• No results found

De relatie tussen hypermentaliseren en hypomentaliseren en borderline persoonlijkheidsstoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen hypermentaliseren en hypomentaliseren en borderline persoonlijkheidsstoornis"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen hypermentaliseren en hypomentaliseren en borderline

persoonlijkheidsstoornis

Julie van Hout

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10587918 Begeleider: Carlijn Wibbelink

(2)

Abstract

Borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) is een ernstige aandoening dat gekenmerkt wordt door instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten en door impulsiviteit. Mentaliseren is het begrijpen en interpreteren van andermans gedachten, gevoelens en gedrag. Het inadequaat mentaliseren is een belangrijk kenmerk in het ontstaan en voortbestaan van BPS. De relatie tussen mentaliseren en BPS werd onderzocht bij een groep van 122 deelnemers uit de Nederlandse populatie. Er werd een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van niet-adequaat mentalisseren,

hypermentaliseren- en hypomentaliseren, in relatie tot BPS trekken. Mentaliseren werd gemeten door middel van de MASC en RFQ-8 en BPS trekken werden gemeten met de BPD Checklist. Uit het onderzoek zijn inconsistente resultaten naar voren gekomen. Er is geen samenhang tussen de hypermentaliserende meetschaal en de hypomentaliserende meetschaal van de MASC en de RFQ-8 gevonden. Binnen de RFQ-8 bleek zowel hypermentaliseren als hypomentaliseren samen te hangen met BPS trekken. Daarnaast bleek leeftijd een voorspeller voor BPS trekken. In vervolgonderzoek is het van belang de betrouwbaarheid en validiteit van de MASC en de RFQ-8 verder te onderzoeken.

(3)

De relatie tussen hyper- en hypomentaliseren en borderline persoonlijkheidsstoornis Borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) is een ernstige aandoening met een

levensprevalentie van naar schatting 6% (Grant et al., 2008). Het is de meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis in de klinische populatie (Grant et al., 2008). Volgens de Diagnostic and

Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)-IV wordt BPS gekenmerkt door een diepgaand patroon

van instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten en van impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid die tot uiting komt in diverse situaties. Bij mensen met BPS is er vaak sprake van comorbiditeit; het gaat gepaard met stemmingsstoornissen zoals depressie (Bateman & Fonagy, 2015; Zanarini et al., 1998). BPS is geassocieerd met een lage kwaliteit van leven en terugkerende suïcidale gedragingen. Meer dan 75% van de mensen met BPS heeft weleens een zelfmoordpoging ondernomen en ongeveer 10% pleegt daadwerkelijk zelfmoord (Black, Blum, Pfohl, & Hale, 2004). De medische en maatschappelijke kosten zijn aanzienlijk, vooral omdat deelname aan het

arbeidsproces voor deze patiënten nagenoeg onmogelijk is (Ten Broeke, 2006). Veel patiënten maken gebruik van ambulante behandeling en hebben psychotrope medicatie die hoge kosten met zich meebrengt voor de gezondheidszorg (Van Asselt, Dirksen, Arntz, & Severens, 2007). Uit een onderzoek is gebleken dat de jaarlijkse kosten van BPS voor de Nederlandse maatschappij €2,222,763,789 bedragen (Van Asselt et al., 2007). Gezien de lage kwaliteit van leven en de hoge maatschappelijke kosten is het van groot belang dat er een effectieve behandeling is voor patiënten met BPS.

In het algemeen stond BPS bekend als nauwelijks behandelbaar, maar in de afgelopen jaren is de interesse in het onderzoeken van BPS ernstig gestegen gezien er steeds meer bewijs is gevonden dat er effectieve behandelingen bestaan (Ten Broeke, 2006). Uit onderzoek is gebleken dat inadequaat mentaliseren een belangrijk kenmerk is van BPS (Fonagy & Bateman, 2007). Mentaliseren is een vorm van sociale cognitie en wordt omschreven als het begrijpen en interpreteren van gedrag van zichzelf en anderen aan de hand van mentale toestanden, zoals gevoelens, gedachten, bedoelingen en verlangens (Bateman & Fonagy, 2007). Studies suggereren dat deze capaciteit ontwikkeld wordt in de context van veilige gehechtheidrelaties (Fonagy et al., 2016). Veilige gehechtheid ontstaat wanneer de verzorger van het kind de emotionele signalen van het kind goed spiegelt (Bateman & Fonagy, 2007).

