• No results found

“Ja, het zijn hele andere mensen gewoon.. ” : een studie naar de verschillen in symbolische scheidslijnen tussen laag- en hoogopgeleiden bij het bespreken van de wijken van Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Ja, het zijn hele andere mensen gewoon.. ” : een studie naar de verschillen in symbolische scheidslijnen tussen laag- en hoogopgeleiden bij het bespreken van de wijken van Amsterdam"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Ja, het zijn hele andere mensen gewoon.. ”

Een studie naar de verschillen in symbolische scheidslijnen tussen laag- en hoogopgeleiden bij het bespreken van de wijken van Amsterdam Bacheloronderzoek Laura Boog – 10615148 Begeleider: Marcel van den Haak Tweede lezer: Carolien Bouw Universiteit van Amsterdam, Sociologie 22-06-2017

(2)

Inhoud

Inleiding 3 Theoretisch kader 6 Methode 15 Resultaten Mental Maps 21 Symbolic Boundaries 27 Conclusie/discussie 40 Bibliografie 44 Bijlagen 47

(3)

INLEIDING Het is in Amsterdam – en wellicht ook in andere plaatsen- gebruikelijk om de buurt bij de persoon te noemen en andersom; één van de eerste vragen die mij vaak wordt gesteld in Amsterdam is dan ook; ‘Waar woon je in Amsterdam?’. Mensen lijken aan de hand van het categoriseren van buurten/wijken in de stad een ‘sociale structuur’ te maken; andere mensen te categoriseren naar de buurt waar men woont en de buurten de categoriseren naar de bewoners. Op het voorblad staat een illustratie, genaamd “de open kaart van Amsterdam”, die bestaat uit een selectie samengesteld door Jan Rothuizen, gemaakt van de meest populaire inzendingen bijnamen voor wijken. Als je de kaart goed bekijkt bestaan de bijnamen van wijken soms uit kenmerken van de bewoners van die wijk. Een voorbeeld hiervan is de bijnaam voor een wijk in Amsterdam Noord: “Hier wonen socialisten die nationalistisch stemmen omdat ze bang zijn”. Een ander voorbeeld is de bijnaam voor een buurt in de Bijlmer: “Ghaneze PVDA stemmers”. Deze illustratie geeft een beeld van de ‘sociale structuur’ die mensen van de stad maken. Het categoriseren van de sociale realiteit en het toekennen van een bepaalde betekenis en waarde hieraan, wordt door Lamont & Molnár (2002) het trekken van symbolische scheidslijnen genoemd. Door middel van symbolische scheidslijnen categoriseren mensen andere mensen, tijd en ruimte. Door de associaties tussen bewoners en de wijk, en het bestempelen van buurten met stellingen als ‘Het is daar onveilig’ wordt door mensen bepaald hoe men zich door de stad beweegt (Permentier et al., 2008; Wacquant et al., 2014; Bourdieu, 1991).). Dit construeren van beelden van wijken wordt ook wel het maken van ‘mental maps’ genoemd en hangt af van de kennis van plaatsen (Tuan, 1975). Naar de meningen over wijken en hun bewoners is al veel onderzoek gedaan. Er is onderzoek gedaan naar stigma’s van wijken door Wacquant (2014) en op het gebied van meningen over wijken is er door Permentier et al. (2008) onderzoek gedaan naar het verschil in het trekken van symbolische scheidslijnen met betrekking op de eigen wijk tussen bewoners van die wijk en niet-bewoners. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar of er in de meningen over wijken verschillen bestaan tussen personen die een andere sociale positie hebben in de samenleving. De sociale positie van een persoon wordt onder meer bepaald door het cultureel kapitaal wat de persoon bezit, waarvan opleiding een belangrijk deel uitmaakt (Bovens,

(4)

et al., 2014; Gabennesch, 1972). De sociale positie van een individu brengt bepaalde consequenties met zich mee, en kan ook bepalen hoe men zijn sociale realiteit construeert (Bourdieu, 1989). Door het vergelijken van hoog- en laagopgeleiden in de symbolische scheidslijnen die zij trekken, zal ik onderzoeken hoe de symbolische scheidslijnen en de ‘mental maps’ verschillen tussen groepen met een verschillende sociale positie in de samenleving. Aangezien symbolische scheidslijnen en ‘mental maps’ invloed kunnen hebben op de werkelijke beweging van mensen door de stad is het van belang te doorgronden hoe de associaties zijn met alle buurten en diens bewoners in Amsterdam. De ‘mental maps’ die mensen maken van de stad en de perceptie die mensen van de stad en de bewoners hebben, kunnen slechts compleet in kaart worden gebracht wanneer je de percepties van alle wijken in Amsterdam onderzoekt. Door het in kaart brengen van de meningen over stadsdelen/wijken in Amsterdam, worden deze symbolische scheidslijnen onderzocht. Ik gebruik Amsterdam als ‘case’ om de symbolische grenzen aan het licht te brengen. Amsterdam is een stad met vele interessante aspecten wat betreft sociale processen op ruimtelijk gebied. Het is een stad die gekenmerkt wordt door sociaal ruimtelijke polarisatie, wat voor een deel resultaat is van het gentrificatie-proces dat door de staat in werking is gezet (Van Gent & Jaffe, 2017). Deze polarisatie neemt zowel etnische als sociaaleconomische differentiatie met zich mee. De binnenstad wordt steeds meer gedomineerd door de aanwezigheid van de witte middenklasse, terwijl mensen met een allochtone achtergrond en mensen met een laag inkomen naar de buitenzijde van de stad trekken (Hochstenbach & Musterd, 2017; Van Gent & Jaffe, 2017). Amsterdam is een stad met veel diversiteit in wijken, met zowel hoog- als laagopgeleiden. De stad bevat 26% aan bewoners met een lager opleidingsniveau, 34% bewoners met een middelbaar opleidingsniveau en 40% aan bewoners met een hoger opleidingsniveau (bron: CBS, bewerking OIS). Dit maakt Amsterdam een sociologisch interessante stad en geschikt om onderzoek naar de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden te doen. Het doel van het onderzoek is mensen over andere mensen in termen van wijken, en in termen van wijken over mensen te laten praten; de focus van het onderzoek ligt dus op de categorisering van andere mensen door middel van het bespreken van de wijken. Ook breng ik de ‘mental maps’ van de respondenten in kaart. Dit onderzoek zal bijdragen aan de studies over symbolische scheidslijnen, maar ook aan studies die zich focussen op de rol van ruimtelijkheid in de sociologie.

(5)

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt: ‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen hoog- en laagopgeleiden in de symbolische scheidslijnen die zij trekken wat betreft de wijken van Amsterdam en hun bewoners?’ Voor het beantwoorden van deze vraag maak ik gebruik van verschillende deelvragen die in het theoretisch kader aan bod zullen komen. Mijn respondenten zijn geworven in de Hugo de Grootbuurt, gelegen in de Westerparkbuurt. Een belangrijke reden hiervoor is de gunstige positie van de wijk geweest; deze ligt centraal, tussen de Jordaan en Amsterdam-West in. Hierdoor was de verwachting dat respondenten in deze wijk een goed overzicht van de stad zullen hebben. Uit statistieken van het OIS blijkt dat er in 2014 een verhouding van 55% aan hoogopgeleiden, 28% aan mensen met een middelbaar opleidingsniveau en 17 % aan laagopgeleiden in de Westerparkbuurt woonde (CBS/bewerking OIS, 2017). Aangezien er sprake is van over-representatie van hoogopgeleiden in alle centrale wijken van Amsterdam is dit een goede variatie aan hoog- en laagopgeleiden in de wijk om onderzoek naar de verschillen tussen deze groepen te doen.

(6)

THEORETISCH KADER Ik zal in dit hoofdstuk beginnen met uitleggen dat mensen een subjectieve kijk op de wereld hebben. De subjectieve beelden die mensen creëren van de stad heten ook wel ‘mental maps’. Deze ‘mental maps’ zijn gebaseerd op kennis en ervaring die mensen opdoen van plaatsen. Ik zal de relevantie van het doorgronden van ‘mental maps’ toelichten. Op basis van de besproken theorie zal ik de eerste verwachting wat betreft de resultaten uitspreken en de eerste deelvraag inleiden. In het hoofdstuk van ‘Symbolic Boundaries’ zal ik op de theorie van Lamont over het categoriseren door middel van symbolische scheidslijnen ingaan, aangevuld met de theorie van Bourdieu over cultureel kapitaal. Ik zal wat voorbeelden geven van onderzoeken die kijken naar het categoriseren van wijken. Door het bespreken van theorieën die verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden schetsen, zal ik tot slot mijn verwachtingen op basis hiervan gronden en de deelvragen geven. In de theorie wordt er vaak gerefereerd naar cultureel kapitaal. Met cultureel kapitaal wordt in dit onderzoek de mate waarin men beschikt over het vermogen om culturele uitingen te herkennen en de betekenis daarvan te doorgronden, bedoeld. Deze definitie wordt door de Koster en van der Waal (Bovens et al., 2014) gebruikt, en is niet in strijd met de definitie van Bourdieu. In dit onderzoek wordt voor de term ‘cultureel kapitaal’, net zoals in het artikel van de Koster en van der Waal, gedoeld op zowel ‘geïnstitutionaliseerd cultureel kapitaal’ als ‘belichaamd cultureel kapitaal’. Met geïnstitutionaliseerd cultureel kapitaal wordt gedoeld op behaalde diploma’s en via het onderwijs het vermogen culturele uitingen te herkennen en te doorgronden. In het geval van belichaamd cultureel kapitaal wordt dit geïnternaliseerd, door middel van sociale milieus.

