• No results found

Sporen van omheiningen in de TRB-Westgroep

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sporen van omheiningen in de TRB-Westgroep"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sporen van omheiningen

in de TRB-Westgroep

Op zoek naar aanwijzingen voor causewayed enclosures

in Noord-Nederland

Student: Dean L. Mepschen | 344581

Opdrachtgever: Daan Raemaekers, Groninger Instituut voor Archeologie Afstudeerbegeleider: Peter Jongste, Saxion Hogeschool

(2)

Sporen van omheiningen in de TRB-Westgroep

(3)

Sporen van omheiningen in de TRB-Westgroep

Op zoek naar aanwijzingen voor causewayed enclosures in Noord-Nederland

Auteur: D.L. Mepschen Datum: 17 juni 2020

E-mailadres: deanmepschen@gmail.com

Vormgeving kaft: eigen ontwerp, reconstructie gemaakt door Louise Hilmar afkomstig uit Andersen 1997, 63,

fig. 73.

Bachelor-afstudeerwerkstuk in opdracht van het Groninger Instituut voor Archeologie, ten behoeve van het afron-den van de opleiding Archeologie aan Saxion Hogeschool, te Deventer

(4)

V

OORWOORD

Hunebedden. Daar begon het allemaal mee in een ver verleden, toen we er nog op mochten lopen. Al vroeg maakte ik kennis met de geschiedenis van de provincie waarin ik was opgegroeid: er waren immers talloze hune-bedden, overal waar je kwam. Was er geen hunebed? Dan was er wel iets wat erop leek, zoals een hoopje stenen in iemands voortuin in de vorm van een hunebed.

Ook al begreep ik er in het begin niets van, die mysterieuze steenhopen maakten mij het zoveelste slachtoffer van de vroege historie van de provincie Drenthe. Maar wie waren de mensen die met stenen een monument bouwden dat er vandaag de dag nog steeds staat? Waar werden die monumenten nog meer gebouwd? En wat deden die mensen dan nog meer..? Voor u ligt een afstudeerwerkstuk dat tot stand is gekomen uit die interesse.

Wat die steenhopen wel niet teweeg kunnen brengen.

Mijn dank gaat uit naar de volgende personen:

Daan Raemaekers

Graag wil ik mijn opdrachtgever bedanken voor het vertrouwen om dit onderzoek naar causewayed enclosures in Nederland tot een goed einde te brengen. Daarnaast heeft hij mij erg geholpen met het onderzoek door mij te le-ren om in verschillende perspectieven te kijken.

Peter Jongste

Daarnaast ben ik mijn afstudeerbegeleider erg dankbaar voor de wijze woorden en het geduld dat hij voor mij heeft opgebracht. Vooral in het begin was ik erg eigenwijs en zag ik niet altijd het nut van zijn kritische commen-taar op mijn werk. Aan het einde van het traject begreep ik ineens waar het allemaal om draaide.

Henk Mepschen

Tot slot wil ik graag mijn vader bedanken. Hij stond altijd klaar om met mij te sparren, op pad te gaan naar hune-bedden of om te speuren naar nog onbekende grafheuvels. Soms was het enkel een wandeling met Tommie in Gees of op de dijk om even het hoofd leeg te maken.

(5)
(6)

I

NHOUDSOPGAVE

Voorwoord ... 4 Samenvatting ... 10 Inleiding ... 12

Probleem- en doelstelling ... 13

Leeswijzer ...14

Hoofdstuk 1: Causewayed enclosures van de Trechterbekercultuur ... 18

1.1

Inleiding... 18

Wat is een causewayed enclosure? ... 18

De sociale rol van causewayed enclosures ... 18

1.2

Kenmerken ... 20

Greppelsysteem ... 20

Palenrijen ... 22

Doorgangen ... 25

Wallen ... 25

Centraal ... 26

1.3

Landschappelijke situering ... 27

Hoogteverschil ... 27

Water ... 27

1.4

De omgeving van causewayed enclosures ... 28

Megalithische monumenten ... 28

Nederzettingen ... 29

1.5

Samenvatting en onderzoeksgebieden ... 31

Samenvatting... 31

Onderzoeksgebieden LiDAR-data ... 31

Onderzoeksgebieden luchtfoto’s ... 31

Hoofdstuk 2: Achtergrond en toepassingen van LiDAR-data... 34

2.1 Inleiding ... 34

2.1.1 LiDAR-data in Nederland ... 34

2.2

Methoden en technieken van LiDAR-data ... 35

2.2.1

Inleiding ... 35

2.2.2

Visualisatie ... 35

2.2.3

Visualisatietechnieken voor causewayed enclosures ... 35

2.3

Onderzoeksmethoden van LiDAR-data... 37

2.3.1

Inleiding ... 37

2.3.2

Methoden ... 37

2.3.3

Interpretatiemogelijkheden ... 39

(7)

2.4

Resultaten ...41

2.4.1

Inleiding ...41

2.4.2

Case study: Liselund ...41

2.4.3

Conclusie ... 42

Hoofdstuk 3: Achtergrond en toepassingen van luchtfoto’s ... 44

3.1

Inleiding... 44

3.1.1 Luchtfoto’s in de Nederlandse archeologie ... 44

3.2

Methoden en technieken van luchtfoto’s ... 45

3.2.1

Inleiding ... 45

3.2.2

Crop marks ... 45

3.2.3

Soil marks en damp marks ... 46

3.2.4

Shadow marks en snow marks ... 47

3.2.5

Hoogwater ... 47

3.3

Onderzoeksmethoden van luchtfoto’s ... 48

3.3.1

Inleiding ... 48

3.3.2

Methoden ... 48

3.4

Resultaten ... 51

3.4.1

Inleiding ... 51

3.4.2

Waardering ... 51

3.4.3

Toelichting op de waardering ... 53

3.4.4

Waarnemingen ... 55

3.4.4.1 ID17 ... 56

3.4.4.2 ID21 ... 58

3.4.5

Conclusie ... 60

Hoofdstuk 4: Discussie ... 62

4.1

Inleiding... 62

4.2

Interpretatie van de data ... 62

4.2.1

Microniveau... 62

4.2.2

Mesoniveau ... 63

4.2.3

Macroniveau ... 66

4.2.4

Samenvatting interpretatie ... 68

4.3

Onderzoeks-reflectie ... 70

4.3.1

Microniveau... 70

4.3.2

Mesoniveau ... 71

4.3.3

Macroniveau ... 71

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 74 Hoofdstuk 6: Aanbevelingen ... 76

6.1

Vervolgadvies ... 76

(8)

6.1.1

Waarnemingen (microniveau) ... 76

6.1.2

Omgang met toekomstige vindplaatsen (mesoniveau) ... 76

6.2

Inhoudelijke aanbevelingen ... 77

6.2.1

Methodiek (microniveau) ... 77

6.2.2

Onderzoek naar Trechterbeker Westgroep (macroniveau) ... 77

6.2.3

KNA en de Nederlandse Archeologie (microniveau) ... 78

Literatuurlijst ... 80

Publicaties... 80

Websites ... 83

Bijlage I: Observaties satellietbeelden ... 84

Bijlage II: Excel-tabel waarnemingen ... 102

(9)
(10)

S

AMENVATTING

Dit afstudeeronderzoek heeft betrekking op het aantonen van causewayed enclosures van Trechterbekercultuur-groepen (TRB) op satellietbeelden en LiDAR-beelden. Een causewayed enclosure was een omsloten terrein dat doorgaans bestond uit een tot vijf greppelsystemen, een of meer palissade(n) en een centraal binnenterrein. De greppelsystemen waren opgedeeld door individuele greppelsegmenten, en omsloten terreinen tussen de 1,6 en 21 hectare. De greppelsegmenten van causewayed enclosures waren tussen de 3 en meer dan 50 m lang en tussen de 1,5 en 7,40 m breed. De afstand tussen greppelsegmenten worden causeways genoemd en hadden een breedte van minder dan 1 m tot 35 m. Achter de greppelsystemen bevond zich de palissade die in een 30 tot 130 cm brede standgreppel geplaatst kon zijn. De zone tussen de greppelsystemen en de palissade was soms apart ingedeeld met kaveltjes met hekwerken van enkele vierkante meters groot. Soms waren de kaveltjes rondom greppelsegmenten geplaatst, parallel aan de palissade, of er juist bewust van afwijkend.

De causewayed enclosures werden oorspronkelijk waarschijnlijk niet bewoond, maar hebben gefungeerd als plek-ken waar sociale bijeenkomsten werden gehouden. De palissade was mogelijk onderdeel van een standaard

blue-print of lay-out waar de aanleg van de vindplaatsen mee begon. De palissade omsloot mogelijk ook een groter of

kleiner gebied afhankelijk van de veronderstelde grootte van de groep, die er gebruik van maakte. Waar het op-richten van de palissades een collectieve en sociale activiteit moet zijn geweest, zo stonden activiteiten van sub-groepen of individuen waarschijnlijk centraal bij het uitgraven en opvullen van de greppelsegmenten gedurende het gebruik van de causewayed enclosures. De greppelsegmenten werden aangelegd in een rij om de palissade heen, werden weer opgevuld en vervolgens weer opnieuw uitgegraven tijdens verschillende bijeenkomsten op de locatie. Mogelijk waren hierbij ook andere mensen betrokken die niet uit de directe omgeving kwamen. Mensen in de prehistorie lieten in greppelsystemen, in standgreppels of in kuilen op het middenterrein vaak rituele objecten achter, zoals menselijke of dierlijke resten, vuursteen, leem en aardewerk. De causewayed enclosures bevonden zich doorgaans op de hogere delen in het toenmalige landschap, in de buurt van megalithische monumenten en stromend water. Binnen enkele kilometers in de omgeving van causewayed enclosures en de megalithische mo-numenten lagen ook de nederzettingen, waarvan de bewoners waarschijnlijk de causewayed enclosures hebben aangelegd.

Volgens Raemaekers zijn tot nu toe nog nooit in Noord-Nederland causewayed enclosures aangetroffen, terwijl dat elders wel het geval is.1 Causewayed enclosures zijn al vanaf het Vroeg-Neolithicum bekend (Lineaire Bandke-ramiek en Michelsbergcultuur), en werden tussen 3900 - 3400 v.Chr. traditie in Trechterbekersamenlevingen, waaronder de TRB-Noordgroep (gebied van Noord-Duitsland en Zuid-Scandinavië). Waarschijnlijk werden de

causewayed enclosures aangelegd door gemeenschappen met eenzelfde identiteitsgevoel. De afwezigheid van causewayed enclosures in de TRB-Westgroep (m.n. Noord-Nederland) zou kunnen worden verklaard door het

ontbreken van een dergelijk gevoel. De vraag is dan wel of deze vindplaatsen daadwerkelijk ontbreken in het ge-bied van de TRB-Westgroep (3400-2750 v.Chr.2). Als dat het geval is dan kan dat een aanwijzing zijn voor een cul-tureel verschil tussen de noordelijke en de westelijke TRB-groepen. Of zijn de vindplaatsen tot nu toe nog niet her-kend, omdat er nog geen onderzoek naar is geweest? Deze laatste vraag ligt ten grondslag aan dit afstudeeronder-zoek. De focus van onderzoek in Nederland is hoofdzakelijk gericht op grafmonumenten en nederzettingen, en daardoor niet op locaties waar causewayed enclosures zouden kunnen liggen. In dit eindwerkstuk is daarom een aantal hoofd- en deelvragen opgesteld (zie Inleiding) dat betrekking heeft op deze laatste vraag. De hoofdvraag luidt: Welke aanwijzingen voor causewayed enclosures uit de Trechterbekerperiode zijn er in Nederland? Voor het aantonen van deze aanwijzingen zijn twee methoden geselecteerd: het bekijken van satellietbeelden en LiDAR-data.

Causewayed enclosures van de TRB-Noordgroep, bijvoorbeeld in Denemarken, konden vanuit de lucht worden

herkend aan de hand van verkleuringen op het maaiveld.3 Bij de start van het onderzoek was het onduidelijk of en hoe de vindplaatsen in LiDAR-data te zien zouden zijn, omdat hier nog geen onderzoek naar gedaan is. Tijdens de eerste fase van het onderzoek is daarom een verwachting opgesteld van elementen van causewayed enclosures die op satellietbeelden en LiDAR-beelden zouden moeten kunnen worden herkend. Deze verwachting werd vervol-gens gebruikt om Deense vindplaatsen waar causewayed enclosures bekend waren, te testen. Het onderzoek was voornamelijk gericht op de greppelsystemen, omdat deze de grootste kans hadden om herkend te worden. Tijdens het onderzoek met LiDAR-data door middel van Hillshade- en het Small Local Relief Model op Deense vindplaat-sen als Sarup, Toftum, Vasagård en Liselund werden echter geen duidelijke aanwijzingen gevonden van deze grep-pelsystemen, waarschijnlijk omdat het maaiveld door intensieve landbouwactiviteiten geëgaliseerd is.

1 Raemaekers 2017, 487. 2 Raemaekers 2005, 274.

(11)

Het was waarschijnlijk dat er meer succes zou worden behaald met het bekijken van satellietbeelden, want vanuit de lucht zijn in het verleden al meerdere causewayed enclosures in het buitenland ontdekt. Daarom zijn voor het onderzoek in Noord-Nederland satellietbeelden gebruikt. Tijdens het onderzoek met behulp van satellietbeelden zijn 30 waarnemingen van mogelijke causewayed enclosures gedaan. Ten behoeve van dit afstudeeronderzoek is een puntensysteem ontwikkeld om deze waarnemingen te waarderen. Uit de groep van 30 mogelijke locaties is uiteindelijk voor twee waarnemingen een vervolgadvies opgesteld. Pas als deze locaties zijn onderzocht met aan-vullende onderzoeksmethoden (boringen, sondages of sleuvenonderzoek) kan worden vastgesteld dat echt sprake is van causewayed enclosures. Dit onderzoek is nog niet uitgevoerd en is daarom als advies in Hoofdstuk 6: Aan-bevelingen opgenomen.

Omdat het niet zeker is dat de aangetroffen waarnemingen causewayed enclosures zijn, wordt ook rekening ge-houden met het feit dat de vindplaatsen er niet geweest zijn. Het is aannemelijk dat causewayed enclosures wer-den afgewezen uit sociaal-cultureel oogpunt. Mogelijk hangt dat samen met het feit dat de TRB-Westgroep uit voormalige, inheemse/lokale Swifterbantgroepen ontstond die vasthielden aan hun eigen tradities en niet alle TRB-cultuurelementen overnamen. Omdat het kenmerkende TRB-aardewerk wel is overgenomen, zijn de groepen voor archeologen niet meer herkenbaar als een aparte cultuurgroep met eigen tradities en gewoonten.

(12)

I

NLEIDING

Mensen hebben altijd het landschap gebruikt om in te leven of het te beleven; dat was in het verleden niet anders dan nu. Vanaf het Neolithicum bewerkte de prehistorische mens dit landschap door er gewassen te verbouwen en verrijkten ze het landschap met gebouwde monumenten. Het achterliggende proces waaruit deze gebeurtenissen voortvloeiden heet neolithisatie.4 Ook in het Nederlandse landschap hebben mensen uit de Trechterbekercultuur duidelijke sporen van dit proces achtergelaten: denk bijvoorbeeld aan de hunebedden die tot op de dag van van-daag behoren tot het culturele erfgoed van Nederland. Enkele minder bekende monumenten uit het landschap van de Trechterbekersamenlevingen zijn causewayed enclosures (figuur 1). De monumenten bestonden in het 4e millennium v.Chr. uit omheiningen van greppels en palenrijen, waarbinnen vermoedelijk allerlei activiteiten heb-ben plaatsgevonden waar op dit moment nog maar weinig over bekend is. Nederzettingssporen en vondsten van gelijktijdige bewoning ontbraken op de vindplaatsen, waardoor het niet aannemelijk is dat deze plekken oorspron-kelijk als woonplaats voor mensen uit de Trechterbekergemeenschappen hebben gediend.5 Wel hebben ontgra-vingsrituelen plaatsgevonden en werden voorwerpen en delen van overleden individuen uit Trechterbekersamen-levingen achtergelaten op de vindplaats.6

Niet alleen de mensen van Trechterbekergroepen legden causewayed enclosures aan, want ze zijn ook bij vroeg-neolithische cultuurgroepen aangetroffen, zoals de Lineaire Bandkeramiek en de Michelsbergcultuur. In Zuid-Limburg is een vergelijkbare vindplaats gevonden van de Michelsbergcultuur, en een vermoeden van een moge-lijke vindplaats op de Veluwe, gevonden tijdens geofysisch onderzoek naar grafheuvellandschappen bij Epe-Nier-sen, wordt nog onderzocht.7

Causewayed enclosures zijn in het verleden aangetoond door afwijkingen op het maaiveld. Die afwijkingen

kun-nen op verschillende manieren zijn ontstaan, bijvoorbeeld doordat de vulling van de greppelsegmenten werd aan-geploegd of omdat de vegetatie door de voedselrijke vulling van de greppels beter is gaan groeien. Doordat contou-ren van de vindplaats zichtbaar zijn geworden door afwijkingen op het maaiveld, zijn al talloze archeologische structuren in de bodem ontdekt. Hetzelfde geldt voor LiDAR-data (Light Detection and Ranging), waarbij de hoogte van het landschap door middel van laserscanning vanuit een helikopter of vliegtuig is ingemeten en omge-zet naar een hoogtemodel. Door het detail van het microreliëf kunnen allerlei archeologische structuren zichtbaar worden die met het blote oog gauw over het hoofd gezien worden. Tot op heden is er in Europa nog geen onder-zoek geweest naar het gebruik van LiDAR-data om causewayed enclosures te herkennen.

4 Andersen 2018, 31, 52.

5 Andersen2018, 38; Madsen 1988, 321. 6 Nielsen 2004, 21.

7 Schreurs 2005, 310-312; Lambers et al. 2017, 133.

Figuur 1: Sporen van de greppelsystemen van causewayed enclosures Toftum (1, De-nemarken), Esesfeld (2, Duitsland) en Albersdorf-Dieksknöll (3, Duitsland). Bron: Andersen 1997, 268-269, fig. 284 a - g.

(13)

P

ROBLEEM

-

EN DOELSTELLING

Zoals Raemaekers betoogt, is tot nu toe nog nooit een dergelijke vindplaats in Noord-Nederland gevonden die een

causewayed enclosure zou kunnen zijn van de Trechterbekergemeenschappen, terwijl dat in de rest van Europa

wel het geval is.8 Wel zijn er vindplaatsen met palissades aangetroffen zoals in Anloo, het Uddelermeer, Hattemer-broek en Schokkerhaven die vermoedelijk uit dezelfde periode dateren.9 Op deze vindplaatsen zijn enkel (stand-greppels van) palissaden aangetroffen, en het is daarom waarschijnlijk dat de vindplaatsen geen causewayed

en-closures waren, maar zogeheten palisaded enen-closures.10 Deze vindplaatsen zijn geen focus in dit afstudeerwerk-stuk.

Voor het ontbreken van causewayed enclosures in Noord-Nederland kunnen twee redenen zijn:

1. tot op heden is nog geen onderzoek gedaan naar dergelijke vindplaatsen in Noord-Nederland waardoor de vindplaatsen nog niet herkend zijn. De focus ligt vooral op grafmonumenten en nederzettingen uit deze periode;

2. óf de vindplaatsen zijn er niet.

In het kader van het afronden van de opleiding Archeologie aan Saxion Hogeschool heeft een afstudeeronderzoek plaatsgevonden in opdracht van het Groninger Instituut voor Archeologie, dat betrekking heeft op het vinden van aanwijzingen voor causewayed enclosures van de TRB-Westgroep in Nederland. In dit afstudeeronderzoek is het bovenstaande vraagstuk tot hoofdvraag getransformeerd die als volgt luidt: Welke aanwijzingen voor causewayed enclosures uit de Trechterbekerperiode zijn er in Nederland?

Het onderzoek is gericht op het aantonen van aanwijzingen door middel van luchtfoto’s en LiDAR-data, waarvan de laatstgenoemde methode tot op heden nog niet is gebruikt in Europa om causewayed enclosures aan te to-nen.11 Wel zijn luchtfoto’s succesvol gebleken voor het aantonen van causewayed enclosures, en zijn er talloze vindplaatsen aangetroffen van de TRB-Noordgroep in Noordwest-Europa, waarvan de documentatie gebruikt kan worden om informatie te verkrijgen over het onderwerp.12 Om de verschillende aspecten van het onderzoek te be-lichten, is de hoofdvraag in meerdere deelvragen opgedeeld met verschillende schaalniveaus: micro- meso- en ma-croniveau. De deelvragen zijn opgesomd in tabel 1, waar ze met de relevante hoofdstukken zijn verantwoord met het bijbehorende micro- meso- en macroniveau.

8 Raemaekers 2017, 487.

9 Waterbolk 1960, 59-90; Holwerda 1912; Lohof/Hamburg/Flamman 2006; Hogestijn 1991. 10 Nielsen 2004, 26.

11 Door de afwezigheid van literatuur met betrekking tot LiDAR-data van causewayed enclosures, is een beroep gedaan op de kennis van N.H.

Andersen. Door persoonlijke communicatie met N.H. Andersen op 22 december 2019 is bevestigd dat er tot nu toe nog geen onderzoeken zijn gedaan naar causewayed enclosures middels LiDAR-data.

12 Torfing 2019, 450; Mischka 2013, 55; Nielsen 2004, 33; Rinne 2012, 55; Andersen 2015a, 796; Andersen 2018, 31.

1. Wat is een causewayed enclosure? (Macro)

2. Welke kenmerken hebben causewayed enclosure-vindplaatsen in Noordwest-Europa? (Macro) 3. Wat zijn de afmetingen van causewayed enclosures? (Macro)

4. Wat is de landschappelijke situering van causewayed enclosures in Noordwest-Europa? (Macro) 5. Hoe ver liggen causewayed enclosures gemiddeld van een nederzetting af? (Macro) 6. Hoe ver liggen causewayed enclosures gemiddeld van een megalithisch monument af? (Macro) 9. Hoe kan ARCHIS worden gebruikt bij het zoeken van causewayed enclosures in Nederland? (Meso)

Voordat een onderzoek naar aanwijzingen van causewayed enclosures plaats kon vinden, moest duidelijk zijn wat de vindplaatsen zijn, uit welke elementen ze bestonden en welke afmetingen daarbij horen. Om een verwachting op te kunnen stellen is het be-langrijk om te weten op welke landschappen de vindplaatsen te vinden zijn, en op welke afstanden de vindplaatsen van een

mega-lithisch monument of nederzetting af liggen. Hiervoor zijn op macroniveau vindplaatsen uit Duitsland en Denemarken geraad-pleegd. Op mesoniveau zijn met behulp van ARCHIS vondstlocaties van de Trechterbekerperiode geprojecteerd op het landschap

ten behoeve van de verwachting en het opstellen van onderzoeksgebieden.

7. Hoe kunnen LiDAR-data worden gebruikt bij het zoeken van causewayed enclosures in Nederland? (Micro en macro) 8. Hoe kunnen luchtfoto’s worden gebruikt bij het zoeken van causewayed enclosures in Nederland? (Meso en macro)

9. Hoe kan ARCHIS worden gebruikt bij het zoeken van causewayed enclosures in Nederland? (Micro en meso) Voor het toepassen van de juiste methoden en het interpreteren van de data moest kennis worden opgedaan over de toepassing van luchtfoto’s en LiDAR-data in de archeologie. Hiervoor zijn wederom op macroniveau vindplaatsen uit Duitsland en

Denemar-ken gebruikt, alsook overkoepelende literatuur uit Nederland en de rest van Europa. Vervolgens zijn deze methoden en interpre-taties op mesoniveau toegepast op de luchtfoto’s van de onderzoeksgebieden die in hoofdstuk 1 geselecteerd zijn. Hierna zijn de methoden en interpretaties op microniveau toegepast op LiDAR-data van vindplaatsen in Denemarken. Wederom zijn TRB-vondstlocaties geprojecteerd op het landschap met behulp van ARCHIS, echter hierbij op microniveau. Een van de criteria van de waardering van waarnemingen die gedaan zijn tijdens satellietbeeldonderzoek, was namelijk een minimale afstand van 250 meter

ten opzichte van de ARCHIS-meldingen.

10. Hoe kan in de toekomst rekening worden gehouden met causewayed enclosures? (Micro en meso)

Door middel van het gedane onderzoek is tot slot een aanbeveling gegeven op de vraag hoe er in de toekomst het beste rekening kan worden gehouden met (nog onontdekte) vindplaatsen in Nederland. Dit heeft op microniveau betrekking op de resultaten van het onderzoek, en heeft op meso- en macroniveau betrekking op de aanbevelingen die in dit werkstuk zijn gedaan naar het

onderzoek van causewayed enclosures. Tabel 1: onderzoeksvragen die zijn beantwoord tijdens dit onderzoek.

(14)

L

EESWIJZER

Om het onderzoek in te leiden zijn in hoofdstuk 1 de basisgegevens van causewayed enclosures gegeven. In dit eerste hoofdstuk zijn causewayed enclosures van de TRB-Noordgroep omschreven. Aan de hand van een analyse van de landschappelijke situatie met ARCHIS-meldingen zijn daarnaast onderzoeksgebieden afgebakend voor het vervolgonderzoek met satellietbeelden en LiDAR-data.

In hoofdstuk 2 en 3 zijn de gebruikte methoden beschreven, namelijk het toepassen van luchtfoto’s en LiDAR-data. In de eerste paragraaf van hoofdstuk 2 is een theoretische inleiding gegeven op LiDAR-data, waarna de on-derzoeksmethoden volgen met tot slot de resultaten van het uitgevoerde onderzoek in de laatste paragraaf. De-zelfde volgorde geldt voor hoofdstuk 3, waarbij eerst een inleiding is gegeven op de methoden van luchtfoto’s, die met een paragraaf met betrekking tot onderzoeksmethoden en resultaten zijn afgesloten.

De discussie in hoofdstuk 4 is verdeeld in twee onderdelen, waarbij als eerst de resultaten van het eigen onderzoek zijn geïnterpreteerd. Dit is gedaan aan de hand van het micro-, meso- en macroniveau. In de tweede paragraaf, de onderzoeks-reflectie, zijn kritische vragen die zijn ontstaan niet onbesproken gelaten. Ook een kritische blik over het eigen uitgevoerde onderzoek met betrekking tot gemaakte beslissingen en fouten is hierin opgenomen. Als samenvatting volgt de conclusie van het afstudeeronderzoek in hoofdstuk 5, waarin de hoofd- en deelvragen worden beantwoord op micro- meso- en macroniveau. Tot slot is een set van aanbevelingen gepresenteerd in hoofdstuk 6 die in twee onderdelen zijn verdeeld. Een deel van de resultaten is in de aanbevelingen opgenomen ten behoeve van vervolgonderzoek, en in een tweede onderdeel worden inhoudelijke aanbevelingen gedaan die betrekking hebben op het uitvoeren van onderzoek naar causewayed enclosures in Nederland en daarbuiten. De aanbevelingen zijn wederom op micro- meso- en macroniveau ingedeeld.

(15)
(16)

Figuur 3: Enclosures uit Noordwest-Europa die genoemd zijn in dit afstudeer-werkstuk.

Tabel 2:afmetingen van causewayed enclosures.14? = onduidelijk, niet raadpleegbaar of niet beschreven. In verband met de variëteit en afwe-zigheid van andere elementgegevens worden alleen bovenstaande data in tabelvorm gepresenteerd. DK: Denemarken, D: Duitsland, S: Zwe-den.

13 Andersen benoemt in zijn publicatie causeways tussen de 0 en 13,60 m voor Sarup I, en de 0 en 5,90 m voor Sarup II. Het gaat in het geval van 0

m vermoedelijk om het uiterste uiteinde van een greppelsegment ten opzichte van het volgende segment. De afstand hiertussen bedroeg soms minder dan een meter, zoals in figuur 1.9, maar de greppels waren wel als individuele segmenten gegraven.

14 De afmetingen die zijn overgenomen uit geraadpleegde publicaties hebben enkel betrekking op afmetingen die zijn benoemd in de publicaties

zelf. Van deze publicaties kan (bijvoorbeeld aan de hand van overzichtstekeningen) worden geconcludeerd dat afmetingen dusdanig kunnen vari-eren per vindplaats, maar dat deze verschillen niet altijd in de tekst benoemd zijn (of zijn gebaseerd op gemiddelden).

Vindplaats Opper-vlakte Palissade Aantal rijen greppel-systemen Lengte greppelseg-menten Breedte greppel-segmenten Diepte systeem-greppels (opgra-vingsvlak) Breedte causeways Datering (v.Chr.) Literatuur Albersdorf-Dieksknöll (D) 2,3 ha ja 1 ? 1,5 – 2 m 1 - 1,25 m ? 3650 Meyer/Raetzel-Fabian 2006, 32. Mischka 2013, 55. Dibbern 2012, 273, 277-278, 284. Beusterburg (D) 20,5 ha ja 1 ? ? 1,5 m 10-35 m 3900 (MK-TRB) Andersen 1997, 267-348. Tackenberg 1951, 88. Bjerggård (DK) 1,6 ha nee 1 6,30 - 15,80 m 2,50 - 5,30 m 1 – 2,20 m 0,50 - 1,50 m 3400 Madsen 1988, 309. Andersen 1997, 348. Büdelsdorf (D) 6 ha ja 5 6 – 50+ m 3 – 4 m 1,40 – 2 m ? 3750-3050 Meyer/Raetzel-Fabian 2006, 32. Bauch 1993 6. Andersen 1997, 349. Hage 2016, 227. Liselund (DK) 13 -15 ha ? 2 ? ? 0,8 - 1 m ? 3700 Nielsen 2004, 21. Andersen 1997, 360. Torfing 2019, 450. Lokes Hede (DK) 12 – 20 ha ? ? ? ? ? ? 3400 Nielsen 2004, 21. Andersen 1997, 360. Lønt (DK) 12 – 15 ha ja 2 ? ? ? ? 3400 Madsen 1988, 315. Andersen 1997, 360. Sarup I (DK) 6,5 ha ja 2 4,70 – 24,10 m 2,10 – 7,30 m 0,16 – 1,90 m 0 – 13,60 m13 3400 Andersen 1997, 27-45, 367. Sarup II (DK) 2,6 ha ja 2 4,28 – 18,80 m 2,15 – 7,40 m 0,40 – 1,34 m 0 – 5,90 m 3250 Andersen 1997, 63-71 367. Stävie (S) 7 – 8 ha ? 1 3 – 40 m 1,30 – 4 m 0,4 – 1 m ? 3400 Madsen 1988, 318. Andersen 1997, 370. Toftum (DK) 4 ha ? 2 11 – 24 m 2 – 5 m 0,8 – 2,50 m ? 3400 Madsen 1988, 311. Andersen 1997, 371. Trelleborg (S) 3 ha ? 2? ? ? 0,5 – 0,6 m ? 3400 Madsen 1988, 318. Andersen 1997, 371. Andersen 1982, 31. Troldebjerg (DK) ? ja 1? ? 3 m 0,5 m ? 3300 Madsen 1988, 318. Andersen 1997, 371. Voldbaek (DK) 2 – 2,5 ha ? 2 12 – 15 m 2,70 – 3 m 0,75 – 1,30 m ? 3400 Madsen 1988, 303. Andersen 1997, 373. Walmstorf (D) ? ? 2 9 – 20,50 m 2 – 7 m 1,5 – 1,90 m 4 – 20,25 m 3800 Richter 2002, 28-43 Andersen 1997, 373.

(17)
(18)

H

OOFDSTUK

1:

C

AUSEWAYED ENCLOSURES VAN DE

T

RECHTERBEKERCULTUUR

1.1 I

NLEIDING

Om op zoek te gaan naar aanwijzingen van causewayed enclosures in Noord-Nederland, is het belangrijk om een beeld te hebben bij dit soort vindplaatsen. In dit hoofdstuk is daarom een gedetailleerd beeld van de vindplaatsen gegeven dat door middel van een literatuurstudie tot stand is gekomen. Hierin is beschreven welke elementen bij vindplaatsen verwacht kunnen worden, hoe de vindplaatsen in het landschap liggen en komt de relatie met de om-geving naar voren. Deze informatie heeft voor een groot deel betrekking op de vindplaatsen Sarup I en de vervolg-fase Sarup II in Denemarken, omdat deze vindplaatsen (bijna) compleet zijn opgegraven en goed gedocumenteerd zijn tussen 1971 - 1984.15 Daarnaast is ook aandacht besteed aan andere causewayed enclosure-vindplaatsen van de TRB-Noordgroep en enclosure-vindplaatsen geassocieerd met Trechterbekermateriaal in onder andere Dene-marken, Zweden en Duitsland (figuur 2). In dit hoofdstuk worden deelvragen 1 t/m 6 en deelvraag 9 beantwoord.

Wat is een causewayed enclosure?

De definitie van een causewayed enclosure is een omsluiting van een terrein door een of meerdere, concentrische rijen met parallelle greppelsystemen. De greppelsystemen zijn onderbroken door dammen (= causeways), omdat het greppelsysteem bestaat uit meerdere greppelsegmenten.16 Op sommige vind-plaatsen van causewayed enclosures zijn ook sporen van verschillende soorten palenrijen aangetroffen in de vorm van palissades en hekwerken. De palissade vormde de laatste afscheiding van het centrale deel, waarbij onderbrekingen in de palissade worden geïn-terpreteerd als doorgangen naar het middenterrein.17

Bij slechts één vindplaats van de TRB-Noordgroep is bekend dat ook aarden wallen opgeworpen zijn ge-weest.18 Natuurlijke factoren zoals steile hellingen of waterlopen konden onderdeel zijn van de omsluiting van de vindplaatsen, waarbij de samenhangende ele-menten de vorm konden hebben gehad van een cir-kel, ovaal, spiraal, triangel, D-vorm of sleutelgat

(fi-guur 1.1). Deze samenhangende elementen konden daarmee hectaren grote gebieden omsluiten (= enclose).19 Ge-raadpleegde vindplaatsen van Trechterbekergroepen (zie tabel 2) varieerden tussen de 1,6 en 20 ha, wat betekent dat de vindplaatsen een gebied van ca. 3 tot 40 voetbalvelden omsloten.

De sociale rol van causewayed enclosures

De enorme inzet van arbeid om de verschillende onderdelen van deze grootschalige terreinen te realiseren moet verband houden met het belang van deze causewayed enclosures voor (grote) groepen mensen. Deze immense monumenten zullen de basis zijn geweest voor de vorming van groepsidentiteit, waar de monumenten het centrale punt van samenkomst waren, waarbij rituelen werden uitgevoerd, relaties werden bestendigd of uitwisseling plaatsvond.20 Op basis van vondsten en sporen is ook gesuggereerd dat bij causewayed enclosures (funeraire) ri-tuelen plaatsvonden tijdens bijeenkomsten.21 Het is niet uitgesloten dat alleen grote groepen mensen samenkwa-men bij de vindplaatsen. Sasamenkwa-menkomsten van kleinere groepen samenkwa-mensen, zoals een enkele familie, hebben mogelijk ook plaatsgevonden. Het karakter van de vindplaatsen oogt in eerste instantie als verdedigingswerk, maar door de omsluiting werd het drinkwater doorgaans uitgesloten, zoals in Büdelsdorf.22 Op het moment dat een groep men-sen verdedigd zou moeten worden vormt de afwezigheid van een eerste levensbehoefte al gauw een obstakel op korte termijn. Daarnaast zou het vondstmateriaal in het geval van een verdedigingswerk moeten wijzen op een

15 Andersen 1997, 11, 270; Meyer/Raetzel-Fabian 2006, 32. 16 Andersen 2018, 41.

17 Andersen 1997, 34.

18 Nielsen 2004, 20; Andersen 2015a, 801; Andersen 1997, 269, fig. 284 j. 19 Andersen 2015a, 795-797.

20 Torfing 2019, 462; Furholt/Müller 2011, 17. 21 Nielsen 2004, 21.

22 Hage 2016, 261.

(19)

vorm van aanval, maar zijn er binnen causewayed enclosures van de TRB-Noordgroep geen vondsten aangetrof-fen die hierop wijzen.23 De activiteiten die zich bij causewayed enclosures hebben afgespeeld waren daarom van korte duur, en zullen daarom vooral van sociaal-cultureel belang zijn geweest.

Zoals in tabel 2 te zien is, variëren de afmetingen van vindplaatsen aanzienlijk ten opzichte van elkaar. Een reden voor deze variatie is vooral te wijten aan het feit dat informatie over vindplaatsen incompleet is. Slechts drie vind-plaatsen zijn (bijna) volledig onderzocht, terwijl andere vindvind-plaatsen met enkele smalle sleuven zijn onderzocht. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat de informatie die wél beschikbaar is, een aanwijzing kan zijn voor daadwerkelijke verschillen op de vindplaatsen. Hoewel er geen standaard afmetingen lijken te zijn voor de sporen op de vindplaatsen, is het bijvoorbeeld wel opvallend dat de greppelsegmenten van Sarup I en II aanzienlijk korter waren dan op Büdelsdorf. De sporen van de vindplaatsen hadden echter veel overeenkomsten, zoals de sporen van greppelsystemen, een palissade van losse staken en de plaatsing van hetzelfde type hekwerk om de greppelsegmenten.24 Büdelsdorf had restanten van wallen naast en achter greppelsystemen.25 Het is daarom mogelijk dat de culturele drijfveer hetzelfde was, maar dat er verschil bestond tussen de sociale activitei-ten die op de vindplaatsen hebben plaatsgevonden. Deze activiteiactivitei-ten zullen niet (meer) archeologisch traceerbaar zijn, en waren waarschijnlijk een resultaat van verschillende Trechterbekergroepen met verschillende behoeften en gebruiken.

Causewayed enclosures waren al honderden jaren eerder een begrip bij groepen als de Lineaire Bandkeramiek en

de Michelsbergcultuur voordat de monumenten ook door Trechterbekergemeenschappen werden aangelegd. Al vanaf het zesde millennium v.Chr. werden de eerste causewayed enclosures aangelegd in het oosten van Eu-ropa.26 Het concept van een causewayed enclosure is daarom een gevolg van interactie tussen verschillende groe-pen mensen binnen Trechterbekersamenlevingen, maar ook met gemeenschapgroe-pen buiten deze cultuurgroep. Da-teringen van de vroegere causewayed enclosures van de Trechterbekerperiode zoals Walmstorf en Beusterburg (zie tabel 2) suggereren een invloed vanuit het zuid(oost)en naar het noorden van Europa. Als gekeken wordt naar de datering en locatie van vindplaats Liselund in de kop van Denemarken, is een eerdere invloed vanaf zee ook niet ondenkbaar.27 Net als de constructie van megalithische monumenten kunnen causewayed enclosures dan onderdeel zijn geweest van een globaler fenomeen, waarbij het idee vanaf meerdere plekken werd verspreid.28

23 Andersen 1997, 29, 32, 267; Andersen 2018, 39. 24 Madsen 1988, 319. 25 Hage 2016, 41. 26 Andersen 1997, 346-374. 27 Torfing 2019, 458. 28 Schulz Paulsson 2017, 46-54.

(20)

1.2 K

ENMERKEN

Greppelsysteem

De naamgeving van een causewayed enclosure is afgeleid van het greppelsysteem, dat een belangrijk onderdeel was van de vindplaats. Het concentrische greppelsysteem bestaat uit meerdere greppelsegmenten die in een rij om de palissade en tussen hekwerken zijn aangelegd (figuur 1.4 en 1.5). Tussen de greppelsegmenten bevinden zich dammen, de causeways, waardoor het greppelsysteem de vorm van een kralensnoer krijgt. De vindplaatsen kun-nen een tot vijf rijen met greppelsystemen bevatten die tussen de ca. 1,4 m – 13,8 meter uit elkaar liggen, waarbij individuele greppelsegmenten over de gehele lengte van het greppelsysteem zijn aangelegd.29 Vanwege de ver-schillende oppervlakten van de vindplaatsen, verschilt daarom per vindplaats hoeveel greppelsegmenten werden aangelegd.

Het greppelsysteem kan in meerdere gebruiks-fasen zijn ontstaan. Verschillende academici be-weren dat individuele greppelsegmenten her-haaldelijk werden gegraven, opgevuld en weer opnieuw werden gegraven (figuur 1.2). De hier-door ontstane verschillende gebruiksfasen, de zogenaamde refillings en recuttings, kunnen het beste worden onderscheiden in een dwars-profiel over de breedte van een greppelsegment

(figuur 1.3).30 Bij vindplaatsen Albersdorf-Dieksknöll en Büdelsdorf zijn C14-dateringen gedaan in verschillende refillings, maar ook in de eerste lagen van de greppelsystemen om de verschillende fasen te kunnen onderscheiden.31

Bij recutting op een later moment werden de contouren van het voormalige greppelsysteem doorgaans gerespec-teerd. Andersen veronderstelt dat het proces van refilling en recutting in eenzelfde greppelsegment soms binnen een paar uur, meerdere keren plaatsvond over een tijdsperiode van honderden jaren. Als greppelsegmenten name-lijk lang open lagen, zou er onderin het greppelsegment een natuurname-lijke laag met fijn silt en zand vormen dat af-komstig is van de wanden.32 Daarnaast zou een humeuze laag tussen de verschillende fasen moeten zijn ontwik-keld als het greppelsegment voor langere tijd open lag.33 Als er wel een natuurlijke laag silt en zand aanwezig is op de bodem van een greppelsegment, is het waarschijnlijk dat dit segment langer open heeft gelegen. Het is belang-rijk om te noemen dat het onduidelijk is in welke volgorde de greppelsegmenten werden gegraven, omdat het vondstmateriaal door het proces van recuttings- en refillings vaak door elkaar is geraakt.34 Dit wil dus zeggen dat mogelijk niet alle greppelsegmenten binnen een systeem tegelijkertijd werden uitgegraven.

De greppelsegmenten hebben doorgaans eenzelfde bodemopbouw, waarvan de bodem vaak vlak is. Onregelmatig-heden op de bodem van een greppelsegment zijn vaak aanwijzingen voor een vernieuwingsfase, waarbij een rij korte greppelsegmenten opnieuw is uitgegraven in de vorm van een enkel, langer segment. Onregelmatigheden in de bodem kunnen mogelijk ook betekenen dat de opgraving van de vindplaats niet diep genoeg heeft plaatsgevon-den, waarbij jongere gebruiksfasen van het greppelsegment als bodem werden aangezien door de archeoloog.

29 Andersen 1997, 43, 45, 270; Andersen 2015a, 797; Andersen 2018, 31. 30 Andersen 1997, 87, 273; Andersen 2018, 46; Madsen 1988, 310, 315-316. 31 Dibbern 2012, 273-274; Hage 2016, 185-187.

32 Andersen 2018, 46, 59. 33 Müller 2011, 282. 34 Andersen 1997, 23.

Figuur 1.3: dwarsdoorsnede van een greppelsegment met verschillende refillings en recuttings. Te zien is dat recuttings 5 en 6 opnieuw zijn hergraven door de oude refillings heen, waarbij jongere cultuurlagen uit la tere bewoningsperioden zijn afgezet. De donkere en humeuze lagen zijn volgens Andersen altijd jongere bewoningslagen gedateerd tussen 3100 – 2800 v.Chr. Bron: Andersen 2018, 46-47, fig. 12.

Figuur 1.2: bovenaanzicht van een greppelsegment met

(21)

In de greppelsegmenten worden verschillende opvullagen (met vondsten) aangetroffen, die door verschillende

recuttings- en refillings zijn ontstaan. Op de bodem van sommige greppelsegmenten werden soms objecten

ach-tergelaten of werd een vuur gestookt, waardoor een laag met houtskool is ontstaan op de bodem die kan zijn afge-dekt met losse stenen. Vondsten die op de bodem werden achtergelaten lijken doorgaans een offer-gerelateerd karakter te hebben, omdat vondstmateriaal onder andere bestond uit (on)verbrand menselijk botmateriaal, zoals schedel(fragmenten) of andere lichaamsdelen, maar ook aardewerk in de vorm van complete of gefragmenteerde potten. Daarnaast zijn ook fragmenten van strijdhamers en bijlen, verbrand of onverbrand vuursteen en schedels van schaap, rund, hond en varken in greppelsegmenten aangetroffen, maar geen intacte voorwerpen.35 Sommige greppelsegmenten bevatten geen vondsten, maar wel refillings- en recuttings. Het is mogelijk dat er daarom oor-spronkelijk vondsten in werden achtergelaten, maar inmiddels niet meer in de greppelsegmenten liggen.

Aan de hand van de opvolging van verschillende lagen is veron-dersteld dat greppelsegmenten opgevuld werden achtergelaten bij het verlaten van de vindplaats, waarbij segmenten in ieder ge-val zichtbaar waren voor latere generaties.36 Vermoed wordt dat het buitenste greppelsysteem van Toftum natuurlijk is opgevuld terwijl het binnenste greppelsysteem handmatig werd opgevuld. In het buitenste greppelsysteem werden horizontale laagjes met zand aangetroffen, terwijl de refillings bestonden uit dikkere, structuurloze lagen zand. Doordat het buitenste greppelsysteem natuurlijk werd opgevuld is vermoedelijk een depressie achter-gebleven. Door gebruik van de plaats tijdens een latere bewo-ningsfase, toen de oorspronkelijke functie van de vindplaats al was vervallen, heeft zich een cultuurlaag kunnen vormen in de-len van het buitenste greppelsysteem.

Causewayed enclosures worden vaak geassocieerd met latere

be-woningsfasen vanwege de jongere, humeuze cultuurlagen die doorgaans als recutting aanwezig zijn in greppelsegmenten

(fi-guur 1.3).37 Andersen veronderstelt dan ook dat causewayed

en-closures vandaag de dag enkel kunnen worden herkend als er

donkere, humeuze cultuurlagen van latere bewoningsfasen in de greppels terecht zijn gekomen. Volgens hem zijn greppelsegmen-ten nauwelijks herkenbaar in de bodem wanneer deze binnen een paar uur weer opgevuld werden met dezelfde grond. De la-tere bewoningsfasen dala-teren volgens Andersen altijd tussen 3100 – 2800 v.Chr. op basis van het vondstmateriaal.38 Ca. 150 jaar na de constructie van Sarup I werd een nieuwe

cau-sewayed enclosure, Sarup II, aangelegd op dezelfde plek rond

3250 v.Chr. Het omsloot echter een aanzienlijk kleiner terrein

(figuur 1.4). Ook in Büdelsdorf kwam het voor dat nieuwe

grep-pelsystemen werden aangelegd, echter waren de greppelsys-temen van Sarup I niet meer in gebruik ten tijde van Sarup II.39

35 Andersen 1997, 272-273; Andersen 2018, 59; Madsen 1988, 321. 36 Andersen 1997, 288; Andersen 2018, 59.

37 Andersen 1997, 273; Madsen 1988, 313-314; Nielsen 2004, 19. 38 Andersen 2018, 46, 48, 59.

39 Hage 2016, 227-235.

Figuur 1.4: Sarup I, aangegeven met zwarte grep pelsystemen en Sarup II, aan-gegeven met transparante greppelsystemen. Bron:Andersen 1997, 268, fig. f.

(22)

Palenrijen

In causewayed enclosures kunnen verschil-lende soorten rijen met palen of planken aan-wezig zijn geweest in de vorm van palissaden en hekwerk. Onderscheid wordt gemaakt tus-sen palissade en hekwerken doordat de palis-sade dezelfde contouren als het binnenste greppelsysteem heeft gevolgd (figuur 1.5),40 en de hekwerken losse elementen waren die in verbinding leken te staan met de functie van het greppelsysteem én de palissade. Bij vindplaats Bjerggård zijn geen sporen van pa-lenrijen aangetroffen, echter zijn sommige vindplaatsen niet dusdanig opgegraven of ge-documenteerd dat kan worden uitgesloten of hier palenrijen aanwezig zijn geweest.41

1.2.2.1 Palissade

Een palenrij in de vorm van een palissade was opgericht achter het binnenste greppel-systeem, en volgde dezelfde contouren. De palissade kon in een standgreppel zijn opge-richt, die tijdens de opgraving van vindplaats Sarup I in het opgravingsvlak als een donkere strook van ongeveer een meter breed in de natuurlijke (zand)ondergrond te zien was. Precieze afmetingen van de standgreppel konden variëren tussen de 30 en 130 cm breed. De standgreppels waren tussen 54 en 104 cm diep en met een gemiddelde diepte van een meter zou de palissade ca. drie meter hoog zijn geweest. Donkere verkleuringen in deze standgreppel duidden op een vergane rij houten palen met een diameter van ongeveer tussen de 16 en 45 cm, waarvan de afstand tussen het midden van de planken ongeveer 65 cm bedroeg.42 In de nattere gebieden van Sarup I bevatten deze verkleuringen de resten

van eikenhouten planken die met de gebogen zijde richting de buitenkant van de vindplaats waren geplaatst. Van deze standgreppel kon worden afgeleid dat niet alle planken recht omhoog stonden: sommige paalgaten bevatten restanten van hout die naar voren of achteren waren gezakt en waren in de tijd van gebruik niet vernieuwd. De planken waren verzakt als gevolg van het feit dat de grond om de ingegraven planken nog niet compact was ge-worden, wat door bodemomstandigheden op Sarup pas na een jaar gebeurde.43 Een tegenstrijdig beeld is aange-troffen bij vindplaats Lønt, waarbij de palissade twee keer vernieuwd was. In en om de sporen van standgreppels zijn deposities aangetroffen, waaronder (on)verbrand bot, houtskool, aardewerk, leem en vuursteen. Vondsten van vuursteen bedroeg doorgaans afval in de vorm van afslagen, terwijl in het geval van een verdedigingswerk juist verwacht zou worden dat er spitsen zouden liggen.44

Op vindplaats Sarup II had de palissade een andere vorm dan in de vorige alinea benoemd is. Voor de palissade van Sarup II zijn dunnere palen van 15-20 cm dik gebruikt, die in 3 à 4 onregelmatige rijen werden aangetroffen op de vindplaats. De rijen vormden een band van ca. 2 meter breed waarbij de palen niet in een standgreppel of paalkuil stonden, maar ca. 20 cm diep in de grond waren geplaatst. Door de geringe diepte van de palen zou de hoogte van de palissade daarom maximaal een meter geweest kunnen zijn. De palissade bevond zich op vindplaats Sarup II ca. 4 meter achter het binnenste greppelsysteem. Op vindplaats Beusterburg was de palissade 3 meter achter het greppelsysteem geplaatst en lag de palissade van vindplaats Troldebjerg ca. 5 meter achter het greppel-systeem.45 40 Andersen 2018, 31. 41 Madsen 1988, 309, 315; Andersen 1997, 270. 42 Andersen 1997, 29-32, 267; Andersen 2018, 38-39. 43 Andersen 1997, 29-32; Andersen 2018, 38. 44 Andersen 1997, 29, 32, 267; Andersen 2018, 39. 45 Andersen 2018, 39-40; Madsen 1988, 318.

Figuur 1.5: sporen van Sarup I. 1: hekwerk, 2: greppelsegment, 3: palissade standgreppel, 4: vierkant hekwerk, 5: doorgang, 6: causeway. Aan de westkant bevindt zich het centrale binnenterrein. Alle sporen die niet zwart zijn gemar-keerd zijn niet gelijktijdig met Sarup I. Bron: Andersen 1997, 29, fig. 17.

(23)

Op vindplaats Büdelsdorf werd de palissade aangetroffen in twee verschillende vormen. De palissade bestond uit een palenrij die in een standgreppel was geplaatst, waar nog twee afzonderlijke, dubbele palenrijen bij stonden zonder standgreppel (figuur 1.6).46

1.2.2.2 Hekwerken

Tussen de greppelsystemen en de palissade waren afzonderlijke kavels afgebakend met hekwerk. De kavels had-den een oppervlakte van minder dan 500 m2, en hoe dit eruit zag in Sarup I is afgebeeld op figuur 1.5. Hekwerken bestonden uit verschillende uitvoeringen van palen en staken die op Sarup I in standgreppels waren geplaatst van 21 tot 78 cm breed, of in rijen waren geplaatst zonder standgreppel. Wederom werden verkleuringen van hout aangetroffen in de standgreppels, waardoor afgeleid kon worden dat de palen of planken dicht tegen elkaar aan stonden. De hekwerken die buiten de rand van het buitenste greppelsysteem waren aangelegd, waren hierbij een uitzondering.

Het hout dat oorspronkelijk als hekwerk heeft gediend bestond uit planken van 40 cm in diameter met een dikte van 10 cm, terwijl hekwerken die buiten de rand van de greppelsystemen waren aangelegd bestonden uit ronde palen die met een interval van een meter in de standgreppel waren geplaatst. De hekwerken waren binnen de greppelsystemen tussen de 47 en 76 cm diep, en daarbuiten tussen de 28 en 38 cm. Vermoedelijk was de gemid-delde hoogte van het hekwerk daarom maximaal 2,5 meter.

De hekwerken hebben op verschillende locaties tussen de palissade en greppelsystemen gestaan en konden ver-schillende vormen aannemen zoals een rechte lijn, licht gebogen lijn of een vierkant (figuur 1.5 en 1.7). Doorgaans waren de afscheidingen volledig gesloten, maar was een smalle onderbreking bij andere hekwerken aangelegd

(fi-guur 1.8). Binnen de vindplaats Sarup I verdeelt Andersen hekwerken in zes afzonderlijke soorten:

▪ vierhoekige afscheiding; ▪ rechthoekige afscheiding; ▪ gebogen afscheiding; ▪ ‘extra’ afscheiding;

▪ afscheiding tot buiten het greppelsysteem

parallel hekwerk (door Andersen aangeduid als other fences).47

46 Andersen 2018, 40; Andersen 1997, 69; Madsen 1988, 316. 47 Andersen 1997, 34, 36, 41.

Figuur 1.6: Palissade-lay-out met standgreppels en losse palen van Büdelsdorf, Troldebjerg en Sarup I. Bron: Mad-sen 1988, 317, fig. 17,9.

Figuur 1.7: Hekwerkafscheidingen op Sarup I. 1: Vi erhoekige af-scheiding, 2: extra afaf-scheiding, 3: afscheiding tot bu iten greppel-systeem, 4: parallel hekwerk, 5: palissade, 6: greppelsegment. Bron: Andersen 1997, 35, fig. 28 e.

(24)

De vierkante, rechthoekige en gebogen afscheidingen leken aan te sluiten op de palissaderij erbuiten zoals geïllu-streerd is met nummer 1 in figuur 1.7, echter sloten de afscheidingen op sommige plekken aan op hekwerk dat pa-rallel was aangelegd aan de palissade (nummer 2 en 4 op figuur 1.7).48

Sarup II werd wederom gekenmerkt door hekwerken, echter waren de afscheidingen bij deze vindplaats door-gaans rondom greppelsegmenten geplaatst. Het terrein dat werd omsloten met hekwerken was niet groter dan 10 m2 en ook bestond het hekwerk alleen uit palen van ca. 49 cm lang en 40 cm breed. De afstand tussen de palen was ca. 78 cm, waren tussen 8 en 38 cm diep en waren niet in een standgreppel geplaatst. Andersen verwacht dat deze hekwerken niet langer waren dan een meter, en onderscheidt de volgende vormen:

▪ grote ruitvormige afscheidingen ▪ dichte ruitvormige afscheidingen ▪ kleine ruitvormige afscheidingen

De grote en kleine ruitvormige afscheidingen leken aan te sluiten op de palissadestructuur (figuur 1.9). Hetzelfde soort hekwerk werd aangetroffen op de vindplaats in Büdelsdorf.49

48 Andersen 1997, 38, 40-42.

49 Andersen 1997, 66-68; Madsen 1988, 319.

Figuur 1.8: Vierhoekige afscheidingen die aansluiten op de palis-sade van Sarup I, met aan de linkerkant een smalle opening. Bron: Andersen 1997, 35, fig. 28 c en d.

Figuur 1.9: ruitvormige afscheiding om greppelsegmenten op Sarup II. De middelste greppelsegmen ten in de bovenste rij lijken met de uiterste uiteinden aan elkaar te zijn gegraven, maar vor-men wel individuele segvor-menten. A: grote rechthoekige afschei-ding, B:dichte rechthoekige afscheiafschei-ding, C: kleine rechthoekige afscheiding, H: palissade. Bron: Anders en 1997, 67, fig. 80.

Figuur 1.10: mogelijke doorgang op Sarup I. a: doorgang in de palissade, c: palissade, e: vierhoekige afscheiding met doorgang, g: gang van hekwerk die mogelijk gekoppeld is aan de doorgang, j -k-l: greppelsegmenten. Bron: Andersen 1997, 42, fig. 40.

(25)

Doorgangen

Onderbrekingen in de palissaderij worden op Sarup I geïnterpreteerd als doorgangen. Op Sarup I was deze onder-breking ter hoogte van een causeway 1,6 m breed, en ging gepaard met een gang gemaakt van hekwerk. Mogelijk was dit een doorgang naar het centrale deel van de causewayed enclosure vanuit de zone met hekwerken. Zoals in de vorige alinea is beschreven zijn ook openingen aangebracht in sommige hekwerken. Andersen beschouwt deze openingen als mogelijke doorgangen naar de centrale delen van kavels (figuur 1.10).

Op twee plekken binnen Sarup II zijn mogelijke doorgangen van minder dan 2 m gevonden op basis van de rang-schikking van palen in de palissade. Deze corresponderen niet met causeways in de greppelsystemen. Ook is het niet gezegd dat alle greppelsegmenten tegelijkertijd open lagen. Causeways worden daarom niet meteen als mo-gelijke doorgangen beschouwd.50

Wallen

Vindplaats Beusterburg (figuur 1.1) en Büdelsdorf zijn de enige vindplaats waar aarden wallen konden worden aangetoond. De wallen van Beusterburg waren ca. 0,7-1,2 m hoog aan de voorkant van de greppelsystemen, en een tweede wal achter de palissade was ca. 0,2-0,3 m hoog.51 De wallen van Büdelsdorf waren ca. 4 à 5 m breed en 1 m hoog (figuur 1.11).52 Op de overige vindplaatsen waar geen aanwijzingen voor aarden wallen gevonden waren, moet gedacht worden aan het feit dat de grond uit greppelsegmenten ergens gedeponeerd moest zijn geweest. In-direct wordt vermoed dat de grond afkomstig uit greppelsegmenten In-direct naast of aan beide kanten van de grep-pels gedeponeerd werd, wat ook aannemelijk was op Sarup I en II. Omdat ook niet bewezen kon worden dat alle segmenten op hetzelfde moment werden uitgegraven, is daardoor het idee van meerdere hopen met grond, in plaats van een doorlopende wal, aannemelijker. Sommige vindplaatsen hadden door aangetoonde gelijktijdige structuren, zoals hekwerken, geen ruimte voor de plaatsing van grond naast de greppelsegmenten.53

Mocht (in een van de eerste fasen van de vindplaats) toch een wal geweestzijn, zou deze weer afgevlakt kunnen zijn nadat de oorspronkelijke functie kwam te vervallen, of kan intensieve bodemroering van de afgelopen eeuwen de wal hebben doen verdwijnen. Wanneer een vindplaats door erosie of verstoring is afgevlakt, kan alleen indirect worden afgeleid dat er mogelijk een wal aanwezig was, door bijvoorbeeld palen die onder druk van een wal scheef kunnen zijn gaan staan.54 Daarnaast kan het ook omgekeerd zijn, waarbij de segmenten opnieuw werden uitgegra-ven ten behoeve van een wal op het moment dat locatie zijn oorspronkelijke functie verloor. Vanwege ontbrekende dateringen van de aangetroffen wallen is het onduidelijk of ze gelijktijdig moeten zijn geweest met de oorspronke-lijke functie van causewayed enclosures. Om te kunnen bevestigen waar de grond uit de greppels werd gedepo-neerd op andere vindplaatsen, zou micromorfologisch onderzoek hebben moeten plaatsvinden op verschillende delen van de vindplaatsen. Door de depositie van aarde zou de druk die hierdoor werd uitgeoefend op de bodem, zichtbaar moeten zijn op slijpplaten.

50 Andersen 2018, 34; Andersen 1997, 43, 66. 51 Andersen 2015a, 801; Andersen 1997, 267. 52 Hage 2016, 41.

53 Andersen 1997, 289. 54 Andersen 1997, 51.

(26)

Centraal

In het centrale deel van het omsloten terrein van Sarup I en II, dat wil zeggen achter de palissade, was het tijdens het oorspronkelijke gebruik van de vindplaatsen erg leeg. Wel werden enkele standgreppels, paalkuilen alsook ri-tuele-, afval- en opslagkuilen aangetroffen, met daarnaast cultuurlagen die later dateren dan de greppelsegmenten en palenrijen. Structuren van Sarup I waren gelijk verdeeld over het terrein met een meerderheid in het zuiden en oostelijke deel. Structuren op Sarup II waren voornamelijk gelegen in het zuiden van het centrale deel.55 In het geval van Sarup I en II doen de aangetroffen structuren in het centrale deel van het omsloten terrein vermoeden dat hier geen waterkuilen of gebouwen kunnen zijn geweest.56 De oorspronkelijke functie van een causewayed

enclosure als nederzettingsterrein is daarmee verworpen.

Binnenin de causewayed enclosure van Lønt zijn kuilen gevonden die aan de hand van deposities van complete potten wijzen op ritueel en huiselijk gebruik, en de vondsten die in de kuilen gedeponeerd werden waren intact. De aangetroffen kuilen in de enclosures van Sarup komen overeen met de kuilen gevonden op Lønt en Årupgård, die volgens Madsen een transitie zouden moeten illustreren naar het naderhand gebruik van de enclosure als ne-derzetting. Hij beweert dat aangetroffen sporen van huishoudelijk afval niet per definitie een aanwijzing zijn voor bewoning. Hoogstwaarschijnlijk zijn dit sporen van de bewoning die naderhand, en dus niet gelijktijdig met het oorspronkelijke gebruik van enclosures, heeft plaatsgevonden. Troldebjerg werd voor het eerst geïnterpreteerd als nederzetting, omdat het centrale terrein D-vormige huisstructuren bevatte waar parallellen van bestaan op andere neolithische sites. Een vergelijkbaar fenomeen vond plaats bij Toftum, waar ook neolithische nederzettingssporen konden worden aangetoond. Het lijkt waarschijnlijk dat mensen van de Trechterbekercultuur de bewuste keuze hebben gemaakt om op dezelfde plek te gaan wonen, met de kennis dat daar 100 tot 250 jaar geleden een

cause-wayed enclosure heeft gelegen. Doorgaans kunnen causecause-wayed enclosures worden geassocieerd met latere

TRB-bewoningsfasen door de aanwezigheid van paalsporen, kuilen en sporen van het hergraven van greppelsegmenten met daarin jongere cultuurlagen.57

55 Andersen 1997, 56-76, 87. 56 Andersen2018, 38.

(27)

1.3 L

ANDSCHAPPELIJKE SITUERING

Hoogteverschil

Een causewayed enclosure kan op verschillende manieren in het landschap hebben gelegen waarbij hoogteverschil een rol speelt. Vindplaatsen kunnen op heuveltoppen zijn aangelegd, zoals vindplaatsen Bjerggård, Markildegård, Liselund, Store Brokhøjen Toftum.Aanleg van vindplaatsen Büdelsdorf, Lokes Hede, Lønt, Albersdorf-Dieksknöll, Esesfeld, Stävie en Sarup gebeurde op kapen of fjorden uitkijkend over een lager gebied (of zee). Sarup lag daardoor 7 meter hoger dan de waterloop die de vindplaats omsloot. Het kwam ook voor dat de locaties wa-ren gelegen op plateaus tussen gebergten in, zoals Sarup, Mølbjerg, Lønt, Stävie en Voldbaek.58 Walmstorf is gesitueerd op een oeverwal in het oosten van de Ilmenau-stroomgordel

(fi-guur 1.13), waardoor de vindplaats ca. 10 m hoger ligt dan de

oever. Ten zuiden van de vindplaats ligt eindmorene de Heis-terberg, waardoor de vindplaats in het zuidoosten hoger is ko-men te liggen. Vindplaatsen Büdelsdorf en Stävie lagen ook op oeverwallen.59

Doordat causewayed enclosures zijn aangelegd op plekken van verschillende aard, verschilt ook de hoogte die op de vindplaat-sen zelf wordt omsloten. Sarup I omsloot een gebied waar 3 à 4 meter hoogteverschil bestond over een lengte van ca. 150 meter

(figuur 1.12).60 Vindplaats Büdelsdorf was gelegen op een mo-rene uit het Weichselien die gekenmerkt was door een hoogte-verschil van 11 meter over een afstand van 160 m ca. 11 meter. Vindplaats Toftum omsloot over 150 m ca. 7 meter hoogtever-schil, en de vindplaats Beusterburg was gekenmerkt door een hoogteverschil van 65 m over een afstand van 600 m.61

Water

Een tweede kenmerk van de situering van de vindplaatsen zijn waterlopen of vennen die om de vindplaatsen heen lagen, zoals bij Walmstorf. Troldebjerg was een locatie die niet aangelegd was op een heuvel maar was wel hoger gesitueerd dan het omliggende terrein, waardoor het precies tussen twee vennen in lag. Dit was ook het geval bij vindplaats Toftum, en ook vindplaats Esesfeld werd geassocieerd met vennen. Enclosures Sarup, Albersdorf-Dieksknöll, Beusterburg, Trelleborg, Vasagård oost en west, Hygind, Sigersted III en Esesfeld waren gelegen tus-sen de samenvloeiing van twee waterlopen, waardoor de fenomenen aan twee zijden waren omgeven door water

(figuur 1.12). Naast de samenvloeiing van twee waterlopen deden causewayed enclosures zich ook voor bij

rivier-mondingen, zoals vindplaatsen Lokes Hede, Mølbjerg I, Blakbjerg, Galgebakke, Voldbaek, Lønt, Bundsø, Stävie alsook Hygind en Trelleborg.62

Samenvattend komen causewayed enclosures voor op plekken waar hoogteverschil het landschap kenmerkt, en waar moerasgebieden of (samenvloeiingen van) waterlopen in de buurt zijn. De gemeenschappelijke deler lijkt daarbij te zijn dat de vindplaatsen werden aangelegd op landschappen die over een lagergelegen gebied uitkeken, mogelijk voor zichtbaarheid of strategische doeleinden. Meer voorkeuren lijken er niet te zijn voor de aanleg van een causewayed enclosure.

58 Andersen 2011, 145; Andersen 2002, 2; Andersen 1997, 270-271; Madsen 1988, 303, 311. 59 Richter 2002, 24; Madsen 1988, 316, 318.

60 Andersen 2002, 2; Andersen 2011, 145.

61 Bauch 1993, 6; Andersen 2002, 2; Andersen 1997, 267.

62 Madsen 1988, 311, 318-319; Andersen 2011, 145, 267; Arnold 2000, 48; Klassen 2014, 53, tabel 5.

Figuur 1.12: Het hoogteverschil rondom vindplaats Sarup, met samenvloeiing van waterlopen. Bron: Ander-sen 1997, 16, fig. 1.

(28)

1.4 D

E OMGEVING VAN CAUSEWAYED ENCLOSURES

Hoewel de vindplaats Liselund aan de rand van het vaste land was gelegen, wil dit niet zeggen dat het ook aan de rand van de periferie lag. De vindplaats was aangelegd op een plek die omgeven was door natuurlijk bronnen, waaronder twee vuursteenmijnen in het noorden. De bewerking van barnsteen was aannemelijk door een aange-troffen concentratie barnsteen in een nabijgelegen gelijktijdige nederzetting. Barnsteen was te vinden aan de west-kust, die net als de vuursteenmijnen binnen een halve dag bereikt kon worden. In het oosten lag de Limfjord, en door gebruik te maken van de kalme wateren op weg naar de causewayed enclosure van Liselund werd interactie tussen verschillende uitwisselingsnetwerken mogelijk.63 De omgeving van Sarup is tussen 1984 en 2012 aanvul-lend onderzocht. Hierbij zijn in een gebied van ca. 4 x 5 km privécollecties onderzocht, veldkarteringen gedaan en opgravingen uitgevoerd waardoor 40 nederzettingen aan het licht zijn gekomen die materiaal bevatten uit de peri-ode tussen Sarup I en II (tussen 3400 – 3250 v.Chr.). Daarnaast zijn 125 voorheen onbekende, vernietigde mega-lithische monumenten ontdekt die gebouwd moeten zijn ten tijde van de gebruiksfasen van Sarup I en II.64

Megalithische monumenten

Bij vindplaatsen Sarup I en II lijkt een verband te zijn tussen causewayed enclosures en megalithi-sche monumenten. In Denemarken gebeurt de oprichting van dolmen in de Fuchsberg-fase chronologisch gezien namelijk gelijktijdig met het gebruik van Sarup I (3400 v.Chr.). Megalithische monumenten zoals passage graven, die beston-den uit een of meerdere grafkamers met een pas-sage ernaartoe, werden pas ten tijde van Sarup II (3250 v.Chr.) opgericht, waarna de oprichting van de megalithische monumenten rond deze pe-riode ook stopte.65 Binnen een gebied van ca. 4 km rondom Sarup zijn (restanten van) 125 ge-clusterde megalithische monumenten gevonden (figuur 1.15a), waarvan ten minste 30 binnen een afstand van 1 km van de vindplaats zijn opge-richt.66 De dichtstbijzijnde megalithische monu-menten liggen op slechts 150 meter afstand.67 Madsen, alsook Andersen hebben daarom al eer-der een suggestie gedaan dat er een ruimtelijk verband bestaat tussen het rituele landschap van megalithische monumenten en causewayed

enclo-sures.68

Ook in de rest van Scandinavië en Duitsland lijken megalithische monumenten geclusterd te zijn rondom

cause-wayed enclosures. Aan de oostkust van Jutland is daarom aan de hand van de spreiding van megalithische

monu-menten en causewayed enclosures een verdeling gemaakt van mogelijke territoria behorende tot de enclosures van Voldbaek, Toftum, Bjerggård en Årupgård (figuur 1.15b). Ook bij de causewayed enclosure van Lønt in Dene-marken lijkt het megalithische monument verband te houden met de vindplaats, aangezien de afstand tussen de twee slechts 100 m bedroeg. De kaartsnede die gebruikt is voor het onderzoek bij causewayed enclosure Walm-storf (nr. 6 op figuur 1.13) wijst uit dat de grootste concentratie van megalithische tomben (18 driehoekjes op

fi-guur 1.13) in Duitsland zich binnen een radius van ca. 4 km om de causewayed enclosure bevindt. Van deze

mo-numenten zijn er 10 op de westoever van de Ilmenau opgericht, en de overige acht zijn opgericht rondom de Heis-terberg verder naar het oosten.69 Het dichtstbijzijnde megalithische monument bij Albersdorf-Dieksknöll ligt op een kilometer afstand en tot slot zijn bij vindplaats Büdelsdorf negentien megalithische monumenten op een af-stand van 5 km opgericht.70

63 Torfing 2019, 458, 461. 64 Andersen 2018, 32, 50. 65 Andersen 2018, 52. 66 Andersen 2011, 144. 67 Andersen 1997, 271; Andersen 2018, 51. 68 Madsen 1988, 326; Andersen 2011, 148. 69 Richter 2002, 26; Nielsen 2004, 28.

70 Andersen 1997, 271; Andersen 2002, 4; Hage 2016, 206.

Figuur 1.13: Het hoogteverschil rondom causewayed enclosure Walmstorf (nr. 6) met nabijgelegen megalithische monumenten (driehoekjes) en neder-zettingen (bolletjes). Bron: Richter 2002, 27, fig. 9.

(29)

Tijdens Andersens aanvullende onderzoek naar ge-lijktijdige megalieten en nederzettingen rondom Sarup werden bij Sarup Gamle Skole, 0,5 km verwij-derd van Sarup, vermoedelijke restanten van grep-pelsegmenten van een causewayed enclosure aange-troffen (figuur 1.14). De greppelsegmenten lagen in een rij naast een cluster van megalithische monu-menten, en onderin een van deze segmenten was een miniatuur-dolmen opgericht. De miniatuur-dolmen bevatte een vloer van verbrande vuursteen, zoals ge-bruikelijk is bij dolmens, maar de deksteen ontbrak. In de kamer van de miniatuur-dolmen lagen drie fragmenten van een trechterbeker, en verder zuid-westelijk werden nog 148 scherven van dezelfde be-ker gevonden op verschillende hoogten in het grep-pelsegment.De gefragmenteerde scherven waren af-komstig uit een kwart van een trechterbeker, die in-tentioneel gefragmenteerd en gedeponeerd werd ter-wijl het segment werd opgevuld. Deposities als deze lijken overeen te komen met de deposities die al op een eerder moment gedaan werden bij causewayed

enclosures, maar ook bevatte het segment refillings

en recuttings.71 Er is dus een duidelijk ruimtelijk verband tussen de twee typen vindplaatsen. Het op-vallende is echter dat megalithische monumenten waarschijnlijk zijn opgericht om te blijven bestaan (onder andere ter nagedachtenis), maar de activitei-ten die plaatsvonden bij causewayed enclosures van korte duur waren. Daarbij hadden de activiteiten bij

causewayed enclosures mogelijk een rituele

beteke-nis binnen Trechterbekergemeenschappen.72

Nederzettingen

Nederzettingssporen in de buurt van Walmstorf betreffen hoofdzakelijk neolithische vondsten die aangetroffen zijn tijdens veldkarteringen van naastgelegen grondgebied of de aanleg van het kanaaltracé van de Ilmenau. Bo-vendien is de keuze gemaakt om enkel karteringen ten oosten van het kanaal te doen in verband met de verstoring van dit kanaaltracé. Nummers 5 en 7 op figuur 1.13 zijn oppervlaktevondsten die hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn uit de causewayed enclosure van Walmstorf, en tot slot zijn er nog enkele ondetermineerbare neolithische vondsten die niet afgebeeld staan op de kaart.73 Mogelijk is het beeld van de nederzettingen in de buurt van de

causewayed enclosure van Walmstorf vertekend of incompleet, en is het moeilijk om af te leiden op welke

afstan-den zich de gelijktijdige nederzetting bevonafstan-den. Het eerdergenoemde aanvullende onderzoek in de directe omge-ving van Sarup I en II heeft meer succes opgeleverd. Hier zijn 40 nieuwe, gelijktijdige nederzettingsterreinen ont-dekt uit de Trechterbekerperiode in Denemarken (figuur 1.15a). Het aangetroffen aardewerk met verticale rits-versiering (figuur 1.16) uit de gelijktijdige nederzettingen binnen ca. 3 km van Sarup is tijdens dit onderzoek na-der bekeken. De verticale banden met rits-versiering (nr. 1. op figuur 1.16) zijn aan weerszijden begrensd met een band met andersoortige versiering (nr. 2. op figuur 1.16). Op het aardewerk uit de onderzochte nederzettingen bleek dat er 16 verschillende patrooncombinaties mogelijk waren van dit soort rits-versiering, waarvan er slechts 8 toegepast waren in de nederzettingen. Andersen denkt dat er ongeveer twee à drie van deze begrensde rits-pa-trooncombinaties per nederzetting werden toegepast, en trof op aardewerk van enclosure Sarup II zeven verschil-lende patrooncombinaties aan die overeenkomstig waren. Unieke combinaties van deze patronen werden aange-bracht op aardewerk dat gedeponeerd werd in de onderzochte megalithische monumenten, en werden niet terug-gevonden in de nederzettingen. Opmerkelijk is het feit dat de unieke combinaties uit de onderzochte megalithi-sche monumenten bijna allemaal voorkomen op het aardewerk uit de Sarup II-enclosure, maar omdat niet alle megalithische monumenten zijn onderzocht bestaat de mogelijkheid dat de resterende patronen te vinden zijn in de overige megalieten. Kortom: er bestond niet alleen een ruimtelijk verband tussen de enclosures en megalithi-sche monumenten, maar ook een ruimtelijk verband tussen causewayed enclosures en nederzettingen.74 Hierbij dient echter wel te worden bedacht dat alleen rits-versieringen zijn onderzocht binnen het gebied uit figuur 1.15a.

71 Andersen 2015b, 189; Andersen 2002, 5; Madsen 1988, 326. 72 Andersen 2018, 59; Furholt/Müller 2011, 16; Wentink 2006, 48. 73 Richter 2002, 26-27.

74 Andersen 2018, 50, 57, 58.

Figuur 1.14: greppelsegmenten (A33), vlakgr af (A1), megalithische mo-numenten ( A2, A3, A34), palenrij (A4) en een langbed met daarin twee passage graven (B). Bron: Andersen 2015b, 130, fig. 12.3.

(30)

Het is daarom mogelijk dat andere resultaten over ruimtelijke verbanden ontstaan als gekeken wordt naar andere elementen van het aardewerk. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de magering, vorm of andere uitvoe-ringen van versiering op het aardewerk (buiten het onderzochte gebied).

Figuur 1.15a: de dichtstbijzijnde gelijktijdige nederzettingen in zwarte vierkantjes en megalithische monumenten in rode bolletjes in de omge-ving van Sarup. De lijn W-E staat voor 1 km. Bron: Andersen 2018, 33, fig. 2.

Figuur 1.16: verticale rits -versiering (1) met begrenzing van banden met andere versiering (2) afkoms tig uit een megalithisch monument in Damsbo. Bron: Andersen 2018, 57, fig. 19.

Figuur 1.15b: de spreiding van megalithische monumenten (kleine cirkels) met causewayed enclosures Voldbaek, Toftum, Bjerggård, Årupgård (grote cirkels) en mogelijke causewayed

enclosures aangegeven met een ‘?’. Bron: Madsen 1988, 327, fig.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In opdracht van het WODC heeft PI Research onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen in het aantal ondertoezichtstellingen (OTS-maatregelen) en machtigingen voor

Dat heeft te maken met een veranderende omgeving, wisseling van de externe accountant en niet te vergeten met onze eigen opvatting over de optimale invul- ling is van de rol

De aanwezigen geven allen aan erg tevreden te zijn en dat zij naast de dagopvang nog voldoende activiteiten ondernemen die zij nog kunnen en leuk vinden.. Voorbeelden van

Door middel van het 'Stappenplan aanpak examenopgave' kon je uit de tekst halen welk infuus de 2 groepen kregen, dat de derde groep een placebo moest krijgen is besproken bij de

43 2 III Wat was/waren de extra denkstap(pen)? Tijdens de uitleg 'Bloedsomloop' is behandeld waar de leverslagader, leverader, aorta en onderste holle ader lopen. De extra

Een vraag die rechtstreeks op te lossen valt met kennis en vaardigheden uit de cursus (categorie II) kan best een pittigere opgave zijn dan een vraag die niet is voorgekomen tijdens

Een vraag die rechtstreeks op te lossen valt met kennis en vaardigheden uit de cursus (categorie II) kan best een pittigere opgave zijn dan een vraag die niet is voorgekomen tijdens

Tijdens de cursus zijn in subblok 1 van het blok 'Koude Oorlog' de oorzaken voor het ontstaan van de Koude Oorlog besproken.. Om deze vraag juist te beantwoorden moest je de