(4)

Een gehechtheidstrauma in de kindertijd is een van de belangrijkste oorzaken van een verminderd vermogen tot mentaliseren (Bateman & Fonagy, 2007). Daarnaast ondermijnen familie chaos, meerdere verzorgers, verwaarlozing, alcoholisme en affectieve instabiliteit tussen familieleden de ontwikkeling van het mentaliserend vermogen (Fonagy & Bateman, 2007). Mensen met BPS kunnen in allerlei situaties adequaat mentaliseren, maar dit wordt vaak pas disfunctioneel wanneer het gehechtheidssysteem wordt geactiveerd (Fonagy & Bateman, 2004). Er is bewijs gevonden dat de mate van vertraagde ontwikkeling van mentaliseren geobserveerd in verwaarloosde kinderen een voorspeller is van BPS (Fonagy & Luyten, 2009).

Volgens de theorie van Bateman en Fonagy (2004) speelt het instabiele vermogen tot mentaliseren een centrale rol in het ontstaan en voortbestaan van BPS. Daarom werd door hen in 2004 de

Mentaliserend Bevorderende Therapie (MBT) ontwikkeld. Deze therapie focust op het versterken van het mentaliserend vermogen zodat het sociaal en interpersoonlijk functioneren verbetert. Uit

verschillende onderzoeken naar mentaliseren komen echter tegenstrijdige resultaten naar voren met betrekking tot de relatie tussen mentaliseren en BPS (Fonagy & Luyten, 2009). Deze tegenstrijdigheid kan mogelijk verklaard worden doordat mentaliseren een multidimensioneel construct is (Fonagy & Luyten, 2009). Patiënten met BPS laten een tendens zien voor zowel hypermentaliseren als

hypomentaliseren (Fonagy & Luyten, 2009). Hypermentaliseren is het maken van te complexe inferenties over andermans mentale toestanden. Borderline patiënten geven vaak invullingen over de

mind van anderen die veel verder gaan dan de feitelijke gedachten van de ander. De patiënten

overschatten van wat observeerbare sociale aanwijzingen indiceren en dat leidt tot het misinterpreteren van sociale informatie (Kalpaksi, Vanwoerden, Elhai, & Sharp, 2016). Mensen met de BPS hebben een versterkte vaardigheid om negatieve emoties te detecteren dat kan worden verklaard door de neiging te hypermentaliseren (Daros, Uliaszek, & Ruocco, 2014; Fonagy, Luyten, & Allison, 2015). Een voorbeeld hiervan is het overinterpreteren van wantrouwen. Hypomentaliseren is het onvermogen om adequaat zowel de eigen mind als die van anderen te begrijpen (Fonagy et al., 2016). Patiënten kunnen letterlijk niet denken of voelen (Bateman & Fonagy, 2015). Een depressie – vaak comorbide met BPS – creëert een hypomentaliserende staat, waarbij men stoornissen ervaart in de vorm van denken, interesseverlies, anhedonie en het sociaal terugtrekken van anderen (Bateman & Fonagy,

(5)

2015). De twee inadequate vormen van mentaliseren – hypermentaliseren en hypomentaliseren – worden in kaart gebracht door verschillende meetinstrumenten. De Movie for the Assessment of Social

Cognition (MASC) (Dziobek et al., 2006) is een ecologisch valide meetinstrument om het

mentaliserend vermogen te onderzoeken. Onlangs hebben Fonagy et al. (2016) de Reflective

Functioning Questionnaire (RFQ)-8 ontwikkeld, waar een onderscheid gemaakt wordt tussen

hypermentaliseren en hypomentaliseren.

Er is steeds meer consensus over dat inadequaat mentaliseren samenhangt met BPS (Bateman & Fonagy, 2004; Fonagy & Bateman, 2007; Fonagy & Luyten, 2009). Echter, verschillende

onderzoeken geven tegenstrijdige resultaten met betrekking tot hypermentaliseren en

hypomentaliseren (Daros, Uliaszek, & Ruocco, 2014; Fonagy & Luyten, 2009; Fonagy, Luyten, & Allison, 2015; Fonagy et al., 2016; Kalpaksi, Vanwoerden, Elhai, & Sharp, 2016). Om de behandeling van BPS te optimaliseren is het van belang de samenhang tussen hypermentaliseren en

hypomentaliseren met betrekking tot BPS te onderzoeken. Gezien er verschillende meetinstrumenten het mentaliserend vermogen beogen te meten, wordt in dit onderzoek de samenhang tussen deze twee meetinstrumenten onderzocht. In de huidige studie wordt de relatie tussen hypermentaliseren,

hypomentaliseren en BPS trekken onderzocht.