(7)

Mental maps De sociale realiteit en de invloed daarvan op de stad ‘Mental maps’ is een veelgebruikt begrip onder psychologen en geografen. Een ‘mental map’ kan worden gezien als een cartografische representatie van hoe mensen verschillen in hun evaluatie van plaatsen (Tuan, 1975). Volgens Tuan (1975) kunnen wij dankzij ‘mental maps’ ruimtelijke informatie effectief kunnen communiceren. Ook zorgen zij ervoor dat we in ons hoofd een bepaalde beweging/handeling kunnen uitvoeren waardoor wij in de realiteit doelgericht kunnen handelen, aangezien wij dit in ons hoofd al hebben verbeeld en geoefend. Daarnaast zijn ze een manier om kennis te structureren en te onthouden. Tot slot kunnen ‘mental maps’ fungeren als denkbeeldige werelden. Zij verbeelden doelen die ervoor zorgen dat mensen ergens wel of niet heen gaan. Het is een onderdeel van onze sociale realiteit. Dit beeld hangt van de beschikbare en verkregen informatie af (Tuan, 1975). Dit kan informatie over de gebouwen zijn die het individu verkrijgt door bijvoorbeeld door de wijk heen te lopen, maar de verkregen informatie kan ook bestaan uit ervaringen met bewoners uit de wijk (Permentier, 2008). Volgens Permentier worden meningen over wijken gebaseerd op zowel objectieve eigenschappen van een wijk als ervaringen met diens bewoners. Hier wordt in het volgende hoofdstuk over ‘symbolic boundaries’ dieper op ingegaan. Symbolische betekenissen die aan wijken in een stad worden toegekend kunnen objectieve gevolgen hebben voor de wijk, bijvoorbeeld in de voorkeurspositie die zij krijgen in de stad (Blokland, 2009; Wacquant, 2014; van Gent & Jaffe, 2017). Status consideraties als ‘wat voor mensen wonen daar?’ helpen mensen de stad begrijpelijk te maken voor dagelijkse activiteiten (Permentier, 2008). Ruimtelijke stratificatie is afhankelijk van eigenschappen van de wijk en denkbeelden over wijken (Blokland, 2009). Bij het uiteenzetten van theorieën over territoriale stigma’s, benadrukt Wacquant (2014) de consequenties die sociale meningen over wijken, op die wijken kunnen hebben: het beïnvloedt namelijk de manier waarop actoren handelen en zich bewegen door sociale en fysieke ruimtes (Bourdieu, 1991 in Wacquant, 2014; Tuan, 1975). Mensen verplaatsen zich op basis van het beeld wat mensen hebben kunnen vormen in hun hoofd van die plaats (Tuan, 1975; Permentier, 2008).

(8)

Bourdieu (1989) stelt in zijn artikel over ‘symbolic power’ dat de sociale wereld uit een objectief en een subjectief deel bestaat, ook wel tussen structuren en interactie; tussen sociale en symbolische scheidslijnen. De sociale wereld bestaat uit relaties tussen de objectieve wereld en de subjectieve interpretatie hiervan. Afhankelijk van onder andere ons cultureel kapitaal construeren wij volgens Bourdieu deze subjectieve interpretatie van de objectieve wereld. Een van de manieren om cultureel kapitaal te verkrijgen is opleiding (Bovens et al., 2014). De ‘mental maps’ zijn deel van onze sociale realiteit en zijn belangrijk te doorgronden aangezien de beelden die mensen hebben van de stad gevolgen hebben voor hoe mensen zich door de stad bewegen. Volgens Bourdieu (1989) is de sociale positie relevant voor het construeren van een sociale realiteit en Permentier stelt dat wij deze sociale realiteit baseren op informatie die wij verkrijgen (Permentier, 2008; Tuan, 1972). De verwachting is dat de sociale positie van een individu invloed heeft op de mate van kennis van, en ervaring met wijken. Dit maakt dat de verwachting in dit onderzoek is dat hoog- en laagopgeleiden verschillen in kennis van en ervaring met wijken, en hierdoor een verschillende sociale realiteit construeren. Het onderzoeken van de ‘mental maps’ van de respondenten, zal gebeuren door het onderzoeken van de volgende deelvraag: “Welke overeenkomsten en verschillen bestaan er in de kennis en ervaring en in de ‘mental maps’ over de wijken van Amsterdam tussen hoog- en laagopgeleiden?”

(9)

Symbolic Boundaries Categoriseren & habitus Symbolische scheidslijnen zijn conceptuele distincties gemaakt door sociale actoren om mensen, tijd, maar ook ruimte te categoriseren (Lamont & Molnár, 2002). Sociale grenzen zijn de objectieve grenzen tussen mensen waarbij een ongelijke toegang tot economische en sociale kansen komt kijken. Symbolische scheidslijnen zijn een belangrijk aspect van sociale grenzen, maar ze zijn niet hetzelfde. Met kwalitatieve interviews analyseert Lamont de criteria waarmee men andermans levensstijlen evalueert. Zo kan ze de symbolische scheidslijnen van mensen bestuderen. In het onderzoek van Jarness (2015), waarin onderzocht wordt hoe verschil in levensstijlen zich laat zien in de manier waarop mensen elkaar classificeren en evalueren, wordt gesteld dat de theorie van Lamont zeer productief kan zijn als ondersteuning van Bourdieuaanse invalshoeken. Bourdieu maakt hetzelfde onderscheid tussen structuren (sociale grenzen) en perceptie (symbolische grenzen). Bourdieu’s stratificatiesysteem stelt dat een model van culturele verschillen correspondeert met een systeem van verschillen in levensstijl, en dat deze relatie verbonden is aan groep-formatie en geïnstitutionaliseerde uitsluitingsprocessen (Jarness, 2015). Cultureel kapitaal lijkt een belangrijke rol te spelen in het trekken van symbolische scheidslijnen. Bourdieu stelt in zijn artikel; Nothing classifies somebody more than the way he or she classifies (1989; p. 19). Hiermee doelt hij op het feit dat structuren die ervoor zorgen dat men een bepaalde sociale positie bezit in de sociale ruimte, ervoor kunnen zorgen dat men door deze positie en het daarbij horende kapitaal op een bepaalde manier classificeert (Bourdieu, 1989). De sociale positie van een persoon hangt af van de kwaliteit en kwantiteit van (onder andere) het cultureel kapitaal die men bezit (Bourdieu, 1989; Bovens et al., 2014). Opleiding speelt een grote rol in, en is een belangrijk onderdeel van, het cultureel kapitaal van een persoon (Bovens et al., 2014). De manier waarop een individu categoriseert is onderdeel van de ‘habitus’ van de persoon. De ‘habitus’ wordt bepaald door de sociale positie van het individu en heeft ook invloed op de positie die iemand in de sociale ruimte krijgt. Habitus is een internalisering van de structuren en reproduceert deze structuren vervolgens volgens Bourdieu ook. In dit opzicht lijkt de theorie van Bourdieu overeen te komen met Lamont,

(10)

die stelt dat de symbolische scheidslijnen ook invloed hebben op de sociale grenzen; het subjectieve heeft bij beiden invloed op het objectieve. Categoriseren van wijken Er bestaat een relatie tussen discursieve processen en ruimtelijke processen op stedelijk gebied (van Gent & Jaffe, 2017). Zoals in de vorige paragraaf is besproken, stelt Lamont dat symbolische scheidslijnen betrekking hebben op mensen, tijd en ruimte. Ondanks dat Lamont het categoriseren van ruimte zelf niet uitwerkt, hebben van Gent en Jaffe het categoriseren van ruimte wel onderzocht. Zij noemen deze relatie tussen ruimtelijke grenzen en sociale grenzen als zij het hebben over ‘imaginative geographies’. Zij stellen dat ontwikkelingen in steden en materiële ruimtelijke uitingen van ongelijkheden, binnen discursieve frames moeten worden onderzocht en begrepen. Een voorbeeld hiervan geven zij wanneer zij het hebben over de consequenties van het stigma op de Bijlmer. Hierbij gebruiken zij een citaat van Goldberg over ‘imaginaries’ die als periferische marginalisatie in Westerse steden naar voren komt en ongelijkheden op basis van ras en klasse reproduceert. ‘Such periphractic spaces are found in the ‘idea’ of high-rise housing projects such as Amsterdam’s the Bijlmer, which ‘present a generic image without identity: the place of crime; of social disorder, dirt and disease; of teenage pregnancy, prostitution, pimps and drug dependency; workless and shiftless, disciplined internally, if at all, only by social welfare workers’ (van Gent en Jaffe, 2017, p. 557) De relatie tussen ruimtelijkheid, sociale processen en het beeld wat er bestaat over die plaatsen is een fenomeen dat in het onderzoek van Permentier ook naar voren komt. Permentier (2008) deed onderzoek naar verschillen in symbolische betekenissen die bewoners en niet-bewoners maken met betrekking tot dezelfde wijk. De reputatie van wijken bleek gebaseerd op fysieke conditie, functionele factoren zoals locatie, maar vooral sociale factoren van de buurten (Permentier, 2008; Wacquant, 2014). Permentier betoogt dat kennis en ervaring met wijken invloed heeft op de associaties met de wijken. Hij stelt dat de relatie tussen de wijken en de bewoners erg aanwezig is in de algehele kijk op de wijk; “Residents, but especially outsiders, see and judge the built environment in relation to its inhabitants: physical attributes can give outsiders a general picture of the inhabitants’ status and way of life. In this way the physical characteristics of an area can be used as an indicator of its social characteristics.” (2008, p. 837)

(11)

