• No results found

Zie jij wat ik zie? : voorspelt ouderlijke mind-mindedness de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zie jij wat ik zie? : voorspelt ouderlijke mind-mindedness de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D?"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zie jij wat ik zie?

Voorspelt ouderlijke mind-mindedness de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L. M. (Lisanne) Timmerman Begeleiding: Drs. M. A. J. (Moniek) Zeegers Tweede beoordelaar: Dr. E. J. (Ed) de Bruin Amsterdam, 25 juli 2018

(2)

2 Zie jij wat ik zie?

Voorspelt ouderlijke mind-mindedness de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D?

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L. M. (Lisanne) Timmerman Begeleiding: Drs. M. A. J. (Moniek) Zeegers Tweede beoordelaar: Dr. E. J. (Ed) de Bruin Amsterdam, 25 juli 2018

(3)

3 Do You See What I See?

Does Parental Mind-mindedness Predict the Emotion Regulation of Children With and Without AD(H)D?

Due to negative effects of medication, alternative treatments for AD(H)D are currently being explored, including treatments focused on parental behavior. Mind-mindedness is the ability of parents to interpret and express the mental states of the child in an appropriate way. The current study explored the connection between parental mind-mindedness and children’s emotion regulation with and without AD(H)D. A total of 80 families (70 fathers, 77 mothers) with a child with AD(H)D, Mage = 11.24, and 83 families (69 fathers, 81 mothers) with a child without AD(H)D, Mage = 11.36, participated. The valence of mind-mindedness (positive or negative comments) and proportion of mindedness were measured by coding mind-related speech from an interview in which fathers and mothers were asked to describe their child. Children’s emotion regulation was assessed through a self-report questionnaire. Regression analyses indicated that mind-mindedness was not a predictor of emotion regulation for children with AD(H)D while it was a predictor of emotion regulation for children without AD(H)D. These results suggest that emotion regulation problems in children with AD(H)D are more motivated by individual capacities of the child. Parents of children with AD(H)D may need an extra high degree of mind-mindedness to promote the emotion regulation of their child.

(4)

4 Zie Jij Wat Ik Zie?

Voorspelt Ouderlijke Mind-mindedness de Emotieregulatie van Kinderen Met en Zonder AD(H)D?

Wegens nadelige effecten van medicatie wordt er naar alternatieve behandelwijzen voor AD(H)D gezocht, waaronder behandelingen gericht op opvoedgedrag. Mind-mindedness is het vermogen van ouders om de mentale staten van het kind op een gepaste wijze te

interpreteren en te verwoorden. Huidige studie onderzocht de samenhang tussen mind-mindedness en emotieregulatie bij kinderen met en zonder AD(H)D. Totaal werden er 80 gezinnen (70 vaders, 77 moeders) met een kind met AD(H)D, Mleeftijd = 11.24, en 83 gezinnen (69 vaders, 81 moeders) met een kind zonder AD(H)D, Mleeftijd = 11.36, onderzocht. De lading van mindedness (positieve of negatieve opmerkingen) en de proportie van

mind-mindedness werden gemeten middels coderingen van mind-gerelateerde opmerkingen uit een interview waarbij aan vaders en moeders werd gevraagd om hun kind te beschrijven. De emotieregulatie bij kinderen werd gemeten middels een zelfrapportage vragenlijst.

Regressieanalyses wezen uit dat de mate van mind-mindedness geen voorspeller is van de emotieregulatie van kinderen met AD(H)D. Dit bleek wel het geval bij kinderen zonder AD(H)D. Deze resultaten impliceren dat emotieregulatie problemen bij kinderen met AD(H)D meer worden ingegeven door individuele capaciteiten van het kind zelf. Wellicht hebben ouders van kinderen met AD(H)D een extra hoge mate van mind-mindedness nodig om hun kind te begeleiden.

(5)

5 Inleiding

Tegenwoordig wordt steeds vaker stilgestaan bij alternatieven voor medicatie bij kinderen met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Zeker gezien het feit dat ADHD één van de meest voorkomende stoornissen in de kinderperiode is, met een prevalentie van 5,9-7,1% (Willcutt, 2012), lijkt dit ook van belang. De voornaamste redenen om

alternatieven te vinden voor medicatie blijken uit de lage therapietrouw, de korte termijn effecten en de negatieve bijwerkingen, zoals; slapeloosheid, buikpijn, smaakverlies,

hoofdpijn, angstig zijn, stress, nervositeit en nadelige effecten voor de groei (Meppelink, De Bruin, & Bögels, 2016; Sonuga-Barke et al., 2013). Voor mogelijke alternatieven kan er gekeken worden in de richting van gedrag van ouders. Opvoedgedrag blijkt namelijk van invloed te zijn op AD(H)D (Tung, Brammer, Li, & Lee, 2015). Wanneer we meer weten over de bijdrage hiervan aan het ontstaan van AD(H)D, dan kunnen er meer geïntegreerde

(multidisciplinaire) interventies ontwikkeld worden, die zich zowel op invloedrijke

biologische factoren als omgevingsfactoren richten. In huidig onderzoek wordt onderzocht of ouderlijke mind-mindedness, het vermogen van ouders om op een gepaste wijze de gedachten en gevoelens van hun kind te interpreteren en te verwoorden (Meins, 1997; Meins,

Fernyhough, Fradley, & Tuckey, 2001.; Meins et al., 2012), een voorspeller is van de emotieregulatie bij kinderen met en zonder AD(H)D.

De DSM-5 beschrijft AD(H)D als een neurobiologische ontwikkelingsstoornis met een aanhoudend patroon van de kenmerken onoplettendheid en/of

hyperactiviteit-impulsiviteit. Deze kenmerken dienen vervolgens te interfereren met het functioneren of de ontwikkeling (American Psychiatric Association, 2014). Om van ADHD te spreken dienen er ten minste zes van de negen symptomen van beide kenmerken te zijn gedurende ten minste zes maanden. Deze symptomen zijn in zo’n mate aanwezig dat ze niet passend zijn bij het ontwikkelingsniveau en een negatieve invloed hebben op sociale, schoolse- en

beroepsactiviteiten. Indien er enkel wordt voldaan aan een overwegend onoplettend beeld, wordt er gesproken van Attention Deficit Disorder (ADD). Symptomen die dan voorkomen zijn bijvoorbeeld moeite met aandacht bij taken te houden, aanwijzingen niet opvolgen of taken niet afkrijgen en moeite met het organiseren van taken. Andersom kan er ook worden gesproken van enkel een overwegend hyperactief-impulsief beeld. Symptomen die dan optreden zijn bijvoorbeeld onrustig bewegen met handen of voeten, veel en excessief praten en moeite met het wachten op de beurt (American Psychiatric Association, 2014).

(6)

6 Er bestaat nog onduidelijkheid over de precieze oorzaak van AD(H)D. Het ontstaan en het voortbestaan van AD(H)D blijkt een samenspel te zijn van verschillende biologische- en omgevingsfactoren (Thapar, Cooper, Eyre, & Langley, 2013). AD(H)D wordt voor 76% veroorzaakt door genetische overdracht (Faraone et al., 2005). Omgevingsfactoren kunnen er echter voor zorgen dat de genetische basis voor AD(H)D versterkt of verzwakt wordt. Zo kan iemand met lichte erfelijke aanleg voor AD(H)D alsnog veel symptomen ontwikkelen

wanneer er ongunstige omgevingsfactoren aanwezig zijn (Johnston & Mash, 2001). Voorbeelden hiervan zijn: psychologische tegenslag, lage sociaal economische status, psychopathologie bij moeder en familie conflicten. Jongens zijn daarbij gevoeliger voor een diagnose AD(H)D dan meisjes (Biederman, Faraone, & Monuteaux, 2002). Andere

risicofactoren die voor en na de geboorte invloed hebben op het ontstaan van AD(H)D zijn blootstelling aan lood, nicotine- en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap (Das Banjaree, Middleton, & Faraone, 2007) en een laag geboortegewicht (Mick, Biederman, Prince, Fischer, & Faraone, 2002). Daarbij kunnen ouders ook met hun gedrag invloed uitoefenen op de uiting van AD(H)D van hun kind (Tung et al., 2015). Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het temperament van het kind verband houdt met de vijandigheid van moeder. Zo blijkt dat kinderen met een impulsief/actief temperament vaker een moeder hebben die hoog scoort op vijandigheid (Harold et al., 2013). De mate van vijandigheid van moeder voorspelt vervolgens latere ADHD symptomen van het kind. Ook blijkt fysiek straffen significant samen te hangen met AD(H)D (Tung et al., 2015). De opvoedomgeving lijkt dus een belangrijke rol te kunnen spelen bij het versterken of in stand houden van AD(H)D symptomen.

AD(H)D en Emotieregulatie

Wanneer er gekeken wordt naar kindfactoren welke mogelijk bijdragen aan het ontstaan van AD(H)D symptomen (concentratieproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit), blijken regulatieproblemen hieraan bij te dragen (Martel & Nigg, 2006). Kinderen met

AD(H)D laten daarbij tekorten zien in de executieve functies (Willcutt, Doyle, Nigg, Faraone, & Pennington, 2005). Onder executieve functies worden verschillende cognitieve processen verstaan die zorgen voor doelgericht gedrag (Huizinga, Dolan & Van der Molen, 2006). Ten eerste betreffen executieve functies de denkvaardigheden waarmee doelen worden gekozen en oplossingen worden bedacht. Ten tweede betreffen executieve functies de vaardigheden waarmee gedrag wordt gestuurd of aangepast (Dawson & Gueare, in Rigter, 2016). Onder de tweede categorie valt onder ander de emotieregulatie. Carlson en Wang (2007) en Simonds, Kieras, Rueada en Rothbart (2007) geven in hun onderzoeken tevens aan dat er een link

(7)

7 bestaat tussen executieve functies en emotieregulatie. In andere woorden, kinderen die

tekorten laten zien in hun executieve functies, hebben vaker moeite met het reguleren van hun emoties.