Methoden

Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben 237 deelnemers uit de Nederlandse populatie deelgenomen. Inclusiecriteria waren (a) een leeftijd tussen de 18 en 65 jaar; (b) bekwaam in de Nederlandse taal en (c) weloverwogen toestemming van de deelnemers. Exclusiecriteria waren (a) een verstandelijke beperking, (b) onder invloed van alcohol of drugs, (c) een geschiedenis van schizofrenie, (d) een psychotische stoornis en (e) een geschiedenis van ernstig hoofdletsel. Van de 237 deelnemers zijn er 105 die het onderzoek niet hebben afgerond. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere data-analyse. Van de 132 overgebleven deelnemers waren er zes deelnemers met ernstig hoofdletsel, een deelnemer jonger dan 18 jaar, een deelnemer met een geschiedenis van schizofrenie,

(6)

een deelnemer was onder invloed van drugs en een deelnemer was onder invloed van alcohol. Ook de gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere data-analyse.

Na 111 exclusies namen 122 personen deel aan het onderzoek waarvan de gegevens zijn gebruikt voor de verdere data-analyses. De gemiddelde leeftijd was 25 jaar, 27% van het onderzoek was man en 73% was vrouw.

Materialen

Mentaliseren. Hypermentaliseren en hypomentaliseren werden gemeten door middel van de

MASC en de RFQ-8. De MASC is een digitale test voor de beoordeling van het mentaliserend vermogen, waarbij filmpjes worden getoond met situaties vanuit het dagelijks leven (Sharp et al., 2013). De deelnemers werd gevraagd te kijken naar een 15-minuten durende film waarbij vier personen bijeenkomen voor een diner (Sharp et al., 2013). Tijdens de film moesten de deelnemers aangeven in wat voor mentale toestanden – gevoelens, gedachten en intenties – de personages uit de film verkeerden. De participanten hadden vier antwoordopties: (1) een hypermentaliserende reactie, (2) een hypomentaliserende reactie, (3) een non-mentaliserende reactie en (4) een accurate reactie met betrekking tot mentaliseren (Sharp et al., 2013). De scores van de deelnemers werden omgescoord om zo twee aparte schalen te creëren, namelijk hypermentaliseren en hypomentaliseren. Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat de interne consistentie van de MASC α = .84 is voor de totale schaal van MASC (Dziobek et al., 2006). Een Cronbach’s alfa van .8 of hoger wordt beschouwd als goed (Gliem & Gliem, 2003). In het huidige onderzoek was de interne consistentie van de hyper- en hypomentaliserende meetschaal van de MASC respectievelijk α = .34 en α = .42.

De RFQ-8 (Fonagy et al., 2016) is een zelfrapportage vragenlijst met acht items waarbij deelnemers op een 6-punts Likertschaal aangeven in hoeverre ze het eens of oneens zijn met verschillende stellingen over hun eigen gedachten, gevoelens en gedrag. Met behulp van deze vragenlijst werd het mentaliserend vermogen van de deelnemers gemeten. Er werd een onderscheid gemaakt tussen Certainty about Mental States (RFQ_c) en Uncertainty about Mental States (RFQ_u) (Fonagy et al., 2016). Een hoge score op RFQ_c werd gezien als een hypermentaliserende reactie en een hoge score op RFQ_u werd gezien als een hypomentaliserende reactie. Een voorbeeld van een

(7)

hypermentaliserende reactie zou zijn wanneer men op de stelling “Ik weet niet altijd waarom ik doe wat ik doe” sterk oneens (=1) zou selecteren. Een voorbeeld van een hypomentaliserende reactie zou zijn wanneer men op de stelling “Soms doe ik dingen zonder te weten waarom” sterk eens (=6) zou selecteren. Uit eerder onderzoek was de interne consistentie van RFQ_u en RFQ_c respectievelijk α = .77 en α = .65 in de klinische sample en α = .63 en α = .67 in de niet-klinische sample (Fonagy et al., 2016). Een Cronbach’s alfa van .7 of hoger wordt beschouwd als acceptabel en een Cronbach’s alfa van .6 wordt beschouwd als twijfelachtig (Gliem & Gliem, 2003). In het huidige onderzoek was de interne consistentie van de hyper- en hypomentaliserende meetschaal van de RFQ-8 respectievelijk α = .73 en α = .48.

Trekken van BPS. Borderline persoonlijkheidsstoornistrekken werden gemeten met de

Borderline Personality Disorder Checklist (BPD Checklist) (Arntz, 2013). Deze vragenlijst bestaat uit

47 items waarin borderline persoonlijkheidstrekken zoals bijvoorbeeld emotionele instabiliteit, impulsiviteit en zelfbeeld worden gemeten. Elke vraag heeft een reeks van vijf

antwoordmogelijkheden, variërend van helemaal niet (1) tot heel erg (5). Een voorbeeldvraag is ‘Snelle wisselingen in stemming’ waarbij de deelnemer kan kiezen tussen 1: “helemaal niet”, 2: “een beetje”, 3: “nogal”, 4: “tamelijk veel” of 5: “heel erg”. De score van alle items werd bij elkaar opgeteld. Een score boven de 67 is het afkapcriterium tussen BPS en de niet-klinische populatie en maakt de kans op een diagnose BPS aannemelijk (Giesen-Bloo, 2006). Uit eerder onderzoek is gebleken dat de interne consistentie van de BPD Checklist α = .93 is (Giesen-Bloo, 2006). Een Cronbach’s alfa van .9 of hoger wordt beschouwd als uitstekend (Gliem & Gliem, 2003). In dit onderzoek was de interne consistentie van de BPD Checklist ook α = .93.