Hier maakt Permentier de wisselwerking duidelijk die bestaat tussen objectieve eigenschappen van buurten en hun bewoners. Het benadrukt dat associaties met een buurt niet los staan van hun bewoners, noch andersom. In het onderzoek komt naar voren dat de reputatie van wijken onder niet-bewoners gebaseerd is op minder informatie en minder persoonlijke ervaring met de buurt dan bewoners van die wijk hebben (Curtis & Jackson, 1977 in Permentier, 2008). Dit heeft als consequentie dat de meningen van buitenstaanders over wijken zijn gesimplificeerd en zijn ontwikkeld door strenge grenzen te trekken en overdreven verschillen tussen wijken te maken. Sociale factoren bleken in het onderzoek van Permentier het meest bepalend in de reputatie van een wijk, waarvan met name sociaaleconomische eigenschappen en de etnische compositie van de buurt een grote rol blijken te spelen in het oordeel over deze wijk. (Permentier, 2008; Wacquant, 2014). Laagopgeleiden en de aversie tegen het onbekende Er is momenteel sprake van een toenemende polarisatie over culturele diversiteit en sociale orde. De Koster en van der Waal onderscheiden hoogopgeleiden en laagopgeleiden als de twee groepen in Nederland die tegenover elkaar lijken te staan (Bovens et al., 2014). Hoogopgeleiden lijken toleranter en minder bevooroordeeld jegens andersdenkenden en minderheidsgroepen te zijn. Laagopgeleiden zijn (over het algemeen) eerder voor autoritarisme en etnocentrisme, ook wel voor verzet tegen culturele diversiteit met een nadruk op een rigide sociale orde. Er worden door de Koster en van der Waal twee culturele verklaringen gegeven voor het verschil in denkwijze tussen deze groepen. Allereerst hanteren zij de verklaringen op basis van cultureel kapitaal. Laagopgeleiden blijken immigranten als een bedreiging van hun manier van leven te zien. Zij hebben een grotere afkeer tegen Niet-Westerse allochtonen, die cultureel gezien verder van hen staan, dan Westerse allochtonen. Dit omdat zij zich niet kunnen identificeren met deze groepen. Meerdere onderzoekers stellen dat dit ligt aan de hoeveelheid ‘cultureel kapitaal’ die men heeft. Volgens de Koster en van der Waal zouden mensen met meer cultureel kapitaal beter in staat zijn tot het ‘denaturaliseren van cultuur’. Dit houdt in; het vermogen om culturele uitingen als sociale constructies te kunnen beschouwen in plaats van ‘natuurlijke’ fenomenen. Dit verklaart de tendens naar etnocentrisme en autoritarisme onder laagopgeleiden. Zij verwijzen meerdere malen

(12)

naar de theorie van Gabennesch bij het noemen van deze termen. Deze geeft als een verklaring van autoritarisme, de ‘breedte van perspectief’ benadering (Gabennesch, 1972). Gabennesch stelt dat in de vele onderzoeken naar autoritarisme, etnocentrisme en conservatisme blijkt dat er een negatieve correlatie bestaat met intellectuele ontwikkeling, zoals IQ, academische prestaties en opleiding. Dit omdat het meest belangrijke doel van opleiding is om de sociaal-culturele perspectieven van het individu te verbreden, multipliceren en te diversifiëren. Zo leert een individu dat zijn/haar manier van naar dingen kijken slechts één van de vele manieren is. Minder geschoolde individuen zijn volgens Gabennesch meer geneigd om een simplistische visie op zaken te hebben, en minder tolerantie naar hen waarmee hij zich niet identificeert te hebben. Hierdoor zijn hoogopgeleiden geneigd om groepen en samenlevingen en daarin bestaande handelingen als één van meerderen te zien, terwijl laagopgeleiden sterker geneigd zijn om samenlevingen te categoriseren in absolute, vaststaande termen (Gabennesch, 1972). Als tweede verklaring die met de eerdergenoemde verklaring voor de verschillen in houding tussen hoog- en laagopgeleiden samenhangt, noemen de Koster en van der Waal gevoelens van anomie onder de laagopgeleiden. Anomie wordt hier geduid met ‘het gevoel bedreigd te worden door de diversiteit en complexiteit van de culturele orde, die wordt ervaren als grillig, onvoorspelbaar, wanordelijk en betekenisloos (Durkheim, 1951) . Anomie lijkt vaker voor te komen onder mensen met weinig cultureel kapitaal. Je zou kunnen verwachten dat laagopgeleiden andere buurten dan hun eigen buurt minder goed zullen overzien dan hoogopgeleiden, en geneigd zijn deze als chaotisch of juist irrelevant te schetsen. De Koster en Van der Waal (Bovens et al., 2014) geven samen met de theorie van Gabennesch (1972) aan dat een mindere mate van cultureel kapitaal voor onbegrip kan zorgen over andere culturen. Het zou kunnen dat hoger opgeleiden gezien hun cultureel kapitaal (hun opleiding en baan) de buurten die van hun eigen wijken verschillen, beter begrijpen en daardoor toleranter over die wijken zijn dan laagopgeleiden. Gabennesch stelt dat minder geschoolden de neiging hebben een simplistische visie te ontwikkelen en de samenleving te categoriseren in absolute termen. Dit wordt ondersteund door Permentier, die vond dat hoe minder kennis en ervaring van wijken er bestaat, hoe strenger de grenzen en overdrevener de verschillen tussen wijken worden geschetst.

(13)

Op basis van deze theorieën, is de volgende deelvraag tot stand gekomen: ‘In hoeverre spreken laagopgeleiden in meer absolute termen en/of negatiever over wijken dan hoogopgeleiden?’ De dubieuze tolerantie van hoogopgeleiden In de vorige paragraaf is de ‘intolerantie’ van de laagopgeleiden tegenover de tolerantie van de hoogopgeleiden gezet. Er zijn echter onderzoekers die stellen dat ook deze tolerantie onder de hoogopgeleiden te betwijfelen valt. Jarness (2016) probeert door middel van interviews te doorgronden hoe men werkelijk denkt over sociale verschillen. Er wordt een licht geworpen op de symbolische scheidslijnen die men lijkt te maken. Het idee van Lamont & Molnár (2002) over ‘symbolische grenzen en ‘sociale grenzen’ wordt op de proef gesteld. Er wordt in het onderzoek geconstateerd dat een persoon zichzelf als het ware kan opdelen tussen de instinctieve zelf en de tolerante representatie hiervan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de ‘honourable and visceral person’ van Pugh (Jarness, 2016). Deze twee representaties zijn deel van de habitus van de hogere klasse. Door het egalitaire en tolerantie – ethos is het lastig de werkelijke mening over klassen te achterhalen die heerst onder de hoogopgeleiden. Het ethos fungeert volgens deze theorie als een dekmantel en legitimatie voor culturele distinctie. Wat in hun onderzoek blijkt is dat men door de sociale wenselijkheid de werkelijke meningen doet verbloemen. Hierdoor komt er in de interviews soms een contradictie naar voren; men spreekt zichzelf tegen als het gaat om wat ze zeggen te vinden en wat ze doen. De tolerante mens gaat over in de instinctieve niet zo tolerante mens als het om het dagelijkse leven gaat. Er worden twee groepen respondenten vergeleken; een groep uit Engeland en een groep uit Noorwegen. Ondanks hun verschillen is bij beiden het resultaat hetzelfde; ‘interviewees do not want to be considered ‘snobbish’ or ‘elitist’, and go to lengths not to be perceived as such’ (2015, p. 10). Dit is wat ook bleek uit de onderzoeken naar hoeverre smaak en cultuurconsumptie samenhangen met het trekken en herkennen van sociale grenzen van Kuipers en van den Haak (2011). Het egalitaire ethos staat haaks op het toch cultureel hiërarchisch denken van vooral de hoogopgeleiden. Hierdoor raken de hogeropgeleiden als het ware in de war; je zou kunnen stellen dat het ethos tegenover hun stiekeme behoefte aan hiërarchie staat. Een ander onderzoek dat de dubieuze tolerantie van de hogeropgeleiden lijkt te bevestigen, is gedaan door Peters et al. (2015).

(14)

Zij deden onderzoek naar karaokedeelnemers. Karaoke was eerst een cultuurvorm die als lage cultuur werd beschouwd, maar is nu ook een populair fenomeen onder de hoogopgeleiden. In eerste instantie zou je denken dat dit blijk is van tolerantie en wellicht een vervaging van de parallelliteit van sociale grenzen met culturele grenzen. Echter, uit hun onderzoek blijkt dat het distinctieproces zich nog steeds doorzet, alleen op een andere manier. De gedistantieerde en ironische houding die ‘de elite’ aannam in het onderzoek van Peters et al. wanneer zij spraken over de karaoke in het interview is geanalyseerd en leek een distinctievorm: een ondergrondse manier van distinctie maken, gebruikt door hoger opgeleiden. Dit strookt met de theorie van Bourdieu over ‘symbolic power’ (1991). Hij noemt wat Peters et al. ondergrondse distinctie noemen, ‘strategies of condescension’. Dit zijn manieren waarop actoren die een hogere positie hebben in de hiërarchie van de objectieve ruimte, sociale afstand tussen hen en anderen symbolisch ontkennen. Bourdieu legt uit dat hierdoor een sociale afstand niet verdwijnt, doch zij met een hogere positie de voordelen van het ontkennen van sociale afstand ontvangen. In het bespreken van het egalitaire ethos heb ik de interpretatie van Jarness aangehouden, van het ethos als een ‘strategy of condescension’ dat dienstig is aan klassenongelijkheid. Op basis van deze theorieën ben ik tot de volgende deelvragen gekomen; ‘In welk opzicht laat het egalitaire ethos zich zien bij hoogopgeleiden en laagopgeleiden bij het bespreken van de wijken en diens bewoners?’ en ‘In hoeverre is er sprake van contrast tussen een instinctieve zelf en een tolerante representatie hiervan bij het bespreken van de wijken bij hoogopgeleiden en laagopgeleiden terug te zien?’

