• No results found

De tragedie Aran en Titus van glazenmaker, schouwburgregent en schrijver Jan Vos was al vanaf de eerste opvoering in 1641 een van de publiekstrekkers van de Amsterdamse Schouwburg. In hetzelfde

jaar werd het stuk voor het eerst gedrukt, bij de weduwe van Balthasar van Dorsten in Amsterdam.5

De inhoud had Vos waarschijnlijk ontleend aan een nu verloren gegane bewerking van Shakespeares eerste toneelstuk Titus Andronicus. (Buitendijk 1975: 64)

Samenvatting van Aran en Titus

De volledige titel van van Aran en Titus luidt Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak. Het tweede deel van de titel geeft al weer welke thema’s in deze tragedie centraal staan.

De Romeinse generaal Titus heeft een belangrijke overwinning behaald op de Goten. Hij wordt met veel lof onthaald door keizer Saturninus. Titus heeft een aantal krijgsgevangenen bij zich, waaronder de Gotische koningin Thamera, haar twee zonen en haar minnaar Aran. Saturninus wordt verliefd op Thamera, die uiteindelijk op zijn avances wil ingaan onder de voorwaarde dat het leven van Aran wordt gespaard. Titus wil Aran namelijk offeren aan de goden. Saturninus laat Aran in leven, ondanks het hevige protest van Titus. Hier wordt de kiem voor de wraak gelegd: Aran besluit

vanwege Titus’ protest wraak te nemen op hem en zijn naasten.

In het tweede en derde bedrijf krijgt het titeldeel Wraak vorm en wel in Arans daden om Titus te treffen. Zo wordt Rozelyna, de dochter van Titus verkracht en verminkt door de zonen van Thamera. Haar verloofde Bassianus wordt vermoord en daarna opgehangen. Twee van zijn zonen worden gevangen genomen en in een put gestopt, waar zij stikken. Als de lijken worden gevonden, krijgen twee andere zonen van Titus de schuld. Zij worden ter dood veroordeeld. Aran verzint hierop een list. Hij vertelt Titus dat Saturninus zijn zonen wil sparen. Titus moet dan wel zijn hand afhakken om zo zijn trouw aan de keizer te laten. Het tegendeel is waar als even later de hoofden van zijn twee zoons aan Titus getoond worden.

Aan het einde van de derde bedrijf vindt er een kanteling plaats. Wraak wordt namelijk Weerwraak. Titus en zijn vertrouwelingen, zijn broer Markus en zijn oudste zoon Lucius, beseffen dat alle gebeurtenissen door Aran in gang zijn gezet. Ze besluiten om de bal terug te kaatsen en wraak te nemen op Aran en Thamera. Aran wordt gevangen genomen. De zonen van Thamera worden

vermoord. Hun lichaamsdelen stopt Titus in een taart en voert hij aan Thamera en Saturninus. Als Thamera dit beseft, vraagt ze Titus om haar te doden. Aran kan het allemaal niet aanzien en stoort zich in een poel van vuur. Hij smeekt Titus om hem te doden, maar de generaal kent geen genade. Titus wordt echter gedood door Saturninus, waarop deze wordt vermoord door Lucius. Lucius wordt hierop uitgeroepen tot keizer van Rome.6

Analyse van het geweld in Aran en Titus

5 http://picarta.pica.nl/DB=3.11/XMLPRS=Y/PPN?PPN=840599463, geraadpleegd op 27 mei 2016. 6 Deze samenvatting is gebaseerd op Buitendijk 1975: 48-53.

De samenvatting geeft al kort weer hoe gewelddadig Aran en Titus was. Uiteindelijk blijven alleen Lucius en Markus in leven. Toen het stuk in 1641 voor het eerst werd opgevoerd, was er veel lof, onder andere van de geleerde Caspar Barlaeus. (Geerdink 2012: 31-32). Er was echter ook kritiek vanwege de ontbrekende moraal en de vele gewelddadigheden die op het toneel getoond werden. Dat de 17de-eeuwer niet vies was gruwel, liet Van Nieuwelandt in zijn stukken al zien. Waar kwam

deze ophef dan vandaan? Kwam het door de overdaad aan getoonde gruwelijkheden, door de ontbrekende moralistische boodschap of er is nog een andere reden aan te voeren? Laten we kijken hoe het geweld bij Vos vorm krijgt wat betreft de verspreiding over het stuk en de verdeling tussen getoonde en beschreven gebeurtenissen.

