• No results found

Ouderschap met liefde en grenzen (OLG) : een onderzoek naar doelmatigheid van OLG voor vermindering van gedragsproblematiek bij jongeren zoals gerapporteerd door jongeren en ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ouderschap met liefde en grenzen (OLG) : een onderzoek naar doelmatigheid van OLG voor vermindering van gedragsproblematiek bij jongeren zoals gerapporteerd door jongeren en ouders"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG)

Een onderzoek naar doelmatigheid van OLG voor vermindering van gedragsproblematiek bij jongeren zoals gerapporteerd door jongeren en ouders.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

E. Breukelman - 10673326

Begeleiding: drs. Els Kornelis en dr. Joan van Horn Tweede beoordelaar: prof. dr. Geert Jan Stams

(2)

2 Abstract

Parenting with Love ad Limits (PLL) is a short-term and intensive family-based intervention for adolescents with behavioral problems between the age of twelve and eighteen. The intervention aims to reduce behavioral problems by restoring family structures. This study examined whether PLL is effective in reducing emotional and behavioral problems by examining the changes in internalizing and externalizing problems at pre- and posttest measurements. The sample consisted of three groups (mothers, fathers, and youngsters), each consisting of 16 respondents. The results, obtained from non-parametric tests, showed a significant decrease in externalizing problems across the three groups. Only the adolescents reported a significant decrease in internalizing behavior. A significant correlation was found between fathers and mothers in reported internalizing and externalizing problem behavior among adolescents. After PLL the correlation between all groups on internalizing behavior was significant. There has not been found a significant difference in the correlations between the pre- and posttest. Due the absence of the control group, the results should be interpreted carefully.

Keywords: PLL, family-based intervention, externalizing problem behavior, internalizing problem behavior, perception reporters, effectiveness, perception adolescents, perception parents.

Samenvatting

Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG) is een kortdurende en intensieve gezinsinterventie bedoeld voor adolescenten tussen de twaalf en de achttien jaar oud, met gedragsproblematiek. De interventie is erop gericht gedragsproblematiek te verminderen door de gezinsstructuren te herstellen. In deze studie is onderzocht of OLG doelmatig is in het verminderen van emotionele- en gedragsproblematiek, door de verandering in internaliserend en externaliserend gedrag op een voor- en een nameting te toetsen. De steekproef bestond uit drie groepen (moeders, vaders, en jongeren), elk bestaande uit 16

(3)

3 zien op externaliserend probleemgedrag in alle groepen. Alleen de jongeren rapporteerden een

significante afname op internaliserende problematiek. Er werd een significante samenhang gevonden tussen de beoordelingen van vaders en moeders van de internaliserende en externaliserende

problematiek bij jongeren. Na het volgen van OLG was er een significante samenhang op

internaliserende problematiek tussen alle groepen. Er is geen significant verschil gevonden tussen de correlaties op voor- en nameting. Door het ontbreken van een controlegroep, moeten de resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd.

Keywords: OLG, systeeminterventie, externaliserend probleemgedrag, internaliserend probleemgedrag, perceptie beoordelaars, doelmatigheid, perceptie jongeren, perceptie ouders.

(4)

4 Inleiding

Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP, 2013) blijkt dat de vraag naar jeugdzorg fors is gestegen. Het gebruik van jeugdzorg door jongeren tot 17 jaar is tussen 2001 en 2011 gestegen van 1.3% naar 2.8%. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceerde cijfers na de hervorming van jeugdhulp in 2015, waaruit bleek dat 10% van alle jeugdigen een vorm van jeugdhulp krijgt (CBS, 2016). Doorverwijzing naar jeugdhulp gebeurt vaak vanwege opstandige, antisociale en agressieve gedragsproblemen (Matthys & van de Glind, 2013). Deze problemen ontstaan bijvoorbeeld wanneer sprake is van opvoedproblematiek in het gezin of wanneer ingrijpende gebeurtenissen plaatsvinden zoals overlijden of een ongeluk. In hoeverre sprake is van een problematische ontwikkeling is ook afhankelijk van de invloed van kenmerken van het kind, het gezin en de omgeving (de Roos & Bot, 2013). Uit het onderzoek van de Roos en Bot (2013) blijkt dat ongeveer 16% van de ouders zich incompetent voelt als opvoeder. Uit dit onderzoek komt tevens naar voren dat van 16% van de gezinnen tenminste één ouder hulp zocht voor eigen (psychische) problemen. Ongeveer 17% tot 24% van hun kinderen heeft een grotere kans op de ontwikkeling van ernstige kind- en

opvoedingsproblemen (de Roos & Bot, 2013).

Uit onderzoek blijkt dat een gezinsgerichte aanpak het meest effectief is in het verminderen van probleemgedrag, waarbij vooral het verbeteren van de competentiebeleving van ouders bij het opvoeden een belangrijke rol speelt (Decović, Asscher, Manders, Prins, & van der Laan, 2012). De gezinsinterventie Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG) richt zich op het verminderen van gedragsproblemen bij jongeren door de gezinsstructuren te herstellen en de competentiebeleving van ouders te vergroten (Hoogsteder, 2012). In dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre OLG

doeltreffend is in het verminderen van externaliserend en internaliserend gedrag bij jongeren.

Daarnaast worden de percepties van verschillende beoordelaars (moeders, vaders en jongeren) van het probleemgedrag van de jongeren in kaart gebracht.

(5)

5 Zonder behandeling kunnen gedragsproblemen leiden tot gedragsstoornissen, vroegtijdige

schooluitval, werkloosheid, verslaving, depressies, persoonlijkheidsstoornissen, gezins- en

relatieproblematiek en tienerouderschap (Orobio de Castro, 2014). Deze factoren vergroten op hun beurt de kans dat de eigen kinderen eveneens gedragsproblematiek ontwikkelen. De oppositionele-opstandige gedragsstoornis (Oppostional Defiant Disorder; ODD) en de norm overschrijdende

gedragsstoornis (Conduct Disorder; CD) (Matthys & van de Glind, 2013), zijn de meest voorkomende psychische stoornissen bij kinderen en jongeren. Naar schatting lijdt 5,6% van de jongeren tussen 13 tot 18 jaar aan CD en 0,7% aan ODD (Verhulst, van der Ende, Ferdinand, & Kasius, 1997). De stoornis ODD kenmerkt zich door autoriteitsproblemen en dwars, prikkelbaar en vijandig gedrag. Het kan leiden tot verslaving, maar ook tot verminderd sociaal maatschappelijk functioneren (Matthys & van de Glind, 2013). CD is een stoornis die zich kenmerkt door meer ernstige misdragingen zoals gewelddadig en crimineel gedrag en misbruik van middelen (Matthys & van de Glind, 2013).

Het ontstaan van ernstige gedragsproblematiek zoals men die in de forensische jeugdzorg tegenkomt is multicausaal bepaald (Stams, 2011). Er is sprake van complexe interacties tussen kindfactoren (zoals temperament of intelligentieniveau) en omgevingsfactoren, hierbij lijkt het gezin één van de belangrijkste factoren te zijn (Beauchaine & Gatzke-Kopp, 2012; Decović, Manders & Asscher, 2009). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het risico op de ontwikkeling van

gedragsproblematiek groter wordt naarmate ouders een meer inconsistente opvoedingsstijl hanteren, ouders hun kinderen afwijzen en als de relaties in het gezin slecht zijn (Decović, 1999; Sells, Winokur Early, & Smith, 2011).