Emotieregulatie verwijst in de literatuur naar het vermogen om bewust of onbewust een bepaalde emotie te behouden, te veranderen of te stoppen. Dit kan bewust, bijvoorbeeld door de positieve kant van iets negatiefs proberen in te zien om jezelf op te vrolijken, of onbewust, door bijvoorbeeld snel weg te kijken van iets wat niet leuk is. Beiden met het doel om de emotie te beïnvloeden (Gross, 2013; Gross, 2015). Emotieregulatie kan worden onderverdeeld in drie categorieën, te weten: adaptieve -, maladaptieve - en externe

emotieregulatie strategieën. Bij adaptieve emotieregulatie strategieën gaat het om de interne verwerking van emoties, zoals: aanvaarden, probleemoplossing en herevaluatie. Bij

maladaptieve emotieregulatie strategieën worden de emoties niet verwerkt. Strategieën die hierbij aansluiten zijn korte termijn gericht, zoals: vermijden, onderdrukken en rumineren. Bij externe emotieregulatie strategieën gaat het om de mogelijkheden om in je omgeving voor verwerking te zorgen, zoals: sociale steun, expressie en emotionele controle (Braet, 2013). Wat betreft de emotieregulatie van kinderen met AD(H)D, is bekend dat zij het moeilijker vinden om hun emoties te maskeren naar anderen toe eerder gefrustreerd zijn. Het duurt bij hen vervolgens langer om weer te herstellen (Tak, Bosch, Begeer, & Albrecht, 2014). Onderzoek van Maedgen en Carlson (2000) geeft aan dat problemen in de emotieregulatie terug te zien zijn bij het gecombineerde type (ADHD). Er bleek geen significant verband tussen problemen in de emotieregulatie en ADD (Maedgen & Carlson, 2000). Uit steeds meer andere onderzoeken blijkt dat er bij ADHD daadwerkelijk sprake is van emotieregulatie problemen, of ook wel emotional dysregulation genoemd (Barkley, 2015; Biederman et al., 2012; Bunford, Evans, & Wymbs, 2015; Retz, Stieglitz, Corbisiero, Retz-Junginger, & Rösler, 2012). Mogelijk liggen specifiek emotieregulatie problemen dan ook ten grondslag aan de symptomen van AD(H)D.

Mind-mindedness en emotieregulatie

Een eigenschap van ouders die belangrijk is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, is mind-mindedness. Het begrip mind-mindedness komt voort uit onderzoek naar de definiëring van ouderlijke sensitiviteit. Hieruit bleek dat de oorspronkelijke betekenis van sensitiviteit (Ainsworth, 1969), dat wil zeggen de mogelijkheid van een ouder om de signalen van het kind goed te herkennen en gepast op de signalen te reageren, niet nauwkeurig genoeg werd gemeten door de bestaande onderzoeksinstrumenten (Meins et al., 2001).

(8)

8 Sensitiviteit werd namelijk als overkoepelend begrip gebruikt voor een grote verscheidenheid aan ouderlijke gedragingen (zoals positiviteit, warmte, responsiviteit, vijandigheid, acceptatie; Meins et al., 2001). Mind-mindedness richt zich specifiek op de aandacht van ouders voor de mentale staten van het kind en is daarmee een verfijning van het construct sensitiviteit. Mind-mindedness verwijst naar het vermogen van opvoeders om de mentale staten (gedachten en gevoelens) van het kind op een gepaste manier te interpreteren en te verwoorden (Meins, 1997; Meins et al., 2001; Meins et al., 2012). De interactie tussen opvoeder en kind staat centraal, waarbij het kind als een individu met een eigen mind (mentale wereld) wordt behandeld in plaats van als persoon waarbij enkel de behoeften moeten worden bevredigd (Meins, 1997).

Mind-mindedness kan worden gemeten door middel van observaties van ouder-kind interacties en door middel van een mind-mindedness interview. De keuze voor het instrument is afhankelijk van de leeftijd van het kind (Zeegers & Colonnesi, 2016). Bij kinderen in het eerste levensjaar wordt er voor de observatie gekozen. Bij de observatie wordt een vrij spel moment gefilmd, waarna het getranscribeerd en gecodeerd wordt. Bij oudere kinderen wordt gekozen voor het interview. Bij het interview geven ouders aan de hand van een open vraag een beschrijving van hun kind. Vervolgens worden deze beschrijvingen getranscribeerd en wordt elke opmerking gecategoriseerd. De beschrijvingen kunnen zowel mind-gerelateerd als niet mind-gerelateerd zijn. Mind-gerelateerde opmerkingen gaan over de mentale staten, wensen/voorkeuren en emoties van het kind. Niet mind-gerelateerde opmerkingen gaan over het gedrag van het kind, fysieke beschrijvingen en algemene beschrijvingen. Daarnaast kunnen opmerkingen als positief, neutraal en negatief worden gecodeerd (Zeegers & Colonnesi, 2016). Een voorbeeld van een positief mind-gerelateerde opmerking is: ‘hij is intelligent’, een neutraal mind-gerelateerde opmerking: ‘hij gaat snel de discussie aan’ en een negatief mind-gerelateerde opmerking: ‘hij heeft moeite met concentreren’.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de mate van mind-mindedness een

belangrijke factor is voor de emotieregulatie van kinderen. Zo veronderstelt onderzoek dat het verwoorden van gedachten en gevoelens van het kind ervoor zorgt dat kinderen beter in staat zijn om hun emoties te categoriseren. Door het categoriseren van emoties leren kinderen het vervolgens te waarderen, waarna ze het geleerde weer kunnen toepassen in vervolgsituaties (Lindquist, MacCormack, & Shablack, 2015). Uit onderzoek naar de invloed van mind-mindedness van ouders op de emotieregulatie hun baby, blijkt dat de mate van de emotieregulatie van een baby positief beïnvloed kan worden door de mate van mind-mindedness van de ouder (Zeegers, De Vente, Nikolic, Majdandzic, Bögels, & Colonnesi,

(9)

9 2018). Uit ander onderzoek blijkt dat de mate van mind-mindedness van een opvoeder een positieve invloed heeft op executieve functies van het kind op latere leeftijd en daardoor beter in staat is zichzelf te reguleren (Bernier, Carlson, & Whipple, 2010). Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de directe link tussen mind-mindedness en emotie-regulatie bij oudere kinderen.

Een andere mogelijkheid is dat mind-mindedness relateert aan emotieregulatie via de kind-ouder gehechtheidsrelatie. Dat wil zeggen, mind-mindedness is een voorspeller van een veilige kind-ouder hechting, en een veilige gehechtheid is weer de basis van gezonde stress- en emotieregulatie (Fonagy & Target, 2002; Meins et al., 2001; Zeegers, Colonnesi, Stams, & Meins, 2017). Kortom, de bovengenoemde onderzoeken over mind-mindedness bieden reden om verder te onderzoeken of mind-mindedness een voorspeller van emotieregulatie is op latere leeftijd.

Aan de andere kant, beïnvloedt het kind mogelijk ook de mate van mind-mindedness van de ouder. Kinderen met gedragsproblemen kunnen de mate van mind-mindedness van ouders verminderen (Fishburn et al., 2017). Wanneer ouders meer probleemgedragingen ervaren, zijn zij minder in staat de mentale staat van hun kind te interpreteren. Mind-mindedness blijkt hiermee een relationeel concept te zijn (Fishburn et al., 2017; Meins, Fernyhough, & Harris-Waller, 2014). Naast een voorspeller van emotieregulatie blijkt mind-mindedness namelijk ook een voorspeller te zijn van internaliserende en externaliserende probleemgedragingen van het kind (Meins, Centifanti, Fernyhough, & Fishburn, 2013). Een hogere mate van mind-mindedness van moeder in het eerste jaar voorspelt minder

gedragsproblematiek bij het kind op latere leeftijd. Dit blijkt het geval wanneer er sprake is van een lage sociaal economische status (SES) van het gezin (Meins et al., 2013). Gezien het relationele concept mind-mindedness, zouden emotieregulatie problemen bij het kind een voorspeller kunnen zijn van de mate van de ouderlijke mind-mindedness en andersom zou ouderlijke mind-mindedness een voorspeller kunnen zijn van emotieregulatie problemen bij kinderen met en zonder AD(H)D.

Huidig onderzoek: ouderlijke mind-mindedness en emotieregulatie bij kinderen met en zonder AD(H)D

Bovenstaande literatuur laat zien dat de mate van ouderlijke mind-mindedness een voorspeller kan zijn van AD(H)D symptomen van hun kind en dan specifiek de

emotieregulatie problemen. Andersom zou het ook mogelijk kunnen zijn dat emotieregulatie problemen een voorspeller zijn van de mate van mind-mindedness van de ouder. Inzicht in dit

(10)

10 verband is belangrijk voor de praktijk. Wanneer blijkt dat mind-mindedness een rol speelt bij de emotieregulatie van kinderen met AD(H)D, dan zou ondersteuning in het vergroten van mind-mindedness bij de ouder als pijler gebruikt kunnen worden in de behandeling. Op deze wijze kan mind-mindedness van de opvoeder wellicht als protectieve factor dienen bij kinderen met AD(H)D. Voordat deze conclusie getrokken kan worden, is echter nog meer wetenschappelijk onderzoek nodig. Eerder is er nog geen onderzoek gedaan naar de

samenhang van mind-mindedness met de emotieregulatie op latere leeftijd bij kinderen met en zonder AD(H)D. Dit onderzoek zal hieraan bijdragen door er achter te komen of ouderlijke mind-mindedness een voorspeller is van de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D.

