt. (Pleij 2003: 34) Het publiek ziet de offers teeds in een vertoning, behalve in het toneelstuk Saul. Koning Saul roept in de tekst dat er geofferd moet worden aangezien hij direct antwoord nodig heeft van God. Vanwege de haast gebeurt het offer meteen in plaats van in een vertoning

(Keersmaekers 1957: 125-127) Keersmaekers concludeert dan ook dat er veel te zien was en dat het getoonde vreselijk, gruwelijk en griezelig was.

(6)

Allevier de drama’s zijn geschreven in senecaanse trant. Keersmaekers, Van Eemeren & Meeus verstaan onder senecaanse elementen de gruwelijke en gewelddadige gebeurtenissen zoals moorden, zelfmoorden, en offerscènes. Deze gewelddadigheden worden op het toneel getoond. (Worp 1892: 38) Een ander bekend senecaans element is de verschijningen van goden en geesten (van dode mensen of door God gezonden allegorieën of engelen). Als laatste kunnen ook dromen, voorspellingen, dreigingen en voorgevoelens onder de eigenschappen van het senecaans toneel geschaard worden (Keersmaekers 1957: 162). Senecaans drama heeft nog andere (algemeen klassieke) kenmerken zoals de eenheid van tijd en plaats of het gebruik van de alxanderijn (de zesvoetige jambe), maar deze kenmerken zijn niet relevant voor dit onderzoek (Worp 1892: 33).

In deze scriptie zal ik onderzoeken hoe de auteurs omgaan met de senecaanse

geweldselementen. Het geweld kan dus bestaan uit moorden en zelfmoorden, maar ook uit pogingen tot moord, folteringen en mishandelingen van personages. Het geweld richt zich op alle personages en niet alleen op de protagonist en/of de antagonist. Een ander belangrijk criterium is dat het geweld als gebeurtenis wordt getoond aan het publiek, al dan niet in een vertoning. Daarnaast zal ik letten op de verschijningen van goden en geesten in dromen, die voorspellingen doen en dreigend

waarschuwen. Ook voorgevoelens van de personages kunnen van geweld doortrokken zijn. Waar de bovengenoemde studies echter niet op letten, is op het geweld dat niet getoond wordt. Het gaat dan om tekst waar gewelddadige beschrijvingen in voorkomen van taferelen die zich elders, eerder of (zoals zal blijken) later dan het moment van handeling afspelen.

In mijn analyse van de vier tragedies zal ik letten op alle vormen van geweld, zowel geweld dat op het toneel plaatsvindt, als geweld waarover verteld wordt. Hoe zetten de auteurs het geweld in en wat zou dit kunnen zeggen over de reacties van het publiek? Vos’ Aran en Titus maakte immers meer tongen los dan de stukken Van Nieuwelandt of Brandt.

(7)

Hoofstuk I: Saul

Van Nieuwelandt schreef Saul in 1615 voor de Antwerpse rederijkerskamer de Olyftak. Deze bijbelse tragedie is in 1615 en 1616 minstens vijfmaal opgevoerd. (Keersmaekers 1957: 36) In 1617 werd het stuk gedrukt in Antwerpen bij Guilliam van Tongheren. Het is niet bekend waarom het pas twee jaar na de verschijningsdatum op papier is verschenen. Keersmaekers geeft als reden dat het een hele gebeurtenis was voor een dichter om zijn werk te laten drukken. Alleen het allerbeste kwam in aanmerking. (Keersmaekers 1957: 37) Dat er een periode zit tussen het schrijven en het ter perse gaan van het stuk, duidt erop dat Saul in eerste instantie was geschreven om in besloten kring opgevoerd te worden. Door het grote succes bij de Olyftak in 1615 en 1616 besloot men om het stuk uit te geven.

Alle tragedies van Van Nieuwelandt zijn destijds gedrukt. Hij vormt hierin een uitzondering. Veel stukken in de Antwerpse rederijkerskringen werden alleen gespeeld, maar nooit uitgegeven. (Portman & Smits-Veldt 2008: 218) Dat Van Nieuwelandts stukken wel allemaal zijn gedrukt, geeft aan dat er goed geoordeeld werd over zijn literaire kwaliteit.

Saul is gebaseerd op het bijbelboek 1 Samuel 18:10-2 Samuel 1:27 en vertelt over het leven van de profeet Samuel. Hij groeit op tot een belangrijke profeet binnen Israël. Als Samuel ouder wordt en zijn zoons niet geschikt blijken om hem op te volgen, vragen de Israëlieten hem om een koning uit te kiezen. Met tegenzin en op aanwijzing van God zalft Samuel de boerenzoon Saul tot koning. Saul krijgt van Samuel te horen dat hij van God het volk van de Amalekieten moet verslaan. Hij weigert de vijandelijke koning te doden, wat tegen Gods opdracht ingaat. Hierop laat Samuel aan Saul weten dat God hem verworpen heeft als koning. In opdracht van God reist Samuel naar

Bethlehem en zalft in het geheim de jonge schaapherder David tot koning. Saul is ondertussen bezeten door een kwade geest, die hem regelmatig kwelt. Sauls dienaren gaan op zoek naar iemand die de lier kan spelen om hem op te vrolijken. Ze komen uit bij David, niet wetende dat hij gezalfd is. David maakt snel naam binnen het Israëlische leger en wordt door Saul zelfs benoemd tot

legeraanvoerder nadat hij de Filistijnse reus Goliath heeft verslagen. Door diens succes raakt de koning ontzettend jaloers op David en probeert hem uit de weg te ruimen. David slaat hierdoor op de vlucht en zoekt onderdak bij de Filistijnen. Deze trekken ondertussen weer ten oorlog tegen Israël. Sauls leger is aan de verliezende hand en Saul bezoekt hierop een dodenbezweerster. Zij roept de geest van de inmiddels gestorven Samuel op. Samuel vertelt Saul dat hij de oorlog zal verliezen en dat hij en zijn zonen gedood zullen worden. Samuels voorspelling komt uit. Sauls zonen worden gedood en voordat hijzelf gevangen wordt genomen, pleegt hij zelfmoord. Hierop wordt David tot koning van Israël gekroond.

Het Bijbelboek Samuel gaat na de dood van Saul verder en vertelt onder andere over het koningschap van David.

(8)

Samenvatting van Saul

De tragedie Saul begint mediis in rebus: niet bij het begin van Samuels biografie, maar als Saul al gek is en David wantrouwt. Vanwege zijn gekte en ongehoorzaamheid wordt hij gestraft. Deze

voorspelling wordt aangekondigd door het allegorische personage Boosen gheest, die door God gestuurd is.

In het handelingsverloop wordt er opgebouwd naar de ondergang van Saul. Tegenover Saul wordt David gezet. Alles wat David goed doet, doet Saul fout. Zo wil Saul David doden, terwijl David gezalfd is door Samuel. Dit betekent dat hij bijzonder is voor God. Saul gaat zelfs zo ver in zijn razernij dat hij zijn zoon bedreigt met de dood, zijn dochter ongewild uithuwelijkt en onschuldige priesters doodt. Als God niet meer antwoordt op zijn gebeden, richt de koning zich tot de tovenarij. De geest van Samuel wordt opgeroepen. De profeet vertelt dat Saul en zijn zonen omkomen. In het laatste bedrijf komt de voorspelling van Boosen gheest en Samuel uit. Saul pleegt zelfmoord, nadat zijn zonen al eerder zijn gedood door de vijand.

Alles wat Saul fout doet, doet David goed. David heeft op een gegeven moment de kans om Saul te doden. Hij weigert dit omdat Saul destijds ook door Samuel is gezalfd en het is niet aan hem (David) is om een gezalfde te doden. Als het Joodse volk wordt aangevallen door het volk van de Amalechieten, trekt hij ten strijde, nadat hij toestemming aan God heeft gevraagd. Na de dood van Saul wordt David tot koning van Israël gekroond.

Analyse van het geweld in Saul

Eerste bedrijf

Saul begint met een monoloog van het allegorische personage Boosen gheest. Hij kondigt de

ondergang van Saul aan. Saul is ongehoorzaam geweest tegenover God en nu mag Boosen gheest de daarbij horende straf uitvoeren. Boosen gheest is dus gestuurd door God.

