• No results found

De relatie tussen traumagerelateerde cognities en locus of control

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen traumagerelateerde cognities en locus of control"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 2 juni 2017

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Bachelorthesis Klinische Psychologie

De Relatie tussen Traumagerelateerde

Cognities en Locus of Control

Student: Romy Poll Studentnummer: 10751262

Supervisor: dhr. dr. A.A.P (Arnold) van Emmerik Aantal woorden: 4821

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract Blz 3.

De Relatie tussen Traumagerelateerde Cognities en Locus of Control Blz 4.

Methoden Blz 8.

Resultaten Blz 12.

Discussie Blz 17.

(3)

3

Abstract

In deze studie werd de relatie tussen traumagerelateerde cognities en Locus of Control (LoC) onderzocht. Cognities spelen een belangrijke rol bij het ontstaan en voortbestaan van Posttraumatische Stressstoornis (PTSS). De Posttraumatische Cognities Inventarisatielijst (PTCI) tracht deze cognities te meten in een drie-factorstructuur. Het doel van dit onderzoek was het proberen in te bedden van de drie-factorstructuur door middel van het bestaande theoretische construct LoC. Er deden na exclusie 102 deelnemers mee, waarbij de steekproef bestond uit een algemene populatie. Er werd geconcludeerd dat LoC positief samenhangt met negatieve gedachten over de wereld en negatieve gedachten over zichzelf. Er werd geen samenhang gevonden tussen LoC en zelfverwijt. Vervolgonderzoek kan zich richten op een construct die de drie-factorstructuur wel theoretisch kan inbedden.

(4)

4

De Relatie tussen Traumagerelateerde Cognities en Locus Of Control

80.7% van de Nederlanders heeft in zijn of haar leven één of meerdere traumatische gebeurtenissen meegemaakt. 7.4% van de mensen die een traumatische gebeurtenis

meemaken, ontwikkelt een posttraumatische stress stoornis (PTSS). Dit komt overeen met de prevalentie cijfers van de Verenigde Staten (6.8%) (De Vries & Olff, 2009). PTSS is dus een veelvoorkomende stoornis en brengt veel nadelen met zich mee. Zo melden mensen met PTSS zich vaker ziek van werk (Hoge, Terhakopian, Castro, Messer & Engel, 2007), hebben ze meer psychosociale problemen (Ouimette et al., 2008) en hebben ze meer fysieke

problemen dan mensen zonder PTSS (Clark & Kirisci, 1996). Deze fysieke

gezondheidsproblemen kunnen zich uiten in bijvoorbeeld hoofdpijn, buikpijn, somatische stoornissen en maagproblemen. Er kan gesteld worden dat de kwaliteit van leven ernstig achteruit gaat. Om deze reden is het belangrijk dat mensen met PTSS de juiste behandeling krijgen.

Diverse cognitieve theorieën zien traumagerelateerde gedachten als een belangrijke factor in het ontstaan, voortbestaan en de behandeling van PTSS. Traumagerelateerde gedachten bestaan vaak uit negatieve en disfunctionele cognities. Het onderzoek van Foa en Rothbaum (2001) liet zien dat men twee soorten overtuigingen heeft die van invloed kunnen zijn op PTSS. Men kan de overtuiging hebben dat de wereld gevaarlijk is of men kan de overtuiging hebben als individu incompetent te zijn. Ook het onderzoek van Resick en Schnicke (1993) legt de nadruk op het belang van cognities in PTSS over eigen zwakte en angst voor de wereld. Volgens het cognitieve model van Ehlers en Clark (2000) blijven psychische klachten van PTSS bestaan wanneer het trauma tot een gevoel van ernstige bedreiging leidt. Dit gebeurt wanneer het trauma extreem negatief wordt geëvalueerd of wanneer het autobiografisch geheugen verstoord is, in de vorm van een slechte

(5)

5

cognities een belangrijke rol spelen in het ontstaan en voortbestaan van PTSS. Dit is ook terug te vinden in de klinische praktijk waarin cognitieve therapie een veel gebruikte en effectieve behandeling voor PTSS is (Ehlers et al., 2003).

Er zijn al diverse cognitieve gedragstherapieën (CGT) waarin cognities een belangrijke rol spelen. Om een behandeling zo goed mogelijk af te stemmen op de

dysfunctionele cognities van de individuele patiënt, is het noodzakelijk om instrumenten te ontwikkelen die cognities van tevoren in kaart brengen, zodat ze daarna veranderd en geëvalueerd kunnen worden. Er zijn daarom verschillende zelfrapportage instrumenten ontwikkeld die deze cognities trachten te meten.

Een van de meest veelbelovende onderzochte instrumenten die cognities tracht te meten is de Posttraumatic Cognitions Inventory (PTCI) (Foa, Ehlers, Clark, Tolin & Orsillo, 1999). Dit instrument kent een drie-factor structuur die onderscheid maakt in drie subschalen: negatieve gedachten over zichzelf, negatieve gedachten over de wereld en zelfverwijt. De subschaal negatieve gedachten over zichzelf richt zich voornamelijk op de mate waarin iemand het gevoel heeft negatief veranderd te zijn na het trauma. De subschaal negatieve gedachten over de wereld richt zich voornamelijk op het feit dat iemand het gevoel kan hebben dat de wereld een gevaarlijke plek is en dat anderen niet te vertrouwen zijn. De subschaal zelfverwijt richt zich voornamelijk op het schuldgevoel na een trauma.