Gezien de besproken wisselwerking tussen gedragsproblemen en mind-mindedness, wordt verwacht dat ouders van kinderen met AD(H)D minder mind-minded zijn. Daarbij wordt verwacht dat de mind-mindedness bij ouders van kinderen met AD(H)D meer negatief is in vergelijking met ouders van kinderen zonder AD(H)D. Dit omdat kinderen met AD(H)D een aanhoudend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit laten zien welke interfereren met het functioneren (American Psychiatric Association, 2014). Naar verwachting zal dit resulteren in het gegeven dat ouders van kinderen met AD(H)D minder mind-minded zijn, wat vervolgens de verminderde emotieregulatie van het kind met AD(H)D voorspelt. Van ouders van kinderen zonder AD(H)D wordt daarentegen verwacht dat zij meer mind-minded zijn, wat vervolgens een betere emotieregulatie van het kind zonder AD(H)D voorspelt. In dit onderzoek zal tevens worden gekeken of de bovenstaande (mogelijke) relatie afhankelijk is van het geslacht van de ouder. Uit eerder onderzoek is gebleken dat vaders en moeders niet verschillen in de proportie van mind gerelateerde opmerkingen (Arnott & Meins, 2007; Barreto, Pasco Fearon, Osório, Meins, & Martins, 2016). Zowel vader als moeder blijken beiden met hun mate van mind-mindedness de emotieregulatie van hun baby te beïnvloeden (Zeegers et al., 2018). Een andere studie vond dat de mate van mind-mindedness van vader en moeder een even grote voorspeller van gehechtheid op één jarige leeftijd was (Lundy, 2003). Verwacht wordt dat er dan ook geen verschillen zijn tussen vaders en moeders in de mate van mind-mindedness in de relatie met emotieregulatie.

Methode Participanten

Het onderzoek vond plaats tussen twee onafhankelijke groepen; gezinnen met een kind met AD(H)D tussen de 8 en 18 jaar (hierna genoemd: de AD(H)D groep) en gezinnen zonder

(11)

11 een kind met AD(H)D tussen de 8 en 18 jaar (hierna genoemd: de controle groep).

De AD(H)D groep bestond uit 80 gezinnen, waarvan 70 vaders, 77 moeders en 80kinderen 53,8% jongen, Mleeftijd = 11.24, SD = 2.24, met een diagnose AD(H)D. De meeste ouders van deze groep (55,4%) waren hoogopgeleid, zij hadden een HBO of universitaire opleiding afgerond. De participanten waren voornamelijk woonachtig in Amsterdam. De participanten uit de AD(H)D groep zijn tijdens eerder onderzoek verzameld. Hierbij werd tijdens een vrijwillige aanmelding voor een behandeling van AD(H)D aan 122 gezinnen met een kind tussen de 8 en 18 jaar gevraagd om mee te doen aan het onderzoek. De kinderen hadden allen een diagnose AD(H)D en nog niet eerder een behandeling voor AD(H)D (medicatie of gedragsbehandeling) ondergaan op het moment dat de vragenlijsten werden ingevuld (zie Meppelink et al., 2016). De controlegroep bestaat uit 83 gezinnen, waarvan 69 vaders, 81 moeders en 83kinderen ,51.8% jongen, Mleeftijd = 11.36, SD = 2.38, zonder AD(H)D of autisme. De meeste ouders (66,7%) waren hoogopgeleid, zij hadden een HBO of universitaire opleiding afgerond. De woonplaats van de participanten uit de controlegroep was divers, gezinnen kwamen voornamelijk uit de randstad. De participanten uit de controlegroep zijn op een later tijdstip (2018) verzameld door masterstudenten van de Universiteit van Amsterdam. Na het invullen van alle vragenlijsten ontvingen deelnemende gezinnen een tegoedbon van bol.com ter waarde van tien euro. Om deel te kunnen nemen aan het onderzoek (de controlegroep) werden de volgende inclusiecriteria gehanteerd: (1) leeftijd van het kind is tussen de 8 en 18 op het moment van het invullen van de vragenlijst; (2) het kind mag géén diagnose AD(H)D of autisme hebben of in het verleden hebben gehad; (3) er kan maar één kind per gezin meedoen; (4) de ouders van het kind moeten de biologische ouders zijn. Voorafgaand aan het onderzoek vulden ouders een digitaal toestemmingsformulier in.

Matching van de groepen en missende waarden

Oorspronkelijk zijn er 122 gezinnen verzameld voor de AD(H)D groep en 94 gezinnen voor de controlegroep. Om de twee groepen te kunnen vergelijken zijn de gezinnen die

verzameld zijn gematcht op basis van geslacht van het kind, leeftijd van het kind en sociaaleconomische status van het gezin. De twee groepen hebben in dit onderzoek een gelijke verdeling wat betreft deze categorieën. Tevens zijn er drie lesbische koppels uit de AD(H)D groep gehaald om de twee geslachten van de ouderparen gelijk te houden, namelijk man en vrouw. Van de 80 deelnemende gezinnen binnen de AD(H)D groep waren er voor mind-mindedness 77 moeders en 70 vaders beschikbaar. De deelnemers van de AD(H)D groep kregen een behandeling (mindful parenting training). Soms deed hier maar één ouder

(12)

12 aan mee, waardoor er een lager aantal moeders en vaders is dan het totaal aantal gezinnen. Een andere reden voor de lagere uitkomst van vader en moeder is het niet op tijd ingevuld hebben van de vragenlijsten door vader of moeder. Voor de analyse van emotieregulatie zijn de resultaten van 78 (van de 80) kinderen beschikbaar. Reden voor de lagere uitkomst is het niet op tijd ingevuld hebben van de vragenlijst door de kinderen. Van de 83 deelnemende gezinnen binnen de controlegroep waren er voor mind-mindedness 81 moeders en 69 vaders beschikbaar. Voor de analyse van emotieregulatie waren de resultaten van 72 (van de 83) kinderen beschikbaar. De reden voor de missende waarden is het niet op tijd ingevuld hebben van de vragenlijst door de ouders en kinderen. Het is onbekend waarom ouders en kinderen de vragenlijsten niet op tijd hebben ingevuld.

Procedure

Huidig onderzoek betreft een kwantitatief, cross-sectioneel onderzoek. Per gezinslid duurde het invullen van de vragenlijsten ongeveer een half uur. Ouders vulden opeenvolgend het mind-mindedness interview (Meins & Fernyhough, 2015), de Vragenlijst voor

Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK; Oosterlaan, Scheres, Antrop, Roeyers, & Sergeant, 2000), de parenting scale (PS; Arnold, O’Leary, Wolff, & Acker, 1993), de Interpersonal Mindfulness in Parenting scale (IM-P; De Bruin et al., 2012) en de Zelfrapportage

Vragenlijst voor Aandachtsproblemen en Hyperactiviteit (ZVAH; Kooij & Buitelaar, 1997) in. Voorafgaand aan de vragenlijsten van de kinderen werd aan hen de vraag gesteld of ze hun vader en moeder zo volledig mogelijk konden beschrijven. Vervolgens vulden kinderen een vragenlijst over emotieregulatie in (Fragebogen zur Erhebung der Emotionsregulation bei Kindern und Jugendlichen; FEEL-KJ; Braet, Cracco, & Theuwis, 2013) in. In huidig onderzoek werden enkel de instrumenten voor het meten van mind-mindedness en emotieregulatie meegenomen.

Wat betreft de data van de AD(H)D groep, werd de data van de voormeting van het onderzoek van Meppelink en collega’s (2016) gebruikt. Werving van de controlegroep vond via verschillende kanalen plaats. Namelijk via mondelinge verspreiding, nieuwsbrieven van basisscholen, Facebook, Linkedin, flyers in brievenbussen en plaatselijke werving bij bezoekers van NEMO Amsterdam. Vervolgens meldden de participanten zich via de website van het onderzoek aan. Waarna ze, na een selectie op basis van hun gegevens, de

vragenlijsten kregen toegestuurd. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van

(13)

13 Instrumenten

Emotieregulatie. De emotieregulatie van het kind werd gemeten door middel van de FEEL-KJ. De FEEL-KJ is bedoeld voor kinderen tussen de 8 en 18 jaar. Het bevat 90 vragen met een 5-puntsschaal over de emoties verdriet, boosheid en angst (1=bijna nooit, 5=bijna altijd). Per emotie worden er 30 vragen gesteld over hoe zij omgaan met de emotie; wat ze doen of denken wanneer ze zich droevig, boos of bang voelen (bijvoorbeeld: wanneer ik bang ben, probeer ik dat wat me bang maakt te veranderen). De vragenlijst geeft scores voor 15 emotieregulatie strategieën, welke worden onderverdeeld in drie categorieën: adaptieve strategieën, maladaptieve strategieën en externe regulatiestrategieën. Daarnaast wordt er een totaalscore en een score op iedere emotie afzonderlijk (verdriet, boosheid en angst) verkregen (Braet et al., 2013). In de huidige studie zijn de drie afzonderlijke categorieën gebruikt in de analyses. De interne consistentie, de criteriumvaliditeit en externe validiteit zijn als goed beoordeeld (Cracco, Van Durme, & Braet, 2015). De interne consistentie van de FEEL-KJ bij huidig onderzoek bleken tevens goed voor zowel de controlegroep als de AD(H)D groep, respectievelijk: adaptieve emotieregulatie: α = .92, α = .95, maladaptieve emotieregulatie: α = 0.86, α = .79, externe emotieregulatie: α = .92, α = .89 (Field, 2009).