De verschijning van een geest en een voorspelling met een dreigend karakter zijn typisch senecaanse elementen. Deze elementen zijn in de vakliteratuur tot nu toe niet ingedeeld onder de noemer geweld. Zowel een voorspelling als de verschijning van een geest worden gezien als aparte elementen, terwijl het gewelddadige karakter juist van belang is om zowel de dreiging van de geest als de dreiging van de voorspelling te laten slagen. De dreiging van Boosen gheest is meteen merkbaar in zijn eerste twee zinnen:

Den grouwel, anghst, en vrees’, brengh ick voor mijn ghesellen,

(9)

Uit het diepst van de hel komt Boosen gheest om gruwel, angst en vrees te brengen aan degenen die hij heeft uitgekozen. Nu is zijn keuze gevallen op Saul. Zijn wraak zal zich volledig richten op Saul, net zolang tot zijn wraak heeft geleid tot de neergang van Saul. Hierbij vindt Boosen gheest geen enkele straf te zwaar:

Saul sal mijne cracht, hoe langhs, hoe meer beproeven, Dat hem verwonden sal het hert, naer veel bedroeven, (…) Waarde hy niet verwacht, soo s \al ick my soo wreken, Dat ick met desen brandt sijn siel sal doorsteken, (…) Want mijn cracht, heeft sijn hert, en inghewandt beseten, Soo is hy dan gheplaeght, beseten en gequelt,

Door desen helschen arm, en schrickelijk gheweldt, Laet hem sijn beste doen, can hy mijn cracht verwinnen,

Soo wint hy ‘shemels throon, en sijn verstroyde sinnen. ‘(Van Nieuwelandt 1617: B, 7r-8v)

Het publiek krijgt een bevestiging van wat het al verwachtte. De 17de-eeuwers waren bijbelvast en

kenden het verhaal van Saul en David zeker. Boosen gheest bereidt hen voor op wat zij te zien gaan krijgen, de ondergang van Saul. Boosen gheest zal er alles aan doen om Saul te vernietigen. Aan het eind van zijn monoloog zegt hij dat Saul mag proberen om onder zijn wraak uit te komen. Als dat lukt dan overwint hij zijn zonden en krijgt hij een plek in de hemel. Deze laatste twee regels zijn ironisch op te vatten, aangezien het publiek bekend was met de afloop. De openingsmonoloog geeft een voorproefje van het einde en bereidt het publiek voor op wat komen gaat.

In de scène na de openingsmonoloog vindt er een dialoog plaats tussen David en Ionathan. David beklaagt zich bij Ionathan over Saul. Meteen wordt duidelijk dat Saul bezeten is en David dood wil hebben. Dit beeld wordt bevestigd in Sauls eerste zin: ‘Ionathan, brengh my stracx van David hier het hooft;’(Van Nieuwelandt 1617: C, 3r). Even later bedreigt hij zijn eigen zoon als Ionathan niet snel zijn bevel opvolgt:

Wat wacht ghy Ionathan, waerom hebt ghy mijn woorden, Niet haestelijck volbracht, eer ick u doen vermoorden,

Vo[l]brenghtse eer my weckt mijn wreede toornichheyt. (Van Nieuwland 1617: C, 4v)

Ionathan en Abner proberen Saul op andere gedachten te brengen. Deze blijft echter bij zijn standpunt dat David dood moet: ‘Saul, waer is u cracht hoe, sult ghy David slaghten?’. (Van

(10)

Nieuwelandt 1617: C, 6v) God heeft immers besloten om niet meer naar Sauls gebeden te luisteren, dus neemt hij het heft in eigen hand:

Te veel heb ick vertrout sijn Goddelijcke wett’. (…)

Stracx dat wy trecken op, en slaen den booswicht doodt. (Van Nieuwelandt 1617: C, 7r-8v).

Het eerste bedrijf sluit af met het Choor. Van Nieuwelandt noemt hen Israelitsche vrouwen. Het Choor staat buiten de handeling. Ze geven commentaar op er te zien is geweest en geven extra informatie die niet wordt getoond. (Van Gemert 1990: 216-217)De Israelitsche vrouwen benadrukken nogmaals het goede karakter van David en het gewelddadige van Saul, zoals te zien was in het eerste bedrijf. Wel komen ze met een nieuw feit over de koning. In zijn razernij heeft Saul een aantal priesters gedood:

Dat Saul all’ de Prieseters slaet, Om dat Ahimclech dem sweerde, En Toonbroodt aen den David gaf,

Abiather voor thoren straf, (Van Nieuwelandt 1617: D, 3v).

De priesters vonden de dood omdat ze David hebben geholpen. Met deze nieuwe informatie geeft het Choor aan hoe slecht Saul is: hij doodt namelijk priesters, dienaren van God. Het publiek wordt zo gewaarschuwd voor Saul.

Tweede bedrijf

Het tweede bedrijf opent met een scène waarin David en Abisaï, Davids neef, een slapende Saul aantreffen. Volgens Abisaï een mooie gelegenheid om Saul te doden. David weigert dit. Het is niet aan hem om een gezalfde te doden. Als Abisaï voorstelt om Saul dan zelf te vermoorden, slaat David dat ook af. Abisaï mag ook Abner, Sauls bewaker, niet doden. Davids keuzes laten zien dat hij de goede persoon is. Hij kiest, in tegenstelling tot Saul, niet voor (onnodig) geweld.

Als Saul wakker wordt, confronteert David hem met het feit dat hij hem niet heeft gedood terwijl hij daar wel de mogelijkheid toe had. Saul laat David gaan. Even wordt Saul over wonnen door Davids goedheid, maar in een daarop volgende scène wil hij toch weer wraak nemen. Deze

omschakeling laat nogmaals zien dat David goed is en Saul een slechte, maar ook besluiteloze koning. (Keersmaekers 1957: 81)

Saul vraagt aan zijn dochter Michol, ook de geliefde van David, waar hij is. De vorst dwingt om Michol te trouwen met een ander nadat hij van haar heeft gehoord dat David is getrouwd. Aangezien

(11)

het publiek hiervoor heeft gehoord dat Michol niet wil kiezen tussen haar vader en haar echtgenoot, komt deze daad over als gruwelijk. Het is immers niet terecht dat Saul hiertoe beveelt, aangezien Michol hem niet wil afvallen. Als ze voor David had gekozen, dan was ze wel met hem meegegaan. In een vertoning is het huwelijk van Michol en haar nieuwe man te zien.

Het tweede bedrijf sluit af met het Choor dat commentaar geeft op het voorafgaande. Ze zijn kritisch op Saul en vinden dat hij zijn eigen lot onafwendbaar over zichzelf heeft afgeroepen. Het ongeluk dat hem ten deel zal vallen, zoals Boosen gheest in het begin heeft beloofd, is dan ook terecht:

Saul condt ghy niet bedencken, Dat ghy crencken,

Sult u eyghen eer en faem, Oft is u ghemoet verwonnen, Als begonnen

Is, te dalen uwen naem. (Van Nieuwelandt 1617: E, 5r)

Volgens het Choor had Saul kunnen bedenken dat hij zijn eigen eer en faam zou beschadigen. Nu is het te laat, want zijn naam is al aangetast.

Derde bedrijf

Saul beseft nu voor het eerst dat zijn einde nadert. God antwoordt namelijk niet meer op zijn gebeden. Hij laat de profeten komen om te vragen wat God van plan is. Als zij geen antwoord voor hem hebben, dan is het voorbij:

Verhoort hy dan noch niet, soo is Saul verloren,

Niet hy maer all’ die sijn, in Israel gheboren, (Van Nieuwelandt 1617: E, 6v)

Saul vindt zichzelf zo belangrijk dat als hij sterft, heel het volk van Israël met hem samen ten onder zal gaan. Behalve aan waanzin lijdt Saul ook aan hoogmoed, die later gestraft zal worden. De profeten kunnen hem echter niet verder helpen. Saul besluit hierop om een lam te offeren. Het lam wordt op het podium geofferd, maar nog steeds antwoordt God niet.

David richt zich ondertussen tot God. Niet alleen heeft hij nog steeds last van Saul, zijn volk wordt ook nog eens aangevallen door de Amalechieten. David richt zich tot God en vertelt over de gruwelijkheden die zij begaan:

(12)

Ghy weet, en siet seer wel van uwen throon, hoe sy Vernielen mijne stadt en laten niemant vry,

Maer hebben ‘tall’ gheroft en leyden als haer slaven, (…) Heere betoont my dan oft ick naar iaghen sal.

En oft ick haer sal slaen, en brenghen tot den val, (Van Nieuwelandt 1617: F 3r)

David vraagt aan God of hij ten oorlog mag trekken tegen de Amalechieten. God antwoordt dat dit mag. Het antwoord is een letterlijk uitgesproken tekst van God. Van Nieuwelandt geeft hem aan als Godt den Heere. Het is niet bekend of God letterlijk werd opgevoerd of dat de tekst door iemand vanuit de coulissen werd opgelezen.

Gods antwoord is het ultieme bewijs dat Hij David steunt. Deze passage verwijst ook terug naar hetgeen wat zich hiervoor afspeelde, namelijk het uitblijven van Gods antwoord op Saul. Het publiek weet nu zeker dat God Saul heeft verlaten, zoals eerder al was voorspeld door Boosen gheest.

Er zit een essentieel verschil tussen de manier waarop David en Saul met geweld omgaan. David gebruikt alleen geweld als het nodig is. Hij vraagt eerst toestemming aan God en misschien nog wel het belangrijkst: hij gebruikt het geweld niet voor eigenbelang. Saul doet juist het

tegenovergestelde. Hij ontziet in zijn razernij niemand. Hij dreigt zijn zoon te vermoorden, dwingt met geweld zijn dochter om met iemand anders te trouwen en doet er alles aan om David te doden. Dit alles doet hij zonder toestemming van God. Nu David wel toestemming heeft van God, is wraak geoorloofd: ‘Die machtich is gheeft ons tot wraeck al ons vyanden.’(Van Nieuwelandt 1617: F, 3R).