Procedure

Deelnemers zijn online verworven via bijvoorbeeld Social Media of via het lab van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Zij werden voorzien van een online vragenlijst en werden geïnformeerd over het verloop van het onderzoek. Psychologiestudenten die deelnamen aan dit onderzoek ontvingen één colloquiumpunt. Alle participanten namen vrijwillig deel aan het onderzoek

(8)

en konden te allen tijde stoppen met het onderzoek. Aan de deelnemers werd als eerst de MASC voorgelegd, gevolgd door de RFQ-8 vragenlijst en de BPD Checklist. Met de MASC en RFQ-8 werd het mentaliserend vermogen gemeten en met de BPD Checklist werden borderline

persoonlijkheidstrekken gemeten. In totaal duurde deelname aan dit onderzoek één uur.

Data analyse

De data werd geanalyseerd door middel van het Statistical Program of Social Sciences (SPSS) programma, versie 21. Ten eerste werden beschrijvende statistieken zoals gemiddelden en

standaarddeviaties opgevraagd en werd er gecontroleerd voor uitbijters. Dit werd getoetst door de scores om te scoren in Z-scores, waarbij een waarde van meer dan 3.29 significant zou afwijken (Tabachnick & Fidell, 2007). Er is 1 uitbijter gevonden in de hypermentaliserende meetschaal van de MASC, waarvan de score van deze deelnemer met 1 is verminderd om binnen de toegestane Z-scores te behoren. Vervolgens werd er getoetst of de testscores van de MASC en RFQ-8 normaal verdeeld zijn. Dit is van belang gezien het de verdere testkeuze bepaald. Bij normaal verdeelde data gebruikt men namelijk parametrische toetsen en bij geen normaal verdeelde data non-parametrische toetsen (Field, 2013). De gebruikte test om de normaliteitsassumptie van de MASC en RFQ-8 te bepalen is de

Shapiro-Wilk toets (Field, 2013). Daarnaast zijn de assumpties van lineariteit, homoskedasticiteit en

onafhankelijkheid getoetst. De assumptie van lineariteit en homoskedasticiteit is getoetst door middel van scatterplots bij de regressieanalyse (Field, 2013). De assumptie van onafhankelijkheid is getoetst met de Durbin-Watson toets (Field, 2013).

Vervolgens werd er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om de interne consistentie van de MASC en de RFQ-8 te bepalen. De hoofdanalyse werd uitgevoerd middels een correlatieanalyse, waarin de samenhang tussen hypermentaliseren en hypomentaliseren, gemeten met de MASC en RFQ-8, met BPS trekken werd bepaald. Met behulp van het correlatieonderzoek kan worden gekeken hoe de variabelen mogelijkerwijs samenhangen. Gezien zowel de MASC en de RFQ-8 het

mentaliserend vermogen beogen te meten wordt verwacht dat deze samenhang hebben.

Tot slot werd in eerdere onderzoeken (Sharp et al., 2011; Fonagy et al., 2016) een relatie gevonden tussen leeftijd en mentaliseren. Hierin werd geconcludeerd dat naarmate men ouder wordt

(9)

men een beter vermogen heeft om adequaat te mentaliseren. Daarnaast is uit eerder onderzoek gebleken dat BPS een stoornis is die zich voornamelijk sterk manifesteert in de jonge volwassenheid, waarbij symptomen afnemen met toename van leeftijd (Zanarini et al., 2007). Daarom is ervoor gekozen om een meervoudige regressieanalyse uit te voeren waarbij er gecontroleerd wordt voor leeftijd om te onderzoeken of hypermentaliseren en hypomentaliseren nog steeds samenhangen met BPS trekken.

Resultaten

De gegevens van 122 deelnemers zijn gebruikt voor de analyses. In Tabel 1 wordt een

overzicht gegeven van de gemiddelde scores op de hypermentaliserende meetschaal (van de MASC en RFQ-8), de hypomentaliserende meetschaal (van de MASC en RFQ-8) en de BPD score met

bijbehorende standaardafwijkingen.