Vanuit de systeemtheoretische benadering wordt gesteld dat gedragsstoornissen (ODD/CD) ontstaan doordat ouders niet de juiste balans vinden tussen liefde en grenzen, waardoor kinderen steeds meer grensoverschrijdend gedrag vertonen (Hoeve et al., 2009). De toenemende kennis over de invloed van het gezin op de ontwikkeling van gedragsproblematiek heeft geleid tot een groter aandeel van het gezin in de behandeling van gedragsproblematiek. Dergelijke interventies hebben als

(6)

6 uitgangspunt dat problematische gezinsprocessen de belangrijkste risicofactoren zijn voor de

ontwikkeling van jeugddelinquentie. Door het beïnvloeden van deze processen wordt getracht tot gedragsverandering bij de jongere te komen (Decović et al., 2009; Johansson & Høglend, 2007).

Een interventie kan gedragsproblematiek verminderen als sprake is van

oudertraining/opvoedingsondersteuning in combinatie met individuele gezinstherapie, cognitieve gedragstherapie, oplossingsgerichte therapie en multisysteeminterventies (Decović et al., 2012; Diamond & Josephson, 2005; Menting, Albrechts, & Orobio de Castro, 2015). Daarnaast is een theoretische fundering nodig en een gestructureerde opzet (Menting et al., 2015). Een effectieve interventie duurt ongeveer zeven weken tot zes maanden, dit is echter afhankelijk van de ernst en complexiteit van de problematiek (Henggeler & Sheidow, 2004; Menting et al., 2015). Verder moet de focus liggen op het verbeteren van opvoedingsvaardigheden van ouders, door het aanleren van (consistent) straffen en belonen, monitoren van hun kinderen en het krijgen van psycho-educatie over de ontwikkeling van het kind. Tot slot worden positieve resultaten behaald door het vergroten van inzicht in denkpatronen en het aanleren van sociale en probleemoplossende vaardigheden bij kinderen (Boendermaker & Ince, 2008; Eddy & Chamberlain, 2000; Lochman & Wells, 2002; Menting et al., 2015).

De hierboven genoemde elementen worden (deels) ook toegepast in de gezinsinterventie Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG). Uitgangspunt voor de interventie is dat de stress in het gezin de gezonde structuren, manier van coping en communicatie evenals de competentiebeleving van ouders kan aantasten (Prinzie, Deković, & Reitz, 2008). OLG maakt gebruik van een combinatie van groepstraining (zes keer) en individuele gezinsgesprekken, waarbij de duur van de gezinsgesprekken afhankelijk is van de ernst van de (achterliggende) problematiek en het recidiverisico. In de

groepstraining wordt gewerkt aan het aanleren en beheersen van vaardigheden. In de individuele gezinssessies ligt de nadruk op het toepassen van de geleerde vaardigheden in het gezin of andere

(7)

7 leefgebieden. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de motivatie van de jongere omdat dit de effectiviteit van de behandeling vergroot (Hoogsteder, 2012).

In Amerikaans onderzoek naar de effectiviteit van Parenting with Love and Limits (de

Amerikaanse oorspronkelijke versie van OLG) zijn positieve behandeluitkomsten gevonden: jongeren rapporteren minder recidive en minder dagen in detentie in vergelijking met de controlegroep

(Winokur Early, Chapman, & Hand, 2013). Nederlands onderzoek wijst uit dat de opvoedingscompetenties van ouders verbeteren en dat ouders minder internaliserend en

externaliserend gedrag bij de jongeren rapporteren (Hogendoorn, 2013; Postma, 2014; Scholten, 2015).

Gedragsverandering na een gezinsinterventie zoals OLG kan beoordeeld worden door gebruik te maken van verschillende informatiebronnen, zoals vader, moeder en het kind (Matthys & van de Glind, 2013). Dit geeft om diverse redenen vaak geen consistent beeld (Seiffge-Krenke & Kollman, 1998; van der Ende, Verhulst, & Tiemeier, 2012). Ten eerste kan de inconsistentie veroorzaakt worden door emotionele stress in de familie (Martin, Ford, Dyer-Friedman, Tang & Huffman, 2004). Hoe hoger de ervaren emotionele stress, hoe lager de overeenstemming tussen ouders en kind in de beoordeling van het gedrag (Kolko & Kazdin, 1993). Deze stress kan ook een negatieve invloed hebben op het beoordelen van het gedrag van kinderen door ouders (Martin et al., 2004). Zo blijkt dat moeders die veel emotionele stress ervaren, door bijvoorbeeld depressieve- of angstklachten, vaker gedragsproblematiek rapporteren bij hun kinderen dan moeders die dergelijke emotionele stress niet ervaren. Dit kan komen door een cognitieve bias waardoor gedrag van het kind eerder als negatief beoordeeld wordt (Najman et al., 2001). Het effect van de persoonlijke problematiek van de vader is veel kleiner bij de beoordeling van het gedrag (Seiffge-Krenk & Kollman, 1998).

Ten tweede kan de inconsistentie veroorzaakt worden doordat moeders meer tijd met kinderen zouden doorbrengen dan vaders (Duhig et al., 2000). Hierdoor zouden zij meer problemen rapporteren met betrekking tot teruggetrokken, angstig en/of depressief gedrag. Vanuit een

(8)

8 ontwikkelingsperspectief bekeken neigen adolescenten, zoon of dochter, meer naar hun moeders wanneer zij willen praten over hun gevoelens of problemen (Seiffge-Krenke & Kollman, 1998). Daarnaast concluderen Seiffge-Krenke en Kollman (1998) dat jongens over het algemeen minder open zijn over hun gevoelens. Wanneer zij toch willen praten doen jongens dit eerder met hun moeder dan met hun vader (Seiffge-Krenke & Kollman, 1998). Hoewel uit de meta-analyse van Duhig et al (2000) blijkt dat er in de adolescentie meer overeenstemming bestaat tussen ouders wat betreft internaliserend en externaliserend gedrag, rapporteren moeders over het algemeen meer problematiek (Duhig et al., 2000; Seiffge-Krenke & Kollman, 1998).

Ten slotte kan de situatie (wel of geen behandeling) van invloed zijn op de inconsistentie tussen ouders en de jongere over de mate van internaliserend en externaliserend gedrag. Ouders en kinderen beoordelen gedrag in een normale situatie anders dan in een behandelsituatie. In een normale situatie rapporteren jongeren meer internaliserende en externaliserende problematiek dan hun ouders (Seiffge-Krenke & Kollman, 1998). Hoe ouder kinderen worden, hoe meer ze hun internaliserende problematiek zoals angst en verdriet bespreken met vrienden. Hierdoor zijn ouders minder op de hoogte van de problematiek van hun kind. Wanneer echter sprake is van een behandeling voor gedragsproblematiek rapporteren ouders doorgaans meer problemen dan kinderen. Een verklaring hiervoor is dat ouders vaker de initiatiefnemer zijn voor het zoeken van hulp voor de problemen van hun kind (van der Ende et al., 2012). Breuk et al. (2006) beschrijft in zijn studie dat bij delinquente jongeren vaker sprake is van psychopathologie, maar dat de mate van gedragsproblematiek, door zelf-rapportage, door deze doelgroep wordt onder gerapporteerd. Deze tegenstelling is het gevolg van een onrealistisch zelfbeeld, vertekende attributies en een gebrekkige zelfreflectie.