Vierde bedrijf

Saul en zijn raadgever Pashur zijn opzoek naar de tovenares Pythonissa. Bekende sencaanse elementen zijn geestverschijningen en het gebruik van toverkracht. In dit geval verschijnt door tovenarij de geest van de profeet Samuel. Samuel vertelt aan Saul wat zijn lot is:

En morghen eer de sonn’ sal borghen haer aenschijn, Sult ghy met alle dry u sonen met my zijn,

Want Godt sall Is’rel slaen en brenghen haer te schandend,

Dat haer heyr comen sal den Philisteen in handen. (Van Nieuwelandt 1617: G, 3r)

Saul zal de dood vinden, samen met zijn zonen. Zijn dood zal ook nog een schande brengen over heel Israël, aangezien Saul gedood zal worden door het vijandelijke volk van de Filistijnen. Samuel zeg in de tekst dat Saul en zijn zonen bij hem zullen zijn. Wordt hiermee de hemel bedoeld? Samuel is een profeet. Hij is uitgekozen door Gods en zal na zijn dood een plekje in de hemel hebben gekregen. Saul

(13)

is ook nog eens gezalfd. Gezalfden komen normaal gesproken in de hemel terecht. Toch lijkt het sterk dat de zondige Saul alsnog in de hemel terecht komt. Waarschijnlijk bedoelt Samuel het hiernamaals en niet per se de hemel, maar ook de hel.

David dankt in de scène hierop God voor de overwinning op de Amalechieten. Hij vertelt niet uitgebreid over de slag. Alle lof gaat naar God:

Godts goedheyt is altijdt in heerlijckheydt en wesen, Tot inder eeuwicheyt, over haer die hem vreesen. Maer haer, die hy verlaet berooft hy van voordacht,

Als dese die ik sloegh, ontachtsaem sonder wacht, (Van Nieuwelandt 1617: G, 7r)

Degenen die twijfelen aan God, worden gedood. Voordacht betekent hier toekomstige gebeurtenis.3

Hiermee verantwoordt David zijn daad. God heeft de Amalechieten verlaten en daardoor kon David hen doden. Indirect zegt David dat Saul hetzelfde lot zal overkomen. Hij is immers ook verlaten door God.

Hierna volgt het Choor. Ze staan wederom buiten de handeling. Hun taak is tweeledig: het samenvatten van het voorafgaande en het voorbereiden van het publiek op wat er komen gaat, de dood van Saul en zijn zonen. Sauls ondergang wordt ingeluid met de mededeling dat zijn leger is verslagen:

Heden is den dagh ghecomen, Dat hem ’t lijf sal sijn benomen, Met sijn Sonen alle dry,

En sijn groote heerschappy. Denckt hoe hy dan is te moede, Daer hy weet dat sijnen bloede, Soo gheheel sal sijn verdaen. (…) Nu is hy in ‘tmeeste lijden, Want de Philistenen strijden, Op de Berghen Gilboa, Daer hy lijdt de meeste scha. Vluchtigh drijven sy als baeren, Vallende met groote scharen,

3 De betekenis komt van http://gtb.inl.nl/iWDB/search? actie=article&wdb=WNT&id=M081745&lemma=voordacht.

(14)

Door het Philistees ghewelt,

Dat haer als verlaten velt. (Van Nieuwlandt 1617: H, 1r)

Het vijfde bedrijf

In het vijfde bedrijf wordt de ondergang van Saul een feit. Na een wanhopige monoloog verzoekt hij Pashur om hem te doden: ‘Neen; Pashur sien ick daer comt hier? en steeckt u sweert in dees vervloeckte borst, want Saul het begheert.’ (Van Nieuwelandt 1617: H, 2v). Pashur weigert. Hierna komt de gewonde Ionathan het toneel op en sterft voor Sauls ogen. De handeling van de moord vindt niet plaats op het toneel, alleen het sterven. Saul spreekt uit hoe Ionathan is gestorven: ‘Ionathan mijnen soon sijt ghy door ’t sweert ghevallen,’(Van Nieuwelandt 1617: H 2V). Even later word ook het lijk van Sauls tweede zoon Abinadab binnengedragen. Ook hier spreekt Saul weer uit hoe zijn tweede zoon is gestorven: ‘Heeft u der Reusen sweert benomen ’t weeldich leven.’ (Van Nieuwelandt 1617: H2). Als laatste wordt het lijk van zijn zoon Malchisua op het toneel gebracht. Nu is het Pashur die vertelt hoe een van de zonen is gedood: ‘De bleecke doodt heeft hem met haren pijl doorschoten.’ (Van Nieuwelandt 1617: H, 3R).

Saul vraagt Pashur nogmaals om hem te doden, maar deze weigert wederom. Hierop besluit Saul om zelfmoord te plegen. De handeling voert hij uit op het podium:

Mijn handen sullen mu verlossen van den haet,

En dees bereyde borst, de ziel, daar dit in gaet, (Van Nieuwelandt 1617: H, 5r)

Hierop beschrijft Pashur de gruwelijkheid van deze daad en pleegt ook zelfmoord:

Is dese rust het graf van ‘tongherust ghemoet, Soo volgh ick sijne rust door ’t storten van mijn bloet, Wat grouwelickheyt is dit te sien voor mijnen ooghen, Den droeven onderganck en moeten het gedooghen (…) Door dit snijdende sweer dat sijn hert heeft doordreven, Werm, en root van bloet, als roover van sijn leven.(…)

Saul sijt dan ghetroost mijn ziele volght u naer (Van Nieuwelandt 1617: H, 5r-6v)

Pashur beschrijft hoe Saul zelfmoord pleegt, terwijl Saul die daad uitvoert. Er staat geen aparte toneelaanwijzing in de tekst, die waren in de 17de eeuw niet gebruikelijk. Van Nieuwelandts (Pashurs)

(15)

De lijken, in totaal vijf (Saul, de drie zonen en Pashur), worden gevonden door een Amalechiet. Hij zegt dat deze doden het beste zijn wat hem kan overkomen. Zo kan hij met de eer opstrijken. Hij neemt de ring en kroon van Saul en brengt deze naar David. De Amalechiet vertelt aan David dat hij Saul heeft gedood: ‘Doen deed’ ick sijn ghebodt, en heb hem daer ghedoodt,’ (Van Nieuwelandt 1617: H4). Hierop wordt de Amalechiet terecht gesteld. David is namelijk van mening dat de Amalechiet niet het recht had om een gezalfde te doden:

Hoe ghy vervloeckten mensch, en waert ghy niet vervaert, Te salen met uwer handt die God seln’ heeft ghespaert, Was u de vrees’ van wraeck, gheen leer om ’t quaet te laten,

Doodt hem, die selver doet, dat hy behoort te haten. (Van Nieuwelandt 1617: H, 7r)

Deelconclusie over Saul

Van Eemeren en Meeus rekenen één doding en twee zelfmoorden. De twee zelfmoorden zijn die van Saul en Pashur. De doding is van de Amalechiet. Zij maken dit indirect op uit de tekst, aangezien er nergens in de kantlijn een aanwijzing staat dat een van de personages de handeling moet uitvoeren. Dit was meestal het geval in 17de-eeuwse toneelteksten. Alleen bij vertoningen vindt men een regie

aanwijzing. De dood van de priesters, het verlies van Sauls leger en de dood van zijn zonen worden niet meegerekend. Als men kijkt naar de tekst dan wordt hierover alleen verteld of is de

daadwerkelijke handeling al geweest. Wel zijn deze gewelddadigheden van belang voor het verloop van het verhaal. Sauls moord op de priesters laat zijn teloorgang zien. De dood van Sauls zonen laat zijn ondergang zien, maar ook dat de voorspelling aan het begin van het stuk uitkomt. De dood van zijn zonen is de laatste aanzet voor Saul om zelfmoord te plegen.

Daarnaast zegt het stuk iets over het gebruik van geweld. Saul en de Amalechiet worden gestraft voor hun onrechtmatige handelingen. Bij Saul omdat hij David wil doden. Als hem dat niet lukt, richt hij zijn geweld tot de personen die David hebben geholpen. De Amalechiet doodt

weliswaar niemand, maar wil wel met die eer strijken. Hij had echter niet het recht om Saul te doden, aangezien Saul een gezalfde was. Dit was de reden dat David Saul niet doodde, terwijl hij hier wel de kans toe had. Ondanks zijn gedrag en acties blijft Saul voor David een gezalfde. Hieruit blijkt dat David goed is en dat het terecht is dat hij de nieuwe koning van Israël wordt.

Er is veel geweld in het stuk verweven. Ook al worden niet alle gewelddadige handelingen uitgebeeld, ze zijn toch belangrijk. Ze laten de ware aard van een personage zien of zorgen dat een andere handeling wordt ingezet. De gewelddadige handelingen bouwen namelijk op naar de climax: de ondergang van Saul. Deze ondergang dient weer als spiegel naar het publiek. Het Choor zegt dit letterlijk:

(16)

‘Spieghel sal dit oock sijn, Dat wy moeten te saemn Voor onsen Godts aenschijn,

Ons selven ghehoorsaemen.’ (Van Nieuwelandt 1617: I, 3R)

Saul heeft een moraliserende boodschap: wees trouw aan God, dan komt er een beloning. Ben je ongehoorzaam, dan volgt er straf. Saul en de Amalechiet dienen als voorbeeld van de

ongehoorzaamheid. David is het voorbeeld van gehoorzaamheid. Hiervoor wordt hij beloond met het koningschap.

(17)

Geweldsschema van Saul

Ondergang van Saul

Eerste bedrijf: De ondergang van Saul wordt in de openingsmonoloog aangekondigd door Boosen gheest. Hij is gestuurd door God om Saul te vernietigen.