Tabel 1

Minimum- en Maximum Scores, Gemiddelde en Standaarddeviatie op de MASC, RFQ-8 en BPD Checklist

Variabelen Minimum Maximum M SD

Hypermentaliseren 1 13 5.37 2.49 (MASC) Hypomentaliseren 0 8 2.74 2.00 (MASC) Hypermentaliseren 0 2.67 1.03 0.64 (RFQ_c) Hypomentaliseren 0 1.83 0.54 0.41 (RFQ_u) BPD Checklist 47 118 67.78 16.05

(10)

Vervolgens werd er een correlatieanalyse uitgevoerd om de samenhang tussen de twee constructen hypermentaliseren en hypomentaliseren, gebaseerd op de MASC en de RFQ-8, te onderzoeken. Resultaten laten zien dat binnen de MASC hypermentaliseren negatief correleert met hypomentaliseren, r = -.185, p = .041. Binnen de RFQ werd er ook een negatieve correlatie gevonden tussen de hypermentaliserende meetschaal (RFQ_c) en de hypomentaliserende meetschaal (RFQ_u), r = -.583, p < .001. Opvallend is dat er geen significante correlatie is gevonden tussen zowel de

hypermentaliserende meetschaal van de MASC en de RFQ-8 als de hypomentaliserende meetschaal van de MASC en de RFQ-8.

Aansluitend werd de hoofdanalyse gedaan waarin de samenhang tussen hypermentaliseren, hypomentaliseren en BPS trekken werd onderzocht. Resultaten laten zien dat er een negatieve

correlatie is gevonden tussen hypermentaliseren, gemeten met de RFQ-8, en BPS trekken, r = -.263, p = .003. Er is geen significante correlatie gevonden tussen de hypermentaliserende meetschaal van de MASC en BPS trekken. Er is een positieve corelatie gevonden tussen de hypomentaliserende meetschaal van de RFQ-8 en BPS trekken, r = .458, p < .001 en een negatieve correlatie tussen de hypomentaliserende meetschaal van de MASC en BPS trekken, r = -.183, p = .044. Tabel 2 laat de correlaties zien tussen de hypermentaliserende en hypomentaliserende meetschalen van de MASC en de RFQ-8 en BPS trekken.

(11)

Tabel 2

Pearson’s Correlation tussen Hypermentaliseren, Hypomentaliseren en BPS trekken (N = 122)

Correlaties

BPD Hyper Hyper Hypo Hypo

Checklist (MASC) (RFQ_c) (MASC) (RFQ_u)

BPD Checklist 1 Hyper (MASC) .114 1 Hyper (RFQ_c) -.263** -.088 1 Hypo (MASC) -.183* -.185* .161 1 Hypo (RFQ_u) .458** .154 -.583** -.089 1 Noot. * p < 0.05, ** p < = 0.01.

Uit eerder onderzoek (Zanarini et al., 2007) is gebleken dat leeftijd een voorspeller is voor BPS trekken. Een meervoudige regressieanalyse werd uitgevoerd om te onderzoeken of de significante effecten nog steeds BPS trekken voorspellen wanneer er wordt gecontroleerd voor leeftijd. Resultaten laten zien dat het model met alleen leeftijd significant is, F(1,120) = 8.67, p = .004, β = -.260.

Vervolgens werd het model met leeftijd vergeleken met het model met leeftijd en de

hypomentaliserende meetschaal van de MASC. Na het toevoegen van deze meetschaal is het model nog steeds significant, F(2,119) = 5.16, p = .007, echter niet significant beter dan het model met alleen leeftijd, F(1,119) = 1.61, p = .208, β = -.117. Hierna werden de RFQ subschalen onderzocht. Na het toevoegen van de RFQ_u in het model met leeftijd is het model nog steeds significant, F(2,119) = 19.03, p < .001, en significant beter dan het model met alleen leeftijd, F(1,119) = 27.47, p < .001, β = .425. Vervolgens werd het model met leeftijd vergeleken met het model met leeftijd en de RFQ_c. Na het toevoegen van deze meetschaal is het model nog steeds significant, F(2,119) = 8.19, p < .001, en significant beter dan het model met alleen leeftijd, F(1,119) = 7.26, p = .008, β = -.234.

(12)