Het eerste bedrijf

Het stuk begint met een vertoning die de zegetocht van Titus laat zien. (Buitendijk 1975: 48) Bijna alle hoofdrolspelers zijn aanwezig op het toneel: De vijf zonen van Titus, Markus, Thamera en haar zonen, Saturninus, Bassianus en Aran. Hieruit moet blijken hoe succesvol en geliefd Titus is. Dit beeld staat sterk in contrast met het einde van het stuk, als Titus helemaal bezeten is van wraak.

Saturninus heet Titus welkom. De veldheer beschrijft hoe hij heeft gevochten tegen de Goten:

Uw’ hopman heft in ’t Noordt, gewapent met de bijl, De grenzen van Euroop, zeeghaftig op gaan bijten; En keerde ’t woede heir der wettelooze Schijten, En dreef het met de kling, en klem van yzre vuist,

Op ’t bekkeneel geschaart, van brein, en bloedt begruist, Tot in ’t Riseech gebergt, daar Tanais golven wassen

Tot voedsel van Maeot, en Pontus kille plassen. (Buitendijk 1975: 116)

Titus heeft het leger van de Goten verslagen. Bekkeneel betekent hersenpan. De generaal vertelt hoe de hersenpannen besmeurd waren met stukken hersenen en bloed. Deze passage maakt duidelijk dat Titus geweld niet schuwt. Indirect is dit al een voorbode van wat komen gaat. Deze terugblik laat zien hoe meedogenloos Titus met zijn vijanden omspringt.

Keizer Saturninus wordt verliefd op de Gotische koningin Thamera. Zij wil hier aanvankelijk niets van weten. Titus stelt voor om de legeraanvoerder van de Goten te offeren en te kijken wat de ingewanden zeggen over de toekomst tussen Saturninus en Thamera: ‘Ten offer van Godt Mars, het hooft der Gotten slachten; (…) Om d’uitkomst van u min, van lit tot lit t’ontleên.’ (Buitendijk 1975: 122) Hierna wordt pas duidelijk dat Aran degene is die geofferd zal worden. Saturninus wil Aran best sparen, als Thamera zijn liefde maar beantwoordt. Thamera gaat hiermee akkoord, maar Titus is er

niet blij mee en zweert niet te rusten voordat Aran is geofferd: ‘ ‘k Zweer by deez’ groene telgen, Dat ’t aardrijk uwe bloedt, en Styx uw ziel zal zwelgen.’ (Buitendijk 1975: 127)

Aran maakt hierop Titus belachelijk. Titus wil zijn zwaard trekken, maar wordt

tegengehouden door Markus. Saturninus heeft bevolen dat Aran zal blijven leven en daar mag Titus niet tegen ingaan. Titus merkt op dat als je het kwaad niet aanpakt, het alleen maar erger wordt:

Die ’t quaaddoen kan beteugelen,

En ’t quaaddoen niet bestraft, die geeft het quaaddoen vleuglen, De vreeze voor de straf, is vyandt van het quaadt. (Buitendijk 1975: 128)

Leeuwemond, de wichelaar die Aran zou offeren, zegt hierop: ‘O moeder van de Min! wat strooitge hier voor zaadt?’ (Buitendijk 1975: 128) Dit is de enige indirecte verwijzing naar de daaropvolgende gruwelijkheden. Er is geen voorspelling of een droom waarin het onheil wordt aangekondigd, zoals gewoonlijk is bij senecaans toneel (zie de stukken van Van Nieuwelandt). De zin wordt gesteld in een vraag. Het is geen aankondiging dat er onheil staat te gebeuren, maar meer een vraag of de

opgebouwde spanning tussen Aran en Titus een vervolg krijgt.

Alle personages gaan af als Lucius vertelt dat er zich een groot zwijn bij de Tiber bevindt. Saturninus roept iedereen op om zich gereed te maken voor de jacht.