(15)

METHODE Om mijn hoofdvraag en deelvragen te beantwoorden heb ik hoog- en laagopgeleiden in Amsterdam geïnterviewd. Voor dit onderzoek versta ik onder laagopgeleiden, mensen zonder genoten opleiding tot een (on-)afgeronde MBO niveau 4 opleiding. Onder hoogopgeleiden versta ik respondenten met een on-afgeronde HBO opleiding tot een on-afgeronde WO-opleiding. Dit is niet de gebruikelijke operationalisering van laagopgeleiden, maar ik heb besloten dit op deze manier te operationaliseren aangezien het anders niet haalbaar zou worden om genoeg laagopgeleiden te kunnen vinden op een korte termijn. Ik heb de respondenten in één wijk verworven, namelijk in de Frederik Hendrikbuurt gelegen in de Westerparkbuurt. Ik heb ervoor gekozen om alle respondenten in dezelfde wijk te werven zodat ik de groepen respondenten goed tegenover elkaar zetten, omdat de wijk waarin ze wonen op deze manier geen reden kan zijn voor verschil in de interviews. Ik heb zoveel mogelijk diversiteit in de onderzoeksgroepen geprobeerd te creëren: de man-vrouw verhouding is 6-5 geworden. De minimale leeftijdsgrens is 20 jaar. Ik heb in totaal 11 respondenten geïnterviewd, waarvan 6 hoogopgeleiden en 5 laagopgeleiden. De Frederik Hendrikbuurt ligt tussen de grachtengordel en Amsterdam-West in, waardoor het ook relatief dichtbij verschillende wijken zit. Ik heb gekozen om mijn respondenten in de Frederik Hendrikbuurt te werven wegens deze centrale ligging van de wijk. Hierdoor was mijn verwachting dat de bewoners een redelijk goed overzicht zouden hebben van de bestaande wijken van Amsterdam, deze bevinden zich immers allemaal op een ‘kleine’ afstand van de eigen wijk. Een andere reden voor het kiezen van deze buurt was dat ik zelf in de Frederik Hendrikbuurt woon. Dit gaf mij makkelijker toegang tot de bewoners. Het bleek –zoals ik had verwacht- makkelijker om een praatje te maken als je begint met: “ik woon hier om de hoek”. Deze overeenkomst tussen mij en hen hielp mij aan voldoende respondenten te komen in een korte tijd. Daarnaast gaf deze overeenkomst ook toegang tot de “NextDoor app” die ik heb gebruikt voor het werven van mijn respondenten. Ik ben begonnen met het aanbellen bij woningen aan het Frederik Hendrikplantsoen. Dit omdat hier zowel een groot aantal sociale huurwoningen te vinden is als vele koopwoningen. In de sociale huurcomplexen bleek echter een intercom te zijn in plaats van aan de deur, waardoor de communicatie erg stroef verliep

(16)

en mensen geen gehoor gaven, of mij al snel afwimpelden als ik zei dat ik respondenten zocht voor mijn bachelor onderzoek. Ik besloot bij de sociale huurwoningen aan te bellen op de begane grond. De communicatie bleek makkelijker aan de deur te verlopen. Bij de eerste woning waar ik aanbelde deed een man open die openstond voor het interview. Ik maakte de afspraak om spontaan een keer aan te bellen, aangezien hij geen telefoon had om naartoe te bellen en hij aan had gegeven dat hij bijna altijd thuis was. De man verwees mij door naar een vrouw die langsliep. Hij gaf aan dat dit een persoon was die vast wel mee zou willen werken. Deze mevrouw bleek ook in de Frederik Hendrikbuurt te wonen en stemde inderdaad in om mee te doen. Via deze mevrouw heb ik nog een andere laagopgeleide respondent kunnen vinden. De overige twee laagopgeleide respondenten heb ik geworven door de Turkse supermarkt naast mijn huis binnen te lopen en aan de caissière te vragen of zij wellicht iemand kende die me zou willen helpen. Zij verwees mij door naar een klant van haar. Deze klant vroeg direct of ik nog iemand zocht en belde toen een vriendin van haar op. Zo ben ik aan de overige twee laagopgeleiden gekomen voor mijn interviews. Ik heb via het aanspreken op straat nog één hoogopgeleide respondent kunnen werven. Hiernaast heb ik ook de app genaamd “Next Door” gedownload. Dit is een app waar je lid van kunt worden als je zelf bewoner van de wijk bent, en vervolgens is het mogelijk via de app te communiceren met de buurtbewoners die ook gebruik maken van deze app. Ik heb een oproep op de publieke pagina geplaatst, waarin ik mensen vraag om in ruil voor een gebakje mij te helpen met mijn onderzoek. De oproep luidde als volgt: Beste buren, Ik ben een sociologiestudente aan de UvA en ben op dit moment bezig met mijn scriptie. Ik doe mijn onderzoek naar meningen over de wijken in Amsterdam. Ik zoek mensen uit deze wijk die al langer dan 5 jaar in Amsterdam wonen, om een interview mee af te nemen. Het duurt ongeveer een half uurtje, en is door de mensen waar ik het al aan heb afgenomen als leuk ervaren! Er staat ook een gebakje/fles wijn tegenover voor de moeite. Wie zou mij hiermee willen helpen om af te studeren? Groetjes Laura (0652561449) Ik kreeg een overvloed aan reacties van hoogopgeleiden, en heb via deze weg 5 hoogopgeleide respondenten kunnen vinden.

(17)

De interviews Ik heb gebruik gemaakt van semi gestructureerde interviews die ik bij de respondenten thuis of in een café aan het Hugo de Grootplein (Razmataz) heb afgenomen. De interviews zijn in drie segmenten op te delen. Van de drie delen waren er twee redelijk innovatieve opdrachten, namelijk de ‘mental maps’ en de hiërarchieën naar status en voorkeurspositie van wijken. Ik ben begonnen met wat inleidende vragen waarin ik vraag naar hun opleiding, werk, achtergrond qua woonplaatsen, woon-duur en waar hun vrienden en familie wonen. Dit om een kijk te krijgen waar de respondenten zich vooral bewegen en geeft op deze manier inzicht op hun kennis en ervaring met wijken. In het tweede deel van het interview laat ik de respondenten zelf een indeling van Amsterdam maken, in het kader van het in kaart brengen van de ‘mental maps’. Ik heb hen een kaartje gegeven waarin zij met een rode en een zwarte pen mochten aangeven waar welke wijk zich bevindt. De blanco kaart van Amsterdam die ik hiervoor gebruik heb ik verkregen via een student sociale geografie, die ingang heeft tot het programma GIS en zelf namen van gebieden uit de reguliere kaart van Amsterdam kan verwijderen. Het kaartje was van A4-formaat, wat als gevolg heeft gehad dat de respondenten beperkt waren in de mogelijkheid tot detail. Daaropvolgend heb ik indien dat nog niet aan bod was gekomen in het inleidende gedeelte van het interview, gevraagd naar waar zij zich het meeste en het minste begaven in de stad. In het derde gedeelte van het interview liet ik de respondenten een maatschappelijke en een persoonlijke hiërarchie maken. Dit deed ik om de perceptie en de waardering van de wijken en hun bewoners te onderzoeken, en op deze manier de symbolische scheidslijnen te kunnen analyseren. Een geschikte methodologie hiervoor is die van Elshout (2016). Zij maakt gebruik van een interviewtechniek waarin men de maatschappelijke hiërarchie van beroepsposities en de persoonlijke hiërarchie van beroepsposities aan moet geven. Met de maatschappelijke hiërarchie wordt er verlangd dat de respondent aangeeft wat volgens haar of hem de statuspositie van een beroep in de samenleving is. Bij de persoonlijke hiërarchie wordt er gevraagd naar de persoonlijke waardering van de beroepsposities. Uit haar onderzoek bleek dat in de maatschappelijke hiërarchie weinig variatie was in hoe mensen deze ordenen; de meesten zijn het met elkaar eens in hun ideeën over hoe anderen de beroepsposities rangschikken. In het onderzoek bleek dat mensen de orde op basis van overeenkomstige waarden hadden gemaakt, zoals de meritocratie in samenhang met maatschappelijk nut van

(18)

beroepsposities. In de persoonlijke hiërarchie waren respondenten daarentegen minder eenduidig. Ondanks dat nog steeds dezelfde waarden golden als de meritocratie, verschilden de hiërarchieën per persoon. Deze methodologie is geschikt om te kijken naar de overeenkomsten en verschillen in symbolische scheidslijnen die hoog- en laagopgeleiden trekken. De maatschappelijke hiërarchie leent zich hier goed voor, omdat deze de mogelijkheid geeft om te kijken naar de waarden die mensen hanteren bij het rangschikken van wijken. Men distantieert zich immers meer van deze ladder, waardoor je verder kunt komen dan de egalitaire tolerante representatie van hoogopgeleiden en niet slechts in egalitaire ethos te blijven hangen in interviews. De persoonlijke hiërarchie geeft inzicht tot de symbolische scheidslijnen omdat je hier direct naar de redenen kan vragen, wat bij sommige respondenten juist beter zou kunnen werken. Ik heb de maatschappelijke hiërarchieën tussen hoog- en laagopgeleiden bestudeerd en vergeleken. Hierbij heb naast de symbolische scheidslijnen ook naar de overeenkomsten en/of verschillen gekeken binnen de groepen tussen de maatschappelijke hiërarchieën die zij maakten, en of groepen van elkaar verschillen in de maatschappelijke hiërarchie. Bij de persoonlijke hiërarchie heb ik gekeken er gemeenschappelijke of verschillende waarden tussen de hoog- en laagopgeleiden spelen, of dat dit verschilt binnen de groepen (en dus individueel bepaald is). Doordat je met deze hiërarchie direct naar de redenen voor deze hiërarchie kunt vragen, iets wat de maatschappelijke hiërarchie door de mogelijkheid zich hiervan te distantiëren minder goed toelaat, wordt het beter mogelijk om te onderzoeken of persoonlijke waarden binnen en tussen groepen verschillen/overeenkomen. Ik heb de respondenten bij het maken van de hiërarchieën een lijst met de namen van de stadsgebieden gegeven. Ik heb hen toen de kans gegeven om aan te geven welke gebieden zij niet kennen. Op de website van de gemeente is het mogelijk om bij het indelen van de kaart, te kiezen tussen de verschillende indelingen van Amsterdam: een indeling via stadsdelen, stadsgebieden, buurtcombinaties, buurten of via aandachtsgebieden. Ik heb gekozen om voor het tweede deel van het onderzoek te kiezen voor een indeling van Amsterdam te maken aan de hand van de stadsgebieden. Dit omdat stadsdelen te breed zijn (‘West, Oost’, etc. ) en buurtcombinaties (Chassebuurt, de Krommert, etc. ) weer te gedetailleerd. De stadsgebieden die de Gemeente Amsterdam onderscheidt zijn: Geuzenveld/Slotermeer, Bos en Lommer, Westerpark, De Baarsjes/Oud West, Centrum West (Jordaan), Centrum Oost, De