Uit de resultaten is naar voren gekomen dat er geen significante correlatie is gevonden tussen zowel de hypermentaliserende als hypomentaliserende meetschaal van de MASC en de RFQ-8. Er is een negatieve correlatie gevonden met de meetschaal van de MASC tussen hypomentaliseren en BPS trekken. Met de RFQ-8 is echter een positieve correlatie gevonden tussen hypomentaliseren en BPS trekken. Er is een negatieve correlatie gevonden tussen hypermentaliseren, gemeten met de RFQ-8, en BPS trekken. Daarnaast is naar voren gekomen dat leeftijd een voorspeller is voor BPS trekken. Na het controleren van de invloed van leeftijd bleken binnen de RFQ-8 zowel hypermentaliseren als hypomentaliseren nog steeds samen te hangen met BPS trekken.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was de relatie tussen hypermentaliseren en hypomentaliseren en BPS trekken te onderzoeken. Uit dit onderzoek is gebleken dat hypomentaliseren, gemeten met de MASC en de RFQ-8, samenhangt met BPS trekken. Hypermentaliseren bleek enkel in de RFQ-8 samen te hangen met BPS trekken. Echter, wanneer er werd gecontroleerd voor de invloed van leeftijd bleek de hypomentaliserende meetschaal van de MASC niet meer samen te hangen met BPS trekken. In dit onderzoek kwamen inconsistente resultaten naar voren. Opvallend is dat er geen significante correlatie is gevonden tussen zowel de hypermentaliserende meetschaal als de hypomentaliserende meetschaal van de MASC vergeleken met de RFQ-8. Dit zou betekenen dat de MASC en RFQ-8 een lage validiteit hebben, aangezien de meetinstrumenten niet meten wat ze zouden moeten meten. Er is zowel een negatieve correlatie (MASC) als een positieve correlatie (RFQ-8) gevonden binnen de hypomentaliserende meetschaal en BPS trekken. Dit zou betekenen dat de MASC en de RFQ-8 niet hetzelfde meten met het oog op het hypomentaliserend vermogen. Op basis van deze resultaten blijkt er wel een verband te zijn, maar kan er niet geconcludeerd worden in welke richting dit verband is. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat RFQ-8 een zelfrapportage vragenlijst is en de MASC niet. In de RFQ-8 moeten deelnemers vertrouwen op hun vermogen tot mentaliseren om de vragen over mentaliseren accuraat te beantwoorden (Fonagy et al., 2016). Binnen de MASC bleek enkel de hypomentaliserende meetschaal samen te hangen met BPS trekken en binnen de RFQ-8

(13)

bleken zowel de hypermentaliserende meetschaal als de hypomentaliserende meetschaal samen te hangen met BPS trekken. Er is een negatieve correlatie gevonden tussen de hypermentaliserende meetschaal van de RFQ-8 en BPS trekken. Hoewel in eerdere onderzoeken (Daros, Uliaszek, & Ruocco, 2014; Fonagy, Luyten, & Allison, 2015; Kalpaksi, Vanwoerden, Elhai, & Sharp, 2016) is gebleken dat mensen met BPS vaak de neiging hebben te hypermentaliseren, is dat in dit onderzoek niet naar voren gekomen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat in dit onderzoek mensen uit de algemene populatie zonder BPS diagnose zijn onderzocht, in tegenstelling tot in eerdere

onderzoeken waar mensen met de diagnose BPS zijn onderzocht. Uit het onderzoek van Kalpakci et al. (2016) blijkt bijvoorbeeld dat er een significante correlatie bestaat tussen hypermentaliseren en cognitieve empathie in de BPS groep vergeleken met geen significante correlatie tussen cognitieve empathie en hypermentaliseren in de niet-BPS groep. Een andere mogelijke verklaring voor het feit dat in dit onderzoek meer samenhang is gevonden tussen hypomentaliseren en BPS trekken zou kunnen zijn dat een hypomentaliserende staat terug te vinden is in depressie of stemmingswisselingen (Bateman & Fonagy, 2015). Gezien een depressie een grotere prevalentie heeft dan BPS, zou het kunnen dat deze samenhang sterker is teruggevonden in de huidige algemene populatie van dit onderzoek.

Daarnaast is gebleken dat leeftijd een voorspeller is voor BPS trekken. Binnen de RFQ-8 bleken hypermentaliseren en hypomentaliseren nog steeds samen te hangen met BPS trekken wanneer er werd gecontroleerd voor de invloed van leeftijd. Dit kan verklaard worden door bevindingen uit eerder onderzoek, waarin is gebleken dat BPS een stoornis is die zich voornamelijk sterk manifesteert in de jonge volwassenheid waarbij symptomen afnemen met toename van leeftijd (Zanarini et al., 2007). In eerdere onderzoeken (Sharp et al., 2011; Fonagy et al., 2016) werd een relatie gevonden tussen leeftijd en mentaliseren. Hierin werd geconcludeerd dat naarmate men ouder wordt men een beter vermogen heeft om adequaat te mentaliseren. Gezien leeftijd invloed heeft op zowel

mentaliseren als op BPS trekken, is het in vervolgonderzoek van belang de relatie tussen zowel leeftijd en mentaliseren als leeftijd en BPS trekken te onderzoeken.

(14)

In het onderzoek zijn enkele beperkingen gevonden. Ten eerste is er niet voldaan aan de assumptie van normaliteit. Dit betekent dat de data niet normaal verdeeld is. Echter, wanneer de steekproef groot genoeg is doet het belang van de schending van de assumptie van normaliteit er minder toe en kan er alsnog accuraat gebruik worden gemaakt van de data (Field, 2013). Daarom is er gekozen voor Pearson’s r als correlatiecoëfficiënt.