Mind-mindedness. Mind-mindedness werd gemeten door middel van het online mind-mindedness interview (Meins & Fernyhough, 2015). Hierin werd er één enkele vraag aan ouders gesteld, namelijk de vraag om hun kind in minimaal tien zinnen zo volledig mogelijk te beschrijven. Vervolgens werden de opmerkingen van ouders gecodeerd door drie getrainde masterstudenten door middel van de Nederlandse handleiding voor de codering van het Mind-mindedness Interview (Zeegers & Colonnesi, 2016). De transcripten werden

gecodeerd voor de categorieën: mentaal, wensen/interesses, emoties gedrag, fysiek en algemene opmerkingen. Verder werd de emotionele lading van elke opmerking gecodeerd: positief, neutraal of negatief. De categorieën mentaal, wensen/interesses en emoties geven samen een score voor het aantal gerelateerde opmerkingen. Door het aantal mind-gerelateerde opmerkingen te delen door het totaal aantal opmerkingen, werd de mate van mind-mindedness van de ouder berekend. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB) van de drie masterstudenten is voor het aantal mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .91), het aantal positief mind-gerelateerde opmerkingen, ICC = .91, en het aantal neutraal mind-gerelateerde opmerkingen, ICC = .87, zeer goed. Voor het aantal negatief mind-gerelateerde opmerkingen wordt de IBB als goed beschouwd , ICC =.74, (De Vocht, 2016). Voor huidig onderzoek zijn de neutraal mind-gerelateerde opmerkingen buiten beschouwing gelaten, omdat enkel de

(14)

14 groepsverschillen tussen positief gerelateerde opmerkingen en negatief

mind-gerelateerde opmerkingen als relevant werden beschouwd.

Data analyse

Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is er gebruik gemaakt van het software programma IBM SPSS versie 24 (Field, 2009). De data van huidig onderzoek bleek normaal verdeeld te zijn. Een onafhankelijke t-toets is gebruikt om te toetsen of de

emotieregulatie van kinderen met AD(H)D verschilt van kinderen zonder AD(H)D. Tevens is er een onafhankelijke t-toets gebruikt om te toetsen of ouders van kinderen met AD(H)D verschilden van ouders met een kind zonder AD(H)D in hun mate van mind-mindedness. Met behulp van meerdere multipele regressieanalyses is er nagegaan of de mate van

mind-mindedness van vaders en van moeders de emotieregulatie van het kind voorspelt. Tevens is gekeken of de lading van mind-mindedness hier invloed op heeft. Omdat dit onderzoek een cross-sectioneel onderzoek is en er geen uitspraken gedaan kunnen worden over causaliteit, wordt er in termen van voorspellende variabelen en uitkomst variabelen gesproken. Hierbij was de emotieregulatie strategie van het kind de uitkomst variabele, en waren de proportie (positieve, negatieve) mind-gerelateerde opmerkingen van vader en de proportie (positieve, negatieve) mind-gerelateerde opmerkingen van moeder de twee voorspellende variabelen (Field, 2009).

Resultaten Beschrijvende statistieken

De data van 80 kinderen met AD(H)D, Mleeftijd = 11.24, SD = 2.24, en 83 kinderen zonder ADHD, Mleeftijd =11.36 SD = 2.38, werden geanalyseerd. In Tabel 1 zijn de verdelingen van de leeftijd en het geslacht van de kinderen te vinden. De data van 147 ouders vormden de AD(H)D groep. Deze groep bestond uit 70 vaders en 77 moeders. De controle groep werd gevormd door 150 ouders, waarvan 69 vaders en 81 moeders. Tabel 2 geeft de beschrijvende statistieken van de proporties mind-mindedness weer. Voor het analyseren van de FEEL-KJ werd de data van 78 kinderen met AD(H)D geanalyseerd en van 72 kinderen zonder AD(H)D. In Tabel 3 zijn de beschrijvende statistieken van de FEEL-KJ opgenomen.

(15)

15 Tabel 1

Beschrijvende statistiek verdeling kinderen AD(H)D groep Controlegroep

n = 80 n = 83

M SD M SD

Geslacht j:m 43:37 - 43:40 - Leeftijd 11.2 2.2 11.4 2.4 Noot. j:m = jongens : meisjes

Tabel 2

Beschrijvende statistiek proporties mind-mindedness

AD(H)D groep Controlegroep

Totaal Vader Moeder Totaal Vader Moeder

n = 147 n = 70 n = 77 n = 150 n = 69 n = 81

M SD M SD M SD M SD M SD M SD

MM .40 .13 .38 .13 .41 .13 .39 .13 .38 .12 .40 .14

MM positief .27 .22 .27 .25 .27 .19 .39 .22 .40 .21 .39 .23 MM negatief .40 .26 .38 .29 .40 .23 .20 .19 .20 .18 .21 .19 Noot. MM = proportie Mind-mindedness

Tabel 3

Beschrijvende statistiek FEEL-KJ

AD(H)D groep Controlegroep

n = 78 n = 72 M SD M SD FEEL-KJ adaptief 2.97 .73 3.37 .60 FEEL-KJ maladaptief 2.54 .51 2.51 .59 FEEL-KJ extern 3.19 .78 2.97 .83 Voorbereidende analyses

Ter voorbereiding op de regressieanalyses is gekeken of er werd voldaan aan de voorwaarden voor regressieanalyses (Field, 2009). Bij zowel de FEEL-KJ subschalen als de proporties van mind-mindedness (totaal, positief en negatief) werd aan alle voorwaarden voldaan. Zo hebben alle variabelen hebben een interval/ratio schaal, is er sprake van lineariteit, is er geen sprake van multicollineariteit, zijn alle uitkomsten van de uitkomst variabele onafhankelijk en zijn de residuen evenwichtig gespreid.

(16)

16 Tevens is er gecontroleerd voor de normale verdeling en voor extreme waarden (Field, 2009). Enkel bij de AD(H)D groep werd een extreme waarde, z > 3.29, gevonden voor positief mind-gerelateerde opmerkingen. Deze waarde is aangepast naar de dichtstbijzijnde aansluitende waarde (Tabachnick & Fidell, 2013).

In Tabel 4 zijn de correlaties tussen de proportie mind-mindedness en de drie

emotieregulatie strategieën terug te vinden. Bij de AD(H)D groep bleken er geen significante correlaties tussen de mate van mind-mindedness van zowel vader als moeder en de drie verschillende emotieregulatie strategieën. Wel bleken vader en moeder in de mate van mind-mindedness significant positief te correleren, r(67) = .51, p < .001. Bij de controlegroep bleken er significante positieve correlaties tussen de mate van mind-mindedness van moeder en de drie emotieregulatie strategieën, adaptief: r(70) = .33, p = .005, maladaptief:

r(70) = .30, p = .012, extern: r(70) = .24, p = .045. Tevens bleken de positieve correlaties tussen de mate van mind-mindedness van vader en twee emotieregulatie strategieën significant, adaptief: r(67) = .26, p = .031 en extern: r(67) = .25, p = .046.

Tabel 1

Correlaties proportie mind-mindedness en de emotieregulatie strategieën

Noot. MM= proportie mind-mindedness, *p ≤ .05 (2-zijdig), **p ≤ .01 (2-zijdig)

In Tabel 5 zijn de correlaties positieve mind-mindedness en de emotieregulatie strategieën terug te vinden. Wanneer er gekeken werd naar de proportie van de mate van positieve mind-mindedness, ook wel de proportie positief mind-gerelateerde opmerkingen, bleken er in de AD(H)D groep significante positieve correlaties tussen de vader en moeder, r(66) = .28, p = .021. Er bleken geen significante correlaties tussen de positief

mind-gerelateerde opmerkingen van zowel moeder als vader en de drie schalen van emotieregulatie strategieën in deze groep. In de controlegroep werden wel significante verschillen gevonden. Zo bleek de proportie van positief mind-gerelateerde opmerkingen van moeder negatief met

AD(H)D groep Controlegroep

MM vader MM moeder MM vader MM moeder

r p r p r p r p MM vader 1 - .51 .000** 1 - .21 .082 MM moeder .51 .000** 1 - .21 .082 1 - FEEL-KJ adaptief -.16 .189 -.20 .089 .26 .031* .33 .005** FEEL-KJ maladaptief -.01 .955 -.16 .158 -.04 .761 .30 .012* FEEL-KJ extern .13 .295 -.01 .914 .25 .046* .24 .045*

(17)

17 de maladaptieve emotieregulatie strategie significant te correleren, r(70) = -.28, p = .019. De proportie positief mind-gerelateerde opmerkingen tussen vader en moeder bleek significant positief te correleren in deze groep, r(67) = .32, p = .009.

Tabel 5

Correlaties positieve mind-mindedness en de emotieregulatie strategieën

Noot. MM pos= proportie positieve mind-mindedness, *p ≤ .05 (2-zijdig), **p ≤ .01 (2-zijdig) In Tabel 6 zijn de correlaties negatieve mind-mindedness en de emotieregulatie strategieën opgenomen. Hieruit is gebleken dat vaders en moeders in de AD(H)D groep significant positief met elkaar correleren wat betreft de proportie negatief mind-gerelateerde opmerkingen, r(66) = .32, p = .010. Verder zijn er geen significante verschillen gevonden binnen deze groep wanneer er gekeken werd naar de correlatie tussen de proportie negatief mind-gerelateerde opmerkingen en de drie emotieregulatie strategieën. Bij de controle groep is er een positieve correlatie gevonden tussen vader en moeder betreffende de proportie negatief mind-gerelateerde opmerkingen, r(67) = .24, p = .049. Verder bleek de proportie negatief mind-gerelateerde opmerkingen van moeder negatief te correleren met de adaptieve- en maladaptieve emotieregulatie strategie van het kind, adaptief: r(70) = -.32, p = .007, maladaptief: r(70) = .26, p = .031.