(19)

Pijp/Rivierenbuurt (Oud Zuid), Watergraafsmeer, Osdorp, De Aker/Nieuw Sloten, Slotervaart, Zuidas (Buitenveldert), Noord-West/Noord-Midden (Boven Zuidas) Ijburg/Zeeburg, Oud Noord, Noord Oost, Noord West, West Poort en de Bijlmer. Wat na een stadsgebied tussen haakjes staat, heb ik zelf toegevoegd op het lijstje ter verduidelijking voor de respondent. Tijdens de interviews bleek dat sommige respondenten een andere verdeling gebruiken en ik heb hen de ruimte gegeven hiervoor. Ik heb de respondenten eenzelfde maatschappelijke ladder laten maken als Elshout doet, alleen dan een hiërarchie van wijken in plaats van beroepsposities. Aan de hand van de vraag ‘Wat voor aanzien hebben de wijken in Amsterdam onder de bevolking naar uw beleving?' heb ik hen een maatschappelijke hiërarchie laten maken. Hierna liet ik de respondenten een eigen hiërarchie van de wijken van Amsterdam laten maken, waar ik ze vroeg naar de achterliggende redenen voor de 3 beste en de 3 slechtste scores en probeerde ik op deze manier achter de associaties met de wijken en diens bewoners te komen. Op deze manier heb ik de symbolische scheidslijnen onderzocht van de respondenten. Atlas Ik heb de interviews allereerst getranscribeerd in Word. Tijdens het transcriberen vielen mij al bepaalde patronen (met het oog op de symbolische grenzen) op, en deze heb ik bovenaan de transcripten genoteerd. Ook dingen die opvielen aan de respondent zoals een slechte uitspraak of storingen op de achtergrond heb ik bovenaan genoteerd. Ik heb vervolgens door middel van Atlas TI mijn data geanalyseerd en gecodeerd. Met oog op de symbolische scheidslijnen is er gebruik gemaakt van open codering. Dankzij de aantekeningen die al waren gemaakt, waren er al richtlijnen aanwezig voor het beginnen met coderen. Alle wijken kregen een code genaamd wijk_naamdesbetreffendewijk. In sommige gevallen noemden de respondenten in plaats van specifieke wijken een heel gebied. Dit kwam vaak voor bij Nieuw-West en Amsterdam Noord. Ondanks dat hier verschillende wijken in te vinden zijn, werd dit vaak als één wijk beschreven. Voor deze wijken heb ik de code wijk_eigenbenaming_Nieuw-West en wijk_eigenbenaming_Noord gemaakt. Als mensen wijken op basis van mensen categoriseerden en beoordeelden, is er een code waarden_mensen gebruikt. Als wijken op basis van architectuur werden gecategoriseerd en beoordeeld, is daar een code waarden_architectuur voor gebruikt. Zo is dat voor elke waarde gedaan op basis waarvan wijken werden beoordeeld. Vervolgens is deze code

(20)

gespecificeerd met een toevoeging op basis waarvan men elkaar categoriseert. De code mensen_etniciteit is gedurende het coderen toegevoegd, net als mensen_aardig, en alle andere waarden op basis waarvan mensen elkaar beoordelen. Er is ook gebruik gemaakt van codes op basis van de theorie. De codes ‘egalitaire ethos’ , ‘simplistisch’, ‘honourable person’, ‘visceral person’ en ‘mental maps’ zijn gemaakt op basis van het theoretisch kader. Hiernaast heb ik codes aangemaakt voor mijn interpretatie van de houdingen die mensen aannamen; ‘ontwijkend’, ‘perfectionisme’, ‘nostalgie’ en ‘voorzichtig’. Woorden die vaak terugkwamen heb ik ook apart gecodeerd, zoals ‘ghetto’, ‘markt’, ‘sociale huisvesting’ en ‘gentrificatie’. Ook kwamen bepaalde onderwerpen veel naar boven zoals ‘politiek’, ‘gemeente’, ‘horeca’ of ‘culturele activiteiten’. Deze hebben allemaal een code gekregen. Tot slot heb ik een restgroep gemaakt met citaten die ik interessant vond maar niet wist waar ik het bij in zou moeten delen. Deze heb ik vervolgens waar mogelijk in andere codes opgedeeld, en soms gelaten voor wat ze waren wegens gebrek aan relevantie. In totaal heb ik gebruik gemaakt van 72 codes. Beschrijving van de respondenten De leeftijd van de respondenten ligt tussen de 28 en de 71. De groep bestaat uit 5 mannen en 6 vrouwen. In de groep van de laagopgeleiden zijn er 2 mannen en 3 vrouwen. In de groep van de hoogopgeleiden zijn er 3 vrouwen en 3 mannen. In totaal zijn er 3 personen werkende, 4 respondenten gepensioneerd, 1 respondent tijdelijk zonder werk wegens het opstarten van een nieuw bedrijf en 3 respondenten werkeloos. De respondenten wonen minimaal 4 jaar tot maximaal 69 jaar in Amsterdam. In de buurt is de minimale woon duur 1,5 jaar, en de maximale periode dat een respondent er al woont is 45 jaar. Voor een volledig overzicht van de verkregen achtergrondinformatie van de respondenten zie bijgevoegde tabel (bijlage 2).

(21)

RESULTATEN Mental maps Inleidende vragen Er lijken geen opvallende trends te zijn in verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden naar aanleiding van de inleidende vragen in mijn interviews, waar ik mij vooral richtte op waar de respondent vandaan komt, waar vrienden en familie wonen en de plekken waar de respondent aangeeft veel te komen. Bij de meeste respondenten wonen hun vrienden in de buurt; ongeacht of de respondent hoog of laag opgeleid is. De woonplekken van de familie zijn erg verspreid. Hetzelfde geldt voor de plekken waar de respondenten aangaven te komen; er is geen trend te ontdekken in eventueel verschil in beweging door de stad bij vergelijking van de twee groepen. Over het algemeen beweegt men zich veel in de eigen buurt en in het centrum. In de gebieden buiten het centrum blijkt dat de respondenten slechts met een duidelijke reden, zoals familie of werk, komen. Twee gepensioneerde hoogopgeleiden gaven aan veel te wandelen door de stad. Er waren drie respondenten die aangaven zich uitsluitend in eigen buurt te bewegen. Thea en Herman, haar partner, stelden dat zij zich tegenwoordig vooral in de eigen buurt begaven, omdat Thea niet meer zo mobiel is. Johan gaf ook aan dat hij niet meer in andere buurten dan de Westerparkbuurt kwam, wegens zijn fysieke conditie. Hij had zich in het verleden wel veel bewogen door andere wijken in Amsterdam. Alle drie de respondenten waren laag opgeleid, maar fysieke conditie speelde een belangrijker rol. Bij de respondenten die in bepaalde gebieden in de stad moesten komen voor hun werk, of in het verleden in verschillende gebiedsdelen in de stad hadden gewerkt, was te merken dat zij die gebieden op basis hiervan beter kenden. Echter, dit was ook niet erg verschillend tussen de twee groepen. Dit gaat tegen de verwachting in dat hoogopgeleiden op basis van hun opleiding meer zouden moeten reizen voor hun werk dan laagopgeleiden en daardoor meer kennis van de gebieden in de stad zouden hebben. In mijn onderzoeksgroep kwam niets specifieks naar boven op dit gebied. Waar sommigen voor hun werk minder hebben gereisd, waren anderen weer vaker verhuisd

(22)

in Amsterdam waardoor hun kennis en ervaring net zo groot was met betrekking op de gebieden in de stad. Kaartjes Ik liet de respondenten een kaartje tekenen, en gaf hun volledige vrijheid in hoe zij dit deden. Vrijwel alle respondenten begrepen in eerste instantie niet helemaal wat de bedoeling was van mijn oefening. Na wat voorbeelden te geven waagden zij meestal toch een poging. Sommige respondenten gebruikten simpele scheidslijnen waarmee zij Amsterdam in stukken verdeelden. Anderen gaven specifieke punten -zoals “de Dam”- aan en deden dit d.m.v. puntjes of kruisjes. Vaak werd het dan aangevuld met een lijn, waarmee zij een straat aangaven. De meeste respondenten begonnen hun kaartje met het centrum (de grachtengordel) en vanaf de plek waar zij wonen (Westerparkbuurt). Een voorbeeld van een ingevuld kaartje is links beneden te zien bij afbeelding 1. Er was geen groot verschil tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden in de manier waarop zij Amsterdam indeelden op het kaartje. Alle respondenten wisten de Afbeelding 1: Voorbeeld van een kaartje (door Sandra) Afbeelding 2: Gedetailleerd kaartje (door Sophie)