Ten tweede komt in dit onderzoek een lagere interne consistentie van de MASC naar voren vergeleken met eerdere onderzoeken. Dit zou kunnen betekenen dat de MASC niet betrouwbaar hypermentaliseren en hypomentaliseren zou meten. Een belangrijke oorzaak zou kunnen zijn dat dit komt omdat er gewerkt is met dichotome variabelen. De scores van de deelnemers zijn namelijk omgescoord in een hyper- en hypomentaliserende score. Het berekenen van de interne consistentie gebaseerd op dichotome variabelen is controversieel.

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er steeds meer consensus is over dat inadequaat mentaliseren samenhangt met BPS (Bateman & Fonagy, 2004; Fonagy & Bateman, 2007; Fonagy & Luyten, 2009). Fonagy & Luyten (2009) toonden aan dat patiënten met BPS een tendens laten zien voor zowel hypermentaliseren als hypomentaliseren. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat binnen de RFQ-8 zowel hypermentaliseren als hypomentaliseren een samenhang hebben met BPS trekken. Binnen de MASC bleek enkel hypomentaliseren samen te hangen met BPS trekken, echter wanneer er werd gecontroleerd voor de invloed van leeftijd bleek deze niet meer samen te hangen. Opvallend is dat er geen samenhang is gevonden tussen zowel de hypermentaliserende meetschaal als de hypomentaliserende meetschaal van de MASC en de RFQ-8. In de huidige studie is naar voren gekomen dat verschillende meetinstrumenten niet dezelfde constructen – hypermentaliseren en hypomentaliseren – meten. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om de betrouwbaarheid en validiteit van de MASC en de RFQ-8 opnieuw te onderzoeken om zo de constructen

hypermentaliseren en hypomentaliseren beter in kaart te brengen. Geconcludeerd kan worden dat inadequaat mentaliseren een belangrijk kenmerk is in het ontstaan en voortbestaan van BPS. Het is daarom van groot belang dat een behandeling van BPS inzet op het versterken van het mentaliserend vermogen, zoals bijvoorbeeld de Mentaliserend Bevorderende Therapie (MBT).

(15)

Literatuurlijst

Bateman, A., & Fonagy, P. (2015). Borderline Personality Disorder and Mood Disorders: Mentalizing as a Framework for Integrated Treatment. Journal of clinical psychology, 71, 792-804. doi: 10.1002/jclp.22206

Black, D. W., Blum, N., Pfohl, B., & Hale, N. (2004). Suicidal behavior in borderline personality disorder: prevalence, risk factors, prediction, and prevention. Journal of personality

disorders, 18(3), 226. doi: 10.1521/pedi.18.3.226.35445

Daros, A. R., Uliaszek, A. A., & Ruocco, A. C. (2014). Perceptual biases in facial emotion recognition in borderline personality disorder. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 5, 79. doi: 10.1037/per0000056

Dziobek, I., Fleck, S., Kalbe, E., Rogers, K., Hassenstab, J., Brand, M.,… & Convit, A. (2006). Introducing MASC: a movie for the assessment of social cognition. Journal of autism and developmental disorders, 36, 623-636. doi: 10.1007/s10803-006-0107-0

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage. Fonagy, P. (2016). When Mentalization Breaks Down. Opgehaald van:

https://www.youtube.com/watch?v=ck3wpciwW20

Fonagy, P., & Bateman, A. W. (2007). Mentalizing and borderline personality disorder. Journal of

mental Health, 16, 83-101. http://dx.doi.org/10.1080/09638230601182045

Fonagy, P., & Luyten, P. (2009). A developmental, mentalization-based approach to the understanding and treatment of borderline personality disorder. Development and psychopathology, 21(04), 1355-1381. https://doi.org/10.1017/S0954579409990198

Fonagy, P., Luyten, P., & Allison, E. (2015). Epistemic petrification and the restoration of epistemic trust: A new conceptualization of borderline personality disorder and its psychosocial treatment. Journal of personality disorders, 29(5), 575-609. doi: 10.1521/pedi.2015.29.5.575

(16)

Fonagy, P., Luyten, P., Moulton-Perkins, A., Lee, Y. W., Warren, F., Howard, S., ... & Lowyck, B. (2016). Development and validation of a self-report measure of mentalizing: the Reflective Functioning Questionnaire. PloS One, 11, e0158678.

Freeman, C. (2016). What is mentalizing? British Journal of Psychotherapy, 32, 2 (2016) 189-201. doi: 10.1371/journal.pone.0158678

Giesen-Bloo, J. H. (2006). Crossing borders: theory, assessment and treatment in borderline

personality disorder (Doctoral dissertation, Maastricht university).

Gliem, R. R., & Gliem, J. A. (2003). Calculating, interpreting, and reporting Cronbach’s alpha reliability coefficient for Likert-type scales. Midwest Research-to-Practice Conference in Adult, Continuing, and Community Education.

Grant, B. F., Chou, S. P., Goldstein, R. B., Huang, B., Stinson, F. S., Saha, T. D., ... & Ruan, W. J. (2008). Prevalence, correlates, disability, and comorbidity of DSM-IV borderline personality disorder: results from the Wave 2 National Epidemiologic Survey on Alcohol and Related Conditions. The Journal of clinical psychiatry, 69, 533.

Gunderson, J. G., & Ridolfi, M. E. (2001). Borderline personality disorder.Annals of the New York

Academy of Sciences, 932(1), 61-77. doi: 10.1111/j.1749-6632.2001.tb05798.x

Hesselink, A. (2010). AW Bateman & P. Fonagy (2007). Mentaliseren bij de borderline

persoonlijkheidsstoornis. Praktische gids voor hulpverleners in de GGZ. Tijdschrift voor

Psychotherapie, 36(2), 129-133. doi: 10.1007/BF03096132

Kalpakci, A., Vanwoerden, S., Elhai, J. D., & Sharp, C. (2016). The independent contributions of emotion dysregulation and hypermentalization to the “double dissociation” of affective and cognitive empathy in female adolescent inpatients with BPD. Journal of personality

disorders, 30(2), 242-260. doi: 10.1521/pedi_2015_29_192

Sharp, C., Ha, C., Carbone, C., Kim, S., Perry, K., Williams, L., & Fonagy, P. (2013).

Hypermentalizing in adolescent inpatients: treatment effects and association with borderline traits. Journal of Personality Disorders, 27(1), 3. doi: 10.1521/pedi.2013.27.1.3

Sharp, C., Pane, H., Ha, C., Venta, A., Patel, A. B., Sturek, J., & Fonagy, P. (2011). Theory of mind and emotion regulation difficulties in adolescents with borderline traits. Journal of the

(17)

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 50(6), 563-573.

http://dx.doi.org/10.1016/j.jaac.2011.01.017

Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2007). Using multivariate Statistics (5th ed.). Needham Heights, MA, USA: Pearson Education.

Ten Broeke, A. (2006). Borderline is te genezen. Opgehaald van:

http://www.nemokennislink.nl/publicaties/borderline-is-te-genezen?q=borderline Van Asselt, A. D. I., Dirksen, C. D., Arntz, A., & Severens, J. L. (2007). The cost of borderline

personality disorder: societal cost of illness in BPD-patients.European Psychiatry, 22(6), 354-361. http://dx.doi.org/10.1016/j.eurpsy.2007.04.001

Zanarini, M. C., Frankenburg, F. R., Dubo, E. D., Sickel, A. E., Trikha, A., Levin, A., & Reynolds, V. (1998). Axis I comorbidity of borderline personality disorder. American journal of Psychiatry. Zanarini, M. C., Frankenburg, F. R., Reich, D. B., Silk, K. R., Hudson, J. I., & McSweeney, L. B.

(2007). The subsyndromal phenomenology of borderline personality disorder: a 10-year follow-up study. American Journal of Psychiatry, 164(6), 929-935.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voorgestelde onderdelen c en d van het eerste lid hebben betrekking op het algemene belang bij een ongestoord onderzoek (onderdeel c) of bij financiële stabiliteit (onderdeel

Ten aanzien van de subjectieve leeftijd konden onze drie hypotheses (“mensen die zich jonger inschatten anticipeerden meer winst”, “mensen die zich ouder

Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 is er voortgebouwd op het WAM. Het WAM is ontstaan, door analyse van de uitwerkingen van de anderhalf uur durende hardopdenksessies van 18 leken.

Er zijn in Nederland naar schatting 200.000 patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis.. Iets meer vrouwen dan mannen hebben er

Deze ingreep zorgt voor meer daglicht, een frisse eigentijdse uitstraling en vormt bovendien een enorme duurzaamheidsslag aangezien het pand hiermee direct hoogwaardig

The increasingly structured interaction of a variety of actors (the lighting industry, their associations, NGOs, EU commission, EU parliament,.. parties, member countries, and so

It is evident from the analysis above that most of the strategies used by core-stigmatized organizations include isolation, concealment and hiding strategies (Hudson, 2008;

In Eijsden-Margraten moeten we blijven streven voor een inclusieve samenleving, waar iedereen mee doet ongeacht achtergrond, overtui- ging, seksuele geaardheid, leeftijd of fysieke