Wie het meest accuraat het gedrag kan beoordelen is niet eenduidig. De informatie van

verschillende informanten is daarentegen een goed hulpmiddel om de moeilijkheden van de jongeren in kaart te brengen (Duhig et al., 2000). De beoordeling door verschillende informanten komt het

(9)

9 meest overeen wanneer kinderen worden geobserveerd in dezelfde situaties, zoals thuis (van der Ende et al., 2012).

OLG richt zich op het verbeteren van de vaardigheden van de ouders en de jongeren teneinde gedragsproblemen van de jongeren positief te kunnen beïnvloeden. De resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan de beoordeling van de effectiviteit van OLG en kunnen de resultaten handvatten bieden voor verbetering van de interventie. In deze studie wordt onderzocht in hoeverre de

beoordelingen tussen de gezinsleden (moeder, vader en jongere zelf) van elkaar verschillen en of de mate van overeenstemming gedurende de deelname toeneemt. Dit wordt verwacht omdat de mate van stress afneemt na succesvolle deelname aan OLG. In de voorliggende studie worden de volgende deelvragen beantwoord:

1. Is er sprake van verandering in de gedrags- en emotionele problematiek bij de jongeren, zoals gerapporteerd door de jongere, moeder en vader na het volgen van de OLG?

2. Is sprake van overeenstemming in perceptie van gedrag en emotionele problematiek tussen jongere, moeder en vader?

3. Neemt de overeenstemming toe tussen de groepen na het volgen van OLG?

Op basis van de gevonden literatuur wordt het volgende verwacht: (1) er is sprake van vermindering in gedrags- en emotionele problematiek zoals gerapporteerd door jongere, moeder en vader na het volgen van OLG; (2) er is overeenstemming tussen moeders en vaders over emotionele- en gedragsproblematiek en minder tussen ouders en de jongeren; (3) de overeenstemming in

gerapporteerde gedragsproblematiek is toegenomen na het volgen van OLG tussen jongeren, moeders en vaders.

(10)

10 Methode

Onderzoeksgroep

Dit onderzoek maakt deel uit van een langlopende studie naar OLG-jongeren en hun ouders. De dataverzameling startte in maart 2013 en bevat gegevens van 128 jongeren die met moeder en/of vader zijn gestart met OLG. Hiervan hebben 16 gezinnen alle voor dit onderzoek relevante vragenlijsten ingevuld. Deze 16 gezinnen vormden de onderzoeksgroep.

De groep bestond uit 11 jongens (68.8%) en 5 meisjes (31.3%). De jongeren waren tussen de 13 en 17 jaar oud (M=14.69; SD=1.195). De moeders waren tussen de 33 en 57 jaar oud (M=45.87; SD=6.105) De vaders waren tussen de 34 en 63 (M=47.93, SD=7.421). De moeder was in alle gevallen de biologische moeder van de deelnemende jongere. De vader was bij 50% van de

deelnemende jongeren de biologische vader. 43.8% van de vaders was stiefvader 6.3% adoptie-vader. De gezinnen hadden verschillende culturele achtergronden: 56.3% van de moeders kwam uit Nederland en 31.3% uit Suriname. Twee moeders kwamen uit Marokko en Vietnam. Van de vaders kwam 50% Nederland en 25% uit Suriname. De overige vaders kwamen uit Vietnam, Gambia en Engeland. 87.5% van de jongeren kwam uit Nederland. 6.3% uit Suriname en Vietnam. De meeste jongeren volgden een opleiding op vmbo/mavoniveau (62.5%). De redenen voor aanmelding bij de Waag waren gedragsproblematiek (75%), huiselijk geweld (12.5%) en vermogensdelicten (6.3%). De behandeling duurde tussen de 12 en 77 weken (M= 40.06; SD=17.55), met maximaal 32

coachingsessies.

Inclusie- en exclusiecriteria OLG

Om deel te mogen nemen aan OLG moest het gezin aan een aantal criteria voldoen (Hoogsteder, 2012): de jongere en ouders beheersen de Nederlandse taal zodanig dat instructies en aanwijzingen te begrijpen zijn; de jongere en ouders hebben een IQ van 85 of hoger; de jongere moet tussen de 12 en 18 jaar zijn; er moet sprake zijn van (ernstige of complexe) gezinsproblemen en/of relatieproblemen

(11)

11 in combinatie met problemen op andere domeinen. Dit betekent dat de jongere bij de RAF-GGZ Jeugd op het domein gezin een score van 3, 4 of 5 heeft. Hierbij dient de jongere in elk geval 1 of 2 punten te hebben gekregen bij vraag e, f of g. Daarnaast scoort de jongere een 2, 3 of 4 op twee van de volgende domeinen: school/(bij)baan, sociaal netwerk, emotioneel/persoonlijk en houding; uit

informatie van de verwijzer blijkt dat de jongere gedurende meer dan een half jaar twee of meer van de volgende gedragingen vertoond: ernstig en volhardend liegen, verbale agressie (dreigen met fysieke agressie, vooral in huiselijke kring), fysieke agressie (tegen personen en/of materialen, vooral in huiselijke kring), herhaaldelijk weglopen, gedragsproblemen op school (agressie of spijbelen); met behulp van het risicotaxatie-instrument voor Ambulante Forensische GGZ (RAF GGZ; van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2012) wordt het risico op recidive op verschillende domeinen ingeschat. Voor deelname moet er een matig of matig tot hoog risico zijn.

Contra-indicaties zijn: de jongere en ouders zijn geenszins bereid om deel te nemen aan de interventie; het werken in een groep voelt voor de jongere of ouders bedreigend of onveilig aan; psychiatrische problematiek die op de voorgrond staat, zoals een psychose of een ernstig trauma; de jongere maakt (op korte termijn) geen deel uit van het gezinssysteem; de jongere scoort op meer dan twee domeinen een 5 op de RAF GGZ; er is sprake van specifieke en/of ernstig delict- of

probleemgedrag, zoals seriële brandstichting, forse zedendelinquentie of agressieregulatieproblematiek.

Interventie OLG

OLG bestaat minimaal uit één telefoongesprek, kennismaking en motivatiegesprek (dit allemaal voorafgaand aan de interventie), zes groepsbijeenkomsten, zes coachingsessies en een nazorgtraject. De groepsbijeenkomsten duren twee uur en er kunnen maximaal zeven gezinnen deelnemen. Bij de eerste vier bijeenkomsten zitten de jongeren en ouders samen tijdens het eerste uur, tijdens het tweede

(12)

12 uur zitten de groepen apart. Bij bijeenkomst vijf zijn alleen de ouders aanwezig en tijdens bijeenkomst zes zitten de twee groepen gedurende de hele bijeenkomst samen.

Wanneer het gezin deelneemt aan het programma, wordt er in de bijeenkomsten aandacht besteed aan de volgende onderdelen: (1) ouders krijgen psycho-educatie over waarom hun kind zich misdraagt; (2) ouders en kinderen leren hoe zij elkaars “rode knoppen” indrukken en wat de gevolgen zijn; (3) ouders krijgen informatie over hoe zij consequent omgaan met regels; (4) ouders leren vaardigheden aan om regels adequaat over te brengen; (5) ouders leren omgaan met troeven die kinderen inzetten om regels in huis te omzeilen; (6) het terugvinden van liefde. Tijdens de

bijeenkomsten wordt tevens gewerkt aan het verbeteren van de interacties tussen ouder en kind, het positief bekrachtigen van kinderen en het gebruiken van het netwerk van het gezin. Hier wordt aan gewerkt met een trainer, met rollenspellen en videofragmenten.