Het eerste bedrijf sluit af met een rei van door Romeinen en Gotten. De eerste zang wordt gezongen door de Romeinen. Ze loven de overwinningen van de Romeinen op de Gotten en hopen dat het nu vrede wordt. De tegenzang wordt ingezet door de Gotten. Zij geven aan dat de Romeinen misschien met wapens gewonnen hebben, maar dat de Gotische koninging Thamera met haar toverkracht keizer Saturninus alsnog heeft overwonnen. In de toezang nemen de Romers weer het woord. Hun euforie is getemperd. Ze vragen zich af hoe een roemrijk vorst verliefd kan worden op een hoer. (Buitendijk 1975: 57)

Deze rei voorspelt niet veel goeds. Saturninus is gevallen voor de toverkunst van Thamera, zo wordt althans haar aantrekkingskracht op de keizer voorgesteld: in de ogen van de Romeinen heeft zij hem natuurlijk bewust proberen te verleiden. Zoals al is gebleken bij Saul is toverkunst slecht. Daar ging het om andere toverkunst – heidense magie tegenover Gods kracht, maar de boodschap is hetzelfde. Indirect zeggen de Romeinen dat Thamera en haar volgelingen ook slecht zijn: zij wordt uitgemaakt voor hoer. De aanvankelijke euforie van de Romers uit de eerste zang is echter in de toezang verdwenen. Aangezien er indirect wordt gezegd dat Thamera en haar volgelingen slecht zijn, is de conclusie van het eerste bedrijf dat de euforie van Titus’ overwinning zal verdwijnen.

Wat opvallend is aan het eerste bedrijf, is dat er wel wordt teruggeblikt op geweld, maar dat nieuw geweld niet wordt aangekondigd. Er wordt gedreigd met de dood van Aran, maar Saturninus

houdt deze dood tegen. Er is geen enkele aanwijzing dat Titus alsnog zal pleiten voor Arans dood. Indirect wordt er wel verwezen naar het aankomende geweld. De Rei is overwegend negatief dus dat kan een aanwijzing zijn dat het niet goed zal aflopen. Ook de uitroep van Leeuwemond verwijst indirect naar de aanstaande gruwelen, maar nergens wordt het expliciet benoemd of aangekondigd.

Het tweede bedrijf

Het tweede bedrijf opent met een scène tussen Aran en de zonen van Thamera, Quiro en Demetrius. De twee jongemannen zijn verliefd op Rozelyna, de dochter van Titus. Aran probeert hen aan te zetten om Rozelyna te verkrachten. Haar vader is immers verantwoordelijk voor de ondergang van het Gotische rijk:

Hoe kan uw’ oog de glans van Rozelijn verzwelgen

Wiens Vader ’t Gotsche rijk zoo schendig quam verdelgen, En sleepten u geboeidt voor Saturninus troon? (…)

Maar mindt haar als de lust uw’ boezem komt beschieten;

Zoo zultge waak door lust, en lust door wraak genieten. (Buitendijk 1975: 132)

Volgens Aran zouden de jongens met de verkrachting twee vliegen in één klap slaan: Ze wreken zich en ook seksueel komen ze aan hun trekken. De jongens weigeren in eerste instantie. Het zou hun naam geen goed doen en ze zouden misschien gewetenswroeging krijgen.

Aran gaat hierop een stap verder. Hij doet alsof hij de geest van de vader van Demetrius en Quiro ziet. De Gotische vorst is gedood door Thamera, maar dat vertelt Aran niet. Eerst beschrijft hij hoe verschrikkelijk de geest van hun vader eruit ziet om medelijden bij de jongens op te wekken:

Met spierlooze schinkelen;

Zijn oogen vol van vuur, staan in twee holle winkelen; Zyn baardt is roodt van bloedt; de hairen zijn bemorst Van ’t uitgespatte brein, hoe yslijk gaapt zijn borst!

Het aanzicht is doorkrabt, sta Quiro! (Buitendijk 1975: 136)

De beenderen van de geest zijn zonder spieren, hij heeft holle oogkassen, zijn baard is rood van het bloed en zijn haren zijn smerig van het uitgespatte hersenen en in zijn borst zit een groot gat.

De jongens willen weten wie dit hun vader heeft aangedaan. Zo kunnen zij wraak nemen. Aran zegt dat Titus achter de moord op hun vader zit en dat ze als wraak Rozelyna moeten verkrachten:

Van ’t neevelige Styx; zoo maakt dat Titus huis, Tot aan de grondvest toe, verplettert wordt tot gruis, Pluk Rozelijnas roos; doe all’ haar broêrs verzuipen In eene zee van bloedt; zie hoe mijn wonden druipen,

Die ik, in ’t Gotsch gewest, door Titus raadt ontfing, (Buitendijk 1975: 138)

De lust en jaloezie van de zonen wordt nog verder aangewakkerd als ze even daarvoor een verliefde Rozelyna zien, samen met verloofde Bassianus. Nu de zonen geloven dat hun vader vermoord is door Titus willen ze Rozelyna wel verkrachten. Aran geeft hen nog de raad om haar te ontdoen van haar tong en haar handen, zodat zij haar daders niet kan aanwijzen:

Zoo dra als gy de roos van Rozelijna plukt, Is ’t noodigh dat gy haar de gladde tong ontrukt: Zoo zal de schendry by haar, en u verblijven. (…) Snijt haar de handen af. (Buitendijk 1975: 138)

Hierop volgt een jachtscène met Titus en zijn zonen. Even daarvoor zijn Rozalyna en Bassianus al langs gekomen. Iedereen is in het bos aanwezig om Arans plan tot uitvoer te brengen.