Om te kijken of deze drie-factorstructuur ondersteund wordt, kan er gekeken worden naar de psychometrische kenmerken van het instrument. Veelbelovende resultaten kwamen van onderzoek naar de Engelstalige PTCI (Foa et al., 1999). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er sprake is van een hoge interne en test-hertest betrouwbaarheid. Ook is er sprake van hoge convergente validiteit en een positieve correlatie met de Posttraumatic Stress Diagnostic Scale (PDS) die de ernst van PTSS-klachten meet (Foa, 1995). Daarnaast had de PTCI ook een hoog discriminatief vermogen. Ook Beck et al. (2004) onderzochten de

(6)

6

psychometrische kenmerken van de PTCI en vonden grotendeels positieve resultaten, enkel de subschaal zelfverwijt had minder goede psychometrische kenmerken. Volgens de

onderzoekers werd dit onverwachte resultaat veroorzaakt doordat er onderzoek is gedaan naar getraumatiseerde verkeersslachtoffers waarin zelfverwijt een minder belangrijke rol speelt. Deze subschaal had een matige concurrente validiteit en had een laag discriminatief vermogen in vergelijking met de andere subschalen. Uit de twee bovenstaande onderzoeken kan

geconcludeerd worden dat de Engelstalige PTCI veelbelovende psychometrische kenmerken heeft en dit geeft aanzet tot verder onderzoek.

Naar aanleiding van de veelbelovende resultaten van de Engelstalige PTCI, is er een Nederlandstalige PTCI ontwikkeld (Van Emmerik, Schoorl, Emmelkamp & Kamphuis, 2006). In deze studie werd de drie-factorstructuur onderzocht in een klinische- en

studentensample. Hieruit werd geconcludeerd dat er sprake is van hoge interne en test-hertest betrouwbaarheid en convergente validiteit. Ook werd er een correlatie gevonden tussen de PTCI en PTSS-klachten, waarbij mensen die hoger scoren op PTSS, hoger scoren op de totaal- en subschalen van de PTCI. Dit suggereert dat bepaalde PTSS-symptomen samenhangen met specifieke cognities. Omdat de drie bovenstaande onderzoeken veelbelovende resultaten geven, is het mogelijk dat de PTCI als instrument ingezet kan worden voor het optimaliseren van PTSS behandelingen. Echter is deze drie-factorstructuur voornamelijk statistisch tot stand gekomen. Om een valide instrument te ontwikkelen, is het belangrijk dat deze ook aansluit bij een gevestigd theoretisch construct.

Een gevestigd theoretisch construct die een kader zou kunnen bieden voor de drie-factorstructuur in de PTCI, is de LoC. Ieder mens ontwikkelt een bepaalde LoC, die intern of extern kan zijn. Het soort LoC geeft de mate aan waarin iemand het gevoel heeft persoonlijke controle te kunnen uitoefenen over de wereld, levensgebeurtenissen en de omgeving. LoC wordt gedefinieerd als intern wanneer men gebeurtenissen in de omgeving toeschrijft aan

(7)

7

zichzelf en aan zijn eigen krachten. Daarentegen wordt LoC gedefinieerd als extern wanneer men gebeurtenissen uit de omgeving toeschrijft aan externe factoren (Lefcourt, 2014).

LoC is al vaak onderzocht in relatie tot PTSS. Het onderzoek van Solomon,

Mikulincer en Avitzur (1988) liet zien dat Israëlische oorlogsveteranen met een interne LoC, weinig PTSS-klachten ervaarden. Terwijl een externe LoC bij oorlogsveteranen juist werd geassocieerd met veel PTSS-klachten. Ook het onderzoek van Chung, Preveza, Papandreou en Prevezas (2006) liet dezelfde associatie zien bij mensen die PTSS ontwikkelden na ruggengraatletsel. Uit deze studie blijkt dat mensen met veel stress een externe LoC hebben, terwijl mensen met weinig stress en minder PTSS-klachten een interne LoC hebben.

Daarnaast vond het onderzoek van Shaw (2000) ook een positieve samenhang tussen een externe LoC en hoge PTSS-klachten bij vrouwen die slachtoffer waren van seksueel misbruik. Bovenstaande bevindingen suggereren dat een interne LoC mogelijk zou kunnen dienen als beschermingsmechanisme tegen PTSS-klachten. Uit al deze onderzoeken komt naar voren dat een interne LoC geassocieerd wordt met beter functioneren, meer welzijn en minder PTSS-klachten. Daarentegen wordt een externe LoC geassocieerd met stress, meer negatieve gedachten over de wereld en hoge PTSS-klachten. Dit sluit ook aan bij de klinische praktijk, waarbij in sommige cognitieve therapieën een interne LoC wordt gestimuleerd om beter te functioneren (Connolly, 1980).