David beklaagt zij bij Ionathan over Saul. De koning wil David namelijk ten gronde brengen. Het publiek weet nu dat Saul slecht handelt, aangezien David gezalfd is door God. Saul weet dit nog niet.

Saul eist van Iontathan het hoofd van David. Dit is weer een teken hoe slecht Saul is. Als Ionathan dit niet wil doen, dreigt Saul om hem te doden.

Het Choor sluit af. Ze benadrukken nog eens dat God Saul heeft verlaten. Om de aanstaande ondergang te rechtvaardigen, noemen zij de gebeurtenis van de dood van de priesters (zie ook hieronder.)

Tweede bedrijf: Als Saul slaapt, steelt David zijn speer. Dit is een teken dat David Saul kon doden. Saul wil zich verzoenen met David. David gelooft hem niet en vlucht. Hier wordt nog eens aangetoond dat Saul niet te vertrouwen is.

Uit wraak dat David is gevlucht, laat Saul zijn dochter Michol, geliefde van David, met iemand anders trouwen.

Het Choor beklaagt zich nogmaals over Saul. Zijn naam is aangetast door zijn eigen daden. Indirect zegt het Choor dat de ondergang van Saul terecht zal zijn.

Derde bedrijf: De ondergang van Saul krijgt een nieuwe dimensie, aangezien God nu niet meer antwoord op zijn gebeden en offers. Hierdoor besluit Saul zich tot de tovenarij te wenden. Als een vorst zich wendt tot tovenarij, dan is dat een teken dat hij fout bezig is.

Vierde bedrijf: Saul is bij de tovenares Pythonissa. Zij roept de geest op van de profeet Samuel. Samuel voorspelt aan Saul dat hij en zijn zonen zullen omkomen. Aangezien Samuel een profeet is, weet Saul nu dat zijn ondergang een feit is. Het Choor sluit af. Het leger van Saul wordt aangevallen door de Filistijnen. Dit luidt de ondergang in van Saul en zijn zonen.

(18)

Vijfde bedrijf: Ionathan komt gewond op en sterft voor Sauls ogen. Hierna worden de lijken van zijn andere twee zoons binnengebracht. Saul vraagt aan zijn raadgever Pashur om hem te doden. Deze weigert tweemaal. Hierop besluit Saul om zelfmoord te plegen. Pashur pleegt hierop ook zelfmoord.

Boosen gheest komt op en is tevreden.

Het Choor vertelt dat dit verhaal als een spiegel dient. God eist trouw en gehoorzaamheid, anders volgt er een straf. Saul is hier her voorbeeld van.

Conclusie: De ondergang van Saul staat centraal. In ieder bedrijf wordt aangetoond dat Saul een slechte vorst is. Langzaam is dit de opbouw naar de dood van Saul en zijn zonen. Er zijn twee redenen waarom de zonen de dood vinden. Zie de analyse van hun dood hieronder.

Dood van de priesters

Eerste bedrijf: Het Choor noemt deze gebeurtenis. Saul heeft de priesters gedood nadat zij David hebben geholpen. Het noemen van deze daad moet de ongeschiktheid van Saul onderstrepen en zijn ondergang verantwoorden. Dat hij priesters doodt, is ook niet toevallig. Het toont nog eens aan dat hij ver verwijderd is van God en dat het terecht is dat God hem heeft verlaten. Saul doodt immers dienaren van God die ook nog eens het goede deden: het helpen van de gezalfde.

Conclusie: Het geweld van Saul dient als voorbeeld dat hij slecht bezig is. Hij maakt namelijk onrechtmatig gebruik van geweld.

De dood van Sauls zonen

Vierde bedrijf: De geest van de profeet Samuel kondigt de dood van Sauls zonen aan.

Vijfde bedrijf: Een gewonde Ionathan sterft op het toneel. De lijken van de andere twee zonen worden binnengebracht. De handeling van het verwonden is niet te zien, alleen het eindresultaat wordt getoond.

Conclusie: Er zijn twee redenen waarom de zonen van Saul de dood vinden. Ten eerste omdat ze hun vader trouw blijven. Zelfs Ionathan, vriend van David, blijft zijn vader trouw. Deze trouw moet hij uiteindelijk bekopen met de dood.

(19)

Ten tweede moeten de zonen dood, want David kan hierna de troon bestijgen. Er is dan namelijk geen troonopvolger meer.

De dood van Pashur

Vijfde bedrijf: Na de zelfdoding van Saul pleegt ook Pashur zelfmoord. Deze zelfdoding gebeurt ook op het toneel.

Conclusie: Degenen die trouw blijven aan de slechte koning vinden ook de dood. Pashur is hier het voorbeeld van.

De strijd met de Amalechieten

Derde bedrijf: David vraagt aan God of hij ten strijd mag trekken tegen de Amalechieten. De Amalechieten vallen namelijk zijn stad aan. Met deze stad wordt

waarschijnlijk Gath bedoeld, aangezien David naar deze stad is gevlucht. God zelf geeft hier toestemming voor.

Vierde bedrijf: David prijst de Heer. Zijn leger heeft de oorlog met de Amalechieten gewonnen. Hij beschrijft hoe zijn leger de oorlog won.

Conclusie: God antwoordt wel tot David, in tegenstelling tot Saul. David laat hiermee zien dat hij de rechtmatige koning is. Door Gods toestemming wint David de oorlog van de Amalechieten. Saul verliest de oorlog van de Filistijnen, aangezien God hem heeft verlaten.

De dood van de Amalechiet

Vijfde bedrijf: Een Amalechiet vindt het lijk van Saul. Hij neemt de kroon en ring van de gevallen koning. Hij brengt deze naar David en vertelt hem dat hij Saul heeft gedood. David laat hem ter plekke terechtstellen. Het is namelijk niet aan een Amalechiet, een heiden, om de gezalfde van God te doden.

Conclusie: Geweld is alleen maar gerechtvaardigd met de toestemming van God. De Amalechiet dient als voorbeeld voor het publiek hoe het niet moet. Vandaar dat de terechtstelling op het toneel plaatsvindt.

(20)

Algemene conclusie over Saul:

De tragedie Saul volgt twee hoofdlijnen: de ondergang van Saul en de opkomst van David. Het getoonde en/of genoemde geweld staat in dienst van deze verhaallijnen. Saul wil geweld begaan tegen de gezalfde David. Andersom laat David de gezalfde Saul met rust. Uit deze houding blijkt meteen wie goed is en wie slecht.

David gaat de strijd aan met de Amalechieten, met toestemming van God. Saul voert

ondertussen oorlog met de Filistijnen, maar verliest deze strijd omdat hij de steun van God ontbeert. Deze oorlog leidt tot de dood van zijn drie zonen, de dood van zijn raadgever en tot zijn eigen dood. De Amalechiet vindt de dood omdat hij niet de aangewezen persoon was die de gezalfde mocht doden. De tragedie zegt hiermee ook iets over het gebruik van geweld. Geweld is alleen maar toegestaan als er toestemming is van bovenaf. Is deze toestemming er niet, dan krijgt de uitvoerder het geweld net zo hard terug. Saul en David zijn hiervan de voorbeelden en de getoonde en

genoemde voorbeelden dienen als rechtvaardiging van en als opbouw naar de climax van het verhaal: de dood van Saul en zijn familie.

(21)

Hoofdstuk II: Ierusalems Verwoestingh

In 1635 verscheen Van Nieuwelandts toneelstuk Ierusalems Verwoestingh, door Nabuchodonosor, te Amsterdam bij Anthony Jacobsz. Terwijl Saul een van zijn eerste stukken was, was Ieursalems

Verwoestingh een van zijn laatste. Het stuk is waarschijnlijk in 1628/1629 geschreven voor de

Antwerpse rederijkerskamer De Violieren. Het is niet zeker of de tragedie daar is opgevoerd, want het wordt niet genoemd in de rekeningen van De Violieren. Toch is het aannemelijk dat het stuk zowel in Antwerpen als in Amsterdam te zien was. Van Nieuwelandt schreef het speciaal voor De Violieren. Hij droeg het op aan Casper Duarte, die lid was van deze rederijkerskamer, maar in 1629 afscheid nam. (Keersmaekers 1957: 44-45) Over Van Nieuwelandts Amsterdamse periode is weinig bekend. Ook recent onderzoek levert geen bewijs op dat één van Van Nieuwelandts stukken in de Amsterdamse stadsschouwburg, dus na 1637, is opgevoerd.4 Toch is het aannemelijk dat Ierusalems Verwoestingh,

behalve in Antwerpen, ook in Amsterdam is opgevoerd. Het was namelijk niet de gewoonte om in Amsterdam een stuk uit te geven voordat het was opgevoerd (Keersmaekers 1957: 47).

Ierusalems Verwoestingh is gebaseerd op het bijbelboek Jeremia. Deze doet een aantal profetieën waaronder de voorspelling dat Jeruzalem verwoest zal worden. In het boek Klaagliederen vertelt Jeremia over deze val. In tegenstelling tot Saul volgt Ierusalems Verwoestingh het bijbelverhaal minder vast. Nabuchodonosor heeft in de tragedie een grote rol, maar komt in de Bijbel niet voor, evenals de verwoesting zelf. In Jeremia wordt op een gegeven moment een verwoester van de natiën voorspeld. Over het algemeen denkt men dat met deze verwoester Nabuchodonosor wordt bedoeld. Hij wordt alleen nergens met naam genoemd en de verwoesting van Jeruzalem komt dan ook niet voor in het boek Jeremia.