Naast de bijeenkomsten starten de coachingsessies voor het gezin. Deze sessies hebben vier fasen. In principe wordt de coachingcyclus aangepast op de behoefte en het tempo van het gezin. Hierdoor kan één fase uit meerdere bijeenkomsten bestaan. Ook de frequentie waarmee de sessies worden aangeboden is afhankelijk van het gezin. In principe hangt de maximale behandelingsduur af van de ernst van de problematiek en de hoogte van het recidiverisico. De sessies bestaan uit minimaal 6 en maximaal 24 afspraken van maximaal anderhalf uur. Een coachingcyclus kan verschillende keren doorlopen worden, waarbij in elke cyclus een ander probleem aangepakt wordt. De behandeling wordt afgerond wanneer alle gezinsleden en de behandelaar een score van 80% hebben gegeven op

effectiviteit en tevredenheid middels vastgestelde criteria.

Om terugval te voorkomen wordt er ook aandacht besteed aan een preventieplan en nazorg in het programma. De inhoud en intensiteit van dit deel van de behandeling is wederom afhankelijk van de behoeften van het gezin, de hoogte van het risico op recidive en de problematiek. Nazorg wordt geboden door middel van telefonisch- en/of mailcontact. Daarnaast kan een terugkomdag

(13)

13 Instrumenten

De Child Behavior Checklist (CBCL; Verhulst, van der Ende, & Koot, 1996) en de Youth Self Report (YSR; Verhulst, van der Ende, & Koot, 1997) werden in dit onderzoek gebruikt om externaliserend en internaliserend gedrag te meten bij de jongeren. De CBCL is een vragenlijst voor ouders, die op gestructureerde wijze het functioneren van hun kind (6-18 jaar) inzichtelijk maakt. Het bestaat uit twee delen: een vaardigheidsdeel en een gedragsprobleemdeel. Met de YSR kan op

gestandaardiseerde wijze informatie verkregen worden over de vaardigheden en het probleemgedrag van jongeren tussen de 11 en 18 jaar oud (Verhulst et al., 1990).

Externaliserende gedragsproblematiek. Met behulp van de schaal Externaliseren van de YSR en CBCL is de perceptie van respectievelijk de jongere en ouders over het gedrag in kaart gebracht. Ouders en jongeren kunnen aangeven in welke mate de stelling past bij het kind in de afgelopen zes maanden met een driepuntsschaal, waarbij 0= helemaal niet van toepassing, 1=een beetje van toepassing, 2=duidelijk of vaak van toepassing. De score op de schaal externaliseren bestaat uit de som van items die behoren tot Delinquent Gedrag en Agressief Gedrag (Verhulst, van der Ende, & Koot, 1996). Een voorbeeld van een stelling is: “Gaat om met jongens/meisjes die in moeilijkheden verzeild raken.” Voor dit onderzoek is de betrouwbaarheid van de schaal onderzocht met Cronbach’s alpha. Hieruit bleek dat de schaal externaliseren op T0 en T1 betrouwbaar waren (zie tabel 1).

Emotionele gedragsproblematiek. Met behulp van de schaal Internaliseren van de YSR en de CBCL is de perceptie van respectievelijk de jongere en ouders over emotionele problematiek in kaart gebracht. Ouders en jongeren geven aan in welke mate de stelling past bij het kind in de afgelopen zes maanden met een driepuntsschaal, waarbij 0= helemaal niet van toepassing, 1=een beetje van

toepassing, 2=duidelijk of vaak van toepassing. De score op de schaal internaliseren bestaat uit de som van items die behoren tot Teruggetrokken, Lichamelijke Klachten, Angstig/Depressief. Een voorbeeld van een stelling is: “Ik voel me eenzaam”. De betrouwbaarheid van de schaal is vastgesteld

(14)

14 door middel van de Cronbach’s alpha. Hieruit bleek dat de schaal internaliseren op T0 en T1

betrouwbaar waren (zie tabel 1).

In 2013 heeft de COTAN de CBCL 6-18 en de YSR beoordeeld. De begrips- en criteriumvaliditeit werden als voldoende beoordeeld, daarnaast waren de kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding goed. De normen en betrouwbaarheid werden als onvoldoende beoordeeld (Evers, van Vliet-Mulder, & Groot, 2006).

Tabel 1.

Uitkomsten betrouwbaarheidsanalyse op de schalen voor en na de behandeling per groep

α op T0 αop T1 Jongeren Internaliseren 0.909 0.838 Externaliseren 0.832 0.685 Moeders Internaliseren 0.914 0.913 Externaliseren 0.886 0.913 Vader Internaliseren 0.867 0.906 Externaliseren 0.863 0.896

Noot. Hoge waarden (>.80) wijzen op een hoge betrouwbaarheid of hoge interne consistentie, een waarde van

>.70 zijn acceptabel (Bijleveld, 2013).

Procedure

Deelnemers waren voorafgaand aan de training ingelicht over het onderzoek. Hierna verliep de verspreiding van de vragenlijsten (T0) op twee manieren: 1) de jongeren kregen bij de motiverende intake vragenlijsten mee. Ze werden gevraagd deze thuis in te vullen en mee te nemen naar de eerste groepsbijeenkomst; 2) de vragenlijsten werden per post verstuurd en de deelnemers werd in een brief gevraagd de vragenlijsten mee te nemen naar de eerste bijeenkomst. Als de deelnemers de

vragenlijsten niet inleverden bij de eerste bijeenkomst, werden zij hier mondeling aan herinnerd. De nameting werd ingevuld na het afronden van de eerste coachingcyclus. Dit is het moment waarop het gezin voor 80 procent tevreden is over het behalen van de doelen. De nameting bestond uit dezelfde vragenlijsten als de eerste meting. Hoeveel weken er tussen de voor- en nameting zaten was afhankelijk van de duur van de coaching-cyclus, gemiddeld duurde het 40 weken.

(15)

15 Analyseplan

Huidig onderzoek had een pretest (T0) en posttest (T1) within en between subjects design. De dataset werd geanalyseerd met behulp van SPSS statistics 23.0. De variabelen waarop de analyse betrekking hebben zijn de schalen Externaliseren en Internaliseren, ingevuld door jongere, moeder en vader. Er wordt getoetst met non-parametrische toetsen omdat de scores op de subschalen niet normaal waren verdeeld en sprake is van een kleine onderzoeksgroep (Ghasemi & Zahediasl, 2012; van Peet, van den Wittenboer, & Hox, 2009). Een Shapiro Wilk-test voor normaliteit wees uit dat niet alle schalen normaal verdeeld zijn.

Om het verschil tussen scores op de voor- en nameting voor elke groep (jongere, moeder en vader) te toetsen, werd per groep een Wilcoxon Signed Ranks-test (Z) uitgevoerd. De voorwaarden voor het uitvoeren van deze toets zijn: 1) de data zijn herhaalde metingen en komen van dezelfde populaties; 2) elk paar van metingen is aselect en onafhankelijk gemeten; 3) de data is op ordinaal, interval of rationiveau gemeten maar hoeven niet normaal verdeeld te zijn. Aan al deze voorwaarden wordt voldaan. Voor het berekenen van de effectgrootte is de volgende formule gebruikt: r=z/√N, waarbij een klein effect een waarde van r=<.10 en een grote waarde een effect heeft van r=>.70 (Rosenthal, 1996).