PTSS-klachten lijken in relatie te staan met LoC. Uit het onderzoek van Foa et al. (1999) bleek al dat PTSS-symptomen positief samenhangen met specifieke cognities. Wellicht hebben traumagerelateerde cognities daarom ook samenhang met LoC. Uit de meetpretenties van de PTCI subschalen vloeien voorspellingen voort over de relatie met LoC. Aan de hand van de items van de subschaal negatieve gedachten over de wereld, zoals (7) mensen zijn niet te vertrouwen of (18) de wereld is een gevaarlijke plaats, is te verwachten dat deze positief samenhangt met een hoge score op de LoC vragenlijst. Een hoge score staat voor

(8)

8

een externe LoC. Aan de hand van de items van de subschaal negatieve gedachten over zichzelf, zoals (17) ik zal nooit meer in staat zijn normale emoties te voelen en de items van de subschaal zelfverwijt, zoals (15) de gebeurtenis overkwam mij door het soort persoon dat ik ben, is te verwachten dat deze positief samenhangen met een lage score op de LoC

vragenlijst. Een lage score staat voor een interne LoC.

Het doel van deze studie is te onderzoeken of de drie-factorstructuur van de PTCI niet alleen statistisch, maar ook theoretisch onderbouwd kan worden door een gevestigd

theoretisch construct. In de voorgaande onderzoeken is al gebruik gemaakt van een

studentensample en patiëntensample. Vaak doen studenten verplicht of voor studiepunten mee aan onderzoeken, waardoor ze het onderzoek wellicht niet geheel serieus invullen. Hierdoor kunnen de resultaten van het onderzoek een vertekend beeld geven. Om deze reden hebben wij gebruik gemaakt van een algemene populatie, waarin studenten werden geëxcludeerd. De hypothesen van dit onderzoek zijn dat LoC positief samenhangt met negatieve gedachten over de wereld en negatief samenhangt met negatieve gedachten over zichzelf en zelfverwijt. Verder zal er ook exploratief onderzoek gedaan worden naar de invloed van PTSS-klachten op de relatie tussen LoC en de PTCI. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de relatie voor mensen met PTSS klachten sterker is, terwijl deze voor mensen met weinig PTSS-klachten minder sterk is. Dit is echter nog niet eerder onderzocht en het zou daarom ook tegenovergesteld of niet waar kunnen zijn. Om dit te onderzoeken, wordt er exploratief onderzoek gedaan.

Methoden

Deelnemers

Deelnemers aan dit onderzoek mochten (1) geen student zijn en (2) moesten een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt. Deze criteria werden gehanteerd om te kunnen spreken van een steekproef die te generaliseren is naar de algemene populatie. Uitgaande van

(9)

9

een power van .8, een alpha van .5 en een effectgrootte van .3 werd na een poweranalyse gevonden dat er voor deze studie 84 participanten nodig zijn. Echter is het belangrijk meer mensen te werven omdat: (1) niet iedereen de vragenlijsten correct zal invullen (2) mensen die niet aan de criteria voldoen worden geëxcludeerd. Om deze reden zullen er 100

participanten geworven moeten worden. De deelnemers krijgen geen beloning voor hun deelname aan het onderzoek.

Materialen

Standaardvragenlijsten Om de demografische kenmerken van de deelnemers te

achterhalen zal er eerst een standaard vragenlijst worden afgenomen. Er zal gevraagd worden naar: leeftijd, geslacht, huidige arbeidssituatie en hoogst behaalde opleiding.

PDS De Posttraumatic Stress Diagnostic Scale is een zelfrapportage vragenlijst die de

intensiteit van PTSS-symptomen meet (Foa, 1995). De vragenlijst bestaat oorspronkelijk uit vier delen, maar voor dit onderzoek wordt alleen het deel over symptomen gebruikt. Dit deel bestaat uit 17 items. Deelnemers krijgen stellingen voorgelegd waarbij zij op een schaal van 1 tot 4 aan moeten geven hoeveel last ze van de symptomen hebben. Een voorbeeld hiervan is: “Niet in staat zijn om een belangrijk deel van de traumatische gebeurtenis te herinneren”. Als de deelnemers met een 1 antwoorden, betekent dit “helemaal niet of niet meer ervaren”. Als de deelnemers met een 4 antwoorden, betekent dit “5 of meer keren per week ervaren”. De minimale score voor deze vragenlijst is 17, wat wijst op lage PTSS klachten en de maximale score is 68, wat wijst op hoge PTSS klachten. De PDS vertoont hoge interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid in een klinische sample. Ook wordt er een hoge diagnostische overeenkomst met de SCID, specificiteit en sensitiviteit gevonden. Daarnaast correleert de PDS hoog met andere maten die PTSS-symptomen meten (Foa, Cashman, Jaycox & Perry, 1997).

(10)

10 I-E.-18 De vernieuwde I-E.-18 schaal(Andriessen & van Cadsand, 1983) wordt gebruikt om LoC te meten. Deze vragenlijst bestaat uit 18 items waarvan 9 items gescoord worden door middel van een 6-punt Likertschaal. Waarbij 1 betekent: ‘dat is beslist zo’ en waarbij 6 betekent: ‘dat is beslist niet zo’. Een voorbeeld item is: “De meeste mensen werken te hard”. De andere 9 items worden gescoord door middel van een visuele schaal waarbij er via een range van 0 tot 100 aangegeven moet worden in welke mate men het eens is met de stelling. Waarin 0 bijvoorbeeld betekent: ‘Ik heb het gevoel zeer veel invloed te hebben op de dingen die mij overkomen’ en 100 betekent: ‘Ik heb vrij weinig invloed op de dingen die mij overkomen.’ Voor zowel de 6-punt Likertschaal als de visuele schaal geldt dat hoe hoger de score, hoe meer extern de LoC. Uiteindelijk worden de scores voor beide vormen

gedichotomiseerd, waarbij een 1 staat voor extern en een 0 staat voor intern. Voor de