(23)

grachtengordel aan te geven, en in grote lijnen waar de windrichtingen Oost, West, Noord en Zuid liggen. Twee respondenten gaven naast deze basis, ook aan waar de Pijp zit en Nieuw-West werd ook door een respondent aangegeven naast de grote stadsdelen. Een enkeling gaf aan waar de Bijlmer zat. Over het algemeen gaven de respondenten een erg globale kaart van Amsterdam, waarin zij slechts onderscheid maakten tussen de grote stadsdelen. Er was één hoogopgeleide die ook buiten het centrum van Amsterdam de regio van het Amsterdamse Bos en Buitenveldert aangaf. Slechts 1 respondent gaf een gedetailleerd plaatje van heel Amsterdam, met compleet overzicht van de meeste wijken in het centrum. Een andere respondent gaf een gedetailleerd plaatje van de stad maar op een andere manier dan de meeste respondenten; hij gaf met kruisjes aan in welke cultuurgelegenheden hij in het centrum had gewerkt en gaf zo zijn overzicht van het centrum van de stad. Hij noemde het “zijn biotoop”. De drie meest gedetailleerde kaartjes waren van hoogopgeleiden. Op de vorige pagina is Afbeelding 2 een voorbeeld van een gedetailleerd kaartje. Tijdens het tekenen Wat betreft het ontrafelen van de ‘mental maps’ van de respondenten, vielen bepaalde opmerkingen op in het beschrijven van hoe de respondent een stad kan zien, en zich daar doorheen beweegt. Hieronder is een voorbeeld van Kees, die uitlegt hoe het voor hem er in zijn hoofd uitziet. K: Ik bedoel ik ken Amsterdam namelijk wel heel goed tot op bepaalde hoogte, en de stad die is gewoon wat-ie is en die verandert de hele tijd. Dus ik heb daar eh, ik moet steeds opnieuw gaan vinden wat ik al gevonden heb. En sommige dingen zijn er nog, andere dingen zijn er niet meer. Dan denk ik ja het zal wel, ik accepteer het. Ik moet het wel accepteren zoals het is. Ik beweeg me daarin als een soort vis in het water dat wel. Ik weet waar ik heen ga, ik maak een plan en dan ga ik die weg in mijn hoofd vinden, en soms is die weg misschien niet de beste weg maar dan vind ik een andere weg of de weg terug weer. Ik ga vrijwel nooit dezelfde weg ergens naartoe als dat ik terugga. Dit citaat geeft de ‘mental maps’ van deze respondent weer, en hoe hij deze inzet in zijn dagelijkse leven. Ondanks dat hij de oefening niet wilde doen, heeft hij alsnog een goed beeld gegeven van hoe hij de stad beschouwt. Hij beschrijft de stad als een soort organisme, dat blijft veranderen en waarin hij zijn weg telkens opnieuw moet vinden. Hij beschrijft de diffusie en snelle veranderingen in en van de stad, en hoe hij zich daar

(24)

vervolgens aan moet aanpassen. Tuan (1972) stelt dat de sociale realiteit, waarvan mental maps een onderdeel zijn, is gebaseerd op de verkregen informatie. De respondent geeft hier aan dat deze verkregen informatie telkens in bepaalde opzichten verandert. Toen ik vroeg of hij bedoelde dat er geen duidelijke grenzen aan te geven waren in Amsterdam, gaf de respondent aan dat deze wel degelijk bestonden, maar dat het voor hem geen zin had om deze nog eens op het kaartje te schrijven. Tuan (1972) legt uit dat mental maps ervoor zorgen zij ervoor dat we in ons hoofd een bepaalde beweging/handeling kunnen uitvoeren waardoor wij in de realiteit doelgericht kunnen handelen, omdat wij dit in ons hoofd al hebben verbeeld en geoefend. Daarnaast zijn ze een manier om kennis te structureren en te memoriseren en kunnen ‘mental maps’ fungeren als denkbeeldige werelden. Dit zag ik terug toen twee respondenten, die beiden aangaven niet goed kaart te kunnen lezen, een andere manier zochten om hun mental maps op papier te zetten. Hierdoor kreeg ik een goede kijk op hoe zij de stad in hun hoofd beschouwden. Eén respondent begon het verdelen van Amsterdam vanuit het Centraal Station. Zij zette zichzelf als het ware in de stad en begon in gedachten te lopen. Een andere respondent deed iets soortgelijks; deze gaf slechts de straten in de eigen buurt aan en liep hier in gedachten doorheen, waardoor hij op deze manier “gaandeweg” aan kon geven waar wat zat. Ondanks dat er geen toonaangevende verschillen te vinden waren in hoe de twee groepen het kaartje van Amsterdam indeelden, waren er wel andere tendensen te vinden die verschillen tussen deze groepen illustreren. Onzekerheid versus perfectionisme Over het algemeen was er meer weerstand voor de oefening vanuit de laagopgeleiden dan vanuit de hoogopgeleiden. Ik kreeg na uitleg van de oefening korte maar duidelijke antwoorden als: S: Ik kan geen kaart lezen T: Ik heb geen oriëntatie vermogen J: dat kan ik niet, dat kan ik je nou al zeggen

(25)

Ik heb bij drie respondenten als reactie op deze antwoorden aangegeven dat er geen “goed of fout” bestond als het om de oefening ging, en na die geruststelling wilden twee respondenten het wel proberen. Sandra zat er qua correctheid van het kaartje niet naast, ondanks dat zij aangaf geen kaart te kunnen lezen. Een mogelijkheid is dat ze aangaf het niet te kunnen, eerder uit angst voor het falen dan uit werkelijke incapabiliteit. Ditzelfde vermoed ik bij de andere respondenten, die in eerste instantie weigerden. Zij gaven al snel aan iets niet te kunnen, iets wat ook had kunnen blijken door het eerst te proberen, maar zij kozen ervoor mij hun “onkunde” al te benadrukken in hun eerste reactie zonder nog een poging te hebben gewaagd. Bij de hoogopgeleiden was er een grote mate van perfectionisme te vinden tijdens het invullen van het kaartje. Dit uitte zich op meerdere manieren. Allereerst behoorden (zoals bij de algemene bespreking van de kaartjes wordt genoemd) de drie meest gedetailleerde kaartjes van het onderzoek tot hoogopgeleiden. Dit kan duiden op meer kennis, maar ook op mate van perfectionisme. Deze mate van nauwkeurigheid was ook terug te vinden tijdens het commentaar bij het invullen van de kaartjes door de hoogopgeleiden. Zij vroegen vaak om bevestiging tijdens de mental maps oefening. Een voorbeeld hiervan is de reactie van Sophie toen ik haar een lijst met de gebiedsindelingen van Amsterdam gaf, dat bedoeld was voor het tweede deel van het interview. S: ik heb oud west helemaal niet aangegeven [doelend op het kaartje dat net was weggestopt] I: dat kan nog S: oh ja dat ga ik wel even doen dan [wijzigt kaartje en vult aan met drie gebieden die ze eerst niet had aangegeven] Dit is Baarsjes denk ik, dit is Bos en Lommer oh nee dat loopt zo, en de Jordaan en dat is dit.. Ik denk dat ik echt heel veel fout heb maar ja, dit is oud-west, westerpak ik weet dat daar nog dingen tussen zitten maar.. maar dat valt toch allemaal onder Een andere respondent was erg transparant in hoe zij het invullen aanpakte, en viste tijdens het interview of het wel de juiste en eerlijke manier was. N: dit is sowieso wel een beetje centrum voor mij tekent Dit is de ring? I: ja N: ja.. [tekent verder]

(26)

Ik kan nu natuurlijk gaan zoeken waar de Amstel is, maar ik weet niet of dat de bedoeling is I: dat mag N: als ik het snel zou moeten zeggen, dan zou ik zeggen hier is Oost denk ik.. Na afloop van het interview toen ik haar vroeg of er nog aanvullende vragen waren vroeg deze respondent naar bevestiging voor of ze het goed had gedaan: N: ehm nou klopte het kaartje een beetje? Het streven naar nauwkeurig kloppende kaartjes en het vragen naar bevestiging kan verschillende verklaringen hebben. Met oog op de theorie zou een mogelijkheid zijn om te stellen dat er een verschil in mate van kennis tussen de hoogopgeleiden en de laagopgeleiden aan ten grondslag ligt. De mate van nauwkeurigheid zou kunnen duiden op meer informatie aan de kant van de hoogopgeleiden met betrekking tot de gebieden in Amsterdam, waardoor zij in staat zijn het nauwkeuriger in te vullen dan laagopgeleiden en daar dan ook automatisch naar streven. Dit verschil in kennis is echter niet iets wat terug te vinden is in de data, en is slechts een mogelijke verklaring van het hierboven beschreven fenomeen. Het kan namelijk ook zijn dat de laagopgeleiden minder nauwkeurig zijn door desinteresse in het onderzoek of door het feit dat zij het doel van de oefening, die redelijk abstract was, niet goed overzien. Een andere mogelijkheid is dat zij minder ervaring hebben met dit soort oefeningen wegens een lagere opleiding. Het verschil in nauwkeurigheid kan te maken hebben met, maar hoeft dus niet per definitie te duiden op, minder kennis van de wijken.

(27)

Symbolic boundaries De hiërarchieën De hoogst scorende gebieden in de maatschappelijke hiërarchieën zijn het Centrum, (waarmee gedoeld wordt op de grachtengordel) de Jordaan en Oud-West. Ook is Centrum-Oost (vanaf Waterlooplein tot Artis) vaak terug te zien in de top 3 van de maatschappelijke hiërarchie. De Bijlmer en de gebieden in Nieuw-West zoals Osdorp, Slotervaart, Slotermeer en de Aker stonden bij de meeste respondenten in de laagst gewaardeerde 3 gebiedsdelen in Amsterdam. Dit geldt voor zowel de maatschappelijke als de persoonlijke hiërarchie, en zowel voor de hoog- als laagopgeleiden. Wat opvalt bij het analyseren van de hiërarchieën, is dat de maatschappelijke hiërarchie en de persoonlijke hiërarchie erg overeenkomen bij de laagopgeleiden. Hier en daar is een verschil in volgorde te zien, of is er een wijk door een andere vervangen maar dit valt te verwaarlozen vergeleken met de verschillen tussen de hiërarchieën bij de hoogopgeleiden. Bij de groep van de hoogopgeleiden is er bij de meeste respondenten sprake van een expliciete distantie van de maatschappelijke hiërarchie. Nikki gaf aan dat zij een andere mening had dan de meesten, wat betreft de Bijlmer. N: ik heb het idee dat het als heel negatief wordt ervaren, de Bijlmer. Omdat het ver weg is, en omdat er heel veel allochtonen wonen. Dus ik heb t gevoel alsof veel Amsterdammers de Bijlmer niet zien als deel van Amsterdam. Persoonlijk ik wel, want ik werk op randje Diemen – Bijlmer. Ik vind de Bijlmer wel leuk. I: jij hebt niet hetzelfde gevoel? N: nee, bij mij staat-ie er niet bij. Ik denk wel dat veel mensen dat zo zien. Hier is duidelijk dat Nikki zich duidelijk distantieert van een sentiment dat er heerst, door duidelijk te maken dat zij het niet eens is met het sentiment. Een andere hoogopgeleide respondent distantieerde zich ook van de mening van de meesten. Deze keer betrof het juist een gebied dat de meerderheid waardeert, maar waarover Frank een andere mening had.

(28)

F: Het minst gewaardeerd. Ehm kijk het echte centrum kom ik gewoon- [maakt zin niet af] , moet ik afentoe heen, ik moest gister over de Dam naar Artis. Ik vind het ontzettend vervelend, het is zo druk en zo hectisch en zo dommig al die overstekende toeristen die .. [maakt zin niet af] En druk. Weet je ik zag laatst een film uit de jaren 70 op youtube, te kijken. En moet je dan zien hoe overzichtelijk het verkeer is.. Dus ik ga voor het centrum. De grachtengordel. Hoewel het ook prachtig is. Ik had laatst buitenlanders en die vonden het fantastisch. Dat snap ik ook wel ja. Beide respondenten leggen een duidelijke nuance tussen wat de meesten vinden en wat zijzelf vinden. Zij beschouwen een verschil tussen de publieke opinie en hun eigen mening. Zij zijn zich bewust van wat er speelt in de samenleving, maar kunnen zich hiervan distantiëren en doen dit dan ook expliciet in bovenstaande citaten. In de theorie hebben we gezien dat De Koster en Van der Waal (Bovens et al., 2014), stellen dat meer cultureel kapitaal kan zorgen voor het ‘denaturaliseren van cultuur’. Hiermee wordt op het vermogen gedoeld om culturele uitingen als sociale constructies te kunnen beschouwen in plaats van ‘natuurlijke’ fenomenen. Dit zien we terug in de distantiering van de maatschappelijke hiërarchieën door de hoogopgeleiden. Ondanks dat de meesten een gebied erg waarderen, en dit dus als een natuurlijk fenomeen te zien, zien zij dit als een sociale constructie waar zij van kunnen afwijken. Waarden in de persoonlijke hiërarchieën De persoonlijke hiërarchieën waren behoorlijk divers als je kijkt naar wat de meest gewaardeerde gebieden bleken. De gebieden liggen wel allemaal rondom het centrum, en Nieuw-West wordt nooit genoemd als het gaat om de meest gewaardeerde gebieden. De minder gewaardeerde wijken zoals de Bijlmer en de gebieden in Nieuw-West worden allereerst op basis van hun architectuur afgerekend. Woorden als “grauw”, “grijs” en “hoog” worden gebruikt als de wijken worden beschreven. Bij verder graven wordt er aangegeven met termen als “gevaarlijk” en “onprettig” dat sociale factoren ook een grote rol spelen voor de mindere waardering van deze wijken. De locatie en de fysieke staat van de wijk zijn een belangrijk punt in de waardering van de wijk; de locatie moet functioneel zijn en dus hoe centraler hoe beter, en de fysieke staat moet goed zijn maar ook historie bevatten. Dit komt overeen met Wacquant (2014) en Permentier (2008) die aangeven dat de reputatie van wijken gebaseerd is op fysieke conditie en functionele factoren, zoals locatie. Bij de meest gewaardeerde wijken die allen in het centrum liggen, wordt er nadruk gelegd op de

(29)

pracht van de oude grachtenpanden. Permentier (2008) geeft aan dat naast fysieke en functionele factoren, de sociale factoren van een wijk de meest bepalende factor blijkt voor de reputatie van wijken. De bevindingen uit de interviews komen ook hiermee overeen. Er wordt in beide groepen vaak gesproken over hoe belangrijk het is dat een wijk “gezellig” is. Het feit dat de Westerparkbuurt als een volksbuurt wordt beschouwd door de bewoners, maakt het zo’n fijne buurt voor hen. Woorden als “gezellig”, “gemoedelijk” en “volksbuurt” kwamen vaak terug bij het beoordelen van wijken als de Jordaan en de Westerparkbuurt. Of een wijk als “levendig” wordt ervaren is erg van belang, en hiermee wordt er naar horecagelegenheden gerefereerd. Permentier (2008) stelt dat de sociale aspecten niet geheel los te koppelen zijn van de fysieke eigenschappen van de wijk. Een illustratie hiervan is terug te vinden in het interview met Nikki bij het bespreken van Osdorp. N: met name door de afstand en inderdaad ook wel door.. het is niet echt inspirerend daar. En het uiterlijk van de woningen en er valt geen hol te bewonen. En het is ver weg van al het leuke. En hier zit je er middenin Ook kwam in de interviews de grote rol die de markt speelt bij de beoordeling van de wijken naar voren. De markten worden als een centraal en essentieel punt in de stad beschreven, en vaak als reden voor de voorkeur voor een bepaalde wijk. Ook dit gold voor zowel de hoog- als de laagopgeleiden. Een ander thema op sociaal gebied dat naar voren kwam bij de beoordeling van wijken was variatie. Hoe meer variatie qua bewoners in een wijk bestaat, hoe meer de wijk gewaardeerd wordt onder de respondenten. In beide groepen werd bijvoorbeeld aangegeven dat zij zich in Osdorp of in de Bijlmer niet thuis voelden. Er werd door meerdere respondenten aangegeven dat dit kwam doordat zij een gevoel krijgen van “gast in eigen land”. Dit was een terugkerend thema bij beide groepen als het om de waardering van de wijken gaat. Hannie geeft aan dat ze zich erg onprettig voelt als ze een groot verschil voelt tussen haar en de bewoners van de wijk. Zij noemt zowel etniciteit als kleding wanneer ze het over verschillen tussen haar en anderen heeft. H: ja daar wonen heel veel Surinaamse mensen, wat ik hele gezellige leuke mensen vind hoor lacht dat meen ik. En ehm.. maar eh ja daar loop ik ook als minderheid tussen. En dat vind ik niet leuk. Ik zou graag meer een gelijkmatige verdeling zien. En dat zie ik daar niet. En dat is in de Bijlmer ook zo. Dat zie ik daar niet. Beslist niet. Dat vind ik dan niet lekker. Ik word dan ook gauw gezien als iemand die ehm het heel

(30)

goed heeft weet je wel. Dat straal ik misschien ook uit omdat ik niet ehm.. armtierige kleren heb maar ook wel ik koop ook veel tweedehands denk ik dan maar ja.. ik kom op een bepaalde manier over en dat maakt het verschil duidelijker en dat is heel onaangenaam. Ook noemden twee (hoogopgeleide) respondenten Amsterdam Zuid onprettig vanwege het homogene publiek. Osdorp werd geassocieerd met mensen met een allochtone achtergrond en weinig geld, en Amsterdam Zuid werd geassocieerd met rijke Nederlandse mensen. Beide gebiedsdelen werden bestempeld met te weinig variatie, en daardoor geen gebied waar de respondenten graag zouden willen wonen. Nostalgie kwam ook in alle interviews duidelijk naar voren. Zo gaf Sandra aan dat er vroeger een andere sfeer in Oud-West heerste. S: Laten we zeggen de Kinkerstraat, vroeger was het gezelliger. Waarom? De uitstraling. Leuker. Het was gezelliger gewoon dan de uitstraling nu. Nu is het allemaal zo strak. Er is geen uitstraling. Ook al is er nieuwe bouw, nieuwe winkels. De uitstraling is er niet. Vroeger zag je allemaal van die busjes met groenten die langs de huizen ging weet ik veel wat, gewoon dat gezellige. Nu? Iedereen is ook chagrijnig. Als je vergelijkt met vroeger en nu. Er wordt teruggekeken op het oude Amsterdam als gemoedelijker. De bewoners van het ‘oude Amsterdam’ worden als toleranter en gezelliger omschreven dan nu. In meerdere interviews kwam naar voren dat men elkaar vroeger beter kende, en daar werd op een nostalgische manier naar terugverwezen. Dit betekent niet dat per se alles positiever was vroeger, maar een duidelijke nostalgie heerst ook over de eventueel negatieve ervaringen. Johan sloot het interview af met een kleine anekdote over de zoons van tante Sja. J: vroeger was de Fagelstraat de bekendste straat in Amsterdam. Ja daar werden de moorden gepleegd. Daarom was het de bekendste straat. En op het hoekje van de Fagelstraat, niet deze kant maar de andere kant, daar hadden we tante Sja. D’r zoons waren geen lekkere jongetjes. Nee.. Co, Hendrik en ehh.. Sjon. Sjon was zo dik. [laat zien hoe dik Sjon was] Maar als hij een bierflessie had met een doppie erop hij pakte zo de doppie, trok die er zo af en kneep m zo fijn. Ja. Dat was Sjon. De zoons van tante Sja. [Stilte] Ze zou nou niet meer leven. [Stilte]

(31)

Type mensen In de interviews komen er veel typen mensen naar voren die worden genoemd. Etniciteit wordt soms gebruikt als kenmerk voor bewoners van een wijk, zo gaf Johan direct aan dat hij Bijlmer associeerde met Surinamers. I: ja en .. als u bijvoorbeeld aan de Bijlmer denkt, wat voor mensen denkt u dan? J: nou, Surinamers. ja Surinamers zeer zeker, ik denk ook Marokkanen tegenwoordig. Nou geloof ik ja zou best kunnen maar die twee liggen elkaar nie I: de Marokkanen en Surinamers? Die liggen elkaar niet? Hoe bedoelt u? J: ja dat is eh.. ik heb zelf op een Marokkaanse voetbalvereniging gewerkt.. ik zat bij zoiets daar was een eh 1 Mohammed.. Ja ze heten daar allemaal Mohammed hoor Arthur heeft het als hij het over Nieuw-West heeft over de opeenhoping van Marokkanen en Turken die daar is ontstaan. A: En dan nieuw-west. Toen Marcouch daar zat, is er veel verbeterd en dat dreigt ook steeds meer om te kiepen. [..] Het is altijd een moeizame moeilijke wijk omdat daar niet het ehm.. de stadsregie zoals die elders wordt doorgevoerd niet goed in de gaten is gehouden. Te gemakkelijk heeft men daar niet ingegrepen toen daar ontzettend veel Marokkanen heen gingen en ontzettend veel Turken heen gingen. Het is te gemakkelijk een opeenhoping geworden. Waardoor de oorspronkelijke bewoners veel weggingen. Hetzelfde zien we bij een citaat van Sandra over de Zeedijk; S: Het is wel een leuk buurtje maar de chinezen doen alleen maar hunzelf weetje dus.. en eh Oost? eh Turken. Osdorp? Marokkanen. Het lijkt wel of ze het ook echt allemaal zo neerzetten. Er klopt helemaal niks van. Je merkt gewoon dat dingen gescheiden worden. Zo wakker je dingen aan. Je krijgt een clique. Naast een specifieke etniciteit als associatie met de bewoners van een bepaalde wijk, wordt er ook gesproken over ‘allochtonen’ of een ‘allochtone achtergrond’ in het algemeen als er wordt gedoeld op bewoners van een wijk. N: Er wonen veel allochtonen, veel Turken en Marokkanen. Ja wat ik daarvan vind? I: heeft het invloed op.. N: nee ik vind het minder belangrijk. Ik heb natuurlijk Oost erbij staan [doelend op de drie met de meeste voorkeur in de hiërarchie] , en daar wonen ook veel Turken en Marokkanen, wel minder dan hier. Ehmm..

(32)

Er wordt in het citaat van Nikki, wel gespecifieerd over welke allochtonen er wordt gesproken. Frank specificeert in zijn interview echter niet als hij het over ‘allochtonen’ heeft. F: ja ik word ouder he. Kijk vroeger, ik heb les gegeven aan kinderen met een ehh.. allochtone achtergrond. Etniciteit (gespecificeerd of niet) blijkt slechts een van de mogelijke benoemingen van groeperingen. Er wordt veel gesproken over de ‘nieuwe jonge rijke mensen’, ‘yuppen’ en/of ‘rijke tweeverdieners’ als categorie, door zowel de laag- als de hoogopgeleiden. Er wordt een verandering in sfeer beschreven die is ontstaan met de ‘veryupping’ van de stad; er wordt over een onpersoonlijke sfeer gesproken die is gekomen door nieuwe rijke mensen. Er zijn twee respondenten die zelf onder deze categorie verstaan zouden kunnen worden (allebei zijn ze rond de 30 en hebben zich een koophuis in de Frederik Hendrikbuurt kunnen veroorloven). Deze beschrijven dezelfde mindere waardering van het onpersoonlijke, maar zij spreken dan niet over de rijke mensen in hun eigen buurt, maar met name over de mensen wonend in de Zuid-As. Een voorbeeld hiervan is Sophie, een jonge hoogopgeleide die 6 jaar in de Frederik Hendrikbuurt woont, die spreekt over de vergelijking van de mensen in de Frederik Hendrikbuurt met de mensen uit de Rivierenbuurt. S: bijvoorbeeld naja ik kom wel eens in de rivierenbuurt omdat vrienden en familie er wonen en daar kun je wel is de auto niet kwijt omdat iedereen daar twee auto’s heeft. Hier heeft niet iedereen twee auto’s hier zijn we heel erg eigen ondernemers en zelfstandigen en verschillende beroepen in plaats van alleen de saaie kantoorbanen. Hannie, die al 45 jaar in de Frederik Hendrikbuurt woont, beschrijft dezelfde rijke mensen (neemt hierbij ook auto’s als voorbeeld). Een belangrijk verschil met Sophie is dat Hannie niet op de mensen uit Oud-Zuid doelt, maar juist op de mensen die ‘nieuw zijn gekomen’ in de Frederik Hendrikbuurt en ze deze vergelijkt met de mensen die hier al langer wonen.

(33)

H: Wel vind ik er een verandering gekomen in het sociale aanbod van mensen. Je hebt nu dikke tweeverdieners in deze straat, ik heb nog nooit zulke dure auto’s gezien in deze straat, audi en die hele dikke range rovers ofzo. Ik heb een heel gewoon fiat pandaatje. En voorheen hadden we allemaal van dat soort autootjes. Dit zijn mensen die hebben twee verdiepingen. Het kost bijna 8 ton zo’n huis. Ja het zijn hele andere mensen gewoon. Er wordt ook over de ‘gewone mens’ gesproken. Er wordt door twee hoogopgeleide respondenten lovend gesproken over dit type mens. In het interview met Arthur komt dit twee keer naar voren. A: Maar aan de overkant, die Marokkaan is fantastisch en ook ontzettend leuke mensen. En dat is zoals de winkels vroeger in Maastricht waren. Die kent je nog, die weet wat je gekocht hebt voor je verjaardag. Ontzettend prettige mensen. En hartstikke gewoon. Geen gedoe, prima. A: en de jongste dochter die is nu beheerder van de Amsterdamse manege in het Amsterdamse bos. Er zijn twee maneges, de ene is voor chique mensen en de andere is voor de gewone mensen. En de Amsterdamse manege is voor de gewone mensen. I: en wat verstaat u daaronder? Onder beiden? A: nou de chique mensen komen uit Amsterdam Zuid en hebben veel te veel geld. En die gewone mensen dat zijn gewoon meisjes die willen paardrijden en die dat eigenlijk niet kunnen betalen en daar wordt dan wat voor gedaan enzo. [..] dus een heleboel daarvan [doelend op rijke mensen] zijn naar de Amsterdamse manege overgegaan want dat was goedkoper en het bleek veel leuker! [lacht] In de laatste zin wordt duidelijk dat het gewone meer gewaardeerd wordt. Waardering voor de “gewone mens” komt ook naar voren in het interview met Frank. F: twee straten achter de Frederik Hendrikstraat – ben even de naam kwijt- daar is het voornamelijk sociale huisvesting. En dat zijn gewoon mensen, gewone mensen met gewone inkomens. I: dat zijn gewone mensen F: ja dus niet in de zin dat er veel jonge mensen die hier komen en moeten kopen ja die betalen dus de hoofdprijs en het stijgt maar het stijgt maar, maar die proportie dat is die gentrificatie natuurlijk. Dus het is hier nog steeds goed gemengd, dat vind ik leuk. Ben ik blij mee. De tegenstrijd Er was een verschil te bespeuren in de manier waarop de respondenten hun mening gaven over de gebiedsdelen en hun bewoners. Hieronder zijn er citaten gegeven om dit te illustreren, waarvan de eerste twee citaten van laagopgeleiden zijn de laatste twee

(34)

citaten tot hoogopgeleiden behoren. In het bovenste citaat wordt er door Sandra gesproken over alle gebieden in Nieuw-West en over Amsterdam-Noord, in het tweede citaat wordt er door Thea over de Bijlmer gesproken en in de overige twee citaten door Nikki en Frank over Osdorp en zijn bewoners. S: Ja zo’n hekel aan Osdorp, dat is dus echt ehh.. wat was ook alweer de Aker, nieuw-sloten. Oh ja da’s hetzelfde. Geuzenveld, Slotermeer en Slotervaart. Dat is ‘tzelfde groepie. Dat zijn ook allemaal van die ghetto-buurtjes. En Noord. [zet Noord op nummer 6] I: en Noord het ergst? S: ja, eigenlijk alle 3 is het ergst weet je. Alle 3. Gewoon 1 pot nat. T: nou dit is in ieder geval.. daar wil ik niet dood gevonden worden (bij Bijlmer) N: neemt niet weg dat ik.. ik zou hier wijst naar H niet willen wonen omdat ik het inspiratieloos vind en omdat er dus niks te beleven is en ik denk dat je misschien dat stukje dat er heel weinig.. ik denk dat als je hier zou wonen je het gevoel krijgt alsof 1 op de 5 maar Nederlands is denk ik. I: in Geuzenveld? N: ja, of naja in Osdorp heel erg denk ik.. en dat zou ook wel meespelen hoor, ik zou niet zo heel graag daar willen wonen denk ik. Bijvoorbeeld in Oost komen natuurlijk wel veel meer Nederlanders, maar die reden meer zeg maar dat sociale aspect van die culturen enzo dat vind ik minder belangrijk. Belangrijkste is dat er niet veel te beleven valt en dat ik het inspiratieloos vind. F: ja.. poe Osdorp. I: waarom Osdorp? F: ja ik voel me niet thuis, ik denk dat veel mensen dat hebben I: want.. F: ja ik word ouder he. Kijk vroeger, ik heb les gegeven aan kinderen met een ehh.. allochtone achtergrond. Maar ik heb geen zin- ik merk dat ik tegenwoordig nu ik ouder word behoefte heb om eh eh. Ja toch wel een beetje tussen t eigen soort zal ik maar zeggen en ik vind dat geen goed verschijnsel, maar het heeft ook wel te maken met behoefte aan vertrouwdheid. Ik eh.. ik voel me niet meer vertrouwd tussen de mensen in Nieuw-West. ik mis ook de Amsterdammer, laat ik dat maar even zo zeggen. Dat is in het algemeen waar. De Amsterdammer als type In de laatste twee citaten zien we dat Frank en Nikki zich distantiëren bij het maken van een negatieve opmerking over Osdorp op een bepaalde manier van hun opmerking, en geven hierdoor een dubbele boodschap. Frank doet dit door te stellen dat hij het feit dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Leden van de WTKG kunnen deelnemen aan excur- sies van de Werkgroep Geologie en van de Tertiary Research Group (TRG)!. Voor informatie over excur- sies en bijeenkomsten van de

The focus was on the understanding of urban public open space, value conflicts by different urban stakeholders on their perceptions, values and uses of urban

To answer the research question, ten commodity products including soybean meal, rapeseed meal, white sugar, palm olein, soybean oil, steel rebar, iron ore, silver, copper and nickel

Als er alleen gekeken wordt naar de schooltypes kan er gesteld worden dat op attitude alleen het overig bijzonder onderwijs significant positief scoort.. Op de vorm

The main aim of the study was to design an approach for implementing Technology Education in schools in the North West Province.. In this study the qualitative and

Daar is egter ook ’n ander belangrike aspek om in gedagte te hou wanneer dit kom by die verstaan en moontlike toepassing van Bybelse gebruike/tradisies in ons eietydse liturgiese

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of