• No results found

Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2 7 tot 18 augustus 2006

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2 7 tot 18 augustus 2006"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

A

rcheologische

opvolging

A

quAfintrAcé

K

nesselAre

- A

Alter

-B

rug

f

Ase

2

7

tot

18

Augustus

2006

(4)

c

olofon

© 2009

© Kale - Leie Archeologische Dienst, auteur Johan Hoorne figuren © Auteur (KLAD), tenzij anders vermeld

layout: J. Hoorne druk- & bindwerk: Zquadra, Kortrijk

verantwoordelijke uitgever: Kale - Leie Archeologische Dienst Kasteelstraat 26

9880 Aalter www.deklad.be

(5)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 

Voorwoord

Dit rapport vormt een administratieve en eerste gebundelde wetenschappelijke weergave van de archeologische opvolging van Fase 2 van de uitgebreide collectorwerken voor Aquafin in en rond de gemeente Knesselare. De graafwerken door open veld en langs de Hellemeersen werden tijdens augustus 2006 uitgevoerd en daarbij opgevolgd door de Kale – Leie Archeologische Dienst. Het ongeveer 1km lange en gemiddeld 8m brede traject leverde vijf zones met archeologische sporen op die gedurende 2 weken volledig onderzocht werden. Hoewel er geleidelijk aan werd gestart met de verwerking in functie van het publiceren van de vondsten in vaktijdschriften kon pas in april 2007 gestart worden met het totale overzicht in de vorm van dit rapport. Wegens de tijdelijke overstap naar het project Flanders Expo werd reeds in mei gestopt met de verwerking en pas begin 2009 werd de rapportage uiteindelijk afgerond.

Opnieuw zijn de resultaten voor een door archeologen soms stiefmoederlijk behandelde ingreep verrassend te noemen. Niet enkel zijn de aangetroffen resten wetenschappelijk relevant of interessant, deze willekeurige doorsnede door het landschap vormt bovendien een uitgelezen kans om ongekende archeologische sites op te sporen. Dergelijke bodemingrepen archeologisch begeleiden heeft bijgevolg een belangrijke weerslag naar het beheer en beleid.

De vondsten beslaan een groot aantal verschillende periodes. Er werden losse vondsten uit de steentijden en de metaaltijden opgemerkt, daarnaast werden nederzettingssporen uit de late ijzertijd en de Romeinse periode opgegraven en tot slot ontbraken ook enkele middeleeuwse vondsten niet. Bij deze wensen we onze dank uit te drukken aan de opdrachtgever Aquafin nv, studiebureau Ir. Jonckheere en aannemer Vuylsteke voor de samenwerking. Collega David Vanhee en vrijwilligers Adelheid De Logi, Liesbeth Messiaen (die ook de tekeningen van de silex verzorgde), Ellen Van de Velde, Mieke Van de Vijver, Eline Van Heymbeek en Danny Verheye zijn we eveneens dankbaar voor de verleende steun bij het terreinwerk. Bij de verwerking kon gerekend worden op het kennersoog van Wim De Clercq en Guy De Mulder (UGent) voor de determinatie van het aardewerk. De pijlpunt werd geïdentificeerd door Joris Sergant, Machteld Bats en Gunther Noens (UGent). Provinciaal archeologen Luc Bauters en Bart Cherretté en Prof. dr. Jean Bourgeois (UGent) danken we bij deze evenzeer voor hun expertise.

(6)
(7)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 

Inhoud

Voorwoord 

I. Inleiding 7

II. Situering van het onderzoek 9

II.1. Geografische en bodemkundige ligging van het traject 9 II.2. Aanleiding en aanloop naar de werfbegeleiding 10

II.. Tijdskader 10

II.4. Financieel kader 11

III. Archeologische voorkennis 1

IV. Methodologie 1 V. Archeologische vondsten 17 V.1. Inleiding 17 V.2. Zone I 17 V.. Zone II 28 V.4. Zone III 0 V.. Zone IV 6 V.6. Zone V 40

VI. Chronologische synthese 41

VII. Conclusie 4

(8)
(9)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 7

I. Inleiding

Na de succesvolle opvolging van Fase 1A van de collectorwerkzaamheden (hoorne et al. 2006a) met maar liefst zeven zones met concentraties aan archeologische sporen en de noodgedwongen minder uitgebreide opvolging van Fase 1B (hoorne & vAnhee 2007a) brak in de zomer van 2006 het startmoment van de graafwerkzaamheden voor Fase 2 aan. De Kale – Leie Archeologische Dienst kon deze werken gedurende twee werkweken midden augustus opvolgen en opgraven waar nodig. De resultaten zijn net als bij Fase 1A omvangrijk én archeologisch interessant te noemen. In totaal werden er op vijf zones ofwel concentraties van archeologische grondsporen ofwel artefacten opgemerkt. Losse vondsten uit de steentijden en metaaltijden, nederzettingssporen uit de late ijzertijd en de Romeinse periode en enkele vondsten uit de middeleeuwen behoren tot het aangetroffen spectrum.

Dit document biedt in de eerste plaats een overzicht op het totaalbeeld van het project. Dit project wordt eerst in plaats en tijd geduid. De specifieke strategie en methodologie, en de archeologische voorkennis komen aan bod in de daaropvolgende hoofdstukjes. De aangetroffen sporen worden vervolgens per zone besproken, waarna een chronologische interpretatie wordt voorgesteld. Ter inhoudelijke afsluiting is er de conclusie, waarna de bibliografie terug te vinden is.

(10)
(11)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 9

II. Situering van het onderzoek

ii.1. g

eogrAfische en BodemKundige ligging vAn het trAject

Het archeologisch onderzoek vond plaats in de gemeente Knesselare (provincie Oost-Vlaanderen), ten (noord- en zuid-) westen van de dorpskern (figuur 1). De totale afstand van het traject aangelegd voor Fase 2 langs wegen en door open veld beslaat ongeveer 90m waarbij de blootgelegde breedte gemiddeld 8m is. Het tracé bestaat uit twee delen. Het eerste deel beslaat een stuk vanaf de kruising tussen de Kerkstraat en de Hoekestraat, dwars door wei- en akkerland tot aan de Kwadamstraat. Daar verdwijnt de collector onder het huidig wegtracé en verschijnt ze weer aan de Hellemeersen, die een stukje gevolgd worden, waarna het opnieuw door open veld richting Kloosterstraat gaat. Zone I situeert zich vlakbij de Kerkstraat, Zone II is het lange stuk dat richting Kwadamstraat gaat. Langs de Hellemeersen liggen zones IV en V, terwijl zone III zich net aan de verandering van richting van het tracé bevindt.

Bodemkundig gezien worden een pak verschillende gronden doorsneden. Zone I kenmerkt zich door een lemig zandige bodem die matig gleyig, matig nat is en gekenmerkt wordt door een dikke antropogene humus A horizont (ook wel naar verwezen als plaggenbodem - Sdm). Zone II bestaat voor een klein deeltje uit een Scc- (ofwel lemig zand, zwak gleyig, matig droog, sterk Figuur 1: Lokalisatie van het Aquafintracé op de topografische kaart met aanduiding van de verschillende zones

1

2

3

4

5

(12)

10 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

gevlekte verbrokkelde of discontinue textuur B horizont) en grotendeels uit een Zch-bodem (zand, zwak gleyig, matig droog, bodems gekenmerkt door een verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont, ook wel postpodzol genoemd). Zone III, IV en V behoren tot een groot stuk bestaande uit een Sdh-bodem (lemig zand, matig gleyig, matig nat, Sdh-bodems gekenmerkt door een verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont, ook wel postpodzol genoemd). Verder naar de Kloosterstraat toe gaat het om een ZcP-bodem (zand, zwak gleyig, matig droog, complex van gronden zonder profielontwikkeling en van gronden met profielontwikkeling). De waarnemingen op het terrein komen niet altijd overeen met deze kartering. Zo werd vastgesteld dat de zones III, IV en V eerder zandbodems dan lemig zandige bodems zijn. Verder noordelijk werd opgemerkt dat er aardewerk in de bodem aanwezig was, een beperkte put liet waarnemen dat er onder deze lichtgekleurde zandige bodem een donkerdere laag aanwezig was. Mogelijk is dit te verklaren als een bedekte bodem – met eventueel oude ploeg- of leeflaag – door colluvium.

Topografisch gezien bevindt het noordelijk deel van het traject (richting Kloosterstraat) zich inderdaad geschikt op de 1,7m hoogtelijn, op de helling van een maximaal 17,m hoge heuvel – met vlak onder het oppervlak dagzomende tertiaire kleien. Zones III, IV en V situeren zich iets lager op de 12,m hoogtelijn, onderaan de helling van deze zelfde opduiking. Verder westelijk ligt een nog iets lager gelegen gebied dat vrij drassig is en niet toevallig de Hellemeersen heet. Het zuidelijk deel van het traject ligt op een vlakker stuk van het landschap. Toch is zone II iets meer hooggelegen bij een lokaal topje van 12,m. De bodemgesteldheid verraadt hier in het verleden een meer uitgesproken topografie.

ii.2. A

Anleiding en AAnloop nAAr dewerfBegeleiding

De archeologische werfbegeleiding was opgenomen als bindende voorwaarde in de stedenbouwkundige vergunning verleend aan Aquafin. Daarin wordt ondermeer 2 weken prospectie na het afgraven van de teelaarde onder begeleiding van een archeoloog opgenomen, en indien vereist de nodige tijd en middelen om archeologisch onderzoek uit te voeren. In tegenstelling tot Fase 1B, werd de dienst deze maal wel tijdig op de hoogte gebracht van de start van de werken en betrokken in de planning.

Dergelijke trajecten waar een redelijke breedte wordt afgegraven, houden natuurlijk een ernstige bodemingreep in die het archeologisch bodemarchief vernietigt. Vandaar is het primordiaal voor het ondergrondse erfgoed dat de aangetroffen resten goed gedocumenteerd worden. Alhoewel deze Aquafinprojecten vaak in het niet vallen ten opzichte van de grotere gasleidingtrajecten (bijvoorbeeld in’t ven & De clercq 2006), is hun waarde niet te onderschatten. Niet enkel leveren ze puur wetenschappelijke data op, maar hebben ze ook een belangrijke betekenis voor beheer- en beleidsdoeleinden.

ii.3. t

ijdsKAder

Het afgraven van de teelaarde nam een valse start op 10 juli 2006, terwijl de dienst druk bezig was met de opgraving te Aalter – Loveldlaan (hoorne, De clercq & verbrugge 2007). Blijkbaar was er een intern probleem waardoor de aannemer nog niet kon starten met de werken. De graafwerken werden hervat op 7 augustus waarbij direct gestart werd met de archeologische begeleiding en opgraving van de geselecteerde zones die afliep op 18 augustus 2006. De KLAD heeft binnen de twee voorziene werkweken prospectie al zijn werkzaamheden kunnen uitvoeren en afronden. Dit betekende tijdswinst voor het Aquafinproject.

(13)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 11

De verwerking werd reeds deels uitgevoerd in functie van een aantal publicaties in vaktijdschriften (hoorne & vAnhee 2007a; hoorne & vAnhee 2007b), maar een bundeling van de resultaten en de definitieve verwerking van alle vondsten diende op zich te laten wachten tot de ietwat rustigere periodes, in dit geval april en mei 2007, met een finale afwerking begin 2009.

ii.4. f

inAncieel KAder

Gezien een afgraving van de teelaarde hoe dan ook is inbegrepen in het totale kostenplaatje van de collectorwerkzaamheden, waren de kraankosten sowieso voor rekening van bouwheer Aquafin nv. Het gebruikte opgravingsmateriaal is afkomstig van de Kale – Leie Archeologische Dienst. Opnieuw is het de personeelskost die – samen met de kraankosten – de grootse factor vormt. Intergemeentelijk archeoloog Johan Hoorne werd tijdens het veldwerk op regelmatige tijdstippen bijgestaan door collega David Vanhee en verschillende vrijwilligers. De verwerking van de grondplannen, coupes, foto’s en de studie van het aardewerk werd samen met het opstellen van dit rapport en verschillende artikels door Johan Hoorne op zich genomen. Voor de determinatie van het aardewerk kon gerekend worden op de expertise van Wim De Clercq en Guy De Mulder (UGent). Het natuurwetenschappelijke luik blijft zeer beperkt. Kristof Haneca van de Universiteit Gent dateerde een eiken plank uit een waterput dendrochronologisch. Of er fondsen zijn voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek is momenteel nog niet volledig duidelijk, maar wellicht zal het onderzoek met dit rapport een eindpunt kennen.

(14)
(15)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 1

III. Archeologische voorkennis

Van de terreinen die doorsneden worden door het tracé zelf is niet veel geweten. Slechts enkele luchtfotografische opnames van Jacky Semey (UGent) zijn gekend voor zone II. Op de schuine luchtfoto’s waren blijkbaar een aantal perceleringsgrachten te bemerken. De directe omgeving wordt echter gekenmerkt door zijn hoge archeologische potentieel.

Diverse luchtfotografische prospecties, reeds uitgevoerd prospecties en talrijke opgravingen in de omgeving bewijzen deze vaststelling, bijvoorbeeld de sites Oedelem – Wulfsberge, Knesselare – Flabbaert en Knesselare – Kouter. De diverse sporen uit de metaaltijden te Oedelem – Wulfsberge (cherretté & bourgeois 2002) zijn slechts een 100m verwijderd van het noordelijk deel, de bronstijdgrafheuvel en inheems-Romeinse nederzetting van Knesselare – Flabaert (Ampe et al. 199: 9-99) op 600m van de noordelijke sector en de Romeinse site Knesselare – Kouter (De clercq et al. 2006; De clercq et al. 2007) – met houten versterking en inheemse nederzetting – ligt op een vergelijkbare afstand van 700m van de twee delen.

De Lokale Archeologische Advieskaarten verraden echter dat de gronden eigenlijk minder geschikt zouden lijken dan gronden in de directe omgeving. Samenvattend kan gesteld worden dat er in deze regio en zeker bij dergelijke grootschalige ingrepen alles mogelijk blijkt, zelf op de ‘mindere’ gronden.

(16)
(17)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 1

IV. Methodologie

De archeologie als wetenschap toelichten is zeker niet de doelstelling van dit hoofdstukje – daarover bestaan reeds voldoende, meer exhaustieve handboeken en werken. Het volgend onderdeel handelt enkel over de gevolgde strategie en de methode van opgraven.

De aanleg van deze collector hield in dat van een gemiddeld 8m (minimum m, maximaal 10m) breed traject van 90m lang de teelaarde werd afgegraven voor de aanleg van een werkkoffer. Daarom werd ervoor gekozen (reeds in de bindende adviezen van de vergunning) om de afgraving aan te grijpen als prospectiemethode (figuur 2). De werkzaamheden werden vanaf het begin gevolgd door één van beide intergemeentelijke archeologen. De sporen die werden opgemerkt werden afgelijnd en vervolgens werden de concentraties geselecteerd voor verder onderzoek.

Zo werden vijf zones van naderbij bestudeerd (figuur ), het onderzoek werd uitgevoerd als een reguliere open area-opgraving, met dat verschil dat de sleuf slechts een 8m breed was. De zones werden geschaafd, uitvoerig gefotografeerd, ingetekend en er werden coupes gezet die op hun beurt opnieuw werden gefotografeerd en ingetekend. In enkele gevallen werden er bulk- en pollenmonsters genomen. Alle vondsten werden in vondstzakjes bewaard en geregistreerd. Ondanks de soms natte weersomstandigheden kon de opgraving toch vrij nauwkeurig en volledig worden uitgevoerd.

(18)

16 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Eén spoor – een waterput – verdient een wat uitvoerigere omschrijving van de gevolgde methode. In het grondvlak vertoonde dit spoor zich als een afgerond rechthoekige zone oversneden door een aantal andere sporen, toch werd direct vermoed dat het om een waterput ging. Bovendien werd bij een centrale boring op een geringe diepte van ongeveer 0cm al hout aangetroffen. Gezien de tijdsdruk en het ontbreken van een grondbemaling werd met behulp van de kraan het spoor dwars gecoupeerd tot op het niveau waar duidelijk werd dat er een horizontale stam in de waterputvulling zat. Na het met de schop en het truweel rechtzetten van de coupe en het fotograferen en tekenen werd de rest van het spoor op hetzelfde niveau gebracht. Dit nieuw grondvlak werd opgekuist en getekend, waarna de stam met behulp van de kraan gelicht werd. Vervolgens werd de richting van de coupe veranderd en doorgezet tot aan de moederbodem. Omdat er geen spoor was van een beschoeiing werd de tweede helft voorzichtig met de kraan laag per laag verdiept tot op het niveau van een verdrukte bekisting, waarna met de hand verder werd gewerkt. Het hout werd bemonsterd voor dendrochronologisch onderzoek en de resten werden in de loods van de KLAD geplaatst in permanent vochtige omstandigheden.

De aangetroffen vondsten werden gewassen, indien mogelijk gepuzzeld, gedetermineerd en gedateerd. Het aardewerk uit sporen I.1 en III.9 werd grondig geteld en getekend aangezien het omvangrijke contexten betrof. Andere, kleinere contexten werden minder in detail bekeken, het belang situeert zich voor deze sporen vooral in de datering.

(19)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 17

V. Archeologische vondsten

v.1. i

nleiding

De resultaten van dit onderzoek worden per zone besproken. Buiten deze zones werden quasi geen antropogene structuren opgemerkt, behalve een geïsoleerd recent paalspoor of een enkele subrecente greppel. In tegenstelling tot het rapport van Fase 1A (hoorne et al. 2006a) beoogt dit rapport wél een afgeronde studie van de sporen, structuren en vondsten. Dit is te verklaren door de grotere tijdspanne tussen het veldwerk en de aflevering van het rapport.

Op het terrein werden uitsluitend grondsporen aangetroffen. Het gaat om verkleuringen van de bodem die de plaatsen aanduiden waar ooit een verstoring – antropogeen of natuurlijk – van de moederbodem heeft plaatsgevonden. Af en toe werden scherfjes en – meer uitzonderlijk – stukjes bewerkte silex aangetroffen. Het aardewerk laat in het beste geval een vrij precieze datering toe.

v.2. Z

one

i

Deze zone bevindt zich het dichtst tegen de Hoekestraat en bestaat uit het een 80m lang stuk van het traject tot aan een eerste korte onderbreking (figuur , 4). De zone kenmerkt zich door een 6m lange, donkere strook.

Deze donkere laag is vrij onregelmatig van diepte, op bepaalde plaatsen komt de moederbodem zelfs door. In deze laag werden verspreid verschillende losse vondsten opgemerkt. De oudste betreffen een aantal silexfragmenten, waaronder een laatneolithische pijlpunt (figuur ). Algemeen daterend uit de metaaltijden stammen 12 wandscherven,  randen en 1 bodem (figuur 6.2). Eén randfragment kan op basis van de vorm en technische kenmerken gedateerd worden in de late bronstijd of vroege ijzertijd (figuur 6.1). Het aardewerk is grofwandig, verschraald met schervengruis en plantaardig materiaal en matig gebakken. De grootste fractie aardewerk omvat 40 Romeinse wandscherven, 7 randen en wat kleine fragmenten van dakpannen. Uit de volle tot late middeleeuwen zijn  wanden en 4 randen afkomstig (figuur 6.).

De exacte betekenis of interpretatie van deze laag is niet geheel duidelijk. Ook een eenduidige datering ontbreekt. Mogelijk betreft het een deel van een bewaarde podzal die werd vermengd met leef- en/of ploeglagen en een aantal niet nader identificeerbare archeologische sporen.

Behalve deze laag, werden ook een aantal duidelijk antropogene structuren aangesneden. Het gaat daarbij om een gracht en een greppel, acht paalsporen en een grote circulaire verkleuring (figuur 7). Op basis van het aardewerk in de sporen en hun onderlinge samenhang kunnen ze wellicht alle binnen de Romeinse periode geplaatst worden. De sporen lijken deels op de laag te liggen, maar het is evenwel mogelijk dat ze door de laag heen schemerden.

De gracht (I.2) vertoont een NW-ZO-verloop en kon gevolgd worden over 12m tot hij in de noordelijk sleufwand verdwijnt. De gracht bleek vrij ondiep bewaard (figuur 8) en eindigt ongeveer in het midden van een spieker, het is niet duidelijk of dit intentioneel is of door de ondiepe bewaring. Deze spieker bestaat uit vier grote paalsporen (I., I.4, I., I.8) en meet van midden tot midden van de palen  bij 1,7m (figuur 9). De oriëntatie is NO-ZW of min of meer haaks op die van de gracht. Mogelijk maken palen I.6a en I.6b eveneens onderdeel uit van deze constructie. Hun onderlinge afstand bedraagt 0,7m en ze liggen circa op 1m van en parallel aan de zuidoostelijke wand van de spieker, terwijl het buitenste paalspoor (I.6a) in lijn lijkt te liggen met de noordoostelijke wand.

(20)

18 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Figuur : Het onderzochte traject met alle sporen en de zones aangeduid

zone I

zone II

zone III

zone IV

zone V

(21)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 19

Figuur 4: Grondplan van Zone I met alle sporen aangeduid

Figuur : Laatneolithische pijlpunt in vuursteen (schaal 1:1)

Figuur 6: Een selectie van het aardewerk uit de vermengde laag (schaal 1:)

1 2

(22)

20 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Figuur 7: Grondplan van zone I, met focus op de Romeinse sporen in blauw

Figuur 8: Veldopname van de ondiep bewaarde gracht I.2

(23)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 21

Mogelijk zijn deze palen te interpreteren als ladder die toegang gaf tot de verhoogde spiekervloer. Uit paalspoor I.4 werd 1 fragment van een handgevormd deksel (figuur 10), 4 wanden in kruikwaar,  grijze randen (waarvan wel 1 ijzertijd en 1 middeleeuws) en 10 wanden in grijs handgevormd of traag nagedraaid aardewerk aangetroffen. Dit wijst op een algemeen Romeinse datering.

Op 1m afstand van deze spieker bevindt zich in de as van de noordwestelijke wand een grote circulaire verkleuring die wordt oversneden door een circa 6m lange greppel. De circulaire verkleuring (I.1) die zich centraal in de afgegraven sleuf situeert, vertoont een specifieke gelaagdheid in de vulling, die onmiddellijk deed vermoeden dat het om een waterput zou gaan (figuur 11, 18). Bovendien kwam uit een boring centraal in de kuil hout. De vorm in het grondvlak is afgerond rechthoekig tot rond met een diameter van m.

Bij het couperen werd al na 40cm hout opgemerkt, waardoor werd overgegaan tot een tweede grondvlak (figuur 12, 1). Daar werd zichtbaar dat in de opvulling van de waterput twee horizontaal liggende boomstronken van m lang, enkele takken en wat planken en balken gedumpt waren. De coupe werd haaks op de stammen gezet en 1m dieper werd de bodem van het komvormige profiel zichtbaar (figuur 14, 18). In het profiel is ook duidelijk dat er onderaan een opeenvolging van lichtgekleurde zandige banden voorkomt, terwijl daarboven een donkerdere band met daarop versmeten grond aanwezig is. Dit duidt wellicht op het deels heruitgraven en omwoelen van de waterput. De verschillende planken en boomstronken komen voor in dat bovenste pakket. In de coupe is geen spoor van een bekisting aangetroffen. Bij het uithalen van de resterende, oostelijke helft bleek dat deze zich acentraal in de kuil bevond. De beschoeiing is deels ingeklapt, deels uitgebroken en lijkt oorspronkelijk vierkant of vierhoekig te zijn geweest met zijden van ongeveer 8cm (figuur 1, 16). Onderaan was ze nog bewaard en bestond ze uit twee horizontale planken haaks geplaatst op twee horizontale stammetjes met inkepingen om de planken op hun plaats te houden (figuur 17). Boven en

Figuur 9: Detailplan en doorsnedes van de Romeinse spieker (schaal 1:100)

Figuur 10: Fragment van een Romeins handgemaakt deksel uit paalspoor I.4 (schaal 1:)

(24)

22 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Figuur 11: Veldopname van waterput I.1 in het vlak

(25)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 2

Figuur 1: Zicht op het tweede grondvlak met talrijk houtafval in de opvulling

(26)

2 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12 Figuur 1: Veldopname van de ingeklapte beschoeiing Figuur 16: Zicht op de composietbekisting

Figuur 17: Eén van de twee onderste horizontaal geplaatste stammetjes

(27)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 2

Figuur 18: Grondplannen en coupes op waterput I.1 (schaal 1:0)

(28)

26 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

tegen deze planken staan verticaal geplaatste planken naast elkaar, verstevigd met een horizontale plank er achter. Iets hoger in de vulling werden ook resten van vlechtwerk opgemerkt. Mogelijk gaat het om resten van (een poging tot) herstelling.

Het aardewerk vertoont een duidelijke tweeledigheid in datering tussen het bovenste pakket (figuur 19.B) en de oorspronkelijke aanlegkuil (figuur 19.A). Uit deze onderste lagen komt een Terra sigillata kom type Dragendorff 7 (1MAE, figuur 19.1) bestaande uit 1 rand en 1 wand onder andere versierd met boogschutter en lopende haas. Deze kom is afkomstig uit Zuid-Gallië en zou dateren in de late 1ste eeuw. Eveneens een fractie handgevormd aardewerk komt uit deze lagen, het betreft één rand van

een kookpot (figuur 19.2) en 12 wandscherven (1MAE).

Uit de bovenste lagen werd heel wat meer materiaal gerecupereerd. Van Terra sigillata-aardewerk werd 1 kleine rand en 1 bodem van mogelijk een Oost-Gallische Dr. 18, 18/1 of  (1MAE, figuur 19.6) daterend uit de 2de eeuw aangetroffen en 1 overhangende rand van een Oost-Gallische

Dr. 4 (1MAE, figuur 19.) uit de late 2de tot de eeuw. Er zijn 2 randen en 1 wand van een Keulse

geverniste beker (1MAE, figuur 19.4) uit de 2de eeuw. Een andere vrij dunwandige beker was bijna

intact bewaard met 2 randen, 4 wanden en 1 bodem (1MAE, figuur 19.). Het stuk is afkomstig uit Noord-Frankrijk en dateert in de 2de eeuw. Andere duidelijke import komt uit het Rijnland en betreft

1 randfragment (1MAE, figuur 19.8) van een kookpot met dekselgeul. Verder werd van kruikwaar 1 rand, 1 bodem (figuur 19.9) en 28 wand (1MAE) gerecupereerd. Evenals 21 wanden in grijs gedraaid aardewerk (1MAE). Van het handgevormd (of traag nagedraaid) grijs aardewerk werd een grotere verscheidenheid aan vormen aangetroffen. Het gaat om 1 rand (figuur 19.10) en 1 bodem (figuur 19.11) van grote voorraadpotten (1MAE), 4 randen van een kom (1MAE, figuur 19.7), twee randen van een gewone kookpot en 6 wandscherven (waarvan 1 versierd) (1MAE). Tot slot is ook een bijna volledige bovenkant van een grote dolium aangetroffen (figuur 19.12), waarvan nog 7 randen (met zwarte peklaag) en 126 wanden resteerden. Het betreft niet alleen aardewerk maar ook fragmenten van 6 tegulae en  imbrices, 1 stuk wrijfsteen, 1 fragment van een maalsteen en 1 fragment leisteen. Globaal gezien valt dit materiaal te dateren in de 2de eeuw.

Een dendrochronologische datering op een aantal eiken planken en balken van de bekisting van de waterput kwamen echter uit op een veldatum van na 4BC en waarschijnlijk voor 8AD (hAnecA 2006). Dit zou mogelijk te verklaren vallen als een oud-hout-effect, wat niet verwonderlijk moet zijn, aangezien de beschoeiing is opgebouwd uit verschillende elementen in een veranderlijk patroon. Het lijkt dan ook goed mogelijk dat er recuperatiehout gebruikt kan zijn.

Deze waterput heeft dus wellicht een eerste aanleg gekend in de late 1ste eeuw, waarbij de houten

beschoeiing waarschijnlijk bestond uit een vierkante vorm van een composiet aan horizontale en verticale planken. Men poogde mogelijk de waterput terug aan te leggen of uit te breken, waarna de kuil als dumpzone voor enkele boomstronken en houten elementen werd gebruikt. Op basis van het aanwezige materiaal kon deze fase gedateerd worden in de 2de eeuw.

Behalve de onderzochte sporen – een gracht, spieker en waterput – doet de aanwezigheid van de aardewerkvondsten – dolium, terra sigillata, importbeker en Keulse waar naast lokaal vervaardigd materiaal – en dakpannen vermoeden dat er in de directe omgeving een Romeinse nederzetting uit de 1ste tot 2de eeuw aanwezig moet zijn.

Verder naar het noorden, vlak tegen de onderbreking in dit zuidelijke gedeelte van het traject, bevindt zich nog een ongedateerde gracht die oversneden wordt door tal van recente sporen.

(29)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 27

Figuur 19: Selectie van het aardewerk uit de waterput (schaal 1:; behalve foto versiering 1 op schaal 1:1 en dolium 12 op schaal 1:6)

(30)

28 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

v.3. Z

one

ii

Zone II situeert zich op het tweede deel van het zuidelijk gedeelte van Fase 2, en ligt vlakbij de Kwadamstraat (figuur , 21). Het enige spoor waarneembaar op het afgegraven traject is een lange rechte gracht die schuin in de lengte werd aangesneden. Deze gracht kon gevolgd worden over een lengte van 98,m, terwijl de gemiddelde breedte ongeveer 1,m bedroeg. Er werd slechts 1 coupe op uitgezet, waarbij de maximaal vastgestelde diepte 70cm haalde (figuur 2). In doorsnede had de gracht min of meer een komvorm die naar boven toe iets breder uitwaaiert. De vulling was vrij donker en vrij organisch. Onderaan wisselen dunne kleiige donkergrijze tot zwarte banden zich af met donkergrijze meer zandige pakketen. Daarboven komt een erg organische en zwarte komvormige lens voor, mogelijk een aanwijzing dat de gracht vrij lang heeft opengelegen na een tijd van iets snellere opvulling. Helemaal bovenaan zit opnieuw een donkergrijze laag.

In de coupe werden 42 aardewerkfragmenten opgemerkt die allemaal afkomstig lijken te zijn van één exemplaar: een grote voorraadpot (figuur 22). Het betreft 2 randfragmenten en 40 wandscherven. Een deel van de rand en bovenkant van de buik werden aangetroffen. De pot lijkt handgemaakt of traag nagedraaid en op de hals versierd met gegladde lijnpatronen. Een algemene datering in de Romeinse periode is aangewezen. Op het perceel dat door het Aquafintracé aan de rand word doorsneden zijn in de jaren ’90 tijdens luchtfotografische prospecties door Jacky Semey van de Universiteit Gent enkele parallelle en haakse grachttracés ontdekt. Mogelijk vormen de aangetroffen gracht en deze opgemerkt tijdens de luchtfotografische prospecties samen een onderdeel van een perceleringssysteem.

(31)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 29

Figuur 2: Dwarsdoorsnede op gracht II.1 Figuur 21: Grondplan van zone II

Figuur 22: Randfragment van een voorraadpot (schaal 1:)

(32)

0 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

v.4. Z

one

iii

Zone III is de meest noordelijk aangetroffen cluster van grondsporen van Fase 2 en situeert zich net ter hoogte van de bocht in het tracé (figuur , 24, 2). Er werden zowel antropogene als natuurlijke grondsporen aangetroffen. Ten noorden wordt de zone begrensd door een zeer recente perceelsgracht. Deze oversnijdt deels een 120cm brede en gemiddeld 40cm diepe gracht (III.1). Op een viertal meter afstand en met een licht afwijkende oriëntatie bevindt zich een in kleur en doorsnede gelijkaardig grachttracé (III.2) dat weliswaar ontdubbelt in een 7cm en een 2cm brede gracht die beide maximaal 0cm diep zijn. Ter zuidelijke afsluiting en net voorbij de bocht in de sleuf werden eveneens twee grachttracés ontwaard. De meest noordelijke (III.4 & III.) is ontdubbeld in een 80 en een 0cm brede gracht op gemiddeld 90cm afstand die respectievelijk 2 en 0cm diep zijn. Zuidelijker op 11m afstand bevindt zich een 1m brede gracht (III.10) die een maximale diepte van 40cm bereikt.

Gezien de overeenkomsten in kleur en vulling en het voorkomen van gelijkaardig aardewerk erin, is het zeker mogelijk dat de vier grachttracés eigenlijk te herleiden zijn tot twee grachttracés waarvan één ontdubbelde. In dat geval zou zich een knik in het ene geval en een flauwe deviatie voor het andere tracé moeten vertonen ter hoogte van de bocht in de werkkoffer. Door de bocht in de sleuf is het ontbreken van grachten in het verlengde van de aangetroffen sporen vaststelbaar, wat mogelijk een bijkomend argument vormt.

Vlakbij de zuidelijke gracht bevinden zich vlak bij elkaar twee paalsporen (III.7 & III.8). Naast deze antropogene sporen vallen ook een zevental natuurlijke windvallen op. Het gaat daarbij om erg grote tot betrekkelijk kleine structuren.

Vlakbij de vermeende hoek van dit grachtenstelsel zijn twee vrij omvangrijke windvallen aanwezig die zich onderscheiden van de andere natuurlijke sporen omdat ze aardewerk bevatten. Voor het meest noordelijke exemplaar (III., figuur 27) met een maximale diameter van 6m betreft het slechts 9 scherven, maar de zuidelijke windval (III.9, figuur 26) van maximaal m bevat maar liefst 472 aardewerkfragmenten en 79 kleine brokstukjes. Het is natuurlijk de vraag hoe deze hoeveelheid aardewerk in dit spoor terechtgekomen is. Het is evenzeer opmerkelijk dat elk grondspoor – zelfs de twee paalsporen – (een kleine fractie) aardewerk bevat (figuur ).

In de duidelijk antropogene sporen werden in totaal 24 scherven aangetroffen. Gracht III.1 leverde 2 wandscherven van ruwwandig aardewerk op, waarbij één een knik vertoonde. Gracht III.2 bevatte 4 scherven, waarvan 1 ruwwandige rand, 1 ruwwandige bodem en 2 besmeten wandfragmenten. Uit grachttracé III.4/ werden respectievelijk 7 en 6 scherven gerecupereerd. Het betreft voor gracht III.4 1 wand fijn aardewerk, 1 ruwwandige bodem, 4 besmeten wanden en 1 ruwe wand. Voor gracht III. waren dat 1 gepolijste fijne wand, 1 ruwwandige rand,  besmeten wanden en één ruwe. Paalspoor III.7 bevat 4 ruwwandige scherven, waarvan twee ruwe wanden en twee besmeten wanden. Uit paal III.8 werd 1 ruwe wand gerecupereerd. Uit de bovenste laag van grote windval III. werden 4 niet nader determineerbare brokjes gerecupereerd, 1 fijnwandige, gegladde rand, 1 ruwwandige, besmeten rand en 7 wandfragmenten in ruw aardewerk. Al deze vondsten lijken in de ijzertijd te plaatsen en vertonen veel overeenkomsten met het aardewerk uit windval III.9 die als grootste aardewerkcontext van het traject iets grondiger werd uitgewerkt. Windval III.9 bevatte 472 scherven en 79 ondertermineerbare brokstukjes. Behalve ceramiek werden ook nog een wrijf- of maalsteen en enkele mogelijke resten van kookstenen in de vorm van zwaar verbrande (fragmenten van) rolkeien gevonden. Er konden maar weinig scherven terug aan elkaar gepuzzeld worden, wat mogelijk verraad dat het niet om een primaire afvaldepositie gaat.

(33)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 1

Figuur 24: Grondplan van zones III en IV met alle grondsporen aangeduid

zone III

(34)

2 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Figuur 2: Detail van zone III met windvallen  en 9 aangeduid

windval 

(35)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 

Figuur 26: Veldopname van windval III.9

Figuur 27: Veldopname van windval III.

(36)

4 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Van de 472 aardewerkfragmenten zijn er 148 of 1% te bestempelen als fijnwandig aardewerk (figuur 28, tabel 1). De klei is vrij fijn en is verschraald met dun schervengruis en een zeer kleine fractie zand of andere mica’s, sporadisch werden ook wat kleine organische inclusies en kleine keitjes opgemerkt. De bakking is vrij hard, meestal grotendeels reducerend, met donkergrijze tot bruingrijze kleuren, waarbij ook zwart en in mindere mate beige tot oranje voorkomen. Er werden 112 wandfragmenten (76%), 1 randfragmenten (21%) en  bodemfragmenten (%) onderzocht. Veruit de meeste fragmenten (69%) zijn geglad, met op de tweede plaats de geëffende (18%) en vlak daarna de gepolijste scherven (14%). In totaal hadden 18 wanden (16%) een duidelijke en typerende knik en slechts 1 wandfragment droeg de resten van versiering in de vorm van kamstrepen. De diktes van de randen liggen tussen uitersten 0,4 en 1cm, terwijl het gros zich tussen 0, en 0,6cm bevindt. De wandfragmenten hebben diktes tussen 0, en 1cm. Er is een piek waarneembaar tussen 0, en 0,7cm. De vormen zijn te bestempelen als behorend tot situlae, schalen en mogelijk bekers. Met 24 op 472 fragmenten (69%) is het grofwandig aardewerk de grootste groep (figuur 29, tabel 1). De bakking is minder hard en de verschraling bestaat uit beduidend grover schervengruis en ook plantaardig materiaal. Er zijn 289 wandscherven (89%), 2 randscherven (8%) en 10 bodemscherven (%) geteld. De meerderheid is besmeten (18 fragmenten of 6%), maar ook geruwde oppervlakken komen vrij vaak voor (106 fragmenten of %), geëffende scherven zijn er minder frequent (26 fragmenten of 8%). Vijf van de randen (20%) zijn versierd met vingertopindrukken, terwijl er 6 wanden (2%) sporen van groeven dragen en er nog eens 9 (%) een knik vertonen. De diktes van de randfragmenten bevinden zich tussen 0,6 en 1,4cm, met een hoogtepunt tussen 0,6 en 0,9cm. De wanddiktes zijn gevarieerder tussen 0, en 1,7cm, met een grote piek tussen 0,9 en 1,1cm. Wellicht gaat het meestal over fragmenten van kookpotten, voorraadpotten, maar mogelijk ook enkele situlae.

Dergelijk materiaal – ook naar verhoudingen toe – is perfect vergelijkbaar met aardewerk uit het relatief nabijgelegen Vosselare – Meerskant dat te dateren valt in de vroege La Tène-periode (De clercq & De mulDer 1998). Enkele andere vergelijkingssites zijn er te Brakel – Ronsestraat (De mulDer & velghe 1997), Evergem – Spoorweglaan (bourgeois et al. 1989: 4) en Zomergem – Zomergemboven (De clercq & thoen 199). Gezien het voorkomen van typische fijnwandige knikvormen, de situlavorm en redelijk wat besmeten grofwandig aardewerk, wordt deze context dan ook in de vroege La Tène of tweede helft van de de eeuw v.C. gedateerd.

                                                                                        

(37)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 

Figuur 28: Selectie van het fijnwandig aardewerk van context III.9 (schaal 1:)

Figuur 29: Selectie van het grofwandig aardewerk van context III.9 (schaal 1:)

(38)

6 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

v.5. Z

one

iv

Op een kleine 0m van zone III bevindt zich een grote concentratie van 64 paalsporen op een strook van gemiddeld 8m breed en 0m lang (figuur , 24, 0). De grosso modo W-O georiënteerde palenrijen sprongen op het terrein direct in het oog. Een ongedateerde gracht met dezelfde richting loopt door het zuidelijke deel van de zone. De paalsporen vertonen een erg grote homogeniteit: ze hebben allen een grijze vulling, een soortgelijke aflijning, een zelfde mate van bioturbatie en ze zijn afgerond rechthoekig. Er zijn 6 vrij duidelijke en 1 meer hypothetische rechthoekige structuren te reconstrueren (figuur 4).

Figuur 0: Detailgrondplan van zone IV met alle sporen en vermoedelijke constructies aangeduid

1

2

3

4

5

6

7

(39)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 7

Het meest zuidelijk gelegen – net ten zuiden van de gracht – bevindt zich een zespostenspieker (structuur 1; palen IV.4, IV., IV.6, IV.7, IV.8) waarvan één van de hoekpaalsporen ontbrak door een recente verstoring. De totale grootte is 2,8 bij 2,6m, waarbij de zuidelijke lange zijde bestaat uit drie op gelijke afstand van elkaar staande palen en de noordelijke lange zijde uit 2 sporen.

Ongeveer 4m ten noorden van dit bijgebouwtje bevindt zich een tweede duidelijk leesbare structuur (structuur 2; palen IV.11, IV.1/14, IV.1, IV.16, IV.17, IV.18; figuur 1) die in dit geval 4,m bij ongeveer m meet. In grote lijnen gaat het eveneens om een zespalige structuur, maar het is duidelijk dat er verschillende herstellingen moeten zijn gebeurd. Bovendien was het gebouw relatief diep gefundeerd. Buiten de westelijke korte zijde ligt op ongeveer 0,m exact in het midden een bijkomend paalspoor (IV.19), mogelijk hoort deze bij de structuur als ondiepe steun voor een nok. Het derde gebouwtje (structuur ; palen IV.24, IV.26, IV.0, IV.7) is ditmaal een vierpostenspieker die verscholen ligt tussen de westelijke paalsporen van een omvangrijker gebouw. De grootte bedraagt 2,6 bij 2,1m, waarbij de oriëntatie licht afwijkt.

Minder duidelijk en deels hypothetisch is structuur 4 die oversneden wordt door structuur . Een zuidelijke lange zijde zou bestaan uit minstens 4 paalsporen (IV.21, IV.22, IV.2, IV.2) die op regelmatige afstand van elkaar liggen. Van de noordelijke zijde zijn slechts  palen (IV.29, IV.1, IV.) zichtbaar terwijl de rest van de structuur buiten het opgraafvlak valt. Verschillende paalsporen (IV.2, IV.4) lijken geen verband te vertonen met dit hypothetisch gebouw van minstens ,1 bij ,7m. De diepte van de palen is vergelijkbaar met die van gebouwen 2 en . Structuur 4 ligt overigens parallel aan structuur 2 op m afstand. Een groot maar ondiep spoor (IV.9) zorgt voor problemen: behoort dit tot de structuur? Gaat het om een ondiep bewaarde kuil binnen het gebouw, of is er sprake van een andere fase?

Duidelijker dan het voornoemde gebouwtje is een zespostenspieker (structuur ; palen IV.40, IV.66, IV.2, IV.4, IV.62) die er 4m ten westen van ligt. De langste zijde bedraagt ,6m, terwijl de breedte 2,8m is. Deze maal is de zuidwestelijke hoekpaal verstoord door een recente vergraving. Opnieuw is het een vrij goed gefundeerde structuur.

Op dezelfde plaats, maar ongeveer 1m noordelijker en met een licht afwijkende oriëntatie bevindt zich een ongeveer even groot gebouwtje (structuur 6; palen IV., IV.6, IV.64, IV.6, IV.67, IV.61, IV.60, IV.6, IV.0). Dit is , bij 2,8m groot, maar heeft lange zijden die geen  maar  palen bevatten. Zowel de uiterst noordoostelijke als de zuidwestelijke hoek waren verstoord door een recente greppel. De zuidwestelijke paal (IV.67) werd nog gevonden onder de verstoring, maar het schuin tegenoverliggende vermoede spoor was volledig verdwenen. Opmerkelijk is de afwisseling van telkens een diepe met een ondiepe paal. Is dit te interpreteren als een in se zespalige dragende structuur met 4 extra steunen tussen de funderingspalen?

Opnieuw op m afstand van de laatst vermelde structuur situeert zich een laatste gebouwtje (structuur 7; palen IV.4, IV.44, IV.4, IV.46; figuur 2). Het gaat om een 2,4 bij 2,m grote vierpostenspieker. Eén groot en relatief diep paalspoor dat wellicht in drie verschillende sporen uiteenvalt (IV.41/42) laat vermoeden dat er mogelijk ook stevigere structuren verscholen liggen buiten het werkvlak. Hoe die zich verhouden tot de opgraven exemplaren is niet duidelijk. Verspreid over de 8m brede sleuf situeren zich nog enkele paalsporen die op het eerste zicht niet toegeschreven kunnen worden aan structuren.

(40)

8 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

Figuur 1: Veldopname van structuur 2

Figuur 2: Zicht op vierpalige spieker 7

(41)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 9

(42)

0 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

De opvallende regelmaat in aanleg van de bijgebouwen doet vermoeden dat het om onderdelen van eenzelfde erf gaat. De homogeniteit van de paalsporen en het aangetroffen aardewerk – alhoewel beperkt – stellen alvast geen problemen. De verschillende herstellingen en oversnijdingen van structuren onderling wijzen erop dat er meerdere fasen moeten zijn. Structuur 1 wordt van de rest van de sporen gescheiden door een gracht met een zelfde oriëntering.

In de sporen is relatief weinig aardewerk aanwezig (figuur 4). In zespalige structuur 2 werd in paalspoor IV.1 1 gegladde wand in fijn aardewerk aangetroffen, in paal IV.18 1 wandfragment in ruwwandig aardewerk, versierd met vingertopindrukken. In de grotere structuur 4 werd in paal IV.2 1 randscherf in ruwwandig aardewerk opgemerkt, en uit paal IV.1 werd 1 wand in ruw aardewerk gerecupereerd. In het dubbele grote paalspoor of kuil werden eveneens scherven gevonden. Het betreft voor IV.41 1 wand in ruwwandig aardewerk, voor IV.42 1 gegladde wand in fijnwandig aardewerk met een knik, 1 bodem, 1 wand en  brokstukjes in ruwwandig aardewerk. Uit los paalspoor IV.47 komt 1 besmeten wandscherf en uit paal IV.48 nog 4 ondefinieerbare brokjes.

Het weinige aardewerk vertoont sterke overeenkomsten met aardewerk dat ongeveer 0m meer noordelijk werd aangetroffen in de grachten en windvallen van zone III. Deze laten een datering in de vroege La Tène-periode toe, concreet gesteld de tweede helft van de de eeuw v.C. Er werden ook nog twee

vuurstenen artefacten in de sporen aangetroffen. Het betreft een afslag en een kleine kern. Wat betreft de datering lijkt de kern eerder afkomstig uit het mesolithicum dan uit de ijzertijd (figuur ).

Sites uit de metaaltijden zijn gekend voor de omgeving van het traject, maar sites uit de vroege fasen van de late ijzertijd ontbraken nog aan het spectrum. Vandaar dat dit alvast een deeltje van een interessant en vernieuwend beeld kan bieden op de diachrone benutting van het landschap. Dergelijke grote concentraties aan bijgebouwen doen denken aan erven opgegraven te Antwerpen op het HSL-traject, waar ze eveneens dicht opeen, soms overlappend gegroepeerd liggen – meestal in de directe omgeving van een hoofdgebouw (verbeek et al. 2004).

v.6. Z

one

v

Zone V bestaat enkel uit een natuurlijk grondspoor waarin enkele aardewerkfragmenten werden aangetroffen. De windval bevindt zich ten oosten van zone IV langs de Hellemeersen. Bij het blootleggen werden een bodemfragment en een geknikte wand opgemerkt en gerecupereerd (figuur ). Beide stukken vertonen zowel vormelijk als technisch veel overeenkomsten met het aardewerk uit zone III, vandaar dat verondersteld wordt dat het ook hier om scherven uit de Vroege La Tène-periode kan gaan.

(43)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 41

VI. Chronologisch overzicht

De oudste resten op het tracé zijn enkele losse vondsten. De meest kenmerkende elementen zijn een vermoedelijk mesolithische kern aangetroffen op zone IV en een laatneolithische pijlpunt in de vermengde laag van zone I. In die laag werden ook een aantal scherven uit de metaaltijden (mogelijk late bronstijd of vroege ijzertijd) opgemerkt.

Een erg belangrijke vondst is deze van een nederzettingssite vermoedelijk uit de vroege La Tène op zone IV. In de 8m brede sleuf werden over een lengte van 0m in totaal 7 constructies herkend. Het betreft 1 tienpalig, 1 mogelijk achtpalig,  zespalige en 2 vierpalige gebouwen die wellicht te interpreteren zijn als bijgebouwen behorend tot een erf. De verschillende overlappingen en herstellingen wijzen erop dat er meerdere fases van aanleg of gebruik zijn geweest. Eén of meerdere hoofdgebouwen, samen met andere erfstructuren, bevinden zich waarschijnlijk in de directe omgeving.

Ongeveer 0m ten noorden van dit vermoede erf bevindt zich een zone die lijkt omsloten te worden door twee grachttracés. In deze zone III werd in één windval bijzonder veel aardewerk uit de vroege La Tène-periode aangetroffen. De 472 scherven dateren in de tweede helft van de de eeuw

v.Chr. Het is natuurlijk de vraag hoe deze hoeveelheid aardewerk in dit spoor terechtgekomen is. Het is evenzeer opmerkelijk dat elk grondspoor van deze zone – zelfs twee kleine paalsporen – aardewerk bevat.

Op zone II werd over ongeveer 100m een Romeins grachttracé gevolgd. Op zone I waren er meer nederzettingssporen aanwezig. Het gaat over een gracht, een vierpalige spieker met mogelijke trap en een waterput uit de late 1ste eeuw die in de loop van de 2de eeuw deels werd uitgebroken en

opgevuld met afval. Ook hier wijst de vondst van betrekkelijk veel en verscheiden aardewerk op de aanwezigheid van een nederzettingskern of erf in de directe nabijheid. In diezelfde zone I werden nog een aantal losse vol- tot laatmiddeleeuwse scherven aangetroffen.

(44)
(45)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 4

VII. Conclusie

Van 7 tot 18 augustus 2006 volgde de Kale – Leie Archeologische Dienst Fase 2 van de Aquafinwerkzaamheden rond de dorpskern van Knesselare op. Gezien de uiterst succesvolle voorgaande campagne eind 200, werd ook van deze ingreep veel verwacht. Op het terrein werden bij de initiële prospectie van de afgravingen  zones weerhouden voor verder onderzoek. Deze zones leverden enkele oude losse vondsten op, waaronder een vermoedelijk mesolithische kern en een laatneolithische pijlpunt. Belangrijker waren echter de overgebleven grondsporen van een vroeg La Tène-erf met 7 bijgebouwen en ten noorden daarvan een dubbel omgrachte zone met een bijzonder mooie en grote context aardewerk vervat in een windval daterend uit de tweede helft van de de eeuw v.Chr. Eveneens van belang is zone I waar een Romeinse spieker en waterput uit de

late 1ste eeuw (opgevuld met nederzettingsafval in de loop van de 2de eeuw) werden aangetroffen.

Jongere resten zijn er in de vorm van enkele losse vol- en laatmiddeleeuwse scherven. Ondanks de erg spoedige afronding van het terreinwerk, kon door omstandigheden dit rapport pas begin 2009 opgeleverd worden.

Opnieuw is deze archeologische werfopvolging van de aanleg van een aquafincollector dus vrij succesvol gebleken. Ondanks de beperkte breedte van de sleuf met 8m konden toch weer enkele indicatieve vondsten worden gedaan. Niet alleen verschillende oude losse vondsten maar ook delen van erven uit zowel de ijzertijd (met 7 bijgebouwen) als de Romeinse periode (met 1 bijgebouw en een waterput) hebben hun intrinsieke waarde maar werpen ook een licht op de directe omgeving, waar met quasi zekerheid nog een uitgebreidere nederzettingskern (ofwel erf) kan worden verwacht. Hierbij wordt de echte waarde van een dergelijke werfopvolging bewezen: de input naar beheersmatige archeologie.

(46)
(47)

hoorne J., Archeologische opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 4

Bibliografie

Ampe c., bourgeois J., FockeDey l., lAngohr r., megAnck m. & semey J., 199. Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Deel 1.

bourgeois J., pArmentier F., rommelAere J. & vermeulen F., 1989. Noodopgravingen in de landelijke nederzettingen uit de late ijzertijd, de Gallo-Romeinse periode en de late middeleeuwen te Evergem/ Spoorwegstraat. Vobov-Info 4-: 28-41.

cherretté b. & bourgeois J., 2002. Palenkrans uit de midden-bronstijd en nederzettingssporen uit de late ijzertijd te Oedelem-Wulfsberge, W.-Vl. (2001). Lunula. Archaeologia protohistorica X: 1-1. De clercq W. & De mulDer g., 1998. Vroege La Tène-bewoning in de vallei van de Kale te Vosselare – Meerskant (gem. Nevele, prov. O.-Vl.): materiaalstudie en situering in het regionale nederzettingspatroon. Lunula. Archaeologia protohistorica VI: 69-74.

De clercq W., hoorne J. & vAnhee D., 2007. Een versterking te Knesselare – Kouter: opgravings-campagne 2006 (Oost-Vlaanderen). Romeinendag 21-04-2007: 111-11.

De clercq W., hoorne J. & vAnhee D., 2006. Boeren & krijgers op het Menapische platteland. Een inheemse nederzetting en een versterking te Knesselare-Kouter. Romeinendag 06-0-2006: 27-. De clercq W. & thoen h., 199. IJzertijdvondsten te Zomergemboven (gem. Zomergem, O.-Vl.). Lunula. Archaeologia protohistorica III: 7-76.

De mulDer g. & velghe m., 1997. Sporen van een vroege La Tène-nederzetting te Brakel. Vobov-Info 46: -10.

hAnecA k., 2006. Verslag dendrochronologisch onderzoek: Waterput Aquafintracé B. (= niet gepubliceerd verslag, Universiteit Gent)

hoorne J., De clercq W. & verbrugge A., 2007. Archeologisch onderzoek Aalter – Loveldlaan.  tot 1 juli 2006. (= KLAD-Rapport )

hoorne J., eggermont n., Decorte J. & vAnhee D., 2007. Sporen uit de metaaltijden op het Aquafintracé Knesselare – Aalter-Brug Fase 1 (provincie Oost-Vlaanderen). Lunula. Archaeologia protohistorica XV: 11-1.

hoorne J., eggermont n., Decorte J. & vAnhee D., 2006c. Archeologische begeleiding van het Aquafintracé Knesselare – Aalter-Brug. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen. Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium 200: 166-169.

hoorne J. & vAnhee D., 2007a. Romeinse resten op het Aqaufintracé Knesselare – Aalter-Brug Fase 1B en 2. Romeinendag 21-04-2007: 111-11.

hoorne J. & vAnhee D., 2007b. Nederzettingssporen uit de Vroeg La Tène-periode en andere vondsten uit de Metaaltijden op het Aquafintracé te Knesselare (provincie Oost-Vlaanderen). Lunula. Archaeologia protohistorica XV: 147-14.

(48)

6 Kale-Leie Archeologische Dienst 2009, KLAD-Rapport 12

hoorne J., vAnhee D., eggermont n. & Decorte J., 2006b. Dwars door het landschap. Resten van een nederzetting, akkersystemen en begravingen op het Aquafintracé Aalter-Brug – Knesselare. Romeinendag 06-0-2006: 41-47.

hoorne J., vAnhee D., eggermont n. & Decorte J., 2006a. Archeologische opvolging Aquafintracé Aalter-Brug – Knesselare fase 1A,  november – 2 december 200. (= KLAD-Rapport 1)

in’t ven i. & De clercq W., 200. Een lijn door het landschap. Archeologie en het VTN-project 1997-1998. Deel 1 & 2. (= Archeologie in Vlaanderen Monografie )

verbeek c., DelAruelle s. & bungeneers J., 200. Verloren voorwerpen. Archeologisch onderzoek op het HSL-traject in de provincie Antwerpen.

(49)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Egyptische, Nederlandse of Spaanse? Orden van best voor het klimaat naar slechtst. 3c) Kleur in de tekst welke tips de schrijver ons geeft om slim te eten en slim voedingsmiddelen

Zo willen we in onze parochie ook kerk zijn… een parochie in het kleur van de liefde, die in alle vrijmoedigheid present is.. We willen ons tegelijk door de heilige Clara

De werknemer en de vaste coach hebben gemiddeld iedere drie weken een sessie van een uur om invulling te geven aan de zoektocht naar nieuw werk.. Aangevuld met ad hoc

• Gemeente Moerdijk stelt samen met gemeenten Halderberge en Roosendaal een bestuurlijke reactie op!. • Klankbordgroep Zevenbergen heeft bezwaarschrift opgesteld en is een

• Om u voor het eerst door het Ministerie van I&M en onze veiligheidsregio bij te laten praten over de gevolgen van de Wet Basisnet voor uw omgeving.. We zoomen vooral in op

Maar Ik zal er niet altijd zijn.’ Jezus geeft Maria een hand, en Maria staat op.. Ze veegt haar

Alleen als mijn kleren stuk waren kreeg ik op mijn donder, want er was niet veel geld.. In de Nieuwe Zeister Courant had je een rubriek, Oom

Op basis van deze feromo- nen begonnen studies om het processiegedrag van de rupsen te onderbreken, met als doel plaagbeheersing: valse sporen uitzetten zodat de aanwezige soort