Likertschaal houdt dit in dat intern georiënteerde vragen een score van 0-2 een 0 krijgt en een score van 3-6 een 1. Voor extern georiënteerde vragen krijgt een score van 0-3 een 1 en een score van 4-6 een 0. Voor de schaalvragen bij intern georiënteerde vragen kreeg men een 1 wanneer er hoger gescoord werd dan 33, terwijl men bij extern georiënteerde vragen een score kreeg van 1 wanneer er hoger gescoord werd dan 50. Omdat de scores worden

gedichotomiseerd is de minimale score voor deze vragenlijst 0, wat wijst op een interne LoC en de maximale score 18, wat wijst op een externe LoC. De I-E schaal laat voor de totaalscore een test-hertest betrouwbaarheid zien van .78 zien. (Andriessen & van Cadsand, 1983).

PTCI De Nederlandstalige PTCI (Van Emmerik et al., 2006) wordt gebruikt om

traumagerelateerde cognities te meten. Deze vragenlijst bestaat uit 33 items waarbij gescoord wordt door middel van een 7-punt Likertschaal. Hierbij betekent 1: ‘helemaal oneens’ en 7 betekent: ‘helemaal mee eens’. Er zijn in dit instrument drie subschalen te onderscheiden: ‘negatieve cognities over zichzelf’, ‘negatieve cognities over de wereld’, en ‘zelfverwijt’. Deze subschalen bevatten respectievelijk 21, 7 en 5 items. De minimale score voor deze

(11)

11

vragenlijst is 33, wat wijst op weinig traumagerelateerde cognities en de maximumscore is 231, wat wijst op veel traumagerelateerde cognities. De psychometrische kenmerken van dit instrument zijn in de inleiding besproken.

Procedure

Het onderzoek bestaat uit het eenmalig invullen van vier verschillende vragenlijsten, waarvan het invullen c.a. 30 minuten in beslag neemt. Er zijn twee manieren waarop

deelnemers geworven worden. (1) Participanten worden geworven via de ouders van de onderzoekers. Zij zullen in contact komen met vrienden en mensen op de sportclub van de ouders. Aan de participanten zal uitleg gegeven worden waarna aan hen wordt gevraagd of zij de vragenlijsten door middel van Qualtrics in willen vullen. Qualtrics is een online

programma waarin enquêtes kunnen worden afgenomen. (2) Participanten worden via het station geworven. De onderzoekers houden mensen aan, leggen het onderzoek uit en bieden deelnemers de kans om de vragenlijsten door middel van Qualtrics of op papier in te vullen. Er wordt hier gekozen voor twee opties omdat men in de trein vaak tijd over heeft en ze dan de mogelijkheid hebben de vragenlijst in te vullen. De vragenlijst zal in een enveloppe meegegeven worden met de vraag deze terug te sturen. Deelnemers worden vooraf aan het onderzoek geïnformeerd over de procedure en het doel van het onderzoek door middel van de informatiebrochure. Hierin zal worden vermeld dat er door het invullen van de vragenlijsten die ingaan op traumatische gebeurtenissen, negatieve emoties opgeroepen kunnen worden. Wanneer men hierdoor aanhoudende klachten blijft hebben, kunnen ze contact opnemen met de onderzoekers. Deelnemers ondertekenen hierna de informed consent wanneer zij het met het onderzoek eens zijn. Er zal ook om emailadressen gevraagd worden. De participanten die er behoefte aan hebben, worden na het onderzoek op de hoogte gebracht van het resultaat. Dit onderzoek is getoetst en goedgekeurd door de commissie ethiek van de Faculteit der

(12)

12

Statistische analyse

Voor de data-analyse van dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van SPSS-versie 23. Allereerst zal er gekeken worden of er een verschil is in demografische kenmerken tussen de completers en noncompleters van het onderzoek. Leeftijd en PDS-score worden bekeken door middel van een independent t-test. Daarnaast worden geslacht, arbeidssituatie en hoogst behaalde opleiding bekeken door middel van een chi-sqaure test. Logischerwijs wordt er eerst gekeken of er voldaan is aan de assumpties. De correlaties tussen de LoC en de PTCI worden onderzocht door middel van een Pearson correlatie. Voor het exploratieve onderzoek waarbij wordt gekeken of PTSS invloed heeft op de relatie tussen LoC en PTCI wordt er gebruik gemaakt van een serie multipele regressies met de PTCI subschaal scores als afhankelijke variabelen. Er wordt een interactie term gemaakt door de LoC totaalscore en de PDS-totaalscore te vermenigvuldigen. Deze wordt als extra predictor meegenomen samen met de LoC- en PDS-scores.

Resultaten

Van de 200 deelnemers die werden geworven uit een algemene populatie, voldeden er uiteindelijk 102 aan de gestelde criteria. 41 participanten hadden de vragenlijst alleen

geopend, maar niets ingevuld. Deze werden dan ook direct geëxcludeerd. Bij de overige 159 deelnemers zaten 17 studenten en 3 participanten die trauma hadden ingevuld die kwalitatief niet voldeed. Een voorbeeld daarvan is: “mijn bier is op.” Deze werden eveneens

geëxcludeerd. Als laatst werd er nog één participant toegevoegd die de vragenlijst op papier had ingevuld. Uiteindelijk bleven er 140 participanten over. 38 (27.1%) participanten vulden de vragenlijst deels in (noncompleters) en 102 (72.9%) participanten vulden de vragenlijst in zijn geheel in (completers). Om te controleren of er gebruik is gemaakt van een vertekende steekproef, is er gekeken naar de demografische verschillen tussen de completers en noncompleters. Tabel 1 beschrijft deze verschillen.