Samenvatting van Ierusalems Verwoestingh

Ierusalems Vewoestingh begint met een dialoog tussen de engel Gramschap Godts en de profeet Jeremias. Gramschap kondigt de ondergang van Jeruzalem aan, want het volk is ongehoorzaam aan God geweest. Jeremias probeert hem tevergeefs op andere gedachten te brengen.

Er ontwikkelen zich twee verhaallijnen. De ene verhaallijn is die van koning Zedechias en zijn familie. Hij worstelt met de voorspelling van Jeremias, omdat deze de boodschap van Gramschap Godts verkondigd heeft. Nu eens neemt hij Jeremias serieus, dan wil hij Jeremias weer het zwijgen opleggen. Uiteindelijk komt Jeremias’ voorspelling uit. Zedechias en zijn familie worden gevangengenomen door de gewelddadige en onredelijke vorst Nabuchodonosor, die zich oppermachtig acht en alleen maar belust is op wraak. Ondanks verzoeken van zijn legerbevelhebber Nabusardan en Hamiltal, de moeder van Zedechias, voert Nabuchodonosor zijn wraak op Zedechias

4 Zie de database Onstage: http://vondel.humanities.uva.nl/onstage/persons/2954. (geraadpleegd op 22 juni 2016)

(22)

en zijn zonen uit. Voor de ogen van de vader worden de zoons gedood. Als Zedechias vraagt om te sterven, worden zijn ogen uitgestoken en wordt hij in de gevangenis gegooid. Gramschap Godts zegt dat dit moest gebeuren. Nabuchodonosor zal zijn straf echter niet ontlopen.

De ondergang van Jeruzalem en zijn koning is de ene verhaallijn. De andere verhaallijn gaat over twee koppels: Nargal en Thessalia en Zarezar en Melinda. De krijgslieden Nargal en Zarezar moeten naar het front om Jeruzalem in te nemen. Thessalia en Melinda verkleden zich als mannen en volgen hun geliefden. Thessalia wordt aangenomen als knecht van Zarezar en ontdekt dat Zarezar ontrouw is. Melinda blijft echter achter Zarezar aanlopen, omdat ze zwanger is. Zarezar hoort dit en Thessalia confronteert hem met zijn gedrag. Ze beginnen te vechten en Melinda, die tussen beiden komt, wordt dodelijk getroffen. Nu pas ziet Zarezar dat het Melinda is. Nargal komt nu ook op en hij overwint Zarezar. Zarezar belooft om te trouwen met Melinda, maar het is te laat. Melinda is al gestorven en Zarezar is ontslagen van zijn eed van trouw aan haar. Nargal beklaagt zich over Melinda’s lot en samen met Thessalia begraven ze haar.

Analyse van het geweld in Ierusalems Verwoestingh

Eerste bedrijf

Het stuk begint met een monoloog van de engel Gramschap Godts. Hij is gezonden door God en vertegenwoordigt diens gemoedstoestand. Net zoals bij Saul krijgt het publiek bevestigd dat het de wraak van God niet over zich moet afroepen:

Ick ben de gramschap Godts/van boven afgesonden/ De geessel van den Heer/en straffe van de sonden/ Ick ben ’t verslindigh dier/ick ben het snijdigh sweert/ Dat yders leven cost/en dat het all’ verteert/

Ick maeck het aerdrijck leegh/’k verwoest de stercke steden So het niet menighmael/aen Godt wert afghebeden. ‘K vernielden all’ dat leeft/van Menschen en van Dee/.

So Godt niet menighmael/mijn sweert hiel in mijn schee, (Van Nieuwelandt 1635: B, 1r)

Gramschap is het wapen van God dat wordt ingezet als de zonden te erg worden, met als dieptepunt het aanbidden van andere goden. Menigmaal heeft God Gramschap tegengehouden om zijn straf uit te voeren, vanwege de smeekbeden van de getroffenen. Jeruzalem zal echter niet ontzien worden:

(23)

Van ’t Noorden komt hy voort/die Judas sal verderven/ In Affur daer wel eer/ u ruse was berept/

Daer sult ghy nu gheboeyt/als Slaven zijn ghelept. Om u hertneckigheyt/is u verderf gesworen/ D straf is uytgegaen/van Godts vergrimden tooren. Met hongher/en met pest/sal hy vernielen ’t Landt/ Tot dat ghy zijt verwoest/en in uws Vyandts handt. (…) Want ick Jerusalem en Juda wil verderven/

Ick wil haer door het swaert en honger laten sterven, Ick wil haer al te saem doen proeven het ghewelt/ Dan dien ick over haer/tot straffingh heb ghestelt. (…) Ick wil tot eenen spot vernielen all’ haer Landt/ Ja soo dat yder sal/verschricken van mijn handt. Haer Soonen wil ick haer/door honger self doen eeten/

Om dat sy mijn Gebodt/verachten/en vergheten/ (Van Nieuwelandt 1635: B, 1r-2v)

Gramschap Godts zal niet rusten voordat Jeruzalem is vernietigd. De inwoners zijn de geboden van God vergeten en leven er niet meer naar. Jeruzalem zal onder andere getroffen worden door hongersnood en pest. Nabuchodonosor zal verantwoordelijk zijn voor Jeruzalems ondergang: ‘Nabuchodonosor sal ick de wraeck bevelen/dat hy het droevigh endt/van haer verderf sal spelen.’(Van Nieuwelandt 1635: B, 3r).

Niet alleen het volk van Jeruzalem zal lijden, ook koning Zedechias van Israël ontkomt niet aan Gramschaps straf. De engel beschrijft niet hoe Zedechias gestraft zal worden: ‘Het Goddelick bevel moet Zedechias voelen. Tot dat syn thoornichheit/en gramschap sal verkoelen.’ (Van Nieuwelandt 1635: B, 2v).

Jeremias is getuige van de voorspelling en probeert Gramschap op andere gedachten te brengen met een smeekbede die nog eens een extra lading aan de voorspelde gruwel geeft. Jeremias roept God aan om de ondergang van Jeruzalem te voorkomen: ‘O! Heere Sebaoth/spaert Sion u verkozen/Laet niet Jeruzalem/ noch Juda gaen verlozen.’ (Van Nieuwelandt 1635: B, 2v).

De monoloog van Gramschap Godts rekent men in het algemeen niet tot de gewelddadige handelingen. De gruwelijke handeling wordt immers niet uitgevoerd. Daarnaast is de openingsmonoloog van Gramschap op te vatten als een voorspelling, een typisch senecaans element. Hij voorspelt namelijk dat Jeruzalem zal vallen. De monoloog wordt dan ook niet onder het geweld geschaard. Er is immers niets te zien. Toch is het geweld dat Gramschap beschrijft belangrijk. Zijn monoloog bereidt het publiek voor op wat er gaat gebeuren, net zoals bij Saul Boosen gheest een

(24)

openingsmonoloog houdt en het publiek voorbereidt op de ondergang van Saul. Zo bereidt Gramschap Godts het publiek voor op de ondergang van Jeruzalem.

Gramschap geeft een uitgebreidere beschrijving van het geweld dan Boosen gheest in Saul gaf. Dit komt omdat Saul het bijbelverhaal in grote lijnen volgt. Het publiek kende het verhaal al en wist ongeveer wat er ging gebeuren. Maar de fabel van Ierusalems Verwoestingh komt niet als zodanig voor in de Bijbel. Een uitgebreidere uitleg is dus nodig om het publiek voor te bereiden op wat komen gaat.

Jeremias hoort de voorspelling aan en probeert Gramschap Godts nog op andere gedachten te brengen. Ook Jeremias verwijst naar het aankomende geweld, maar smeekt om genade. Zijn smeekbede benadrukt nog eens de gruwelijkheid van de voorspelling.

In de scène hierop krijgt koning Zedechias van Israël de voorspelling te horen. Zijn moeder Hamiltal heeft een droom gehad over Jeremias: hij kondigde de ondergang van Jeruzalem aan. Zedechias reageert hierop woedend en hij zweert dat hij Jeremias het zwijgen zal doen opleggen: ‘Ick sweer hem by den Heer/soo ick hem can gekrijghen/Dat ick hem straffen sal/of beeter leeren swijghen.’ (Van Nieuwelandt 1635: B, 6v) In dit dreigement zit een belangrijke lading. De koning wil Jeremias, een profeet die de boodschap van God verkondigt, het zwijgen doen opleggen. Zijn handelen laat zien dat de aangekondigde straf door Gramschap Godts terecht is. Een goede koning zou namelijk de verkondiging van de profeet niet in twijfel trekken. Het publiek krijgt de bevestiging dat de aangekondigde straf voor Jeruzalem en zijn koning terecht is.