AD(H)D groep Controlegroep

MM pos vader MM pos moeder MM pos vader MM pos moeder

r p r p r p r p MM pos vader 1 - .28 .021* 1 - .32 .009** MM pos moeder .28 .021* 1 - .32 .009** 1 - FEEL-KJ adaptief -.22 .067 .03 .817 .13 .301 .02 .872 FEEL-KJ maladaptief -.04 .748 .18 .125 .05 .674 -.28 .019* FEEL-KJ extern -.07 .582 .21 .070 .06 .658 .16 .193

(18)

18 Tabel 6

Correlaties negatieve mind-mindedness en de emotieregulatie strategieën

Noot. MM neg= proportie negatieve mind-mindedness, *p ≤ .05 (2-zijdig), **p ≤ .01 (2-zijdig) Emotieregulatie capaciteit

Met behulp van een onafhankelijke t-toets is er nagegaan of de emotieregulatie

capaciteit verschillend is bij kinderen met en zonder AD(H)D. Hieruit is naar voren gekomen dat de controle groep, M = 3.37, SD = .60, significant hoger scoort op de adaptieve

emotieregulatie strategie dan de AD(H)D groep, M = 2.97, SD = .73; t(148) = 3.64,

p < .001. Op zowel de maladaptieve- als de externe emotieregulatie strategie bleken er geen significante verschillen tussen beide groepen.

Mind-mindedness

Met behulp van een onafhankelijke t-toets is er nagegaan of de mate van mind-mindedness verschillend is bij ouders van kinderen met AD(H)D en ouders van kinderen zonder AD(H)D. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen significante verschillen zijn tussen de mate van mind-mindedness bij de AD(H)D groep, M = .40, SD = .13, en de controle groep, M = .40, SD = .13. Wanneer er specifiek naar het geslacht van ouders werd gekeken bleek tevens dat er geen verschillen waren in de mate van mind-mindedness tussen de

groepen. Vaders van kinderen met AD(H)D, M = .38, SD = .13, verschilden niet significant in de mate van mind-mindedness van vaders van kinderen zonder AD(H)D, M = .38, SD = .12. Moeders van kinderen met AD(H)D, M = .41, SD = .13, verschilden niet significant in de mate van mind-mindedness van moeders van kinderen zonder AD(H)D, M = .40, SD = .14. Tevens bleken er binnen de AD(H)D groep, vader: M = .38, SD =0.13, moeder: M = .41, SD = .13, en de controlegroep, vader: M = .38, SD = .11, moeder: M = .40, SD = .14, geen

significante verschillen tussen vader en moeder in de mate van mind-mindedness. AD(H)D groep Controlegroep

MM neg vader MM neg moeder MM neg vader MM neg moeder

r p r p r p r p MM neg vader 1 - .32 .010** 1 - .24 .049* MM neg moeder .32 .010** 1 - .24 .05* 1 - FEEL-KJ adaptief .19 .120 .02 .870 -.17 .170 -.32 .007** FEEL-KJ maladaptief .08 .524 -.01 .904 -.08 .548 .26 .031* FEEL-KJ extern .14 .238 -.18 .119 .07 .557 .03 .819

(19)

19 Lading mind-mindedness

Met behulp van een onafhankelijke t-toets is er nagegaan of de lading (positief of negatief) van de mind-gerelateerde opmerkingen verschillend is bij ouders van kinderen met AD(H)D en ouders van kinderen zonder AD(H)D. Hieruit is gebleken dat de lading van mind-gerelateerde opmerkingen van ouders van de AD(H)D groep significant verschilt van de mate van mind-mindedness van ouders van de controlegroep. Hierbij maakten ouders van kinderen met AD(H)D, M = .40, SD = .26, significant meer negatief mind-gerelateerde opmerkingen dan ouders van kinderen zonder AD(H)D, M = .20, SD = .19; t(265,67) = -7,21, p < .001. Ouders van kinderen zonder AD(H)D, M = .39, SD = .22, maakten op hun beurt weer significant meer positief mind-gerelateerde opmerkingen dan ouders van kinderen met AD(H)D, M = .27, SD = .22; t(295) = 4.78, p < .001.

Dezelfde verschillen werden gevonden wanneer er gecontroleerd werd op het geslacht van de ouder. Vaders van kinderen met AD(H)D maakten significant meer negatief mind-gerelateerde opmerkingen, M = .38, SD = .29, in vergelijking met vaders van kinderen zonder AD(H)D, M = .20, SD = .18; t(115.64) = -4.43, p < .001. Vaders van kinderen zonder

AD(H)D maakten op hun beurt weer significant meer positief mind-gerelateerde

opmerkingen, M = .40, SD = .21, dan vaders van kinderen met AD(H)D, M = .27, SD = .25; t(137) = 4.1, p = .001. Moeders van kinderen met AD(H)D maakten significant meer negatief mind-gerelateerde opmerkingen, M = .40, SD = .23, in vergelijking met moeders van kinderen zonder AD(H)D, M = .21, SD = .19; t(156) = -5.85, p < .001. Moeders van kinderen zonder AD(H)D maakten op hun beurt weer significant meer positief mind-gerelateerde

opmerkingen, M = .39, SD = .23, dan moeders van kinderen met AD(H)D, M = .27, SD = .19; t(156) = 3.48, p = .001. Binnen de AD(H)D groep en de controlegroep bleken er geen

significante verschillen tussen vader en moeder in de ladingen van mind-mindedness.

Mind-mindedness en emotieregulatie

In Tabel 7 zijn de resultaten van de multipele regressieanalyse betreffende de

proportie mind-gerelateerde opmerkingen en de emotieregulatie opgenomen. De uitkomsten van de regressieanalyses lieten zien dat de mate van mind-gerelateerde opmerkingen een significante voorspeller was van de adaptieve emotieregulatie strategie van het kind in de controle groep, F(2, 62) = 7.34, p = .001, R2 = .19. Deze samenhang werd niet gevonden in de AD(H)D groep. Wanneer er gecontroleerd werd voor het geslacht van de ouder, bleek dat enkel bij moeders in de controlegroep significantie. Wanneer moeders meer mind-minded waren, scoorden kinderen zonder AD(H)D hoger op de adaptieve emotieregulatie strategie,

(20)

20 B = 1.57, p = .004. De mate van mind-mindedness bleek tevens een significante voorspeller van de maladaptieve emotieregulatie strategie van het kind in de controle groep, F(2, 62) = 3.76, p = .029, R2 = .08. Deze samenhang werd niet gevonden in de AD(H)D groep. Wanneer er gecontroleerd werd voor het geslacht van de ouder, bleek enkel bij moeders uit de

controlegroep significantie. Wanneer moeders meer mind-minded waren, scoorden kinderen zonder AD(H)D hoger op de maladaptieve emotieregulatie strategie,

B = 1.42, p = .008. Wat betreft de externe emotieregulatie strategie van het kind, is gebleken dat de mate van mind-mindedness een significante voorspeller is van de externe

emotieregulatie strategie van het kind in de controle groep, F(2, 62) = 3.80, p = .028, R2 = .11. Deze samenhang werd niet gevonden in de AD(H)D groep. Wanneer er

gecontroleerd werd voor het geslacht van de ouder, bleken zowel vader als moeder geen significantie te laten zien.

Tabel 7

Multipele regressieanalyse: mind-mindedness en de emotieregulatie strategieën

Noot. MM = proportie Mind-mindedness, *p ≤ .05 (2-zijdig), **p ≤ .01 (2-zijdig) Positieve mind-gerelateerde opmerkingen en emotieregulatie

In Tabel 8 zijn de resultaten van de multipele regressieanalyse betreffende de positieve mind-gerelateerde opmerkingen en de emotieregulatie opgenomen. De uitkomsten van de regressieanalyses lieten zien dat positieve mind-gerelateerde opmerkingen niet significant samenhingen met de adaptieve emotieregulatie strategie van het kind in zowel de AD(H)D groep als in de controle groep. Ook wanneer er gecontroleerd werd voor het geslacht van de

AD(H)D groep Controlegroep

R2 F B β p R2 F B β p FEEL-KJ adaptief .05 1.57 - - .215 .19 7.34 - - .001** MM moeder - - -0.99 -.19 .197 - - 1.57 .35 .004** MM vader - - -0.30 -.05 .712 - - 1.14 .22 .068 FEEL-KJ maladaptief .04 1.41 - - .251 .11 3.76 - - .029* MM moeder - - -0.89 -.24 .100 - - 1.42 .33 .008** MM vader - - 0.37 .10 .508 - - -0.46 -.09 .452 FEEL-KJ extern .03 1.05 - - .357 .11 3.80 - - .028* MM moeder - - -0.88 -.17 .257 - - 1.36 .23 .069 MM vader - - 1.09 .19 .183 - - 1.47 .21 .094

(21)

21 ouder in beide groepen, bleek er geen significantie. Positieve mind-gerelateerde opmerkingen bleken wel een significante voorspeller te zijn van de maladaptieve emotieregulatie strategie van het kind in de controlegroep, F(2,62) = 3.49, p = 0.037, R2 = 0.072, maar niet van het kind in de AD(H)D groep. Wanneer er naar het geslacht van de ouder werd gekeken, bleek dat bij een toename van positieve mind-gerelateerde opmerkingen van moeder de

maladaptieve emotieregulatie strategie van het kind met AD(H)D toenam, B = 0.76, p = 0.047. Bij de controlegroep was dit andersom. Bij een toename van positieve

mind-gerelateerde opmerkingen van moeder, nam de maladaptieve emotieregulatie strategie van het kind zonder AD(H)D af, B = -0.845, p = 0.011. Positieve mind-gerelateerde opmerkingen bleken niet significant samen te hangen met de externe emotieregulatie strategie van het kind in zowel de AD(H)D groep als de controle groep. Ook wanneer er gecontroleerd werd voor het geslacht van de ouder in beide groepen, bleek er geen significantie.

Tabel 8

Multipele regressieanalyse:

positieve mind-gerelateerde opmerkingen en emotieregulatie strategieën

Noot. MM pos = proportie positieve mind-gerelateerde opmerkingen, *p ≤ .05 (2-zijdig) Negatieve mind-gerelateerde opmerkingen en emotieregulatie

In Tabel 9 zijn de resultaten van de multipele regressieanalyse betreffende de

negatieve mind-gerelateerde opmerkingen en de emotieregulatie opgenomen. De uitkomsten van de regressieanalyses lieten zien dat de mate van negatieve mind-gerelateerde

opmerkingen een significante voorspeller was van de adaptieve emotieregulatie strategie van AD(H)D groep Controlegroep

R2 F B β p R2 F B β p FEEL-KJ adaptief .06 1.83 - - .169 .01 0.23 - - .792 MM pos moeder - - -0.08 -.02 .879 - - -0.01 -.00 .976 MM pos vader - - -0.66 -.23 .079 - - 0.27 .09 .513 FEEL-KJ maladaptief .06 2.05 - - .137 .10 3.49 - - .037* MM pos moeder - - 0.76 .26 .047* - - -0.85 -.33 .011* MM pos vader - - -0.18 -.86 .504 - - 0.44 .15 .237 FEEL-KJ extern .05 1.54 - - .222 .04 1.20 - - .309 MM pos moeder - - 0.92 .22 .094 - - 0.70 .20 .142 MM pos vader - - -0.34 -0.12 .372 - - -0.04 -.10 .941

(22)

22 het kind in de controle groep, F(2, 62) = 4.11, p = .021, R2 = .12. Deze samenhang werd niet gevonden in de AD(H)D groep. Enkel in de controlegroep werd voor moeder significantie gevonden. Wanneer moeders van kinderen zonder AD(H)D veel negatieve mind-gerelateerde opmerkingen maakten, lieten deze kinderen een minder adaptieve emotieregulatie strategie zien, B = -0.91, p = .018. Negatieve mind-gerelateerde opmerkingen bleken geen voorspeller te zijn van de maladaptieve emotieregulatie strategie van het kind in zowel de AD(H)D groep als in de controle groep. Wanneer er echter gecontroleerd werd voor het geslacht, bleek bij moeders uit de controlegroep significantie. Wanneer moeders veel negatief mind-gerelateerde opmerkingen maakten, scoorden kinderen zonder AD(H)D hoger op de maladaptieve

emotieregulatie strategie, B = 0.84, p = 0.023. Wat betreft de externe emotieregulatie strategie is gebleken dat de mate van negatieve mind-gerelateerde opmerkingen geen voorspeller is van de externe emotieregulatie strategie van het kind in zowel de AD(H)D groep als in de controle groep. Wanneer er gecontroleerd werd voor het geslacht, bleek bij moeders uit de AD(H)D groep significantie. Wanneer moeders meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen maakten, scoorden kinderen met AD(H)D lager op de externe emotieregulatie strategie, B = -0.83, p = 0.046.

Tabel 9

Multipele regressieanalyse:

negatieve mind-gerelateerde opmerkingen en emotieregulatie strategieën

Noot. MM neg = proportie negatieve mind-gerelateerde opmerkingen, *p ≤ .05 (2-zijdig)

AD(H)D groep Controlegroep

R2 F B β p R2 F B β p FEEL-KJ adaptief .05 1.55 - - .221 .12 4.11 - - .021* MM neg moeder - - 0.02 .01 .953 - - -0.91 -.30 .018* MM neg vader - - 0.53 .21 .104 - - -0.36 -.11 .379 FEEL-KJ maladaptief .01 0.15 - - .859 .09 2.92 - - .062 MM neg moeder - - -0.06 -.03 .834 - - 0.84 .29 .023* MM neg vader - - 0.13 .07 .584 - - -0.45 -.15 .251 FEEL-KJ extern 0.08 2.62 - - .081 .01 0.19 - - .832 MM neg moeder - - -0.83 -.26 .046* - - 0.10 .02 .854 MM neg vader - - 0.52 .21 .107 - - 0.29 .07 .608

(23)

23 Discussie

Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de samenhang tussen

ouderlijke mind-mindedness en de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D. Nog niet eerder werd deze samenhang onderzocht. Wanneer zou blijken dat mind-mindedness een voorspeller is van de emotieregulatie van kinderen met AD(H)D, dan zou ondersteuning in het vergroten van mind-mindedness bij de ouder als pijler gebruikt kunnen worden in de behandeling. Op deze wijze kan mind-mindedness van de opvoeder wellicht als protectieve factor dienen bij kinderen met AD(H)D. Verwacht werd dat ouders van kinderen met

AD(H)D minder mind-minded en meer negatief mind-gerelateerd, in vergelijking met ouders van kinderen zonder AD(H)D, zouden zijn. De hypothese was dat dit zou kunnen bijdragen aan een mindere emotieregulatie bij kinderen met AD(H)D in vergelijking met kinderen zonder AD(H)D. De resultaten van dit onderzoek ondersteunen deze hypothese deels. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat ouders van kinderen met AD(H)D inderdaad meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen maken, maar in de mate van mind-mindedness zijn er geen verschillen tussen de groepen naar voren gekomen. Ten opzichte van de

emotieregulatie is gebleken dat ouderlijke mind-mindedness enkel in de controlegroep een voorspeller is van de emotieregulatie van het kind.

Gebleken is dat kinderen met AD(H)D lager scoren op de adaptieve emotieregulatie dan kinderen zonder AD(H)D. Dit komt overeen met het gegeven dat uit steeds meer onderzoeken blijkt dat er bij AD(H)D sprake is van emotieregulatie problemen (Barkley, 2015; Biederman et al., 2012; Bunford et al., 2015; Retz et al., 2012). Bij de maladaptieve- en externe emotieregulatie strategie bleken er echter geen verschillen. Naar aanleiding van het gegeven van Tak en collega’s (2014) zou dit wel verwacht worden. Het gegeven dat kinderen met AD(H)D het moeilijker vinden om hun emoties te maskeren naar anderen toe (Tak et al., 2014) kan namelijk gelinkt worden aan de uitspraak ‘Als ik boos ben, laat ik openlijk zien dat ik boos ben’ (Braet et al., 2013), welke bij de externe emotieregulatie strategie behoort. Het gegeven dat het bij kinderen met AD(H)D langer duurt voordat ze hersteld zijn (Tak et al., 2014), kan gelinkt worden aan de uitspraak ‘Als ik boos ben, krijg ik het maar niet uit mijn hoofd’, welke bij de maladaptieve emotieregulatie strategie behoort (Braet et al., 2013). Het niet uitkomen van deze verwachting zou verklaard kunnen worden door het feit dat zowel kinderen met ADD als kinderen met ADHD tot de AD(H)D groep behoorden. Uit onderzoek van Maedgen en Carlson (2000) bleek er namelijk wel een verband te bestaan tussen ADHD en problemen in de emotieregulatie, maar niet tussen ADD en problemen in de

(24)

24 Naast het verschil tussen ADD en ADHD is gebleken dat het belangrijk is om bewust te zijn van de verschillen tussen de drie emotieregulatie strategieën, alvorens conclusies te trekken over de gehele emotie regulatie. Uit dit onderzoek is namelijk naar voren gekomen dat kinderen met AD(H)D vooral moeite hebben met de interne verwerking van emoties, zoals: aanvaarden, probleemoplossing en herevaluatie (Braet, 2013). Wellicht hangen de andere twee strategieën, maladaptief en extern, nog met meerdere factoren samen waardoor hier geen verschil is gevonden tussen de twee groepen.

Uit de literatuur is gebleken dat mind-mindedness een relationeel concept is (Fishburn et al., 2017; Meins et al., 2014). Zowel het kind kan met zijn/haar gedrag invloed hebben op de mate van mind-mindedness en andersom: hoe meer mind-minded, hoe minder

gedragsproblemen (Fishburn et al., 2017; Meins et al., 2013). Er werd dan ook verwacht dat ouders van kinderen met AD(H)D minder mind-minded zouden zijn, omdat kinderen met AD(H)D meer gedragsproblemen laten zien dan kinderen zonder AD(H)D (American Psychiatric Association, 2014). De mate van mind-mindedness van ouders van kinderen met en zonder AD(H)D bleek echter gelijk. De ouders in deze studie waren voornamelijk

hoogopgeleid, wat mogelijk een verklaring is voor de onverwachte resultaten. Uit de literatuur bleek namelijk dat mind-mindedness juist in lage SES gezinnen een voorspeller was van gedragsproblemen en specifiek voor AD(H)D symptomen (Biederman et al., 2002; Meins et al., 2013). De SES kan invloed hebben op de resultaten doordat hoogopgeleide ouders minder dagelijkse stressoren kunnen ervaren, waardoor er wellicht meer ruimte is om mind-minded te zijn. Dit in tegenstelling tot laagopgeleide ouders, welke meer problemen met hun lage SES ervaren (Meins et al., 2013). Tevens hadden ouders van kinderen met AD(H)D hun kind zelf aangemeld voor behandeling, wellicht waren zij hierdoor al meer gefocust op hun kind en hierdoor beter in staat om de gedachten en gevoelens van hun kind te verwoorden en interpreteren.

De mate van mind-mindedness van ouders zonder kinderen met AD(H)D bleek zowel de adaptieve-, de maladaptieve- als de externe emotieregulatie van het kind te voorspellen. Deze samenhang werd niet teruggevonden bij ouders van kinderen met AD(H)D. Dit werd echter wel verwacht. Er werd verwacht dat ouders van kinderen met AD(H)D minder mind-minded zouden zijn en een lagere mate van mind-mind-mindedness zou een lagere mate van emotieregulatie voorspellen (Fishburn et al., 2017; Zeegers et al., 2018). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de verminderde emotieregulatie door iets anders wordt voorspeld dan mind-mindedness. Doordat beide groepen gelijk zijn in de mate van ouderlijke mind-mindedness en verschillen in de adaptieve emotieregulatie van het kind, ligt

(25)

25 het voor de hand om een verklaring hiervoor bij het kind te zoeken. Een mogelijke verklaring zou dan kunnen zijn dat de mindere emotieregulatie van kinderen met AD(H)D meer op zichzelf staat in vergelijking met de emotieregulatie van kinderen zonder AD(H)D, waardoor mind-mindedness hier minder tot geen invloed op heeft. Wellicht heeft de stoornis AD(H)D hier zelf vooral invloed op. Ook zou het kunnen dat kinderen met AD(H)D de mate van mind-mindedness van hun ouders anders interpreteren dan kinderen zonder AD(H)D, waardoor mind-mindedness hier minder tot geen invloed op heeft. Mind-mindedness blijkt een relationeel begrip te zijn, waardoor het ook mogelijk is dat kinderen met gedragsproblemen (in dit geval emotieregulatie problemen) de mate van mind-mindedness van ouders kunnen verminderen (Fishburn et al., 2017; Meins et al., 2014). De interpretatie en invloed van kinderen met AD(H)D op mind-mindedness is echter niet onderzocht in huidig onderzoek. Voortkomend uit het gegeven dat kinderen met AD(H)D een aanhoudend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit laten zien welke interfereren met het functioneren (American Psychiatric Association, 2014), bleek de verwachting dat ouders van kinderen met AD(H)D meer negatief mind-gerelateerde opmerkingen maken overeen te komen. De lading van mind-mindedness van ouders bleek echter enkel invloed te hebben op de emotieregulatie van het kind zonder AD(H)D. Zo bleek de mate van negatief mind-gerelateerde opmerkingen van ouders van kinderen zonder AD(H)D een voorspeller te zijn van de adaptieve emotieregulatie. De mate van positief mind-gerelateerde opmerkingen van ouders van kinderen zonder AD(H)D bleek een voorspeller te zijn van de maladaptieve emotieregulatie van het kind. Bij ouders van kinderen met AD(H)D werd geen relatie gevonden tussen de lading en emotieregulatie. Dit is tegen de verwachting in, aangezien ouders van kinderen met AD(H)D wel meer negatief mind-gerelateerde opmerkingen bleken te maken. Verwacht werd dan ook dat dit zou resulteren in een minderde emotieregulatie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het lijkt alsof de verminderde emotieregulatie bij

kinderen met AD(H)D door iets anders wordt voorspeld dan mind-mindedness. Tevens kan een mogelijke verklaring zijn dat de mindere emotieregulatie bij kinderen met AD(H)D meer op zichzelf staand is of dat deze kinderen de lading van mind-gerelateerde opmerkingen van ouders anders interpreteren. Hierbij zou dan weer naar voren komen dat mind-mindedness een relationeel concept is (Fishburn et al., 2017; Meins et al., 2014).

Net als uit eerder onderzoek (Arnott & Meins, 2007; Barreto et al., 2016; Lundy 2003; Zeegers et al., 2018), is gebleken dat vaders en moeders binnen beide groepen niet verschillen in hun mate van mind-mindedness. In relatie met emotieregulatie van het kind bleken er echter wel verschillen binnen de groepen. Vaders bleken in dit onderzoek geen specifieke

(26)

26 invloed te hebben op de emotieregulatie van hun kind, moeders in sommige gevallen wel. Wellicht kan dit verklaard worden door verschillen in de moeder-kind relatie ten opzichte van de vader-kind relatie (Barreto et al., 2016). Karaktertrekken van vader en moeder en de mate van conflicten zouden invloed hier invloed op kunnen hebben, gezien het feit dat deze invloed hebben op AD(H)D symptomen van het kind (Biederman et al., 2002; Harold et al., 2013; Tung et al., 2015). De mate van mind-mindedness van moeders van kinderen zonder AD(H)D bleek een voorspeller te zijn van de adaptieve- en maladaptieve emotieregulatie. Hoe meer mind-minded de moeder is, hoe hoger de adaptieve- en maladaptieve emotieregulatie van het kind zonder AD(H)D. Verwacht zou worden dat de maladaptieve emotieregulatie echter lager zou zijn in geval van hogere mind-mindedness. Dit omdat de maladaptieve emotieregulatie strategie emoties niet verwerkt. Ze zijn op de korte termijn gericht en bevatten strategieën als: vermijden, onderdrukken en rumineren (Braet, 2013). Dit kan verklaard worden door het feit dat mind-gerelateerde opmerkingen ook negatief kunnen zijn. Uit het onderzoek bleek dat negatief mind-gerelateerde opmerkingen van moeder inderdaad een toename in de

maladaptieve emotieregulatie van kinderen zonder AD(H)D voorspellen. En positief mind-gerelateerde opmerkingen van moeder voorspelden juist een afname in de maladaptieve emotieregulatie. De lading van mind-mindedness van moeder bleek hiermee invloed te hebben op de maladaptieve emotieregulatie van kinderen zonder AD(H)D. Ook bleken

moeders van kinderen zonder AD(H)D met negatief mind-gerelateerde opmerkingen voor een verminderde adaptieve emotieregulatie te zorgen. Deze uitkomsten komt overeen met de verwachting, gezien het feit dat de adaptieve emotieregulatie een efficiëntere vorm van emotieregulatie is in vergelijking met de maladaptieve emotieregulatie (Braet, 2013). Moeders van kinderen met AD(H)D bleken een voorspeller van de maladaptieve emotieregulatie door middel van positief mind-gerelateerde opmerkingen. Hoe meer positief mind-gerelateerde opmerkingen de moeders maakten, hoe hoger de maladaptieve

emotieregulatie. Dit is tegen de verwachting in. Verwacht zou worden dat positief mind-gerelateerd opmerkingen samenhingen met een lagere score op de maladaptieve

emotieregulatie, gebaseerd op bovenstaande uitleg over de maladaptieve emotieregulatie (Braet, 2013). Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de verklaring hiervan. Negatief mind-gerelateerde opmerkingen van moeders met een kind met AD(H)D bleken een

voorspeller te zijn van de externe emotieregulatie van het kind. Wanneer moeders meer negatief mind-gerelateerde opmerkingen maakten, nam de externe emotieregulatie van het kind af. Uit de literatuur bleken kinderen met AD(H)D het moeilijker vinden om hun emoties

(27)

27 te maskeren naar anderen toe (Tak et al., 2014). Blijkbaar hebben moeders van kinderen met AD(H)D hier invloed op door de mate van negatief mind-gerelateerde opmerkingen.

Dit onderzoek is inhoudelijk gezien een innovatief onderzoek. In de literatuur is de relatie tussen mind-mindedness en emotieregulatie al wel eerder onderzocht, net als de relatie tussen emotieregulatie en AD(H)D (Barkley, 2015; Biederman et al., 2012; Bunford et al., 2015; Retz et al., 2012; Zeegers et al., 2018), maar nog niet eerder werden deze twee

bevindingen gecombineerd en nog niet eerder werd er naar emotieregulatie op latere leeftijd gekeken. Doordat er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van een controlegroep, was het mogelijk om na te gaan of er verschillen zijn in de relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en de emotieregulatie van kinderen met en zonder AD(H)D. Door strenge matching van de groepen, waren de groepen goed vergelijkbaar. Tevens heeft dit onderzoek onderscheid kunnen maken tussen vaders en moeders, doordat beide ouders werden gevraagd om mee te doen aan het onderzoek. Een ander sterk punt is dat de resultaten statistisch gezien veel power hebben. Veel gezinnen met een kind met AD(H)D (N = 80 ) als gezinnen zonder een kind met AD(H)D (N = 83) hebben meegedaan.

Een beperking van dit onderzoek is dat er geen onderscheid is gemaakt tussen de subtypen van ADHD. Zowel kinderen met ADHD als kinderen met ADD zijn meegenomen in het onderzoek. Dit zou wellicht voor een vertekend beeld kunnen zorgen. Uit onderzoek van Maedgen en Carlson (2000) bleek er namelijk wel een verband te bestaan tussen ADHD en problemen in de emotieregulatie, maar niet tussen ADD en problemen in de emotieregulatie. Onderscheid tussen beide subtypen zal dan ook tot andere resultaten kunnen leiden.