(13)

13

Tabel 1

Demografische kenmerken van completers en noncompleters

Completers (n = 102) Non completers (n = 38) Leeftijd (M (SD)) 49.82 (9.76) 47.74 (11.48) Geslacht (%) Man Vrouw 21.6 78.4 26.3 73.7 Arbeidssituatie (%) Ik studeer Ik werk fulltime Ik werk parttime Ik ben gepensioneerd Geen betaald werk Anders, namelijk... 0 43.1 40.2 6.9 5.9 3.9 0 50 42.1 2.6 5.3 0 Opleiding (%) Geen opleiding

gevolgd/afgemaakt Basisonderwijs Mavo Voorbereidend Beroepsonderwijs HAVO/VWO Mbo Hbo WO 1 0 17.6 2 14.7 23.5 30.4 10.8 0 2.6 18.4 2.6 5.3 26.3 28.9 15.8 (M (SD)) PTCI Totaal 71.25 (30.01) PTCI Wereld 21.25 (9.53) PTCI Zelf 39.91 (19.8) PTCI Zelfverwijt 10.08 (6.09) PTCI Wereld Gemiddeld 3.04 (1.36) PTCI Zelf Gemiddeld 1.90 (.94) PTCI Zelfverwijt Gemiddeld 2.01(1.21) LoC Totaal Man Vrouw 8.41 (3.99) 6.77 (4.07) 8.86 (3.8)

(14)

14

PDS-score (M (SD)) 9.54 (8.87) 11.83 (9.11)

Demografische gegevens

Er is een independent t-test uitgevoerd om na te gaan of er een verschil is in

gemiddelde leeftijd tussen completers en non-completers. De afhankelijke variabele is leeftijd en de onafhankelijke variabele is completers of non-completers. Er moet voldaan worden aan twee assumpties: homogeniteit en normaliteit. De Shapiro-Wilk test liet zien dat zowel de non-completers (p = .046) als de completers (p =.002) niet voldoen aan de assumptie van normaliteit. Omdat er niet aan de assumptie van normaliteit is voldaan, is de Mann-Whitney toets uitgevoert. De Mann-Whitney toets liet zien dat de gemiddelde leeftijd in completers (M = 49.82) niet significant (U = 1760; p = .451) verschilt van de gemiddelde leeftijd in

noncompleters (M = 47.74).

Een chi-square toets werd uitgevoerd om na te gaan of de verhouding in mannen en vrouwen tussen completers en non-completers gelijk is. Voor deze toets moeten de verwachte waarden in elke cel minimaal vijf zijn. Uit de analyse blijkt dat er voor sekse aan deze

assumptie is voldaan. Ook blijkt het dat er geen significante relatie is tussen sekse en

completers of non-completers χ²(1) = .35; p = .55. De chi-square toets is ook uitgevoerd voor de verdeling in arbeidssituatie en opleiding. Zowel arbeidssituatie als opleiding voldeden niet aan de assumptie van de verwachte waarden in elke cel. Daarom werd er voor deze variabelen een Fisher’s exact toets uitgevoerd. Er werd geen significante relatie gevonden tussen sekse en completers of non-completers voor zowel arbeidssituatie p = .77 als opleiding p = .55.

Van de non-completers waren er zes die de PDS nog invulden. Om na te gaan of er een verschil is in gemiddelde PDS-score tussen de completers en non-completers is er een

(15)

15

normaliteit, terwijl noncompleters hier wel aan voldeden (p = .13). Omdat er niet aan de assumptie van normaliteit voldaan is, werd de Mann-Whitney toets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de gemiddelde PDS-score in completers (M = 9.54) niet significant (U = 234.5; p = .40) verschilt van de gemiddelde PDS-score in noncompleters (M = 11.83).

Op basis van bovenstaande bevindingen kan geconcludeerd worden dat op grond van bovengenoemde variabelen, er geen aanwijzingen zijn dat onze steekproef vertekend is.

Hoofdanalyse

Om te kijken of er een verband is tussen LoC en de PTCI subschalen zijn er Pearson

correlaties uitgevoerd. Er moet bij deze toets voldaan worden aan verschillende assumpties:

(1) het verband moet lineair zijn (2) de steekproef moet groot genoeg zijn (N>30) (3) de variabelen moeten op interval niveau en continue zijn. Uit de analyse blijkt dat aan al deze assumpties voldaan is. Omdat aan de assumpties is voldaan, kan er verder gekeken worden naar de resultaten van Pearson Correlatie. In figuur 1, 2 en 3 worden deze grafisch

weergegeven.

Figuur 1. De correlatie tussen I-E en PTCI zichzelf

0 5 10 15 20 0 1 2 3 4 5 6 I-E sc or e PTCIzichzelf score

(16)

16

Figuur 2. De correlatie tussen I-E en PTCI-wereld

Figuur 3. De correlatie tussen I-E en PTCI zelfverwijt

Er werd verwacht dat Locus of Control negatief correleert met PTCI subschaal negatieve gedachten over zichzelf. Niet in lijn met de hypothese komt uit de analyse naar voren dat LoC positief samenhangt met PTCI-zichzelf (Figuur 1). Er werd een medium significante correlatie r(101) = .334, p < .001 gevonden. Dit betekent dat hoe meer extern de LoC, hoe meer negatieve gedachten iemand heeft over zichzelf. Dit was niet in lijn met de hypothese.