De volgende scène toont een dialoog tussen koning Nabuchodonosor van Assyrië en zijn opperbevelhebber Nabusardan. Nabuchodonosor is machtswellusteling. Hij vergelijkt zich met ‘eenen aerdtschen God’. (Van Nieuwelandt 1635: B, 7r) Dit is voor het publiek weer een teken dat Nabuchodonosor ook geen geschikte koning is. Hij stelt zich immers gelijkt met God. Nabuchodonosor is woedend op Israël omdat dit land het enige in de regio is dat zich tegen zijn leger verzet. Hij wil dan ook de totale ondergang zien van Israël en Zedechias. Nabusardan probeert de wraaklust van zijn vorst te temperen, maar zonder resultaat. Nabuchodonosor zal niet rusten voordat Zedechias is gedood en Jeruzalem verwoest:

Als ick hem hebben sal/so sal ick nemen raedt/ Hoe dat ick straffen sal/syn trouweloos verraedt. Versamelt mijn gewelt/uyt all’ mijn Coninckrijcken/ Laet sien of hy niet haest/door vreese sal beswijcken. Ick wil Jerusalem vernielen tot den gront.

(25)

Hierop verschijnt Gramschap Godts. Hij deelt mee dat God Nabuchodonosor steunt in zijn aanval op Jeruzalem en beschrijft nogmaals de verschrikkingen die de bevolking van Jeruzalem te wachten staat:

Om haer hertneckigheyt en om haer Godloos leven/ Heeft God Jeruzalem/in u gewelt gegeven.

Treckt daerom tegen haer vernielt haer al te saem/ Sy sullen zijn verschrickt alleen door uwen naem. Die niet door hongers noodt of pest en sullen sterven/ Die sult ghy door het sweert vernielen of verderven/ Vreest niet den Heer die wilt dat ghy verwinder zijt/

Sijn handt sal met u zijn doch maer voor weynigh tijdt. (Van Nieuwelandt 1635: C, 2v)

De voorspelling van Gramschap Godts wordt nogmaals herhaald. Nabuchodonosor besluit om een offer te brengen aan de God van de Joden. Dit offer beeldt men uit in een vertoning. In dezelfde vertoning krijgt Zedechias van Gramschap de aankomende straf te zien.

De vertoning luidt de voorspelde ondergang van Jeruzalem in. Nabuchodonosors offer laat zien dat hij bereid is om Jeruzalem te vernietigen. Daarnaast wordt Zedechias zich bewust van het onomkeerbare feit dat hij en Jeruzalem samen zullen vallen.

Het eerste bedrijf is echter nog niet afgelopen na de vertoning. Van Nieuwelandt zet nog een tweede verhaallijn in over de huwelijkse relatie tussen man en vrouw, die elkaar trouw moeten zijn. Dat deze verhaallijn na de vertoning verschijnt, is een teken dat de verhaallijn van Jeruzalems val voor dit moment is afgesloten.

De tweede verhaallijn gaat over twee koppels: Nargal en Thessalia en Zarezar en Melinda. Nargal en Zarezar zijn officieren binnen het leger van Nabuchodonosor en moeten naar het front om Jeruzalem in te nemen. Thessalia wil niet dat Nargal vertrekt en wil met hem mee. Om te laten zien dat zij moedig genoeg is en pijn kan verdragen, verwondt zij zichzelf aan haar hand. Deze verwoning is op het toneel te zien, ook het publiek ziet hoe moedig Thessalia is. Ondanks dit gebaar moet Thessalia achterblijven net zoals Melinda. Melinda beklaagt zich over Zarezar en hoort van een echo dat hij ontrouw is. Beide vrouwen besluiten apart van elkaar om zich te verleden als man en hun geliefdes te volgen.

(26)

In het tweede bedrijf wordt de eerste verhaallijn weer opgepakt. Hamiltal begint met een wanhoops-monoloog gericht aan God. Zij zegt dat zij zich bewust is van het feit dat haar volk veel zonden heeft begaan, toch doet zij een beroep op Gods barmhartigheid. Ze vraagt God dan ook om de verschrikkelijke gebeurtenissen die aanstaande zijn te voorkomen:

Hoe langh sult ghy u volck/dat ghy bemint verderven? Weerhoudt u gramschap doch/op dat my niet en sterven. Laet Juda niet vergaen/ghenadigh u bewijst/

Die ghy toch veertigh jaer/van boven hebt ghespijst. Wy weten dat wy zijn/verwonnen in misdaden/ Wy weten dat wy zijn onweerdigh u ghenaden; Doch hoopen niet te min/op u barmhertigheyt/

Om dat wy meer door vrees/als moetwil zijn verleydt. (Van Nieuwelandt 1635: C, 7r)

Hamiltal verwijst naar de 40 jaar waarin de Joden onder leiding van Mozes rondzwierven in de woestijn. God heeft de Joden toen gesteund en zij vraagt Hem om deze steun nu niet in te trekken. Ze weet dat het Joodse volk zondig is geweest, maar belooft beterschap. Waarschijnlijk vindt er een omslag plaats als God niet antwoordt, want aan het einde van de monoloog beseft Hamiltal dat de ondergang van Jeruzalem niet meer tegen te houden is. Zij ziet ook in dat met de val van Jeruzalem ook de macht van haar familie ten einde is:

Het water Siloe/loopt bloedigh in ons mueren/ Ons uytgeteerde macht/ en kan niet langhe dueren/ Ons Toorens worden vast bespronghen en vernielt/ Ons Borgers door het sweert/en honghers noodt ontzielt. Helaes dit is den loon/dat wy den Heer verlaten/ (…) Keert doch Jeruzalem/verlaet dees ydelheydt/ Of ick sie uwen val/en onderganck bereydt.

Vast/bidt/treurt/sucht/en weent/ soeckt God den Heer der Heeren/

Soos al hy ’t bloedigh sweert/ van uwen rugghe keeren. (Van Nieuwelandt 1635: C, 7r)

Hamiltal doet een laatste beroep op de inwoners van Jeruzalem. Zij noemt eerst de verschrikkingen op die hen te wachten staat. Daarna roept zij op om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat God zijn mening verandert. Nogmaals wordt de nadruk gelegd op de gruwelijke daden die Jeruzalem te wachten staan. Deze herhaling dient twee functies. De eerste functie is om het publiek er van te

(27)

doordringen hoe uitzichtloos en verschrikkelijk de situatie is. De tweede functie hangt hiermee samen, namelijk de gruwelijkheid van de dingen die straks getoond worden. Het publiek moet dit zo langzamerhand beseffen en kan zich hierop instellen.

In de volgende scène overtuigt Hamiltal haar zoon om Jeremias te ontbieden en hem aan te horen. Jeremias bevestigt nogmaals aan Zedechias dat Jeruzalem zal vallen. Weer worden de drie straffen opgenoemd: de pest, honger en het vlammend zwaard. Nu krijgt Zedechias de bevestiging van Jeremias dat ook hij gevangen genomen zal worden door Nabuchodonosor en dat hij zal smeken om genade: ‘Dat ghy oock mede sult gevangen zijn geleyt/’t En sy dat hy versoeckt genaed aen u Vyanden/’ (Van Nieuwelandt 1635: D, 1r) Vanaf het begin van het stuk hangt het al in de lucht, maar Zedechias krijgt nu voor het eerst te horen dat hij gevangen genomen zal worden. Waarschijnlijk zal dit gevangenschap niet prettig verlopen, aangezien hij zal smeken om genade. Deze voorspelling van Jeremias is weer een indicatie van het aanstaande geweld.

Het aankomende geweld wordt in de scène hierna nogmaals gerechtvaardigd. Gedalia, Pashur en Juchal zijn vorsten van Israël. Zij kunnen gezien worden als raadgevers van Zedechias. Zij beklagen zich over het feit dat Zedechias luistert naar de profetie van Jeremias. De vorsten willen Jeremias uit de weg ruimen: ‘Wy moeten ons aen hem/naer onze wensingh wreken/ (…) Dat hy naer syn verdienst/sal worden omgebracht.’ (Van Nieuwelandt 1635: D, 2v) Onderdanen van de koning willen een profeet het zwijgen opleggen. De vorsten benadrukken als representanten van het Israëlische volk hun ontrouw aan God. Nogmaals krijgt het publiek de bevestiging dat de ophanden zijnde straf rechtvaardig is.

Eén van de vorsten gaat van het toneel af om toestemming te vragen aan Zedechias. Even later komt hij terug met het bericht dat ze Jeremias mogen doden. Zedechias is nu voor de tweede maal van mening veranderd. Eerst wilde hij Jeremias laten zwijgen. Op aanraden van zijn moeder neem hij de profeet weer in genade aan. Nu mag Jeremias na aandringen van de drie vorsten toch weer vervolgd worden. Zedechias laat met zijn wispelturige houding zien dat hij geen goede koning is. Opnieuw krijgt het publiek de confirmatie dat de toekomstige ramp rechtvaardig is.