Hierop volgt een scène tussen Aran en Thamera. Voor het publiek wordt nu duidelijk dat Thamera en Aran een verhouding met elkaar hebben. Niet Titus maar Thamera heeft haar

echtgenoot gedood: ‘Heb ik, door uwe raadt, de moordsteek niet gegeeven Aan mijne Bedgenoot? op dat gy na zijn leeven, Te veiliger zoude zijn op ’s Konings ledekant,’ (Buitendijk 1975: 140) Aran is jaloers op Saturninus. Thamera geeft aan dat ze het liefst zijn hart zou opensnijden: ‘zijn hartaâr af te stooten’. (Buitendijk 1975: 141) Aran is hierop gerustgesteld en vertelt Thamera over zijn plan. Zij stemt hiermee in. Voort het publiek wordt nu duidelijk dat de wraak niet alleen van Aran komt maar van de hele Gotische familie.

Als Aran en Thamera kussen, zien Bassianus en Rozelyna dat. Aran verschuilt zich. Rozelyna kan niet geloven dat Thamera zoent met Aran. Ze beschrijft hoe lelijk Aran eruit ziet:

Laat gy uw eerbaarheidt om zulk een schrikdier slippen! Om zulk een varkensmuil, met omgekrulde lippen! Wat heeft u dus bekoort, zijn oogen vol van vier? Zijn krulde Satyrsbaard? zijn bakkes, als een stier? Of 't hair, als lamre wol? of lompe ledematen?

Of is 't zijn platte neus, met opgespalkte gaten?

Ik schrik voor 't schriklijk beest, besmeert met schoorsteenroet. (Buitendijk 1975: 144)

De kenmerken die Rozelyna geeft, waren ook kenmerken die men destijds gaf aan de duivel: ruig, een groteske kop, een zwijnensnoet en een baard. (Buitendijk 1975: 66) Deze vergelijking moet duidelijk maken hoe slecht Aran is. Er ontstaat een ruzie russen Thamera en Rozelyna. Thamera roept uiteindelijk om hulp. Quiro en Demetirus komen op. Thamera beveelt om Bassianus te doden: ‘Doorstoot des Kaizers broeder;’ (Buitendijk 1975: 146). Er staat geen regieaanwijzing waarin de daadwerkelijke handeling wordt aangegeven. Uit Rozelyna’s reactie kan men echter opmaken dat Bassianus op het toneel wordt gedood. Ze scheldt de twee broers uit en vraagt verbaasd wat zij doen. Hierop geeft Thamera de opdracht om Rozalyna mee te nemen en te verkrachten. De daadwerkelijke handeling van de verkrachting vindt dan ook niet op het podium plaats. Het publiek weet echter wel dat het gaat gebeuren.

Meteen hierop volgt de volgende gruweldaad. Klaudillus en Gradamard, twee zonen van Titus, zijn opzoek naar het everzwijn. Thamera zegt dat het everzwijn in een put is gevallen. Als de jongens bij de put staan, duwen Aran en Thamera hen erin. Aran laat een brief achter waarin staat dat de andere twee zonen van Titus, Pollander en Melanus, de opdracht hebben gegeven voor deze moorden.

Saturninus, Titus en hun gevolg komen op. Ze horen de kreten van Titus’ zonen in de put. Bij de put zien ze een man staan. Het is de vermoorde Bassianus met een koord om zijn nek. Volgens Titus is hij dubbel vermoord, omdat Bassianus zowel is neergestoken als is opgehangen. Dat maakt de hele dood nog gruwelijker dan als hij alleen zou zijn doodgestoken of opgehangen. Hierna vinden ze ook nog de lijken van Klaudillius en Gradamard. Titus merkt dan de brief op. Saturninus leest voor hoe Pollander en Melanus hier achter zitten. Om het tafereel allemaal nog erger te maken, komt Thamera op met gescheurde kleren en een besmeurd gezicht. Zij is aangevallen door twee mannen:

Zoo greepme d’een by ’t hair, en wurpme voort ter aardt, En sprak: o Kaizers hoer! men zal u, door het zwaardt, Doen dalen naar het rijk der woede razernijen, Wat zwom ik in een zee van al te groot lijen! Ik schreeuwde dat het klonk. op ’t ysselijk gerucht Verscheen de Gotsche Moor. zy tegen op de vlucht; Maar Aran is als dol de schenders na gevloogen,

Het publiek weet dat Thamera liegt. Op dat moment weten Titus en Saturninus dat nog niet. Aran komt hierna op en bevestigt dat het Pollander en Melanus waren die Thamera probeerden te verkrachten en vermoorden. Dit is het laatste zetje om ervoor te zorgen dat Saturninus de zonen wil doden. Dit gebeurt dan ook: ‘ ‘k Wil dat men Titus zoons van lit tot lit doe kerven.’ (Buitendijk 1975: 153)

Titus blijft kalm onder de situatie. Hij houdt een monoloog over zijn dapperheid en trouw tijdens de burgeroorlog in Rome. Om zijn betoog kracht bij te zetten, benoemt hij de gruwelijkheden:

Schoon 't waar, gelijk gy zegt: zoo porren mijne daaden, Die ik voor Romen deêdt, uw' wreedheidt tot genaaden. (…) Wat was 't aaloude Room een yslijk moordtooneel!

Het Raadhuis vol verraadt; de Tempels vol krakkeel. Elk huisgezin gesplitst, het krielden in de straaten Van felle plonderaars. de moord was uitgelaaten,820 En holden door de stadt. och! met hoe snelle schreên Quam d'onverwachte doodt het Kapitool betreên. Hier zagmen, tot veel leeds, het sloopen der gebouwen. Daar 't woeden van de mans. gins 't kermen van de vrouwen Hier 't slepen van de doôn, die men van overal

Ten vensteren uitwurp. de markt was, met een wal Van lijken, afgesneên, daar d'aangehitste gilden,827 Na 't schoppen van de Raadt, haar razerny op spilden. (…) Dat pas van zwanger ging, dan Titus tong, betoomen? Ik deêdtz' in reden staan; schoon dat de razery Na geene reeden hoort, zoo deêdtze 't toen naar my. Is dit mijn loon, dat ik uw' haardsteen, en outaaren Tot noch toe heb bewaakt, voor 't woeden der Barbaaren? Dit 's uw' besolding dan, ô overoude Stam!

Weeg al het goedt en 't quaadt dat ooit zijn oorsprong nam Van Titus huisgezin, ik zweer u dat mijn deegen

Veel zwaarder dan de fout van mijne zoons zal weegen. (Buitendijk 1975: 154-155)

Een nadere analyse van deze monoloog geeft de volgende inzichten. Titus zegt expliciet dat hij keizer Saturninus altijd heeft gesteund, zelfs onder de meest verschrikkelijke omstandigheden. Het door de burgeroorlog verscheurde Rome dient hiervoor als voorbeeld. Impliciet zegt Titus hiermee dat hij niet

gelooft dat zijn twee zonen achter de net gebeurde gruwelijkheden zitten. Zijn familie is altijd trouw aan de keizer geweest. Waarom zouden zijn zonen dan nu zich tegen de keizer keren?

De monoloog heeft met zijn uitvoerige beschrijving van de gruwelijkheden nog een andere impliciete boodschap. Titus is gewend aan gruwelen en is er immuun voor. Hij zegt letterlijk dat hij de razernij heeft tegengehouden. Het publiek weet nu dat hij ook de wraak van Aran zal tegenhouden. Impliciet wordt het lot van Aran, en ook dat van Thamera, al aangekondigd. Het wordt alleen niet duidelijk gezegd, omdat Titus nog niet weet dat het Gotische stel achter deze daden zit.

Saturninus is niet voor rede vatbaar en wil koste wat het kost Pollander en Melanus dood hebben, ondanks tegenspraak van Titus en zijn broer Markus. De bewering van de rei aan het einde van het eerste bedrijf, dat Saturninus betoverd is door Thamera, wordt hiermee bevestigd. Hij is niet ontvankelijk voor de argumenten van zijn trouwste onderdaan. Saturninus’ houding toont aan dat hij een slechte keizer is.

Het tweede bedrijf sluit af met een rei van Romeinse en Andronisenzer Iofferen.7 In de eerste

zang bereiden de Romeinse Iofferen juichend een huwelijk voor. De vraag is welk huwelijk? Volgens