Er werd ook verwacht dat Locus of Control positief correleert met PTCI subschaal negatieve gedachten over de wereld. In lijn met onze hypothese komt uit de analyse naar voren dat LoC positief samenhangt met PTCI-wereld (Figuur 2). Er werd een medium

0 5 10 15 20 0 1 2 3 4 5 6 I-E sc or e PTCIwereld score

Correlatie tussen I-E score en PTCIwereld

0 5 10 15 20 0 1 2 3 4 5 6 I-E sc or e

PTCI Zelfverwijt score

(17)

17

significante correlatie r(101) = .307, p = .002 gevonden. Dit betekent dat hoe meer extern de Locus of Control, hoe meer negatieve gedachten over de wereld. Dit was in lijn met de hypothese.

Als laatst werd er verwacht dat Locus of Control negatief samenhangt met PTCI subschaal zelfverwijt. Niet in lijn met onze hypothese kwam uit de analyse naar voren dat er geen samenhang is tussen LoC en PTCI-zelfverwijt (figuur 3). Er werd een medium niet significante negatieve correlatie r(101) = -.031, p = .76 gevonden. Dit was niet in lijn met de hypothese.

Exploratief onderzoek

Door middel van een exploratieve analyse is er gekeken naar een interactie-effect tussen PDS-score en de LoC, waarbij de PTCI subschalen de afhankelijke variabelen zijn. Mogelijk kunnen PTSS-klachten de samenhang tussen LoC en PTCI versterken. Deze

interactie is onderzocht door middel van een serie multipele regressies. De multipele regressie gaat uit van verschillende aannames: (1) lineariteit (2) homoscedasticiteit (3) normaliteit en (4) geen multi-correlationaliteit. Voor alle drie de subschalen is de VIF < 10 en is aan de scatterplots te zien dat er sprake is van homoscedasticiteit en lineariteit. Er blijkt geen sprake te zijn van een significant interactie effect bij PTCI-zichzelf b = .001 , SE = 0.001, t(98) = .991, p = .324. Dit geldt ook voor PTCI-wereld b = .004, SE = .003, t(98) = 1.52, p = .132 en voor PTCI-zelfverwijt b = .003, SE = .003, t(98) = 1.16, p = .249. Er kan geconcludeerd worden dat PTSS-klachten geen invloed hebben op de relatie tussen LoC en PTCI.

Discussie

In dit onderzoek werd de relatie tussen Locus of Control en de Posttraumatische Cognities Inventarisatielijst onderzocht. Hiervoor is gebruik gemaakt van een niet-studenten sample. Er werd onderzocht of het bestaande theoretische construct LoC een theoretisch kader

(18)

18

zou kunnen bieden voor de drie-factorstructuur in de PTCI. De PTCI zou dan wellicht ingezet kunnen worden als instrument voor het herkennen van cognities van mensen met PTSS en hiermee behandelingen kunnen optimaliseren. Uit deze studie blijkt dat hoe meer extern de Locus of Control, hoe meer negatieve gedachten iemand heeft over zichzelf en meer

negatieve gedachten iemand heeft over de wereld. Het bleek ook dat er geen relatie is tussen de mate van Locus of Control en zelfverwijt.

De positieve samenhang tussen een externe Locus of Control en negatieve gedachten over de wereld, is in lijn met onze hypothese. De positieve samenhang tussen een externe LoC en negatieve gedachten over zichzelf is niet in lijn met onze hypothese: Er werd verwacht dat hoe meer intern de LoC, hoe meer negatieve gedachten over zichzelf. Eerder in dit onderzoek werd al gevonden dat een interne LoC als beschermingsmechanisme kan dienen voor PTSS-klachten, terwijl een externe LoC juist een risicofactor kan zijn voor PTSS-klachten. In een posthoc analyse kwam naar voren dat PTSS-symptomen significant samenhangen met de PTCI subschalen zichzelf, wereld en zelfverwijt. Deze correlaties waren respectievelijk hoog

r = .69, hoog r = .49 en laag r = .219. Dit kan erop duiden dat de symptomen van PTSS lijken

op de PTCI subschalen.Omdat de interne LoC kan dienen als beschermingsmechanisme tegen PTSS-klachten en het een hoge samenhang heeft met de PTCI subschalen, zou er gesuggereerd kunnen worden dat een interne LoC ook als beschermingsmechanisme kan dienen voor traumagerelateerde cognities. Wellicht vormen mensen met een interne LoC überhaupt al minder snel negatieve gedachten, terwijl mensen met een externe LoC juist sneller negatieve gedachten vormen. Bovenstaande zou een verklaring kunnen zijn voor het onverwachte resultaat. Vervolgstudies zouden kunnen onderzoeken of de interne LoC werkelijk dient als beschermingsmechanisme tegen cognities en het mechanisme hierachter.