Om vast te stellen of er samenhang is tussen jongeren, moeders en vaders op de schalen Internaliseren en Externaliseren werd een Spearman rangcorrelatie-analyse (Rs) uitgevoerd. De eerste assumptie stelt dat beide variabelen waartussen de correlatie berekend wordt minimaal interval meetniveau moeten hebben. Daarnaast moet sprake zijn van een lineair verband tussen twee variabelen. Aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Om te toetsen of de overeenkomst is toegenomen tussen de voor- en nameting is gekeken naar de correlaties die zijn uitgevoerd bij de vorige vraag. Als de correlatie bij T1 sterker zijn geworden dan bij T0, mag aangenomen worden dat de overeenkomst vergroot is (Bijleveld, 2013). Met behulp

(16)

16 van een Fisher Z-toets werd onderzocht of het verschil in correlaties tussen de scores op T0 en T1 significant waren. Om deze test uit te voeren is vereist dat beide correlaties onafhankelijk zijn.

Resultaten

In huidig onderzoek is onderzocht of sprake is van veranderingen na het volgen van OLG in gedrags- en emotionele problematiek zoals gerapporteerd door jongere, moeder en vader. Daarnaast is

onderzocht of sprake is van samenhang in perceptie tussen jongere, moeder en vader voor en na de behandeling. Tot slot is onderzocht of de mate van overeenstemming is toe- of afgenomen na OLG. In Tabel 2 worden de gemiddelden en standaarddeviaties weergeven van de variabelen Externaliseren en Internaliseren, op beide meetmomenten van de drie groepen.

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties voor- en nameting, per groep

Voormeting Nameting M SD M SD Jongeren Externaliseren 17.844 8.613 13.012 7.946 Internaliseren 11.794 8.967 9.090 6.626 Moeders Externaliseren 26.173 11.112 21.368 12.095 Internaliseren 14.686 8.664 11.528 8.720 Vaders Externaliseren 25.254 10.501 20.100 12.175 Internaliseren 12.017 6.969 13.310 8.388

Verschil in gerapporteerde gedragsproblematiek

De Wilcoxon Signed Rank-test, zie tabel 3, liet zien dat er een significant verschil is tussen de voor- en nameting in de groep jongeren op de variabele Internaliseren (Z=-3.063, p<.000): jongeren rapporteerden na OLG significant minder internaliserende problemen (M=9.09) dan bij de start van OLG (M=11.79). Er is een groot effect gevonden (r=.77). In dezelfde groep is ook een significant verschil gevonden op de variabele Externaliseren (Z=-2.799, p=.003): jongeren rapporteerden na OLG significant minder externaliserende problemen (M=13.012) dan bij de start van OLG (M=17.844).

(17)

17 Ook hier is een groot effect gevonden (r=.70). In de groep moeders is er een significant verschil gevonden tussen de voor- en nameting op de variabele Externaliseren (Z=-3.081, p=.001): moeders rapporteerden voor OLG meer externaliserende problemen (M=26.173) dan na OLG (M=21.368). Er is een groot effect gevonden (r=.77). Dit geldt ook voor de groep vaders op de variabele

Externaliseren (Z=-2.929, p=.002), zij rapporteerden bij de voormeting (M=25.254) significant meer problematiek dan bij de nameting (M=20.100). Het gevonden effect is groot (r=.73).

Tabel 3

Wilcoxon Signed Ranks Test (tweezijdig getoetst)

Schaal Z-waarde Overschrijdingskans (p) Effectgrootte (r)

Jongeren Internaliseren -3.063 .000 .77 Externaliseren -2.799 .003 .70 Moeders Internaliseren -1.934 .054 .48 Externaliseren -3.081 .001 .77 Vaders Internaliseren -1.353 .188 .34 Externaliseren -2.929 .002 .73 α=.05

Samenhang tussen groepen in gerapporteerde gedragsproblematiek

In tabel 4 worden de resultaten weergeven van de Spearman Rangcorrelatie-analyse. De analyse wees uit dat er een significante samenhang is tussen de jongeren en vaders (Rs=.551, p=.027) en moeders en vaders (Rs=.728, p=.001) in de mate van internaliserende problematiek bij de jongeren op de voormeting. Op de nameting was een significante samenhang te zien tussen alle groepen (jongeren-moeders, Rs=.519, p=.047; jongeren-vaders, Rs=.723, p=.002; moeders-vaders, Rs=.736, p=.002;) op de variabele Internaliseren.

Op de variabele Externaliseren werd bij de voormeting een significante samenhang gevonden tussen de groepen jongeren-vaders (Rs=.523, p=.038) en moeders-vaders (Rs=.679, p=.004). Bij de nameting was een significante samenhang tussen de groepen moeders-vaders (Rs=.819, p<.000).

(18)

18 Tabel 4

Spearman Rangcorrelatie-analyse en significantieniveau Internaliseren

T0 T1

Rs p Rs p

Jongeren – Moeders Internaliseren .425 .101 .519* .047

Externaliseren .244 .362 .436 .091

Jongeren – Vaders Internaliseren .551* .027 .723** .002 Externaliseren .523** .038 .411 .114 Moeders – Vaders Internaliseren .728** .001 .736** .002 Externaliseren .679** .004 .819 .000

* Significant op α=.05 ** Significant op α=.01

Verschillen tussen correlaties van groepen op voor- en nameting

Om te onderzoeken of de correlaties tussen de groepen significant zijn toegenomen bij de nameting werd een Fisher-Z-toets uitgevoerd (tabel 5). Hoewel de verbanden sterker zijn geworden, wees de toets uit dat de toename niet significant was.

Tabel 5

Fisher Z-toets en significantieniveau

Schaal Overschrijdingskans (p) Jongeren -Moeders Internaliseren .378

Externaliseren .288 Jongeren-Vaders Internaliseren .453 Externaliseren .711 Moeders-Vaders Internaliseren .968 Externaliseren .203 Discussie

In deze studie is ten eerste onderzocht of sprake is van verandering in gedrags- en emotionele problematiek bij jongeren, zoals gerapporteerd door jongeren, moeders en vaders na het volgen van OLG. Er werd ondersteuning gevonden voor de verwachting dat na OLG minder problematiek gerapporteerd werd dan bij de start van OLG, door alle groepen. Jongeren rapporteerden een sterke afname op externaliserend en internaliserend probleemgedrag. Ouders rapporteerden alleen een sterke

(19)

19 afname op externaliserend probleemgedrag bij jongeren. Ouders en jongeren rapporteerden een vergelijkbare vermindering van externaliserend na het volgen van OLG.

Ten tweede werd onderzocht of sprake was van overeenstemming tussen de groepen over de perceptie van probleemgedrag. Er werd een sterke samenhang gevonden tussen ouders op zowel externaliserend als internaliserend probleemgedrag bij jongeren, bij de voor- en nameting. Er werd ook samenhang gevonden tussen vaders en jongeren bij de voormeting op externaliserend en internaliserend probleemgedrag bij jongeren. Deze samenhang was matig voor beide variabelen. Bij de nameting was alleen de samenhang op internaliserend probleemgedrag sterker tussen vaders en jongeren. Tot slot was bij de nameting sprake van een matige samenhang tussen jongeren en moeders op internaliserende gedragsproblematiek bij jongeren. Hoewel de samenhang sterker werd was het verschil tussen de metingen niet significant.

Voor de hypothese dat er minder gedragsproblematiek gerapporteerd zou worden werd op basis van dit onderzoek ondersteuning gevonden. Dit is een aanwijzing voor de doelmatigheid van OLG. Omdat er geen controlegroep was in het onderzoek moeten de resultaten voorzichtig

geïnterpreteerd worden. In eerder onderzoek naar OLG werd ook ondersteuning gevonden voor de hypothese dat jongeren, moeders en vaders na het volgen van OLG minder externaliserend

probleemgedrag rapporteren (Scholten, 2015).

Een onverwacht resultaat is het uitblijven van een significante afname in de door ouders gerapporteerde internaliserende problematiek bij jongeren. Dit zou verklaard kunnen worden doordat OLG gericht is op het verminderen van externaliserende gedragsproblematiek en niet specifiek op het verminderen van internaliserende problematiek. Een andere verklaring kan zijn dat er voor deelname aan OLG sprake moet zijn van externaliserende gedragingen, zoals liegen en agressie. Hierbij wordt niet gekeken naar teruggetrokken, angstig of depressieve gedragingen (Hoogsteder, 2012). Het effect van OLG kan weerslag hebben op de emotionele problematiek van de jongere omdat gedrags- en emotionele problematiek sterk samenhangen (Junger, Mesman, & Meeus, 2003).

(20)

20 Tot slot kan het uitblijven van significante vermindering in gerapporteerde internaliserende problematiek door ouders verklaard worden doordat de jongeren hun emotionele problemen minder bespreken met hun ouders. In de adolescentiefase is het normaal dat jongeren hun problemen meer bespreken met vrienden en ouders minder op de hoogte zijn van de internaliserende problemen (van der Ende et al., 2012).

Voor de hypothese dat er meer overeenstemming is tussen vaders en moeders in de mate van externaliserend probleemgedrag bij jongeren dan tussen ouders en jongeren werd ondersteuning gevonden. Dit is te verklaren doordat ouders zich onmachtig voelen in het opvoeden van hun jongere met gedragsproblematiek en hiervoor hulp in willen schakelen (Hoogsteder, 2012; van der Ende et al., 2012). De verklaring dat moeders meer tijd doorbrengen met hun kind en daardoor meer op de hoogte zijn van de gevoelens van hun kind lijkt niet te gelden in dit onderzoek omdat er een verband wordt gevonden tussen vaders en jongeren wat betreft externaliserende gedragsproblematiek (alleen voormeting) en internaliserende gedragsproblematiek. Vaders worden tegenwoordig steeds meer betrokken bij de hulpverlening, zoals ook bij OLG het geval is (Hoogsteder, 2012; Leon, Jhe Bai, & Filler, 2016). De gedachte dat vaders minder tijd met hun kinderen doorbrengen dan moeders, en daardoor minder op de hoogte zijn van wat er speelt bij hun kind, lijkt achterhaald (Leon et al., 2016).

Wat verklaart deze samenhang dan wel? De tussen vader en jongere unieke interacties zouden dit verband kunnen verklaren. Het is opvallend dat 50% van de vaders in dit onderzoek de stiefvader is van de deelnemende jongere. King (2006) beschrijft in haar onderzoek dat stiefvaders, die over het algemeen een goede relatie hebben met hun (stief)kinderen, hen effectief kunnen monitoren en goed met hen kunnen communiceren. Tegelijkertijd is het in dit onderzoek onduidelijk hoeveel kinderen een goede relatie hebben met hun stiefvader. De voorwaarde voor een goede relatie tussen stiefvader en jongere is een goede relatie tussen de jongere en de moeder (King, 2006). Omdat OLG erop gericht is gezinsstructuren te herstellen is er waarschijnlijk geen sprake van een positieve relatie tussen de jongere en zijn moeder. Dit zou wel een verklaring kunnen zijn omdat de kwaliteit van de onderlinge

(21)

21 relaties zijn niet in kaart gebracht. Daarom is het moeilijk hierover iets te zeggen (Hewitt, Silberg, Neale, Eaves, & Erickson, 1992).

Een andere verklaring voor de samenhang tussen vaders en jongeren bij de voormeting is de mate van motivatie van de jongere. Om mee te mogen doen aan OLG dient de jongere gemotiveerd te zijn, hierdoor zou sprake kunnen zijn van erkenning van de gedragsproblemen die de jongere heeft (Hoogsteder, 2012). Op basis van deze verklaring kan samenhang verwacht worden tussen moeders en jongeren bij de voormeting, maar deze samenhang is uitgebleven. Psychische problematiek bij moeder zou hier een rol kunnen hebben gespeeld (Najman et al., 2000). Uit onderzoek blijkt dat moeders met psychische problematiek geneigd zijn meer problematiek te rapporteren bij hun

kinderen. Hierdoor liggen de percepties van moeders en jongeren te ver uiteen om te kunnen spreken van samenhang in gerapporteerde problematiek (Najman et al., 2000). Bij vaders is de psychische problematiek veel minder van invloed (Seiffge-Krenk & Kollman, 1998), waardoor de percepties van jongeren en vaders meer overeenkomen.

Als laatste werd verwacht dat de overeenstemming tussen alle groepen significant

toegenomen zou zijn na het volgen van OLG. Hoewel de samenhang sterker werd, bleven significante verschillen uit waardoor er geen betekenis aan verleend kan worden. Na OLG was er geen

overeenstemming meer tussen vaders en jongeren wat betreft externaliserend probleemgedrag en er werd ook geen overeenstemming gevonden tussen de jongeren en moeders. Het is mogelijk dat de jongeren na het volgen van OLG vinden dat er geen sprake meer is van een probleem, in tegenstelling tot vaders en moeders (van der Ende et a., 2012). Het zou ook kunnen dat de ernst van de

problematiek een rol speelt. In de studie van Breuk et al., (2007) wordt beschreven dat delinquente jongeren hun gedragsproblemen onderrapporteren, doordat er bijvoorbeeld sprake is van een onrealistisch zelfbeeld. Ernstige gedragsproblematiek zou van invloed kunnen zijn op het ontbreken van samenhang tussen de jongeren en zijn ouders.

(22)

22 Er zijn methodologische kanttekeningen bij dit onderzoek te plaatsen. Het is de vraag of de gevonden veranderingen tussen voor- en nameting het gevolg zijn van OLG. Door afwezigheid van een controlegroep kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de veranderingen in

gedragsproblematiek het gevolg zijn van deelname aan OLG (Stams, 2012). Verder was er sprake van een kleine onderzoeksgroep, waardoor de kans bestaat dat dit geen adequate afspiegeling is van de klinische populatie. Het gevolg hiervan is dat de resultaten moeilijker te interpreteren en te

generaliseren zijn (Bryman, 2008). De studie was ook beperkt ten aanzien van informatie over gezinsfactoren (e.g. kwaliteit relaties, stress, huwelijkse staat, psychische problematiek ouders) die van invloed zouden kunnen zijn geweest in de beoordeling van gedrag van de jongere (Duhig et al., 2000). Tot slot was sprake van selectiviteit voor deelname aan het onderzoek (Bijleveld, 2013). De nameting is ingevuld door gezinnen die 80% tevreden zijn met de behandeling, het vereiste voor een succesvolle afsluiting van OLG. Op basis van dit criterium mag aangenomen worden dat er

gedragsverandering is opgetreden en ouders en kinderen daarom minder problematiek rapporteren op de vragenlijsten. Gezinnen die eerder zijn gestopt met OLG zijn niet meegenomen in het onderzoek.

Ondanks deze beperkingen biedt dit onderzoek hoopvolle resultaten. Er zijn significante veranderingen gevonden die aangeven dat gedragsverandering heeft plaatsgevonden. Dit is een aanwijzing voor de doelmatigheid van OLG. Een andere aanwijzing is de samenhang tussen de verschillende beoordelaars wat betreft internaliserend gedrag. Dit kan wijzen op afname van stress (Kolko & Kazdin, 1993), of een herstel van de gezinsstructuren, waarbij de ouders meer op de hoogte zijn van de gevoelens en emoties van de jongere (Hoogsteder, 2012). De hoge samenhang tussen de beoordelaars zorgt ervoor dat de onderzoeksgegevens consistent zijn en daardoor betrouwbaar. Hierdoor speelt toeval minder een rol (Bryman, 2008).

Hoewel er significante resultaten zijn gevonden blijft de vraag welke beoordelaar de problematiek het meest betrouwbaar weergeeft. Literatuur is niet eenduidig over de bestaande discrepanties tussen ouders en kinderen. Wanneer sprake is van een niet-klinische setting lijken

(23)

23 adolescenten hun problematiek het meest accuraat weer te geven. Dit komt waarschijnlijk doordat ouders minder op de hoogte zijn van de gevoelens en emoties van hun kind (Sourander, Helstelä, & Helenius, 1999). Toch moet het perspectief van ouders niet onderschat worden, deze informatie kan een belangrijke bijdrage leveren in het richting geven aan behandeling en of ouders betrokken moeten worden bij de behandeling van hun kind (Breuk et al., 2007). Om de gedragsproblemen goed in kaart te brengen zijn meerdere perspectieven nodig, zoals het perspectief van andere gezins- en/of

familieleden en/of één (of meerdere) docent(en) (van der Ende et al., 2012). Dit doet de suggestie om meerdere perspectieven van de gedragsproblematiek in kaart te brengen, ook al doen deze

beoordelaars niet mee aan de interventie. Hierdoor wordt duidelijker of gedragsproblematiek op meerdere (probleem)gebieden verminderd is (Van der Ende et al., 2012).

Daarnaast moet er aandacht geschonken worden aan de invulling van de vragenlijsten. De database bestond uit meer respondenten dan de deelnemers in dit onderzoek, want niet elke jongere had alle vragenlijsten compleet ingevuld. Ook hebben niet alle deelnemende ouders de vragenlijsten (volledig) ingevuld. Hierdoor waren er maar 16 gezinnen (jongeren, moeders en vaders) die alle vragenlijsten bij de voor- en nameting invulden. Veel waardevolle informatie is verloren gedaan. Om dit te voorkomen wordt de suggestie gedaan om bij de intake een half uur extra in te plannen alsook bij de afsluiting van de behandeling voor de invulling van de vragenlijsten. Drop-outs en gezinnen die de behandeling niet succesvol hebben afgesloten zouden de nameting ook kunnen invullen. Verder lijkt een follow-up studie bij de gezinnen die OLG hebben gevolgd wenselijk om te onderzoeken of de gedragsverandering ook na OLG heeft doorgezet. Tot slot wordt geadviseerd vragenlijsten toe te voegen die de mate van stress meten. De mate van stress is een goede indicator voor de sfeer in het gezin en kan daarom ook iets zeggen over (on)gezonde gezinsstructuren.

Concluderend kan gezegd worden dat dit onderzoek aanwijzingen biedt voor de

doelmatigheid van OLG, omdat het laat zien dat probleemgedrag afneemt. Deze studie benadrukt het belang van de verschillende perspectieven van ouders, jongeren en andere mensen in de omgeving om

(24)

24 het gedrag van het kind zo goed mogelijk in kaart te brengen. Daarnaast is het belangrijk dat de vragenlijsten door alle deelnemende gezinsleden volledig worden ingevuld zodat in

(25)

25 Literatuurlijst

Beauchaine, T. P., & Gatzke-Kopp, L. M. (2012). Instantiating the multiple levels of analysis perspective in a program of study on externalizing behavior. Development and Psychopathology, 24, 1003–1018. doi:10.1017/S0954579412000508

Bijleveld, C. C. J. H. (2013). Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Boendermaker, L., & Ince, I. (2008). Effectieve interventies tegen jeugddelinquentie. Jeugd en Co Kennis, 2, 26-28. doi:10.1007/BF03087480

Breuk, R. E., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent-child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 30, 761-771. doi:10.1016/j.adolescence.2006.10.003

Bryman, A. (2012). Social Research Methods. Oxford: University Press. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016). Jeugdhulp 2015. Opgehaald van

http://jeugdmonitor.cbs.nl/media/209467/2016A409-jeugdhulp-2015a.pdf

Decović, M. (1999). Risk and protective factors in the development of problem behavior during adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 28, 667-685. doi:10.1023/A:1021635516758 Deković, M., Asscher, J. J., Manders, W. A., Prins, P. J. M., & Van der Laan, P. (2012).

Within-intervention change: Mediators of Within-intervention effects during multisystemic therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80, 574-587. doi:10.1037/a0028482

Decović, M., Manders, W. A., & Asscher, J. J. (2009). Jeugddelinquentie, het gezin en gezinsgerichte interventies. Tijdschrift voor Criminologie, 51, 421-428. Opgehaald van

http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/tijdschriftcriminologie/2009/4/TvC_0165-182X_2009_051_004_007.pdf

(26)

26 Bot (red.), Terecht in Jeugdzorg. Voospellers van Kind en Opvoedingsproblematiek in Jeugdzorggebruik. Opgehaald van https://www.scp.nl/dsresource?objectid=85062dbd-bb6e- 45fa-b059-d087856d8c08&type=org

Diamond, G., & Josephson, A. (2005). Family-based treatment research: A 10-year update. Journal The American Academy of Child and Adolescent Psychiatry. 44, 827-887.

doi:10.1097/01.chi.0000169010.96783.4e

Duhig, A. M., Renk, K., Epstein, M. K., & Phares, V. (2000). Interparental agreement on internalizing, externalizing and total behavior problems: A meta-analysis. Clinical Psychology, Science and Practice, 7, 435-453. doi:10.1093/clipsy.7.4.435

Eddy, J.M., & Chamberlain, P. (2000). Family management and deviant peer association as mediators of the impact of treatment condition on youth antisocial behavior. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 857-863. doi:10.1037/0022-006X.68.5.857

Evers, A., Vliet-Mulder, J. C. van & Groot, C. J. (2006). Documentatie van tests en testresearch in Nederland, deel I en II. Assen: van Gorcum.

Ghasemi. A, & Zahediasl. S. (2012). Normality tests for statistical analysis: A guide for non-statisticians. International Journal Endocrinology and Metabolisme, 10, 486-489. doi:10.5812/ijem.3505

Hackswa, A. (2008). Small studies: Strengths and limitations. European Respiratory Journal, 32,

1141-1143. doi:10.1183/09031936.00136408

Henggeler, S. W., & Schaeffer, C. M. (2010). Treating serous emotional and behavioral problems using Multisystemic Therapy. The Australian and New Zealand Journal of Family Therapy, 31, 149-164. doi:10.1375/anft.31.2.149

Hewitt J.K., Silberg J.L., Neale M.C. Eaves L.J. & Erickson M., (1992). The analysis of parental ratings of children’s behaviour using LISREL. Behavior Genetics, 22, 293- 317.