Aanbevolen wordt om hier in vervolgonderzoek rekening mee te houden door de twee

subtypen apart te analyseren. Een tweede beperking is het gegeven dat dit een cross-sectioneel onderzoek betreft. Hierdoor is het niet mogelijk om een causaal verband vast te stellen. Het is enkel mogelijk om een samenhang te beschrijven (Field, 2009). De richting van de relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en emotieregulatie staat dan ook niet vast. Mind-mindedness bleek een relationeel begrip te zijn, waardoor het ook mogelijk is dat kinderen met gedragsproblemen (in dit geval emotieregulatie problemen) de mate van

mind-mindedness van ouders kunnen verminderen (Fishburn et al., 2017). Deze relatie is echter niet onderzocht in dit onderzoek. De resultaten zullen dan ook met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of er ook sprake is van invloed van emotieregulatie van het kind op de ouderlijke mind-mindedness. Een derde beperking is dat de steekproef niet representatief is voor de Nederlandse bevolking. Gemiddeld genomen zijn de ouders hoogopgeleid, waardoor de resultaten niet generaliseerbaar zijn naar ouders

(28)

28 met een lagere SES. Dit terwijl een lage SES juist invloed kan hebben op de AD(H)D

symptomen van het kind (Biederman et al., 2002). De laatste beperking van dit onderzoek is dat de afhankelijkheid tussen vader en moeder niet is meegenomen in de analyse. Dit terwijl vader en moeder samen één ouderpaar vormen. Uit de correlaties is gebleken dat vader en moeder significant correleren bij zowel de AD(H)D groep als de controlegroep. Tijdens de analyse is hier nu niet voor gecontroleerd. Om dit wel te kunnen doen had er een multilevel analyse moeten plaatsvinden (Field, 2009). Helaas waren de databestanden hier niet

toereikend voor. Dit heeft als invloed dat de conclusies van vader en moeder afzonderlijk met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Dit dient te worden meegenomen in

vervolgonderzoek, om zo de volledigheid te waarborgen.

Omdat met name ouders van kinderen zonder AD(H)D invloed bleken te hebben op de emotieregulatie van hun kind, is het belangrijk dat er in vervolgonderzoek ook rekening wordt gehouden met mogelijk andere meespelende factoren bij ouders van kinderen met AD(H)D. Mogelijk leveren bijvoorbeeld psychopathologie en de SES van ouders een bijdrage aan de relatie tussen mind-mindedness en emotieregulatie, gezien deze van invloed kunnen zijn op de AD(H)D symptomen (Biederman et al., 2002).

Conclusie

Dit onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de mate van ouderlijke mind-mindedness een voorspeller is van de drie emotieregulatie strategieën bij kinderen zonder AD(H)D. Ouderlijke mind-mindedness bleek geen voorspeller van de drie emotieregulatie strategieën bij kinderen met AD(H)D. Emotieregulatie problemen bij kinderen met AD(H)D lijken hiermee meer te worden ingegeven door individuele capaciteiten van het kind zelf en wellicht de stoornis AD(H)D. Zeker gezien het feit dat ouders van kinderen met AD(H)D negatiever zijn over de mind van hun kind, hebben zij wellicht extra handvatten nodig om hun kind te begeleiden. Het zou kunnen dat deze ouders juist een extra hoge mate van mind-mindedness moeten beheersen om een betere emotieregulatie te voorspellen in vergelijking met ouders van kinderen zonder AD(H)D. Vervolgonderzoek, waarbij de steekproef representatief is voor de Nederlandse bevolking, zou dit kunnen uitwijzen.

(29)

29 Literatuur

Ainsworth, M. D. (1969). Maternal Sensitivity Scales. The Baltimore Longitudinal Project. Unpublished manuscript, John Hopkins University, US.

American Psychiartic Association. (2014). Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. In Beknopt overzicht van de criteria (DSM-5). Nederlandse vertaling van de Desk Reference to the Diagnostic Criteria from DSM-5. Amsterdam: Boom.

Arnold, D. S., O’Leary, S. G., Wolff, L. S., & Acker, M. M. (1993). The parenting scale: A measure of dysfunctional parenting in discipline situations. Psychological Assessment, 5, 137-144. doi: 10.1037/1040-3590.5.2.137

Arnott, B., & Meins, E. (2007). Links among antenatal attachment representations, postnatal mind-mindedness, and infant attachment security: A preliminary study of mothers and fathers. Bulletin of the Menninger Clinic, 71, 132–149. doi: 10.1521/bumc.2007.71.2.

132

Barkley, R. A. (2015). Emotional dysregulation is a core component of ADHD. In R. A. Barkley (Red.), Attention-deficit hyperactivity disorder: A handbook for diagnosis and treatment (pp. 81-115). New York: Guilford Press.

Barreto, A. L., Pasco Fearon, R. M., Osório, A., Meins, E., & Martins, C. (2016). Are adult mentalizing abilities associated with mind-mindedness. International Journal of Behavioral Development, 40, 296 – 303. doi: 10.1177/0165025415616200 Bernier, A., Carlson, S. M., & Whipple, N. (2010). From external regulation to self-

regulation: Early parenting precursors of your children’s executive functioning. Child Development, 81, 326–339. doi: 10.1111/j.1467-8624.2009.01397.x

Biederman, J., Faraone, S. V., & Monuteaux, M. C. (2002). Differential effect of

environmental adversity by gender: Rutter's index of adversity in a group of boys and girls with and without ADHD. American Journal of Psychiatry, 159, 1556-1562. doi: 10.1176/appi.ajp.159.9.1556

Biederman, J., Spencer, T. J., Petty, C., Hyder, L. L., O’Connor, K. B., Surman, C. B. H., & Faraone, S. V. (2012). Longitudinal course of deficient emotional self-regulation CBCL profile in youth with AD(H)D: Prospective controlled study. Neuropsychiatric Desease and Treatment, 8, 267-276. doi: 10.2147/NDT.S29670

Braet, C. (2013). Het meten van emotieregulatie met de FEEL-KJ: Een nieuw instrument. Psychopraktijk, 5, 27-30. doi: 10.1007/s13170-013-0073-0

Braet, C., Cracco, E., & Theuwis, L. (2013). FEEL-KJ: vragenlijst voor emotieregulatie bij kinderen en jongeren. Amsterdam: Hogrefe.

(30)

30 Bunford, N., Evans, S. W., & Wymbs, F. (2015). ADHD and emotion dysregulation among children and adolescents. Clinical Child and Family Psychology Review, 18, 185– 217. doi:10.1007/s10567-015-0187-5

Carlson, S. M., & Wang, T. S. (2007). Inhibitory control and emotion regulation in preschool children. Cognitive Development, 22, 489–510. doi: 10.1016/j.cogdev.2007.08.002 Cracco, E. Van Durme, K., & Braet, C. (2015). Validation of the FEEL-KJ: An instrument to measure emotion regulation strategies in children and adolescents. Plos One.

doi: 10.1371/journal.pone.0137080

Das Banjaree, T., Middleton, F., & Faraone, S. V. (2007). Environmental risk factors for attentiondeficit hyperactivity disorder. Acta Paediatrica, 96, 1269-1274. doi: 10.1111/j.1651-2227.2007.00430.x

De Bruin, E. I., Zijlstra, B. J., Geurtzen, N., Van Zundert, R. M., Van de Weijer-Bergsma, E., Hartman, E. E., & Bögels, S. M. (2012). Mindful parenting assessed further:

psychometric properties of the Dutch version of the interpersonal mindfulness in parenting scale (IM-P). Mindfulness, 5, 200–2012. doi:10.1007/s12671-012-0168-4 De Vocht, A. (2008). Basishandboek SPSS 24. Utrecht: Bijleveld Press.

Faraone, S. V., Perlis, R. H., Doyle, A. E., Smoller, J. W., Goralnick, J. J., Holmgren, M. A., & Sklar, P. (2005). Molecular genetics of attention-deficit/hyperactivity disorder. Biological Psychiatry, 57, 1313–1323. doi: 10.1016/j.biopsych.2004.11.024 Field, A. (2009). Discovering data using SPSS. Londen: SAGA publications.

Fishburn, S., Meins, E., Greenhow, S., Jones, C., Hackett, S., Biehal, N., ... Wade, J. (2017). Mind-mindedness in parents of looked-after children. Developmental Psychology, 53, 1954-1965. doi:10.1037/dev0000304

Fonagy, P., & Target, M. (2002). Early intervention and the development of self-regulation, Psychoanalytic Inquiry, 22, 307-335. doi: 10.1080/07351692209348990

Gross, J.J. (2013). Handbook of Emotion Regulation. New York: Guilford Publications. Gross, J. J. (2015). Emotion regulation: Current status and future prospects. Psycholgical Inquiry 26, 1–26. doi: 10.1080/1047840X.2014.940781

Harold, G. T., Leve, L. D., Barrett, D., Elam, K., Neiderhiser, J. M., Natsuaki, M. N.,… Thapar, A. (2013). Biological and rearing mother influences on child ADHD Symptoms: Revisiting the developmental interface between nature and nurture. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54, 1038-1046. doi: 10.1111/jcpp.12

100

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

The literature on europeanisation can be divided into three generations: 1) Membership Europeanisation: which analyses the EU’s impact on its member states, 2)

For those patients at high risk of developing colon cancer (eg, those with in flammatory bowel disease or with at least two first-degree relatives who had colon or rectal cancer or

Each of the participants was contacted online or via a mutual contact. Upon agreeing to the interview, each was sent the same document that consisted of a brief

The objective of this study is to determine whether performance can be improved when having a higher level of accountability and whether these factors significantly effects

Bij ASS komt doordraven niet door impulsiviteit, onrust of van de hak op de tak springen / associëren, maar door starheid: op één onderwerp doorgaan, dwingend zijn, geen

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

The occupational carcinogen exposure in a coal mining environment may lead to the development of various types of cancer, such as prostate and lung cancer, due to the daily