Als de vorsten Jeremias horen aankomen, verstoppen ze zich. Jeremias beklaagt zich nogmaals over het aanstaande lot van Jeruzalem. Pest, honger en het zwaard worden weer genoemd als de wapens waarmee het volk wordt aangevallen. Daarnaast vergelijkt Jeremia het Israëlische volk met een kalf: ‘Om dat sy mijn verbondt/en mijne Wet verlaten/Sal ick haer als het Calf in stucken deylen laten.’ (Van Nieuwelandt 1635: D, 4v) Het volk wordt vanwege zijn ongehoorzaamheid letterlijk geofferd. Deze ongehoorzaamheid wordt meteen uitgebeeld door de drie vorsten die Jeremias vastbinden en in een put gooien. De scène wordt afgesloten met Gadalia die hoopt dat Jeremias zal sterven: ‘Laet hem vry tot den hals in den modder sincken. Den honger/stanck/en koum sal hem sluyten ’t hert/’ (Van Nieuwelandt 1635: 5r)

(28)

De volgende scène opent met een wanhoopsmonoloog van Zedechias. De koning beseft dat zijn laatste uren zijn ingegaan: ’t Schijnt dat ick reghel-recht ghedwongen wert te gaen/Daer datmen my den hals wraeckgierigh sal afslaen.’ (Van Nieuwelandt 1635: 5r) Zijn kamerheer Ebedmelech weet Zedechias ervan te overtuigen om Jeremias te bevrijden uit de put. Ebedmelech vertelt hoe Jeremias honger lijdt en dat er snel iets aan gedaan moet worden, aangezien er ook geen voedsel meer is in de stad. De straf van bovenaf is kennelijk al ingezet. Bovendien zal Zedechias’ straf alleen maar erger worden als hij Jeremias niet bevrijdt.

Meteen daarna vindt de bevrijding van Jeremias door Ebedmelecht plaats. Als beloning zal de kamerheer niet getroffen worden door Gods wraak. Van Nieuwelandt laat hiermee zien dat God alleen de zondaars straft. Voor het publiek wordt het duidelijk dat zij hun eigen lot in handen hebben. Als zij goed doen, zullen zij daarvoor beloond worden.

In het laatste deel van het tweede bedrijf komt de verhaallijn over de verliefde koppels weer aan bod. Thessalia wordt dienaar bij Zarezar. Het gesprek komt op Melinda. Thessalia vertelt dat ze haar kent en dat ze Zarezar trouw zal blijven, maar hij gelooft haar niet. Als Zarezar is vertrokken uit Thessalia haar ongenoegen. Melinda hoort dat zij beschuldig wordt van ontrouw. Samen met Thessalia, door Melinda niet als zodanig herkend, besluit zij zich te wreken op Zarezar vanwege de valse beschuldiging.

Het derde bedrijf

Het derde bedrijf opent met een monoloog van Zedechias. Hij beklaagt nogmaals zijn lot en de zwakheid van de mensheid in het algemeen. Gedalia komt op en beklaagt zich nogmaals over Jeremias. Kennelijk heeft hij te horen gekregen dat Jeremias op bevel van Zedechias is bevrijd. Gedalia bepleit nogmaals de dood van Jeremias: ‘Die ’t volck oneenigh maeckt die moest – men al doen sterven/’. Zedechias wil zijn verzoek niet voldoen aangezien ‘Den Vorst die moet de schult/voor syn gemeynt betalen.’ (Van Nieuwelandt 1635: E, 3r) Hiermee refereert Zedechias al naar zijn eigen lot. Hij als vorst is verantwoordelijk voor zijn zondige volk en hierdoor zal niet alleen Jeruzalem vallen, maar ook hij als hoofd van zijn volk.

Hierna wordt Jeremias ontboden. Jeremias geeft aan dat Zedechias zijn leven kan redden, als hij zich overgeeft:

Soo ghy vrywilligh gaet/u selven overgeven/ Soo sult/ghy en u volck/voorseker blijven leven. Aen u/ en aen u Stadt/en sal geen leedt geschien/ Soo ghy maer selver cont/het ongeluck ontvlien/ Daer teghen soo ghy niet en gaet tot u Vyanden/

(29)

Soo sullen de Chaldeen/u Stadt met vier verbranden. Al dat noch levend’ is/wordt in haer macht ghestelt/

Noch ghy en sult oock niet/ontcomen haer gewelt. (Van Nieuwelandt 1635: E, 4v)

Als Zedechias zich niet overgeeft, dan zullen hij en zijn volk niet ontkomen aan het geweld van de Chaldeeën (het volk van Nabuchodonosr). De koning geeft aan dat hij zich niet over kan geven. Het publiek krijgt nu de bevestiging dat de ondergang van Jeruzalem echt gaat gebeuren. Deze bevestiging krijgt vorm in de volgende scène waarin Nabuchodonosor beveelt om Jeruzalem te bestormen. Hij begint met een lange monoloog waarin hij zichzelf bejubelt en de ophanden zijnde gewelddadigheden beschrijft:

Te langhsaem thoonen wy/ons schickelijck ghewelt/ Dees ongetemde beest/heeft ons te lang ghequelt/ Wy moeten door de wraeck/zijn misdaedt overwinnen/

Geen wraeck is wreedt genoech/hy doet my schier ontsinnen. (…) Hy brenght door zijn verraedt/syn Stadt tot desen val/

Ick weet dat hy eer langh/hem self vervloecken sal/ (…) Dit wilt en grimmigh dier/dat nu beproeft mijn macht/

Thoont recht den slaefschen aert/aen zijn vervloeckt geslacht. Ick sal zijn herte noch/met dees mijn tanden eeten/

Op niemant die nu leeft/ en ben ick soo ghebeten. (Van Nieuwelandt 1635: E, 6v)

De monoloog van Nachudonosor bevat twee elementen. Het ene element is de terugkerende voorbereiding op het aankomende geweld. De Joden zijn dieren die vernietigd moeten worden. Daarnaast wordt ook de gekte van Nabuchodonosor duidelijk. Hij heeft het over het letterlijk opeten van zijn vijand. Zijn gekte wordt nog eens versterkt door een dialoog tussen hem en zijn opperbevelhebber Nabusardan. Nabusardan vraagt om genade voor de Joden. Nabuchodonosor is hier niet ontvankelijk voor en beveelt de ondergang van Jeruzalem. Daarnaast beveelt hij Nabusardan om Zedechias gebonden bij hem te brengen, zodat hij hem kan martelen:

Den booswicht van de den Vorst/die mijn ghebodt veracht/ Die wil ick/dat voor my/ghebonden wert ghebracht/ Op synen valschen neck/sal ick met voeten treden/

(30)

Deze aankondiging maakt duidelijk dat het niet blijft bij de val Jeruzalem, ook Zedechias zal zijn straf niet ontlopen. De voorspelling van Jeremias aan het begin van het derde bedrijf komt uit: Zedechias heeft zich niet overgegeven en zal samen met Jeruzalem ten ondergaan. Het publiek wordt daarnaast op nog meer gruwel voorbereid.

Hierop volgt een monoloog van Nabusardan. Hij bereidt zijn leger voor op de strijd met de Joden. Wat opvalt is dat hij het nauwelijks heeft over gruwel. De nadruk ligt op moed. Hij vraagt zijn soldaten om moed te tonen en zich niet in te houden. Hij heeft het echter niet over het uitvoeren van het geweld, zoals het wurgen of doodsteken van de vijand. Nargal en Zarezar beloven trouw aan hun veldheer. Deze scène laat zien hoe trouw en sterk het leger van Nabuchodonosor is en dat de val van Jeruzalem nu echt aanstaande is. Narbusardan geeft namelijk aan dat aankomende nacht Jeruzalem aangevallen zal worden.

Zoals de eerste twee bedrijven gaat de laatste scène van het derde bedrijf over de twee koppels. Nargal vertelt dat hij Thessalia ontzettend mist. Zarezar bespot hem hierom. Hiermee wordt de spanning tussen de twee koppels opgebouwd. Zarezar vervult de rol van slechterik, hij is immers ontrouw en maakt trouwheid belachelijk. Thessalis vraagt zich af hoelang zij zich nog kan inhouden: ‘Hoe qualijck kan de Slangh/haer boos vergift verbergen/’. (Van Nieuwelandt 1635: F, 3r)

Hierop volgt er een vertoning waarin Jeruzalem wordt ingenomen en Zedechias en zijn familie gevangen worden genomen: de voorspelling is nu deels uitgekomen. De voorgaande drie bedrijven hiernaar toegewerkt. Hoe deze vertoning destijds is opgevoerd is niet bekend. Waarschijnlijk is het met veel vertoon gebeurd, aangezien het hele stuk toewerkt naar de climax die dan getoond wordt. Bovendien vindt deze vertoning midden in het stuk plaats en Van Nieuweland was een groot voorstander van spektakel in zijn stukken. (Keersmaekers 1857: 95) Daarnaast zet deze vertoning ook het verloop van de verdere handeling in, namelijk de dood van Zedechias en zijn familie.

Het vierde bedrijf vangt aan met een monoloog van Zedechias. Hij vat eerst samen wat er in de vertoning is getoond: ‘Mijn Stadt/en Heylighdom/vernielt/en ingenomen.’ (Van Nieuwelandt 1635: F, 6V). Zedechias roept God aan. Net zoals zijn moeder deed in het tweede bedrijf, somt hij de geschiedenis op van het verbond tussen God en zijn Joodse volk. Daarnaast beschrijft hij de gruwelijke situatie waarin hij en zijn familie zich nu begeven:

Vergeeft o Heer vergeeft/ons sonden van ghelijck/ Slaet op ons u gesicht/en treckt ons uyt het slijck. Ons zielen zijn verstrickt met grouwelijcke banden/ Ons voeten zijn geboeyt/geketent zijn ons handen. (…) In ketens heeft hy my/gevanckelijck genomen/

(31)

Met bitterheyt/en smert/heeft hy mijn ziel omvaen/

En synen wreeden pijl/doen door mijn nieren gaen. (Van Nieuwelandt 1635: F, 9r)

De tekst beschrijft de gruwelijke situatie van Zedechias en zijn familie. Niettemin houden Hamiltal en de zonen van Zedechias moed. Nu Zedechias tot inkeer is gekomen en Hamiltal en de twee zonen vertrouwen houden in God, moet het publiek medelijden krijgen met Zedechias en zijn familie. De beschrijving van de verschrikkingen moet bijdragen aan de pathos van het publiek voor de koninklijke familie.