(27)

27 Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., Van der Laan, P. H., Smeenk, W., & Gerris, J. R. M.

(2009). The relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of

Abnormal Child Psychology, 37, 749-775. doi:10.1007/s10802-009-9310-8

Hogendoorn, M. L. (2013). Ouderschap met Liefde en Grenzen: Doeltreffendheid van de behandeling

op opvoedingscompetenties van Ouder(s). Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Hoogsteder, L. (2012). Theoretische handleiding ouderschap met liefde en grenzen. Utrecht: De

Waag.

Johansson, P., & Høglend, P. (2007). Identifying mechanisms of change in psychotherapy. Mediators of treatment outcome. Clinical Psychology & Psychotherapy, 14, 1-9. doi:10.1002/cpp.514 Junger, M., Mesman, J., & Meeus, W. (2003). Psychosociale problemen bij adolescenten. Den Haag:

van Gorcum.

King, V. (2006). The antecedents and consequences of adolescents’ relationships with stepfathers and nonresident fathers. Journal of Marriage and the Family, 68, 910–928. doi:10.1111/j.1741-3737.2006.00304.x

Kolko, D. J., & Kazdin, A. E. (1993). Emotional/behavioral problems in clinic and nonclinic children: Correspondence among child, parent, and teacher reports. Journal of Child Psychology & Psychiatry, 34, 991– 1006. doi:10.1111/j.1469-7610.1993.tb01103.x

Leon, S. C., Jhe Bai, G., & Fuller, A. K. (2016). Father involvement in child welfare: Associations with changes in externalizing behavior. Child Abuse and Neglect, 55, 73-80.

doi:10.1016/j.chiabu.2016.04.003

Lochman, J.E., & Wells, K.C. (2002). Contextual social-cognitive mediators and child outcome. A test of the theoretical model in the Coping Power Program. Development and

(28)

28 Martin, J. L., Ford, C. B., Dyer-Friedman, J., Tang, J., & Huffman, L. C. (2004). Patterns of

agreement between parent and child ratings of emotional and behavioral problems in an outpatient clinical setting: When children endorse more problems. Developmental and Behavioral Pediatrics, 25, 150-155. doi:0196-206X/00/2503-0150


Matthys, W., & van de Glind, G. (2013). Richtlijn oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) en gedragsstoornis (CD) bij kinderen en jongeren. Opgehaald van http://www.kenniscentrum-kjp.nl/app/webroot/files/tmpwebsite/RL_ODD_en_CD_def.pdf

Menting, A., Albrecht, G., & Orobio de Castro, B. (2015). Effectieve elementen van interventies tegen externaliserende gedragsproblemen bij jeugd. Opgehaald van

https://www.piresearch.nl/files/2875/effectieve+elementen+van+interventies+tegen+externali serende+gedragsproblemen.pdf

Najman, J. M., Williams, G. M., Nikles, J., Spence, S., Bor, W., O’Calaghan, M., Le Brocque, R., Andersen, M. J., & Schuttlewood, G. J. (2001). Bias influencing maternal reports of child behaviour and emotional state. Sociale Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 36, 186- 194. doi:10.1007/s001270170062

Orobio de Castro, B. (2014). Agressieve en regelovertredende gedragsproblemen. In P.J.M. Prins en C. Braet (Red.), Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie (pp. 253-273). Houten: Bohn Stafleu Loghum.

Prinzie, P., Dekovic, M., & Reitz, E. (2008). Ouderlijke persoonlijkheid, opvoeding en probleemgedrag; Directe en indirecte effecten. Kind en Adolescent, 29, 4-16. doi: 10.1007/BF03076734

Postma, T. C. (2014). Ouderschap met Liefde en Grenzen: Doeltreffendheid van OLG in het

verminderen van externaliserend gedrag van jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

(29)

29 Rosenthal, J.A. (1996).Qualitative descriptors of strength of association and effect size. Journal of

Social Service Research, 21, 37-59. doi:10.1300/J079v21n04_02

Scholten, T. E. (2015). Ouderschap met Liefde en Grenzen. Een onderzoek naar de doeltreffenheid van OLG bij externaliserend probleemgedrag, schoolproblemen en recidiverisico.

Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Seiffge-Krenke, I., & Kollmar, F. (1998). Discrepancies between mothers’ and fathers’ perceptions of sons’ and daughters’ problem behavior: A longitudinal analysis of parent-adolescent

agreement on internalizing and externalizing problem behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39, 687-697. doi:10.1111/1469-7610.00368

Sells, S., Winokur Early, K., & Smith, T. E. (2011). Reducing adolescent oppositional and conduct disorders: An experimental design using the parenting with love and limits model.

Professional Issues in Criminal Justice, 6, 9-30. Opgehaald van

file:///C:/Users/10673326/Downloads/PICJ%20Volume%206%20(3-4).pdf Sociaal en Cultureel Planbureau. (2013). De sociale staat van Nederland. Opgehaald van

http://www.scp.nl/dsresource?objectid=79fb76ea-bdd5-45f8-bf67-92267e4f6c88&type=org Sourander, A., Helstelä, L., & Helenius, H. (1999). Parent-adolescent agreement on emotional and

behavioral problems. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 43, 657-663. doi:10.1007/s001270050189

Stams, G. J. J. M. (2011). Het Recht van de Zwakste: de Forensische Jeugdzorg in Orthopedagogisch Perspectief. Opgehaald van http://

www.kohnstamminstituut.uva.nl/pdf_documenten/oratie%20Geert%20Jan%20Stams.pdf van der Ende, J., Verhulst, F., & Tiemeier, H. (2012). Agreement of informants on emotional and

behavioral problems from childhood to adulthood. Psychological Assessment, 24, 293-300. doi:0.1037/a0025500

(30)

30 Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ. Utrecht: de Waag.

Van Peet, A. A. J., Van den Wittenboer, G. L. H., & Hox, J. J. (2009). Toegepaste Statistiek: Inductieve Technieken. Groningen: Wolters Noordhoff.

Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18. Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1997). Handleiding voor de Youth Self-Report (YSR). Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Winokur Early, K., Chapman, S. F., & Hand, G. A. (2013). Family-focused juvenile reentry services: A quasi-experimental design evaluation of recidivism outcomes. Journal of Juvenile Justice, 2, 1-22. http://www.journalofjuvjustice.org/jojj0202/article01.htm

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this paper we will explore the world of elliptic curves from this angle, starting with a statement of the Riemann-Roch theorem, showing how the group law arises from this theorem

We have built upon existing research by (Acs, et al. 2015) by illustrating that cultural diversity, and more specifically industry diversity, partially explains the difference of

This study aims to contribute to entrepreneurial literature by providing a greater understanding about the impact of idea potential, team, potential, funding

Mogelijk zijn korte beschrijvingen van sociaal-negatieve stimuli (bijvoorbeeld “man valt vastgebonden man aan met mes”) verhalender dan korte beschrijvingen van

Het huidige onderzoek maakte een start met het analyseren van factoren die mogelijk van invloed zijn op deze relatiekwaliteit door te kijken naar emotionele- en gedragsproblematiek

[r]

Braunschweig, Germany (A Karch MD); Quality and Equity Health Care, Kigali, Rwanda (C K Karema MSc); University of Washington Tacoma, Tacoma, WA, USA (S M Karimi PhD); Department

This mission sets the behavioural standards as is required by Tracy (2003:32), with the following statement &#34;...with a sense of warmth, friendliness, fun, individual