Ook het feit dat er geen samenhang werd gevonden tussen locus of control en

(19)

19

hoe meer zelfverwijt iemand zou hebben. Dit onverwachte resultaat is wellicht te verklaren door het feit dat er in deze studie geen onderscheid is gemaakt in type trauma’s. In

bijvoorbeeld het onderzoek van Beck et al. (2004) had zelfverwijt ook matige

psychometrische kenmerken. Zij zochten de verklaring voor dit onverwachte resultaat ook in het type trauma. Hun steekproef bestond uit mensen die getraumatiseerd waren na een motorongeluk (non-persoonlijk) en hierin zou zelfverwijt een minder belangrijke rol spelen dan in interpersoonlijke trauma’s. Zelfverwijt had in het onderzoek van Foa et al. (1999) wel hoge psychometrische kenmerken. Zij gebruikte een steekproef die met name bestond uit getraumatiseerde mensen naar aanleiding van seksueel misbruik (interpersoonlijk). Bij dit trauma speelt zelfverwijt wel een belangrijke rol. Mogelijk hebben ook wij gebruik gemaakt van een steekproef van mensen die voornamelijk een non-persoonlijk trauma hebben

meegemaakt en waar zelfverwijt een minder belangrijke rol speelt. Vervolgonderzoek zou zich op dit onderscheid in trauma’s kunnen richten.

Op basis van onze onderzoeksresultaten zou LoC geen theoretisch kader kunnen bieden voor de drie-factorstructuur van de PTCI. Er is in deze studie ook exploratief gekeken of de mate van PTSS-klachten invloed zou kunnen hebben op de relatie tussen LoC en PTCI. Echter werden hier geen interactie-effecten gevonden en daarom kan ook de mate van PTSS geen verklaring bieden voor de onverwachte resultaten. De onverwachte resultaten nemen niet weg dat PTCI statistisch wel goed onderbouwd is en wellicht wel theoretisch sterk zou

kunnen zijn met een ander construct, maar niet de locus of control.

Er zijn ook enkele beperkingen in dit onderzoek die wellicht invloed hebben gehad op de resultaten. Ten eerste viel het op dat de participanten die het onderzoek deels hadden ingevuld telkens stopte bij het begin van een nieuwe vragenlijst. Onderaan elke vragenlijst stond dat mensen door moesten klikken om door te gaan, maar mogelijk was dit niet duidelijk genoeg. Ten tweede is het mogelijk dat de vragenlijsten te lang waren, waardoor deelnemers

(20)

20

hun motivatie verloren en hierdoor stopten met het onderzoek. Uit persoonlijk contact met de deelnemers kwam na het onderzoek naar voren dat enkele deelnemers het begin van de PDS-vragenlijst te confronterend vonden. Deelnemers die de PDS-vragenlijst in vulden, waren over het algemeen mensen die niet excessief met de traumatische gebeurtenis bezig zijn, maar omdat er bij de eerste vraag van de PDS gelijk gevraagd werd naar een omschrijving van het trauma werd dit voor sommigen juist als confronterend ervaren. Dit zou ook een reden kunnen zijn voor het vervroegd stoppen met invullen van de vragenlijsten. Er lijkt dus een mogelijke bias in onze steekproef te zitten, maar voor de variabelen die wij hebben onderzocht is dit

uitgesloten. Welke variabelen dan wel zorgen voor de bias is nog onduidelijk en vervolgonderzoek zou hier dan ook meer aandacht aan kunnen besteden.

Een andere beperking van dit onderzoek, is dat er geen onderscheid is gemaakt tussen type trauma’s. Uit bovenstaande bleek al dat dit wellicht een rol zou kunnen spelen voor het onverwachte resultaat van zelfverwijt. Er zou gesuggereerd kunnen worden dat mensen die een interpersoonlijk trauma meemaken, zoals seksueel misbruik of mishandeling meer negatieve gedachten zouden hebben zichzelf en meer zelfverwijt. Daarnaast zou je kunnen suggereren dat mensen met non-persoonlijke trauma’s, zoals een natuurramp, oorlog of een verkeersongeluk, meer negatieve gedachten over de wereld zouden kunnen hebben.

Vervolgonderzoek zou zich wel op dit onderscheid tussen trauma’s kunnen richten.

De laatste beperking van dit onderzoek zou de manier van werven van deelnemers kunnen zijn. Het oorspronkelijke idee was om mensen te werven op het station. Echter wilden veel mensen op het station niet meewerken aan het onderzoek. Om deze reden is er overgegaan op het werven via de ouders van de onderzoekers. Zij hebben veel

vriendinnen gevraagd en hierdoor bestond onze steekproef voor 78.4% uit vrouwen. In een posthoc analyse bleek dat vrouwen (M = 8.86) significant t(100) = -2.22, p = 0.03 hoger scoren dan mannen (M = 6.77) op de locus of control vragenlijst. Vrouwen lijken dus meer

(21)

21

extern georiënteerd dan mannen. Omdat we veel meer vrouwen hebben dan mannen is het lastig te generaliseren naar de algemene populatie. Wellicht waren er andere resultaten gevonden wanneer er een gelijke verdeling was tussen mannen en vrouwen.

Vervolgonderzoek kan dus beter een steekproef gebruiken waarin dit wel gelijk verdeeld is.

Concluderend kan er op basis van dit onderzoek gesteld worden dat locus of control geen theoretisch kader kan bieden voor de drie-factorstructuur in de PTCI. Echter valt er niet te ontkennen dat cognities een belangrijke rol spelen bij het ontstaan en voortbestaan van PTSS. De PTCI is een statistisch goed onderbouwd instrument en kan daarom niet zomaar verworpen worden op basis van de resultaten van dit onderzoek. Van belang is om te

onderzoeken welk theoretisch construct wel een theoretisch kader zou kunnen bieden voor de drie-factorstructuur in de PTCI. Dan kan de PTCI alsnog ingezet worden als instrument voor het optimaliseren van behandelingen voor PTSS.

(22)

22

Literatuurlijst

Andriessen, J. H., & Van Cadsand, J. P. (1983). Een analyse van de Nederlandse IE-schaal.

Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden, 38, 7-24.

Beck, J. G., Coffey, S. F., Palyo, S. A., Gudmundsdottir, B., Miller, L. M., & Colder, C. R. (2004). Psychometric Properties of the Posttraumatic Cognitions Inventory (PTCI): A replication with motor vehicle accident survivors. Psychological Assessment, 16(3), 289-298.

Chung, M. C., Preveza, E., Papandreou, K., & Prevezas, N. (2006). The relationship between posttraumatic stress disorder following spinal cord injury and locus of control. Journal

of Affective Disorders, 93(1), 229-232.

Clark, D. B., & Kirisci, L. (1996). Posttraumatic stress disorder, depression, alcohol use disorders and quality of life in adolescents. Anxiety, 2(5), 226-233.

Connolly, S. G. (1980). Changing expectancies: A counseling model based on locus of control. Personnel & Guidance Journal, 59(3), 176.

de Vries, G. J., & Olff, M. (2009). The lifetime prevalence of traumatic events and

posttraumatic stress disorder in the Netherlands. Journal of Traumatic Stress, 22(4), 259-267.

Ehlers, A., & Clark, D. M. (2000). A cognitive model of posttraumatic stress disorder.

Behaviour Research and Therapy, 38(4), 319-345.

Ehlers, A., Clark, D.M., Hackmann, A., McManus, F., Fennell, M., Herbert, C., et al. (2003). A randomized controlled trial of cognitive therapy, a self-help booklet, and repeated assessments as early interventions for posttraumatic stress disorder. Archives of

(23)

23

Foa, E.B. (1995). The Posttraumatic Diagnostic Scale (PDS) Manual. Minneapolis, Minn:

National Computer Systems.

Foa, E. B., Cashman, L., Jaycox, L., & Perry, K. (1997). The validation of a self-report measure of posttraumatic stress disorder: The Posttraumatic Diagnostic Scale.

Psychological assessment, 9(4), 445-451.

Foa, E. B., Ehlers, A., Clark, D. M., Tolin, D. F., & Orsillo, S. M. (1999). The posttraumatic cognitions inventory (PTCI): Development and Validation. Psychological Assessment,

11(3), 303-314.

Foa, E. B., & Rothbaum, B. O. (2001). Treating the trauma of rape: Cognitive behavioral

therapy for PTSD. New York: Guilford Press.

Hoge, C. W., Terhakopian, A., Castro, C. A., Messer, S. C., & Engel, C. C. (2007).

Association of posttraumatic stress disorder with somatic symptoms, health care visits, and absenteeism among Iraq war veterans. American Journal of Psychiatry, 164(1), 150-153.

Lefcourt, H. M. (2014). Locus of control: Current trends in theory & research. Psychology

Press.

Ouimette, P., Coolhart, D., Sugarman, D., Funderburk, J. S., Zelman, R. H., & Dornau, C. (2008). A pilot study of posttraumatic stress and associated functioning of Army National Guard following exposure to Iraq warzone trauma. Traumatology, 14(3), 51-56.

Resick, P. A., & Schnicke, M. K. (1993). Cognitive processing therapy for rape victims: A treatment manual. Newbury Park, CA: Sage.

(24)

24

Shaw, S. F. (2000). The relationship of posttraumatic stress disorder in adult women to locus of control, severity and duration of childhood sexual abuse, and the relationship between perpetrator and victim. Dissertation Abstracts International: Section B: The

Physical Sciences and Engineering, 61(4-B), 2222.

Solomon, Z., Mikulincer, M., & Avitzur, E. (1988). Coping, locus of control, social support, and combat-related posttraumatic stress disorder: A prospective study. Journal of

Personality and Social Psychology, 55(2), 279-285.

Van Emmerik, A. A. P., Schoorl, M., Emmelkamp, P. M. G., & Kamphuis, J. H. (2006). Psychometric evaluation of the Dutch version of the posttraumatic cognitions inventory (PTCI). Behaviour Research and Therapy, 44(7), 1053-1065.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Load management is the effective utilisation of low-cost periods presented by the time-of-use (TOU) tariff structure. A TOU tariff structure assigns high electricity tariffs to

Overall, children’s ability to consciously use the morphological structure of complex words to perform well on them is shown to grow with age, although it is not

Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar

[r]

Daarentegen is het percentage bedrijven dat kalveren jonger dan 12 maanden laat weiden op percelen die hetzelfde weideseizoen zijn beweid door runderen of geiten, weer veel hoger

The model SR spectrum from electron – positron pairs produced in cascades near but on field lines inside of the return current layer, and resonantly absorbing radio photons, very

The research objectives of this study were to explore and describe the experiences of operating room personnel after sharps injuries, to explore and describe the reasons why they

They created rules that now govern the initiation ritual, like urging initiates to seek medical attention if required (as opposed to the old belief of not being a man when doing