Nabusardan komt op en de koninklijke familie smeekt hem om voor genade te pleiten bij Nabuchodonosor. Nabusardan wil dit wel, maar geeft aan dat Zedechias gestraft moet worden. Deze straf zal naar alle waarschijnlijkheid bestaan uit de dood. Hierop valt de oudste zoon op zijn knieën en zegt dat hij de plaats wilt innemen van zijn vader:

Ach laet mijn Vader gaen/en straft my aen het leven/ Ruckt my de droeve ziel/uyt de benaude borst.

Daer Assur doch soo langh/met wensch naer heeft gedorst. Ick ben syn erfghenaem/ick moet syn rijck och erven/ Doodt my in syne plaets/ick wil toch voor hem sterven/ Stort mijn onschuldigh bloedt/leght op my alle schult/

Ick wil syn ongheluck verdraghen met ghedult. (Van Nieuwelandt 1635: G, 1r-2v)

De zoon wil de straf van zijn vader op zich nemen. Deze straf bestaat zowel uit een geestelijke als een fysieke component. De geestelijke straf is de kwelling van de ziel vanwege het bedroevende lot van zijn vader. De lichamelijke straf is de dood en het daarbij horende bloedvergieten. Nabusardan weigert echter om dit voor te stellen aan zijn koning.

Na deze scène prijst Nabuchodonosor zich in een monoloog letterlijk de hemel in: hij is net zo machtig als de Goden. Op het eind maakt hij duidelijk dat Zedechias zijn straf niet ontloopt: ‘Vervloeckten Israliet/ha! slaefschen dwasen hondt/D wel-verdiende straf/die sult ghy sien terstont/’. (Van Nieuwelandt 1635: G, 3r) De Israëliet staat voor Zedechias en hij wordt vergeleken met een dwaze hond. Nabuchodonosor geeft niks om Zedechias. Het maakt niet uit wie er pleit voor genade, Zedechias zal sterven.

Hamiltal wordt ontboden en zij smeekt bij Nabuchodonosor om genade. Zij geeft aan dat Zedechias al genoeg heeft geleden met het verliezen van zijn rijk:

(32)

Hoe cander meerder leedt/aen soo een Vorst geschien/ Dan dat hy hem geboeyt/ghelijck een slaef moet sien? Syn moeder/en syn Vrouw/syn kinders/Stadt/en haven/

Verwonnen/en vernielt/en all’ syn Volck tot slaven. (Van Nieuwelandt 1635: G, 5r)

Hamiltal speelt in op de empathie van Nabuchodonosor en het publiek. Ze beschrijft de nasleep van de val van Jeruzalem. Hiermee wil zij laten zien dat haar zoon al genoeg heeft geleden. De dood als straf is dan ook niet nodig. Als Nabuchodonosor hier niet gevoelig voor is, speelt Hamiltal in op het zelfbeeld van de vorst:

Wilt hy dat uwen naem/vercregen door Victory/ Als van een Monster-dier/sal blijven in memory? Ha neen! en doet dat niet/maeckt niet dat u geslacht/ On u bloedt-dorstigheyt/of wreetheyt wordt veracht. Doet my de droeve ziel/uyt dit mijn lichaem rucken;

Stort mijn onschuldigh bloedt/treckt my voor hem in stucken. (Van Nieuwelandt 1635: G, 5r)

Nabuchodonosor wil toch niet de geschiedenisboeken ingaan als een bloeddorstig beest? Als hij dan zo nodig bloeddorstig wil zijn, laat hem dan Hamiltal doden. Hij moet dan wel weten dat zij onschuldig is. Hierop bezwijkt Nabuchodonosor en verleent Hamiltal gratie. Dit is voor haar niet genoeg. Zij eist de vrijlating van Zedechias. Nabuchodonosor laat zich overtuigen. Hij belooft zowel Zedechias als zijn zonen niets aan te doen. Hierin verwijst Nabuchodonosor indirect naar het einde waarin de zonen wel degelijk zullen omkomen. Hamiltalt heeft het namelijk alleen over Zedechias. (Van Nieuwelandt 1635: G, 6v) De oplettende kijker zou het vast vreemd hebben gevonden dat Nabuchodonosor Zedechias’ zonen erbij haalt.

Het vierde bedrijf sluit af met de tweede verhaallijn van de twee koppels. Thessalia en Melinda hebben een dialoog waarin duidelijk wordt dat Melinda zwanger is van Zarezar. Zarezar onderbreekt het gesprek. Thessalia weigert nog om te werken als knecht voor Zarezar. Hierop vechten zijn. Melinda raakt hierbij gewond. Nu herkent Zarezar zijn geliefde pas. Nargal komt op en ziet het tafereel. Zarezar heeft een vrouw verwond en dat kan niet. Zarezar en Nargal vechten. Thessalia komt tussenbeide en onthult zichzelf. Dit geeft Nargal voldoende kracht om Zarezar te overmeesteren. Zarezar belooft om te trouwen met Melinda, maar het is te laat. Melinda is gestorven. Zarezar is ontdaan van zijn plicht en gaat af.

De tweede verhaallijn bevestigt wat de eerste verhaallijn laat zien: ontrouw wordt bestraft. Zedechias en het Joodse volk worden gestraft omdat ze andere goden aanbidden. Zarezar wordt

(33)

gestraft doordat hij niet meteen voor Melinda kiest. Hierdoor sterft de zwangere Melinda. Zarezar wordt ontheven van zijn plicht om met Melinda te trouwen. Het publiek weet dat zijn straf nog zal komen, aangezien ontrouw wordt bestraft. Dit krijgen ze nog een bevestigd in het volgende bedrijf.

Het vijfde bedrijf

In het vijfde en laatste bedrijf roept Nabusardan op om Jeruzalem te plunderen. Hij doet dit met tegenzin, hij durft het bevel van Nabuchodonosor niet te weigeren aangezien hij bang voor hem is. Hij beveelt wat er vernietigd moet worden:

Het Coninklijck bevel/moet ick voldoen in als/ Of anders speelden ick/gewis met mijnen hals/ Ick moet al is ’t my leedt/Jeruzalem vernielen. En voeren met my wegh.de rest van all’ de zielen. De meuren van de Stadt/den Tempel/en het Slot/

Moet ick vernielen gantsch/tot schand’ van haren Godt. (…) Wy moeten van der aerd/uit-roeyen haer gedacht/

Den wil van haren Godt/moet door ons zijn volbracht. Gaet breeckt den Tempel op/en rooft my alle de vaten/ Die daer van Salomon gemaect syn/en gelaten.

Al dat van zilver is/van Gout/ of van Metael/ Moet ick naer Babilon/wegh voeren al te mael. (…) Neemt alles met u wegh/dat dient tot d’Offerhand/ En steeckt den Tempel dan/naer mijn bevel in brand. Zarezar gaet ghy heen/en vanght nu al de Joden/ Die vreesich uyt de Stadt/op Tekna syn gevloden. Siet dat ghy Sopher crijght/ vanght oock Sephania/ Maer siet dat ghy my brenght/den Priester Seraia/ Ick sal haer al te saem/den Conicnk overgeven/

Dat hy haer naer verdienst/doet straffen aen het leven/ Ghaet ghy met all’ u Dolck/en haelt my den Propheet/

Uyt syn gevangenis/daer hy gevangen leet. (Van Nieuwelandt 1635: H, 3r-4v)

Het publiek krijgt te horen hoe Jeruzalem geplunderd zal worden. De plundering zelf heeft nog niet plaatsgevonden, Nabusardan geeft hiertoe bevel. Hij geeft daarnaast bevel om Jeremias te halen, die vrijgelaten wordt. Nabusardan biedt hem aan om mee te gaan met hem, maar Jeremias wil Israël niet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens zijn overige beschermde soorten zoals amfibieën, reptielen en zoogdieren gekarteerd.. Op basis van recente gegevens uit de literatuur zullen de waarnemingen in een breder

Bijlage lb Berekening GOLFKLAP 1.3.2.2 Deelgebied IV, Vrije Stormopzet Rijkswaterstaat Zeeland Projectbureau Zeeweringen. Haven de Val Datum 11

In deze folder leest u waardoor iemand sneller kan vallen en wat u kunt doen om dat te voorkomen?. Wat zijn de gevolgen van

Als u het hier niet mee eens bent, kunt u verder in deze brief, onder Zienswijze lezen op welke wijze u uw zienswijze kenbaar kunt

Wat ik zou willen onthouden ligt verscholen tussen bergen te hoog voor mij gegrepen ik wil niets liever dan vergeten nooit zal ik ze beklimmen steeds voel ik de beklemming in de

In opdracht van het programma Geweld in het (semi-) publieke domein van het ministerie van Justitie en het programma Veilige Publieke Taak van het ministerie van Binnenlandse Zaken

Toen u deze afspraak heeft gemaakt, heeft de assistente al met u besproken of er bloed moet worden geprikt en waar dit dan gedaan wordt: thuis of een prikpost bij u in de buurt..

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende