Citation for published version (APA):
Vermeulen, W. P. (1986). Smeermiddelen voor metaalomvormen. (TH Eindhoven. Afd. Werktuigbouwkunde, Vakgroep Produktietechnologie : WPB; Vol. WPA0351). Technische Universiteit Eindhoven.
Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1986
Document Version:
Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record
Please check the document version of this publication:
• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.
• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.
• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.
Link to publication
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.
If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:
www.tue.nl/taverne
Take down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us at:
openaccess@tue.nl
providing details and we will investigate your claim.
WPA
Smeermiddelen voor metaalomvormen door
\V.F. Vermeulen
Tussenrapport afstuderen
oktober 1986'
Voorwoord
-A1s voorstudie met betrekking tot het afstudeeronderzoek over wrijving en smering bij het dieptrekken bij Hoogavens, heb ik een 1iteratuur-studie over smeermidde1en in het algemeen gedaan. Dit om als lezer van diverse artikelen het vakjargon te kunnen begrijpen en om de --middel-bare school-- scheikunde kennis wat op te frissen.
Het geheel is, samen met enige besprekingen van interessante literatuur
en een literatuurlijst in dit geschrift samengevat.
Het handigste deel van dit geschrift is waarschijnlijk de "smeervoca-bulaire"; voor veel vakjargon wordt een omschrijving gegeven, dan weI een verwijzing naar het gedee1te van dit rapport waarin verhe1dering te vinden is. Vee1 p1ezier ermee,
Wim Vermeulen oktober 1986
Inhoud:
==--=
Voorwoord Inhoud
Smeermidde1en voor het omvormen van meta1en
1.1 In1eiding
1.2 Aspecten van een smeermidde1
1.3 Aanbrengen van het smeermidde1
1.4 Hanteerbaarheid van het gesmeerde werkstuk
1.5 Verwijdering van het smeermidde1
1.6 Kosten van het smeermidde1
Chemie 2.1 A1gemeen 2.2 Ionentheorie 2.3 Organische chemie 2.4 Disperse systemen Minerale olie 3.1 Inle1ding 3.2 Eigenschappen 3.3 Classificaties Smeermiddelen 4.1 Smeerolien 4.2 Smeervetten 4.3 Vaste smeermiddelen 4.4 Smeerwerking 4.5 Dopes Literatuurverwijzing 01ie-a.a.nhangsel Vet-aanhangsel
Lijst van relevante ASTM-normen SMEER-VOCAEULAlRE Literatuurlijst bIz. i ii 1 1 2 2
;
35
67
9
10 11 12 15 1617
19
21 23 26 2829
31 39 i1Smeermiddelen voor het omvormen van metalen--===--==========================
r4,5,6]
\.:1.1 Inleiding
Op het gebied van smeermiddelen voor omvormende bewerkingen is een on-eindig arsenaal beschikbaar. Het waarom komt neer op veel soorten "dopes"
in veel soorten smeermiddelen, eventueel nog verdund met of opgelost in veel
soorten vloeistoffen. (X x Y x Z
=
~)Om toch enigszins inzicht te krijgen in smeermiddelen, zullen we dus
de groepen
X
en Y (smeermiddelen en dopes) apart bekijken, en deoplos-middelen aan de chemicus overiaten. (X + Y
=
genoeg)1.2 Aspecten van een smeermiddel
Smeermiddelen bij omvormen heeft voordelen, maar ook nadelen: Voordelen:
Beheersing van de materiaalstroom.(m.b.t. maximale dieptrekverhou-ding, perskrachtbeperking, plooibeheersing etc.)
nus
constantere kwaliteit Qfwel reproduceerbaarheid.- Betere (wat dat ook mag zijn) oppervlakte-'finish'. - Langere gereedschapsstandtijd.
Nadelen:
Het smeermiddel moet -liefst op reproduceerbare wijze- aangebracht
worden op gereedschap en/of werkstuk.
Het smeermiddel (dus werkstuk, gereedschap, en soms mensen, vloeren
en plafonds) is vaak glibberig, stinkt, of iets anders naars.
Het smeermiddel moet meestal -i.v.m. lassen, lakken o.i.d.- goed
verwijderd worden.
- Het smeerrniddel moet betaald worden.
Al met al wegen echter de voordelen vrijwel altijd op tegen de nadelen, zodat bijna aItijd weI op een of andere manier gesmeerd wordt.
De kunst is dus een smeermiddel uit te zoeken die de gewenste proces-technische eigenschappen bezit gepaard aan minimale nadelen.
In de volgende paragrafen zullen we enige nadelige eigenschappen de
2
1.3 Aanbrengen van het srneermidde1
Voor het aanbrengen van het smeermidde1 zijn a11er1ei technieken be-schikbaar, natuur1ijk afhankelijk van de substantie van het smeer-middel, zoals: spuiten, rollen, druppelen, dompelen, kwasten.
Een schrijver noemde de meeste applicators "hoogst ingenieuze methoden om smeermiddel weg te gooien". Deze man was echter zelf fabricant van smeermiddelapplicators die weI goed zouden zijn.
Toch blijkt in de praktijk inderdaad de moeilijkheid te z~Jn de juiste
smeerfilmdikte (binnen de toleranties, constant en reproduceerbaar) aan te brengen, vooral bij frequent starten/stoppen en na langere tijd. Een ander aspect, vooral bij het dieptrekken van carrosserie-delen is het selectief aanbrengen van srneermiddel, namelijk daar waar het nodig is. Dit kan zeer lucratief zijn doordat het smeermiddelgebruik zeer
sterk daalt, tot 30
%schrijft men
[8].Blijkens enkele andere artikelen wordt overigens op rniraculeuze wijze smeermiddel aangebracht op de pers, vloeren, muren, plafonds en werkne-mers hetgeen natuurlijk zeer onzuinig is in het gebruik. Kortom, het
is een moeilijk te beteugelen goedje -meestal-.
1.4 Hanteerbaarheid van het gesmeerde werkstuk
Hieronder vallen verschillende aspecten:
Is het gesmeerde werkstuk gesmeerd op te slaan in buffer? (weglek-ken, bederven van het srneermiddel, corrosie van het werkstuk) - Hoe werkt het smeermiddel op de omgeving in? (gevaarlijk voor de
gezondheid bij innemen -op de boterham b.v.- / inademen / contact) Is het gesmeerde werkstuk hanteerbaar voor mens of machine ?
Zuignap-jes en veel olie zijn b.v. geen beste vrienden, en platen glad als een aal in even glibberige handschoenen van 'operators' vra-gen om moeilijkheden.
Vooral met betrekking tot deze aspecten zijn de droge coatings werkelijk de oplossing.
Als laatste aspect valt de corrosiebescherming van het smeerrniddel te bezien. Het gebeurt vaak (zeker in de auto-industrie) dat carrosserie-. delen zo van de pers in de krat gaan, op weg naar verre assemblagecarrosserie-.
Het zou dus erg handig z~Jn als het smeermiddel ook corrosiewerend zou zijn tijdens dit transport.
Overigens mogen werkstukken in tussenopslag natuurlijk oak niet roesten.
1.5 Verwijdering van het smeermiddel
[;2)
Ook hieraan zitten weer vele kanten: moet het smeermiddel uberhaupt ver-wijderd worden, zo ja, wanneer dan en hoe.
Allereerst wanneer:
(Alweer) carrosserieen van auto's worden voor het lakken toch schoonge-maakt, dus tussen persen en samenvoegen (lassen/lijmen) zou in principe geen schoonmaakbeurt nodig zijn. Het smeermiddel moet dan echter niet lastig zijn bij het lassen/lijmen, dat wil zeggen dat er een goede ver-binding gemaakt moet kunnen worden terwijl de mensen niet moeten komen te overlijden aan allerlei lelijke dampen.
Ook bij gloeibehandelingen moet hierop gelet worden (het oppervlak kan opgekoold worden etc).
Hoe schoon te maken:
Willen we het smeermiddel terugwinnen ? (en zo ja hoe)
Dit hangt erg van het smeermiddel af. Hebben we bijvoorbeeld in water gedispergeert grafiet dan is afwassen en uitscheiden (bezinkt) een
fluit-je van een cent. Resten grafiet die echter in het oppervlak '~ewreven'
z~Jn, z~Jn echter weer zeer lastig te verwijderen.
Ook hier heeft ieder smeermiddel zijn eigen eigenaardigheden.
Laatste aspect: Als we het smeermiddel niet hergebruiken, waar laten
we het dan?
1.6 Kosten van het smeermiddel
Uit het Yoorgaande mage blijken dat de kosten van het smeermiddel in het geheel niet bepalend zijn voor de kosten van de smering.
Indien een keuze mede op kostenbasis gedaan moet worden, zullen al deze aspecten en hun financiele consequenties meegenomen moeten worden.
Smeermiddelkeuze
Algemeen: Kies aan de hand van ha~dboeken en/of relevante literatuur
een type smeermiddel (vast/vloeibaar/emulsie/suspensie etc.), eventu-eel met types toevoegingen (EP, mild EP e.d.).
Stap vervolgens naar een leverancier voor aspecten die niet meer door u te overzien zijn, dan weI nog nader ingevuld mogen worden.
Dit geeft de leverancier enige mate van betrokkenheid, en
u
een goedsmeermiddel.
N.B.
De toxicologische en m1crobiologische aspecten van smeermiddelen (tot schade van de conditie van smeermiddel en mens) zijn nogal talrijk.
Een goede uiteenzetting is te vinden in [3~
,
hoofdstuk 11 •2.1 Algemeen
oxidatie = reactie met zuurstof, b.v.: 2Mg + 02 .... 2MgO
Mg0 - . Mg2
+;
oxideert00 .... 02- ; reduceert
redoxreactie
=
reactie waarbij electronenoverdracht tussen atomenplaatsvindt
oxidatiegetal:= het aantal electronen dat een atoom heeft afgestaan
(= z.g. "waardigheid"v.e. atoom)
oXideren/reduceren = veranderen van oxidatiegetal:
oxidator wordt gereduceerd (
=
electronenacceptor)reductor wordt geoxideerd (= electronendonor)
Algemeen redox:
oxidator I + reductor II ~ reductor I + oxidator II
+
electronen1
De electronenoverdracht vindt plaats onder een bepaalde spanning, de "redoxpotentiaal" van het redoxkoppel.
Daar het vrijwel onmogelijk is voor ieder koppel de redoxpotentiaal te meten is voor veel stoffen die aan een redoxreactie kunnen deel-nemen hun potentiaal t.o.v. de H
2-electrode gemeten, de zogenaamde
"Normaalpotentiaal". Verschil in normaalpotentiaal
=
redoxpotentiaal.Electronegativiteit van een element
=
mate van affiniteit van een atoomin een binding tot de bindingselectronen
Het verschil in electronegativiteit tussen de verschillende atomen
in een binding geeft aan hoe "polair" de binding is:
Aen
<
0,4 a.toombinding0,4 {. A en
<
1,6 polaire binding6
Electronenaffiniteit van een staf vE)
=
de energie die toegevaerd moetworden om een ~tron te binden aan een neutraal atoom van een
gasvormige stof. (in J/mol)
Dipoolmoment van een molecuul: geeft aan in hoeverre de ladingen in
het molecuul symmetrisch verdeeld zijn, en dus in hoeverre een stof "polaire" eigenschappen vertoant.
2.2 Ionentheorie
die, opgelost in water, protonen (H+) doneren en zo vormen. Men onderscheidt zuurstofloze en zuurstof-Stoffen
H 0+
,
houdende zuren: Zuren:
zuurstofloze zuren b.v.: HF, HCl, HBr, HI, H2S, HCN
naamgeving: waterstof- + "zuurrestnaam die eindigt op -ide"
Zuurstofhoudende zuren bv.: H
2C03, H2S04, H,P04, H2SO,' ENO,' HCIO;
naamgeving: "naam geoxideerde element" + -zuur.
soms: tussen-voeging "_ig_" indien het zuur van een niet
volle-dig geoxideerd element is (H
2SO,
=
zwaveligzuur)naamgeving zuurrest: indien volledig geoxideerd, op -aat eindigend
" niet " "
(S042- = sulfaat, S0,2- = sulfiet)
,
"
-iet"
Basen: Stoffen.die, opgelost in water, protonen accepteren en zo OH- vormen.
de metaalhydroxiden: KOH, NaOH, AgOR, CuOH, Ca(OH)2' Ba(OH)2' etc
naamgeving: "metaalnaam" + -hydroxide
niet metallisch, b. v.
Nfl,
(ammoniak)Zouten: (eventueel 'neergeslagen) verbinding van metaalion en
zuurres tion. Naamgeving: l'Metac:.l "+ "zuurres tnaam"
Electrolyten: stoffen die, in water opgelost, zich splitsen in ionen (dus zuren, basen, oplosbare zouten)
Zuurgraad pH analoog:
pH = -logtH30+]
pOH
=
-log [OH-j( [XJ
= concentratie van stof X in mol per liter)Zuur-base reactie (-constante): Z = zuurrest, B = base HZ + H 20 ~ H30+ + Z-BOH .. (H 20) -+ B+ + OH-pK
z
= -
109([Z-1.[H3
0+J/(HZ) p~ = - log(tB+l. [OH-J/(BOBJ)K
= [B+].(Z-
J
s 2 resp. (Bl .(Z] = -log K s Op1osbaarheidsproduct K : Zout... B+ + Z-s indien zout is BZ 2 resp. B2Z ge1dt: Ks = (B].[Z1 2(~eze theorie vo1doet tim tweewaardige ionen) pKs Oppperv1akte-actieve stoffen:
(=tenside = surfactant = detergent)
= complexvormers met een hydrofiel en een hydrofoob deel die met hydrofobe (vuil-)deeltjes een in water 'oplosbaar' micel vormen.
- Anion-actieve stof (o.a. zeep) : Het micelvormende deel is negatief
ge1aden (zuurrest)
- Kation-actieve stof (z.g. invertzeep) : Het micelvormende deel is positief geladen
- Niet ion-actieve stof : geen vrije ionen: ethoxylaten, aQinoxtden, suikeresters.
- Amfoteer-actieve stof: (betaine type) hebben een positief en een negatief deel in de hydrofiele kop (z.g. zwitter-ion)
2.3 Orgarische chemie
Alkaan = Eenvoudigste organische verbinding uit C en H: C
nH2n+2
Hll ...
~i\i
-H Naamgeving: De 1angste C-keten geeft de naam:,
,
).H H J:1 voor n = resp 1 tim 10: methaan, ethaan,
propaan, butaan, pentaan, hexaan, heptaan, octaan, nonaan, decaan. N.B.: boven de 10, b.v. 15: pentadecaan
Alkeen
=
Alkaan met een of meer dubbe1e C-bindingen::C:c:
Naamgeving: analoog aan a1kaan, met aangeven van aantal en plaats van de dubbele bindingen, b.v. 1,3,4,trihexeen
Alkyn = Alkaan met een of meer drievoudige C-bindingen: .CSC.
8
AlkanoL= Alkaan met hydroxyl (.OH) groep. (o.a. alcohol = ethanol)
naamgeving: analoog aan alkeen (aangeven van aantal en plaats)
Men onderscheidt primairef secundaire en tertiaire alkanolen
door-dat de hydroxyl-groep aan een prim., sec., of tert. C-atoom zit. (v.b.: l,3,4-pentaantriol)
Primair C-atoom= C-atoom dat maar aan een ander C-atoom gebonden is
Secundair C-atoom = ~" ~ twee andere C-atomen gebonden is
Tertiair C-atoom=
"
~ ~ drie."
"
~"
Alkaancarbonzuur = Alkaan met carboxyl
(.C~gH)
groep.~
H'\"'), ",0
Naamgeving:"alkaan" + -earbonzuur, b.v. ethaancarbonzuur: Hil-C~OH
of: "alkaan" + -zuur: propaanzuur = ethaancarbonzuur.
Ester : Kenmerk : •
g-o-c
I brugNaamgeving:"alkylnaam" + "zuurrestnaam" triglyceriden : Glycerol (1,2,3propaantriol) + 3 vetzuurresten: glycerol, z.g.
H1-o
1-
RH-y~-R'
Hi-Oi-RIIVetharden = hydreren (H2-en) van dubbele C-bindingen.
g
Zeep = R-C-O-Me (Me = Na,'Li, K en andere metalen)
Wordt gemaakt·door het verzepen van vetten: Cyclo-alkaan : C-keten in ringstructuur
Vet (vet of vette olie) = Tri-esters van
3 MeOH koken ~ Benzeen + ~ H-y-OH
H-«-oH
Hi-OH (glycerol) (schematisch) + Ri-o-Me R·l-o-MeR.J-o-Me
(zepen)2.4 Disperse systemen
Dispers systeem = systeem van deeltjes van een beEaalde fase verspreid (=gedispergeert) in een andere fase
= gedispergeerde stof in een dispersiemiddel
- Suspensie: Deeltjesgrootte
- Colloide : (Sol of Sole) ~
- Oplossing: ~
>
100 nm(. 100 nm
.( 1 nm
(bezinken spontaan)
(bezinken bij centrifuge) (bezinken niet)
•
Emulsie
=
gedispergeerde vloeistof in vloeistof (evt. te maken met Emulgator)Emulgator = molecuul waarvan het ene eind goed oplost in b.v. water, en
het andere eind in de te emulgeren vloeistof, waardoor de te emulgeren stof omhult wordt door de wel-bplossende ' delen van de emulgator.
Vaak (voor olie-water) zuurrestionen van de hogere alkaan-carbonzuren zoals palmitine-, stearine- en laureine-zuur •
VB: Melk is: - een emulsie van vet in water
- een hydrofiel sol van eiwit in water
- oplossing van melksuikers en zouten in water Enige algemeen gebruikte namen van colloide mengsels:
- vaste stof, gedispergeerd in vloeistof: colloide/suspensie
- vloeistof, gedispergeerd in vloeistof: emulsie
• gas, gedispergeerd in vloeistof: schuim
- vaste stof, gedispergeerd in gas: rook
- vloeistof, gedispergeerd in gas: mist
Minerale olie
=========
3.1 Inleiding Ll]
Ruwe olie is een product uit plantaardige en dierlijke micro-organis-men, zogenaamde fossiele resten. Olie ontstaat daaruit onder hoge druk
en temperatuur in de loop van miljoenen jaren.
Verschil in samenstelling van de fossiele resten, alsmeda in druk,
tem-peratuur en leeftijd uit zich in~rschil in samenstelling van olie uit
verschillende bronnen. Zo varieert de soortelijke massa van 0,85 tot 0,98, het zwavelgehalte van 0,13 tot 2,63 massa%, de viscositeit, etc. Een deel van de kwalitatieve verschillen tussen olien komt voortuit een verschil in de samenstellende koolwaterstoffen.
De hoofdbestanddelen van olie zijn paraffinen (alkanen), naftenen (cy-clo-alkanen) en aromaten (benzeen-derivaten).
Een olie wordt sterk gekarakteriseerd door de overheersende aanwezig-heid van een van beide eerstgenoemden, zodat in de olie-handel de volgende termen ingeburgerd zijn:
Paraffin-base crude oil (paraffinen overheersen)
Asphaltic-base crude oil (naftenen overheersen)
Mixed-base crude oil (gemengd)
Door destilleren, extractie en kraken worden de verschillende olie-producten gescheiden, respectievelijk gemaakt.
Algemene indeling: (op aantal C-atomen per molecuul)
C: 1 -
4
Gas5 -
12 Benzine 12 - 20 Gasolie/kerosine 20 38 Smeerolie 38 - •• Residuale olien 103.2 Eigenschappen [9,3,34J temperatuur-viscositeit-relatie: waarin: T: temperatuur in
°c
/l(T=CD)
~ 0,0631 cP
'1001( vloeistoffen G:o "Viscositeitsklasse" S : o N.B.: er geldt: druk-viscositeit relatie: S ~ oz.g. Slope index (soort vis-cositeitsindex)
1,5 - VI/400 (VI= visc.index)
(Zie ook [13] )
waarin: p: druk in atm.(overdruk)
qo:
t
(p=atIDosferisch) 0(: viscositeit-druk coefficient Temperatuur/druk-viscositeit relatie: oiaarin: T :s .
o' Z :r temperatuur in°c
temperatuur-eoefficient druk-eoefficient G : viscositeitsklasse:o •NB De invloed van de afschuifsnelheid ~ is niet meegenomen.
Dit zou weI moeten voor ongedoopte resp. gedoopte olien
. .. • 6 -1 . 3-1
...~.. -
~-~-"--
;i:'?:,..----Errata WPB-rapport 0351
"Smeermiddelen voor metaalomvormen"
Betreft pagina 11
Toevoegen:
t
in reP] .- In Temperatuur/druk-viseositeit relatie:
G vervangen door 2,303.G
3.3
Classificaties r11Er zijn vele eigenschappen van olie op vele wijzen vastgelegd, al dan
niet in officiele normen. De belangrijkste (voor de smeerder) zijn hier-onder neergezet, met de kanttekening dat voor dikke olien (pasta-achti-ge massa's) ei(pasta-achti-genschappen (pasta-achti-gedefinieerd zijn als voor smeervetten •
.§.o,2r!e!ij,k!! !!!a.!s!:e : in Kg/dm3 (meestal) bij meettemperatuur '1' DIN 51757
Yi.!c,2s!t!!i!: mate van "vloeibaarheid van de olie. Hogere viscositeit
DIB 51562 houdt in een dikkere olie.
in Ns/m2 = Kg/ms of in P (Poise) bij meettemp.T
1 P = a,l Ns/m2 ; 1 cP = 1 P/100
Is direct te meten m.b.v. "Couette"-viscosimeter.
!iE,e!!!a!i.!che_v!s,£o.!i!e!t
V:
~
=~
; in m2/s. St (Stokes) in cm2/s1 cSt
=
0,01 StVanwege tradities is hier een veelheid van schalen ter beschik-king, veelal per land of continent, en volgens traditie:
(de vermelde omrekeningsfactor naar St is slechts geldig voor
waarden) 75 cSt resp 9,90E, 307 RI, 350 SSU•. Da.ar beneden
zie tabel achterin)
SSU/T Seconde Saybolt Universal bij TOF 1 SSU = 0,2143
cSt]
USASSF/T
"
"
Furol bij 'l'qF 1 SSF~ 10 SSUR 1/'1'
"
Redwood I bij TOF 1 RI = 0,2439 cSt}
UKR JIlT
"
"
II: bij TOF 1 RJI ~10 RI°E/T Graden Engler bij TOC lOE
=
7,576 cSt}
Eur. cont.Berekening viscositeit van mengsels, alsmede °F_oC conversie achterin. Indeling in viscositeitsklassen vlg. ISO achterin
Yi.!c,2s!t!!i!s!nie~VI
ASTM D2270 [1L.i]
Deze karakteriseert de temperatuursgevoeligheid van de viscositelt van de olie. Deze is vroeger gedefinieert in relatie tot de toen bekende 'slechtste' olie (sterk temperatuurafhankelijke viscositeit), VI=O en de toen bekende 'beste' olie, VI=lOO. Nu komen VI's
kleiner dan
°
en groter dan 100 al voor, (Synthethische olienASTM D341 (13] Deze norm geeft standaard viscosi tei t-temperatuurs-kaarten, die een dusdanige schaalverdeling op de assen hebben dat voor iedere olie het gedrag op de kaart een rechte lijn wordt. Twee punten op zoln kaart karakteriseren dan eenduidig de olie, hetgeen erg handig kan zijn.
Met deze kaarten kan men ook een "viscosity-slope" (helling van de lijn op de kaart) gedefinieerd worden, die door de
--wiskundig zeer ingewikkelde en complexe-- schaalverdelingen
echter slechts kwalitatieve waarde heeft.
Deze norm behandeld ook nog het mengen van olien met verschil-lende viscositeiten.
NB De SAE-elassificatie (voor auto-olien) was in eerste instantie een viscositeits voorschrift voor zomer-olien(bep. minimum viscositeit bij bedrijfstemp.) en winterolien(bep. maximum viscositeit voor koude start).
De z.g. Multigrade olien ( aanduiding SAE xxWyy ) voldoen
ech-ter aan een winech-ter (xxW) en een zomer (yy) norm en dus a.a.n een
bepaalde VI-klasse • 13 .§.8!!e~s1e!1!nsI: DIN 51318 t22] .§.8!!e~s1e!1!nsII:
[34J
Bepaling C ,C ,C ; de fracties koolstofatomen, gebonden
a n p
in respectievelijk aromatische, naftenische en
paraf-finische groepen, is mogelijk indien ~,
'1.,
brekings-index en zwavelgehalte bekend zijn. (n-d-M methode) R
a, Rn
=
aantal aromatische respectievelijk naftenischegroepen, per "gemiddeld" molecuul. R
t= R + Ra n
=
aantalcyclische groepen.
~~~~t : (Flashpoint) De laagste temperatuur van de vloeistof
waar-bij IDet\ de damp kan ontsteken, maar niet langer blijft
bran-den dan 5 seconbran-den.
Men onderscheidt de methoden c.c. (closed cup) en o.c. (open
cup). FP ~FP + 11-22
°c
oc cc
]r~nSP~1 : (Firepoint) De laagste temperatuur van de vloeistof waarbij
de damp van deze stof langere tijd wil bli2ven branden.
Firepoint ~ Flashpoint + 25°C
~e!f.2n1s1e!£i~~t~.EeE,a1uE;r':' Temperatuur van de vloeistof waarbij de
Koolresidu
~2elp~~
:
(Pourpoint) De temperatuur waarbij de olie, dooruitkris-DIN 51597 talliseren van de hoogst smeltende bestanddelen
net niet meer vloeit •
.!r2e:£eliE~p~~ : (Cloudpoint) Temperatuur waarbij de eerste kristallen
zich uitscheiden en de olie dus "troebe1" wordt. (Belangrijk i.v.m. filterverstopping :)
(Carbonresidu) Koolresten in massa% die na verhitting zon-der zuurstof overblijven. (maat voor koolaanslagvorming van de smeerolie)
f~£ie!al : (acid number) aantal mg. KOR, nodig om (de zuurreagerende
DIN 51558 stoffen in) 1 gr. olie te neutraliseren. (maat voer
de aanwezige 'vrije' zuren)
!e~z~pln£iS£ie~l: (Saponification number) Analoog aan voorgaande,
detec-DIN 51559 teert echter ook zuurreagerende zouten. Ook in mgKOH/gr.
Normaa1: VG ~ 3.ZG. Een grotere verhouding wijst op
aan-wezigheid van z.g. "vette olie" in de olie.
(Ash) is de hoeveelheid anorganische resten na verbranding in massa%. Slijtagedeeltjes en dopes geven 'ash'.
(Sulphated ash) is een methode om ook de vluchtige anorga-nische resten nog te meten. Uitgedrukt in massa%·sulfaat-as.
fw!;v~1=,_ch12o~-_eE.£o~s!o~-.6:ehalt~: in massa%. DIN 51768, 51577 en E 51363
Mocht u dit niet voldoende vinden, dan kijkt u even in het register van ASTM bij het kopje "Lubricating oil", of in de lijst achterin.
-voornamelijk naftenen
-P-base of N-base (kan beiden) -voornamelijk paraffinen
-paraffinen met dopes of synthetisehe olie Sme!rmiddelen
4.1 Smeerolien
r
I]!:li!!e.!:ale_oli~
Deze olien komen voornamelijk uit destillatiefraeties van vaeuumdestil-latie van aardolie. Smeerolie op nafteenbasis komt aIleen uit desti1la-tiefraeties, heeft een lage tot middelmatige VI en een minder goede ox-idatiestabiliteit. Smeerolie op paraffinebasis heeft een middelmatig tot hoge VI en leent zich minder dan olie op nafteenbasis voor het op-lossen van dopes.
Smeerolie
=
Blending (mix) van basisolien + dopes.Aanduiding VI-klasse:
LVI (low) VI 0-40
MYI (medium) VI 40-80
HVI (high) VI 80-105
VHVI (very high):VI
>
105.§.Y!2the~i.!che_oli~
Deze olie wordt gesynthetiseerd -veelal d.m.v. polyeondensatie- uit
lagere alkanen op chemisehe wijze. Zij bestaan meestal uit (4i-)esters, silieonen of polyglyeolen•
.!e~t.! ,2l.!.e
Vette olie is olie van plantaardige of dierlijke herkomst. Zij hecht uitstekend aan metaal-oppervlakken en vormt zelfs met het metaal-op-pervlak metaalzepen die gunstig zijn in geval van grenssmering.
Men voegt ze dan ook weI toe aan minerale olie (tot 10%); dit heet com-pounderen van de minerale olie en men verkrij gt dus een gecompoundeer-de olie.
Ze hebben een slechte oxydatieweerstand en een relatief hoge prijs.
Enige voorbeelden: Ossepootolie, wol-vet, traan, talk, lijnolie,
ka-toenzaadolie, palmolie.
Daar er dopes zijn ontwikkeld met ongeveer dezelfde gunstige eigenschap-pen en een betere oxidatiestabiliteit worden ze niet veel meer toegepast.
4.2 Smeervetten (2,1]
Soorten
- -
--Een smeervet is een mengsel van een metaalzeep (of een kleisoort) en een (minerale) olie. Dit metaalzeep (of klei) komt in het vet voor als een sponsachtig skelet, gevuld met olie.
De metalen die samen met de -vaak organische- zuurresten het zeep
vormen, bestemmen de naam van het vet, en voor een gedeelte de eigen~
schappen. Zo onderscheidt men onder andere Calciumvetten, Natriumvet-ten, aluminiumvetten etc., die allen specifieke eigenschappen hebben met betrekking tot b.v. water- en temperatuurbestendigheid.
Enige bijzondere vetten zijn kleivetten, complexvetten (uit een zeep met twee vetzuren) en 'gedoopte' vetten. Men doopt onder andere met zogenaamde 'non-flow' additives(woldraadjes, vezels), loodzepen en vaste smeermiddelen.
Een laatste catagorie (ouderwetse) smeervetten zijn de al eerder ge-noemde dierlijke en p1antaardige vetten zoals schapevet en boter•
.!i~e!!s.£~p~e!! (overzicht,achterin)
Penetratie: Wordt gemeten m.b.v. een penetrometer. De indringdiepte
van een conus na
5
seconden is een maat voor deconsisten-tie (stijfheid) van het vet, en geeft een indeling in klas-sen volgens het NLGI (achterin).
HE De klassen 0, 00 en 000 zijn op kamertemperatuur semi-v10eibaar.
Ro1stabiliteit: Is een maat voor de vermindering van de stijfheid van het vet als gevo1g van kneden.
Druppelpunt: De temperatuur waarbij het vet begint te smel ten. Verwar-ming van het vet tot boven dit punt vernielt (meesta1 onher-stelbaar) de structuur van het vet.
Schijnbare viscositeit: Aangezien vette~ een viscositeit hebben die
afhankelijk is van de afschuifsnelheid, moeten we het doen met bij bepaalde afscbuifsnelheden gemeten viscositeiten, de z.g. schijnbare viscositeit.
Bleeding: Het weglekken van olie uit het zeep-(of ander)ske1et. Is
17
4.3
Vaste smeermiddelenl3,11,7]
!oE.r~l= ~f_p~e£.e.!-:!0.!:IDig:
"Afschuivers": Deze stoffen vertonen een anisotroop gedrag, d.w.z. zij hebben een uitgesproken voorkeursafschuifvlak en combineren zo een hoge drukvastheid aan een lage afschuifsterkte. Vaak hebben zij een hexagonaal rooster (MoS
2,grafiet,WS2,BN,ZnO)
of zijn erg bros. Grafiet heeft overigens om zoln toestand
te bereiken enige Ibevochtiging , nodig van b.v. waterdamp,
benzeen, o.i.d.
VB: MoS2, grafiet, Mineralen(Talk, glimmers, Basalt) WS
2, TaS2, CaF2
boornitride(BN),
Zno
en seleniden."Visceuzen": Deze stoffen bereiken onder EP-eondities (hoge pen/of T) hun smeltpunt of glastemperatuur en gedragen zich dan ala
(hoog-)visceus smeermiddel. Overigens is van sommige
stof-fen niet duidelijk waaraan zij hun smeerwerking ontlenen (basalt). Het omgekeerde is ook mogelijk; Oleinezuur stolt bijvoorbeeld bij bepaalde condities en heeft dan een erg hoge viscositeit. VB: 'glas'(vensterglas, kristal, basalt), zepen (b.v. zinkstearaat),
wassen, polymeren(PP,PE) zouten(borax, NaCl, potas, soda en fosfaten.
Nieuwe ontwikKelingen:
- Smeermiddel op basis van polymeer- (dus kunst-) wassen. - Smeermiddel gebaseerd op synthetische zepen, in water
dis-pergeerbaar, niet giftig, bevat geen Cl,P,S, etc.
[43]
Qo~tin~e_l~~n:
Zachte metalen (afschuivers): Sn(tin), Pb, In, Au, Ag.
Kunststoffen: in de vorm van -al dan niet aftrekbare- folie (=relatief
dik), of als -eventueel gedoopte- lake Zij vertonen een
visceusachtige smeerwerking. VB: PA, PP, PU, FEP, acrylaten.
Chemische reactielagen: Smeermiddelen die door reactie met het
contact-vlak een beschermende laag vormen, bijvoo~beeld S,P,C1, onder
vorming van anorganische zouten met het oppervlaktemetaal (FeCl
2, FeS).
De smeerwerking is visceusachtig, zeker indien de temperatuur boven de smelttemperatuur van het zout ligt, maar is toch een zeer apart geval daar het smeermiddel zeer sterk aan het oppervlak gehecht is.
Overdrachtslaag: Deze laag draagt een smeermiddel dat moeilijk of onvol-doende hecht van zichzelf (b.v. zepen).
VB:
zn-,
Fe- en Mn-fosfaten.]i.!p.!r.!e_m.!n£iS.!l.!:
Dit zijn met vaste smeermiddelen 'gevulde' vloeistoffen zoals olie, water of orgavische oplosmiddelen.
Het is een vrij recente ontwikkeling en wordt in allerlei vormen
toe-gepast:
- Het oplosmiddel 'verdwijnt' bij EP-eondities, of ervoor, of hele-maal niet, b.v.:
a) Dik vet, in oplosmiddel of water opgelost, waarbij het oplosmiddel zich onder hoge druk afsplitst.
b) Oplossingen die moeten 'drogen' voor gebruik.
c) Met vaste smeermiddelen gedoopte laag visceuze vloeistof. - Soms zijn emulgatoren nodig, dat zijn sto£fen met een hydrofiel
(waterminnend) en hydrofoob(watervrezend) deel, die de te emulgeren deeltjes (vaak olie) met hun hydrofiel deel naar buiten gericht omhullen, zodat geen afscheiding plaatsvindt.
4.4 Smeerwerking
Hechting [3J
Het woord· smering duidt het verlangen aan contactoppervlakken zonder beschadiging in contact te laten treden. Deze scheiding wordt op ver-schillende manieren bewerkstelligd, doch de basis is dezelfde: Het
smeermiddel hecht aan het oppervlak, enaan~zichze1f, en houdt zo de
oppervlakken gescheiden. Vooral in het geval van grenssmering (dunne smeermiddel1aag) is de oppervlaktehechting belangrijk.
In volgorde van hechtingssterkte kunnen we onderscheiden:
g.!i!!.che_a~s.2r.'2t.!e:
Is voor &i~t=p.21~i£emoleculen zeer zwak, en biedt dus weinig
be-scherming. (Normale olie-moleculen)
Voor
~ola.!r~
moleculen -omkeerbare reactiewarmte 1-4.104 J/mol-is deze bescherming al aanzienlijk, echter slechta beneden hundesorptietemperatuur (Td)~ Voorbeelden van polaire stoffen:
Alkanolen,carbonitriden, alkanalen, amiden, esters, carbonzuren, vetzuren)
Qh~m.!s.£h~ ~d.!o!:b!i~ (of chemisorptie):
5
I
Is een niet omkeerbare reactie -reactiewarmte 0,5-4.10 J mol- •
Meestal vormt zich een metaalzeep (b.v. carbonzuur met metaal-op-pervlak). Dit biedt bescherming tot een bepaa1de
overgangstempera-tuur, ongeveer het smeltpunt van het zeep. (meeatal (2000C)
Dopes die hun grenssmeerwerking aan adsorbtie ontlenen noemen we
!1ild_Ef ~o~e!!.
Qh~m.!s.£h.! £e~c!i.!l~g.!nlEE~o~e.!:
De al eerder genoemde stoffen S,C1 en P, die bij EP-eondities met het metaal tot anorganische zouten reageren.
Meestal worden deze stoffen 'gedragen': gechloreerde paraffinen, gezwavelde vette olie en alkylfosfaat.
De zwaveldoop wordt 'actief' genoemd indien het koper aantast. Ret ondervindt weinig hinder van water en is onder bepaalde omstandigheden (in 'vacuo') bruikbaar tot 750 °C.
Een chloride-doop werkt niet meer (gaat kapot) boven 3000C~ in
plaats van FeC1
2 vormt zich dan Fe203, wat niet smeert.
Bij aanwezigheid van water vormt zich HCI hetgeen nogal corrosief is.
Smering
Het is begrijpelijk dat naarmate een smeermiddel beter hecht, het be-tere EP-bescherming biedt. Grafiet, MoS
2 e.a. smelten echter bij een
dusdanig hoge temperatuur dat we adsorbtie wel buiten beschouwing kun.
nen laten. Hier berust het smeringsmechanisme op het feit dat de
deel-tjes een hoge drukvastheid aan een lage afsdhuifspanning paren, b.v.
doordat ze een hexagonaal rooster bezitten~ en voldoende adhesie t.e.v.
_..•..•
_---_
.•~-het metaal vertonen.
Van enige andere smeermiddelen is de werking niet helemaal duidelijk: - TaS
2: Tm
>
l300o
C, rooster onbekend, hydrateerd niet. - CaF
2: Tm= l360
oC, cubisch rooster, niet hygroscopisch.
- NaCl: T
=
BOOoC, cubisch rooster, goed water-oplosbaar.m Potas:T m
=
B90 0 C (K 2C03), monoclien, hygroscopisch: Tm(K2C03.2H20) = l300C - Soda: T m=
B50 0 C (N32C03), rooster onbekend, hygroscopisch:
T
m(N32C03
.nH
20)=
30-l00o C. Wat andere haken en ogen:
- de al eerder genoemde benodigde 'bevochtiging' van grafiet - MoS
2 oxideerd bij ca. 300°C tot het niet smerende Mo03
4.5
Dopes (of addi tives of toevoegingen) (1,12]Dopes of doops z~Jn chemische stoffen die ongewenste eigenschappen van
een smeermiddel onderdrukken en/of gewenste eigenschappen versterken.
!n,1i=o!.i.9,a.!lt!.n: men onderscheidt drie soorten:
- Directe anti-oxidanten: Remmen de oxidatie sterk af door het ver-hinderen van zuurvorming (zuur werkt kathalytisch voor oxidatie) of door binding van de zuren.
Indirecte anti-oxidanten: metaal passivator: Deze hecht zich als een laagje op het metaal-oppervlak, en passiveert zo het metaal als oxidatiepartner.
- Indirecte anti-oxidanten: metaal deactivator: Deze deactiveert gevormde metaalzepen die een sterk kathalythische werking hebben.
]i!p!.r~EeEd!..9,0£p: Deze doop houdt vaste deeltjes (slijtagedeeltjes, oxiden) zwevend, en voorkomt zo afzetting en slibvorming.
!I=v!.rE,e,1eEe.!ld.! .9,0£p: Deze bes taa t uit grote (lange) moleculen die bij
lage temperatuur opgerold zijn (lage bijdrage tot~) en bij hoge
tem-peratuur gestrekt zijn (viscositeit-verhogend).
!n,1i=slij"
t!,g!. .9,o.£p: In het algemeen zijn di t polaritei t-verhogende dopes, zodat het smeermiddel beter hecht (ook: hechtende doop).Y.=d.£o,£: Actieve chloo~ zwavel- of forsfor-verbinding die pas bij
EP-eondities met het metaal een beschermende laag vormt.
(= anti-las dope). Ze zijn agressief t.o.v. de meeste gele metalen.
Overigens worden ook TCP en ZDDP gebruikt.
tlild=E! .9,0,£e: Minder agressief dan EP-dope (zie ook weI
4.4).
=
Anti-scuffing dope (voorkomen van streepvorming).Bevatten soms (giftige~) loodverbindi~gen
!,n.:£i=s£hl!i!!!, .9,o,£e: Verhoogt de oppervlakte spanning. Te veel dope verhin-derd echter het ontwijken van luchtbellen en is dus gevaarlijk.
Vaak een siliconenverbinding.
!l!.ali.!che_d,20.,E: Neutraliseert zure olie-bestanddelen en oxidatiepro-dukten (b.v. H
2S0
4
bij zwavelhoudende brandstof). De alkaliteitvan de olie met dope wordt uitgedrukt in TEN (total base number),
in mg KOH/gr olie (equivalentie).
12e.!e'!'g',!n,1: .!:!;en oppervlakte-actieve stof die aanslag 'losweekt' door complexvorming (=tenside=aurfactant).
Doordat het een vuilminnend en olieminnend deel bezit kunnen vuil-deeltjes omhult worden zodat een in olie emulgeerbaartdispergeerbaar complex (micel) gevormd wordt.
Algemeen:
- Vrijwel aIle vaste smeermiddelen worden in een of andere vorm als dope gebruikt. (EP of mild-EP)
- Des te beter de EP-eigenschappen, des te agressiever de inwerking van de dope op het metaal (meestal). Een uitzondering hierop vormen natuurlijk de 'afschuivers' die echter weer ala ingewre-ven resten in het metaal achterblijingewre-ven.
- Dope = oppassen. Eijvoorbeeld het toevoegen van MoS
2 of grafiet
aan motorolie heeft meestal als effect dat de "dispergerende
23
I Jonge, H.F. de - "Smering en Smeermiddelen"
Stam 1917
Beschrijft aIle 'klassieke' smeermiddelen
-minerale/syn-thetische/vette olien en vetten, doops- met hun
eigen-schappen en classificaties.
2 Kool, C. - "Typen, eigenschappen en toepassingen van smeervetten"
Aandrijftechniek, fe~r.(1983), p.28-31
Beschrijft kort maar krachtig het huidige smeervettensca-la en hun eigenschappen
3 Landheer, D. - '~terialen in de tribotechniek", hoofdstuk
6
Dictaten TH-Eindhoven 4039 en 4040, 1980
Beschrijft in dit hoofdstuk vrij uitgebreid de eigenschap-pen van smeermidde1en en dopes, met name de 'smerende wer-king' van het smeermiddel.
4 Lange, Kurt "Handbook of Metal Forming"
McGraw-Hill 1985
Geeft vrij vo11edige, doch moeilijk toegankelijke, prac-tische aanwijzingen voor smeermidde1engebruik bij omvormen.
5 Mang, T. - "Die Schmierung bei der Blechumformung"
B1ech, Rohre, Profile, 21(1980)3,p.115-180
Geeft een goed en vrij vol1edig overzicht van smeermidde1en
voor amvormen. Eevat weinig pr~ctische informatie en
6 Oswell, H.R. "Lubrication creates friction in the press-shop" Sheet Metal Industries, aug(1975),p.454-456
Beschrijft vooral de niet-tribologische (neven-)effecten
van smeermiddelen. (is zelf van British Leyland)
7 Parsiegla, G. - "Choosing and using the correct forging lubricant"
Voordracht bij the ICFG, september 1983
Beschrijft voornamelijk de rol van de gedispergeerde
vaste smeermiddelen (b.v. grafiet in water)
(werkt bij Acheson colloIden)
8 Reitzle,
W.;
e.a. "Optimierte Schmiermittelauftrag zumTief-ziehen von Karosserieteilen"
Stahl und Eisen, 103(1983)5,p.23l-233
Behandeld het selectief aanbrengen van smeer.middel op plaat m.b.v. een computergestuurd spuitsysteem.
(van de Bayerische Motorwerke ofwel BMW)
9 Roelands, C.J.A. - "Corrolational aspects of the
viscosity-tem-perature-pressure relationship of lubricating oils" Dissertatie TH-Delft 1966
Behandeld dus de viscositeit-druk-temperatuur relaties van smeerolien.
10 Schuijl,
J.W.;
e.a.NIB 1972.
"Chem1e voor IVO", deel 1 tim
4
Behandeld dUB alle scheikunde voor VWO.
11 Swindell, K. "Lubrication in metalforming processes"
-Sheet Metal Industries, (198l),p.290-294
Geeft een netjes, compact, volledig overzicht van smeer-middelen voor omvormen.
12 Wilson, W.R. "Lubriaction and wear in meta1forming"
25
Metallurgia, apri1(1982)p.154-l58 Gaat diep in op de werking van dopes
Overige interessante, niet direct gebruikte literatuur:
15 Bartz, W.J.
-
"Gesichtspunkte fUr die gezielte Auswahl vonSchmier-stoffe fUr die Umformung"
Blech, Rohre, Profile: 26(1979)12,p653-657
&
27(1980l,p36-4lGeeft een goed overzicht van, en praktische aanwijzingen voor, smeermiddelen voor omvormen.
26 Jevons, J.D. "50 Years in the press-shop"
Sheet Metal Industries, resp. apr./mei/aug./oct.(1977) resp. page 342-348/493-499/776-782/958-959
Memoires van een metaalkundige over de laatste 50 jaar, ofwel "geschiedenis van het omvormen, 1930-19nu".
32 Nachtman, E.S. en Kalpakjian, S.
metal working operationa· Marcel Dekker 1985
"Lubricants and lubrication in
Besteed uitgebreid aandacht aan toxicologische en micro-biologische aspecten van het smeermiddel (Ell), alsmede aan methoden om smeermiddel te verwijderen (El4).
37 Schey, J.A. "Modeling the tool workpiece interface"
Metal forming Plasticity, by H. Lippeman (ed.). Springer 1979
Beschouwt de verschillende omvormsmeermiddelen m.b.t. de modellering van de wrijving t.g.v. die smeermiddelen.
1
9
14
14
01ie-aanhangsel
ISO Viscositeits- Viscositeitsgebied
8anduiding Imm2/s bij 40°el.
ISO VG 2 1,98 . - 2,42 ISO VG 3 2,88
-
3,52 ISO VG 5 4,14 -- 5,06 ISO VG 7 6,12 - 7,48 ISO VG 10 9,00 - 11,0 I ISO VG 15 13,5 - 16,5 ISO VG 22 19,8 - 24,2 I ISO VG 32 28.8 - 35,2 ISO VG 46 41,4 - 50,6 II
ISO VG 68 61,2 - 74,8 ISO VG 100 90,0 - 110 ISO VG 160 135 - 165 ISO VG 220 198-
242 ISO VG 320 288 - 352 ISO VG 460 414-
506 ISO VG 680 612 - 748 ISO VG 1000 900-
1100 ISO VG 1500 1350-
1660 • VG =Vlisc:osityl Glradel ISO viscositeitsk1assencSt 1Ca}6 zwaar 50/.50 100% 1icht
68
32.
I A I ,,/ '
,.
/ 2t'1-,Y
1/
--
I"I
--
--1°
--
---Or I" _ . . - - - - , I'I
Viscositei t van mengsels (van twee olien)
ttl
Bij benadering geldt voor minera1e olie:
1-'1 y . (~~\+I) ._(~~2i-i) ~m= O,l.\O y = volumefractie olie 2 ~i in cSt (zie ook: [13] )
27
R II.n'0
••
<0 >- •• ~ ~oi
60 ~ 70 ;;; aOt
o 90~ I~~t
~ I~Of§200t
~::~
,~or
400 .... R.lid )) r I-)~ r-~t
4QE-[
..t
:~~
..
70 80 ~ 9Oc-~ 100f-z ..,1=-i! E-'" E VI 1'0;-~ 0:~~oot
.... 2'0 o Z 'OO~ o E 8 ".0;-.<oo~ ~ HO~ O::!>OO~ 600E-700~ 800r 9OOE- 1000E-MOO~ •• <00 700 800 900 1000••
~oo "0 600 <J 70 ;::~
:F
z 100 X ••I-"O~
t:" ~ 40 '" 8 ~o '",.
> 80 '" '"x o ... '"...
z'" '0
<Jr£~lA~"V'b~~~£50fJI..~ ~~~r~~':~o~~\~~?orMIfIJl£MU,C SCAt.ES /5T"t($AIII£ ~l$COSjrl!S6 rill(~
TO (XTC1llO lUNGE0':ONLYTHlt<1N(MAfll; •SArSQLfUNIV(R'SAL. •RCO-OOO NOZ "'NO eNGL.e"SC....cS ftttAA.rlN~ SY '0THEYlSClJSITI(SO~THESE SCALESsriwErlllfaa.41110'QOO C[lvrtSroK!S0IItr~KINe", .."C 5C.: ...£AtwO TkC CO""($"0140tNG VISCOSITies ON THEO"'~RJS'''LlS ~.)fifFUlllr"'(1f (JtT£"'$IOIII ..wULTI __t.1Ttf£S{sc....c.(S
.$ABOVE' ... /00 Olt AI "'GHER POWflf OF 10
l lXAMP1..£ 1'00 CElfT/STOKlS • "0 " IQc:$LOt' 69'11 10 Su.s ·I,.:IO$U$I
Courtesy of Texaco's magazine Lubrication.
Viscositeits-eonversie nomogram x OF
=
(X-32).~
°0 Y 00 =<'b-
32 )
OF oo -
0 F conversie75
cStll)
ssu
RI
Viscositeit-eonversie voor RIssu
(&)~~-t----+--+---I gS·t °E---
----:---D,s,,,pll"" ~mi·lluid Semi·ftuid Verysoft NLG'J "" 000 00 o P.~"all•• ,•." (ASTMD217JP50j 404>-475 400~30 355 385 Soft Medium aofl Medium 1 'l 3 310 340 265295 220--250 StilT Very uiff Very llilT 4 5 6 175 205 !3G 160 8'>-115 t'(0,1 """') consistentie-elassificatieBelangrijkste eigenschappen en toepassingell van de meest gebnJikte smeen'etten.
natriumzeep ; Maximale
I
Bijzonderheden gebruikstemp.i , I Type smeervet calciumzeep calcium· complex I Druppel.i
punt i 85·105CCI
boven i 250cC ! ca. 180 cC I Structuur 'IWater· bestendig·i
heidbolerachtig
i
zeer goedi
I
botercl"chlig zeer goed
langdradig,
i
slecht I vezelig Mech. 1 stabiliteitI
redelijkI
i goedI
I matig ca, 70°C (bij langdurig gebruik) ca. 130°CI
(bij langdurig , gebruik) ca. 110 cC (bij langdurig gebruik) bevatten 2a3% water als stabilisator ' goede adhesie; van nature goede EP-eigenschappen goede adhesie; goede natuurlijke roestwering Toepassingen goedkoop lagervetvoor eenvoudige smering;00gebruikt voor waterpom pen en schroefaskokers
Iuniversele toepassinge
Iin industrie en
wegver-Ikeer
in het veri eden veel toe past voor wietlagers
natriumsynth.
i
boven 250°Ci
i
I
boterachtig zeer goed I uitslekend
zeer gemakkelijk te be als tractor-roller-Iubrica reiden met hoogvis- en als chassissmering; keuze basisolien nemend gebruik
I
op grond van combina1 universele toepassing i. tie van rede!ijl<e prijs industiie en wegverkeer en goede
eigenschap-pen het meest toege- I
paste type
Iuniversele toepassing i industrie en wegverkeer uitstekend bij trillende lasting
vrij duur type ca. 150°C (bij langdurig gebruik) ca. 120°C ! (bij langdurig I gebruik)
I
ca. 70°CI
(bij langdurig , gebruik) zeer goed redelijk bote",hligI
goedboterachtig zeer goed
j
ca. 190°CI
i I ca,110oC I aluminium· leep lithium·12· hYdroxy. stearaat aluminium· ComplexI
ca. 240°C boterachtig zeer goed uitstekend ca. 130°C (bij langdurig geOruik)
zeer goede verpomp- universeIe toepassing i
baarheid industrie (staalindustrie
en wegverkeer
POlyurea boven
250°C
boterachtig zeer goed goed ca. 150°C
(bij langdurig gebruik)
uitstekend type voor combinatie van hoge toerentallen en hoge temperaturen
universele toepassing i industrie; speclaal voor snellopende lagers
bentone boven
250°C
boterachtig- good goed ca. 150°C gevoelig voor veront·
relniging door andere types
in de industrle en wegv keer; voor hoge tempera turen; nlet geschlkt voor snellopende lagers
Relevante ASTM-normen
ASTM STANOARDS RELEVANT TO METALWORKING LUBRICANTS
29
D86 D88 092 D94 095 0127 DI28 DI29 DI30 DI56 DI89 D217 D287 D323 D341 0445 0446 0460 0482 D524 D566 D664 D808 D811 D892 D893 D943 D971 D972 D974 DI092 D1264 01298Method of Distillation of Petroleum Products Test Method for Saybolt Viscosity
Test Method for Flash and Fire Points by Cleveland Open Cup Test Method for Saponification Number of Petroleum Products Test Method for Water in Petroleum Products and Bituminous Materials by Distillation
Test Method for Drop Melting Point of Petroleum Wax, including Petrolatum
Method of Analysis of Lubricating Grease Test Method for Sulfur in Petroleum Products
Method for Detection of Copper Corrosion from Petroleum Products by the Copper Strip Tarnish Test
Test Method for Saybolt Color of Petroleum Products (Saybolt Chromometer Method)
Test Method for Conradson Carbon Residue of Petroleum Products Test Method for Cone Penetration of Lubricating Grease
Test Method for API Gravity of Crude Petroleum and Petroleum Products (Hydrometer Method)
Test Method for Vapor Pressure of Petroleum Products (Reid Method)
Viscosity-Temperature Charts for Liquid Petroleum Products Test Method for Kinematic Viscosity of Transparent and Opaque Liquids (and the Calcuation of Dynamic Viscosity)
Specification for Operating Instructions for Glass Capillary Kine· matic Viscometers
Method for Sampling and Chemical Analysis of Soaps and Soap Products
Test Method for Ash from Petroleum Products
Test Method for Ramsbottom Carbon Residue of Petroleum Products
Test Method for Drop Point of Lubricating Grease
Test Method for Neutralization Number by Potentiometric Titration Test Method for Chlorine in New and Used Petroleum Products (Bomb Method)
Method for Chemical Analysis for Metals in New and Used Lubricat· ing Oils
Test Method for Foaming Characteristics of Lubricating Oils Test Method for Insolubles in Used Lubricating Oils
Test Method for OxidationCh~act~risticsof Inmbited Mineral Oils Test Method for Interfacial Tension of Oil Against Water by the Ring Method
Test Method for Evapoaration Loss of Lubricating Greases and Oils Test Method for Neutralization Number by Color·Indicator Titration Test Method for Apparent Viscosity of Lubricating Greases
Test Method for Water Washout Characteristics of Lubricating
Greases <l
Test Method for Density, Relative Density (Specific Gravity). or API Gravity of Crude Petroleum and Liquid Petroleum Products by Hydrometer Method
D1310 Test Method for Flash Point of liquids by Tag Open-Cup Method D1317 Test Method for Chlorine in New and Used Lubricants (Sodium
Alcoholate Method)
D1403 Test Method for Cone Penetration of Lubricating Grease Using One-Quarter and One-Half Scale Cone Equipment
D1479 Test Method for Emulsion Stability of Soluble Cutting Oils D1500 Test Method for ASTM Color of Petroleum Products (ASTM Color
Scale)
D1541 Test Method for Total Iodine Value of Drying Oils and Their Derivatives
D1662 Test Method for Active Sulfur in Cutting Fluids
D1748 Test Method for Rust Protection by Metal Preservatives in the Humidity Cabinet
01962 Test Method for Saponification Value of Drying Oils, Fatty Acids and Polymerized Fatty Acids
D 1965 Test Method for Unsapinifiable Matter in Drying Oils, Fatty Acids, and Polymerized Fatty Acids
Dl980 Test Method for Acid Value of Fatty Acids and Polymerized Fatty Acids
D2510 Practice for Adhesion of Solid Film Lubricants
02670 Method for Measuring Wear Properties of Fluid Lubricants (Falex Method)
D2711 Test Method for Demulsibility Characteristics of Lubricating Oils D2782 Method for Measurement of Extreme-Pressure Properties of
Lubri-cating Fluids (Timken Method)
D2783 Method for Measurement of Extreme-Pressure Properties of Lubri-cating Fluids (Four-Ball Method)
D3233 Method for Measurement of Extreme-Pressure Properties of Lubri-cating Fluids (Falex Method)
D3342 :rest Method for Dispersion'Stabiiityt\;rNew (Unused) Roliing Oil Dispersions in Water
03539 Test Method for Eavporation Rates of Volatile Liquids 03601 Test Method for Foam in Aqueous Media (Bottle Test) D3705 Test Method for Misting Properties of Lubricating Fluids D3946 Method for Evaluating the Bioresistance of Water-Soluble Metal
Working Fluids
D4049 Test Method for Resistance of Lubricating Grease to Water Spray D4l72 Test Method for Wear Preventive Characteristics of Lubricating
Fluids (Four-Ball Method)
04173 Practice for Sheet Metal Forming Lubricant Evaluation
D4175 Definitions of Terms Relating to Oil Recycling Petroleum Products and Lubricants
31
•
Smeer-vocabulaire (nummers verwijzen naar paginats)
=====--==--==
A
•
aardkalimetaal==Be, Mg, Ca, Sr, Ba, Ra
aardmetaal==B, AI, Ga, In, Tl
..,o-el
acetaal = Ri....
o-c'
acetaat =zuurrest azijnzuur acetyleen = ethyn
additiereactie = opnemen van een molecuul door een groter molecuul additive = dope = smeexmiddeltoevoeging
adipinezuur = 1,4 butaandicarbonzuur adsorbtie 19 alcohol = ethanol aldehyden = alkanalen alkaancarbonzuur: 8 alkaanzuur ~ alkaancarbonzuur
alkalimetaal = Lit Nat K, Rb t Cs, Fr
alkanalen = kenmerk:
.C~
groep (=aldehyden)alkanen:
1
alkanolaten = kenmerk: -O-Me groep (Me = Na,K,Li, •• )
groep. (= ketonen)
.8.
alkanol en :-8
alkanonen = kenmerk:
alkenen:
1
alkoxyalkaan = kenmerk:
Ic-o-e
I (zuurs tofbrug) ( =ether)alkoxygroep = .Q-R groep
alkylgroep = alkaan als zijketen (b.V••C2~ = ethyl-•• )
alkynen:
1
amfoliet = stof die zowel zuur als basisch kan reageren
amfoteerUJamfoliet
amide = NH
2- ion
amine = iets met amino-groep
amino-alkaan = alkaan met amino-groep amino-groep = •NH
2 groep
aminozuur = carbonzuur met amino-groep ampholiet·-= amfoliet
aniline = amino-benzeen anti-las dope = EP-dope
antipode = zelfde stof met andere ruimtelijke bouw
aromaten = benzeen-derivaten en -homologen arseenzuur
=
H 3As04 arsenigzuur=
H 3As03 azijnzuur=
methaancarbonzuur barnsteenzuur=
1,2 ethaandicarbonzuurbasalt
=
(grotendeels) amorf mengsel van metaaloxiden. Is snelgekoelde lava.smeltpunt ca. 1500oC, bij enige bevochtiging ca. 11000C
basen: 6
bentoniet
=
een "glimmer"benzeen: 8
benzeen-derivaat = stof met benzeenringen
benzoezuur
=
benzeencarbonzuur-s
bijenwas
=
hoofdbestanddeel: ClsB;l -O-C30H61
blauwzuur = HCN
blending = mixen van (basis-)olien
2-boraat
=
B4
01 borax=
Na 2B4
01.10H20 boterzuur = 1 propaancarbonzuurboundary lubricant = smeermiddel met grenssmeerwerking. Alg: chemische
reactie met metaal bij EP-eondities brandpunt: 13
bronspanning
=
verschil in normaalpotentiaunofwel de redoxpotentiaalvan een redoxkoppel: S
buffer = oplossing met vrij constante zuurgraad (zwakke zuren of basen)
butyraat
=
zuurrest boterzuurC caprinezuur
=
C1~SCOOH capronzuur=
Cs!llCOOH 2-carbonaat = C0 3 ion carbonitride=
.~H
groepcarbonitri1 groep = 2 .CN groep
carbonzuur
=
alkaan met carboxylgroep ~ alkaancarbonzuuxcarboxylgroep = carbonzuurgroep =
.C~Hgroep
carnubawas
=
hoofdbestanddeel:C25E51~O-c30H61
carrier
=
sme~rmiddeldrager (laag -tussenlaag- of lVloeistof1 )chemische adsorbtie: 19 chloride = Cl- ion chlorigzuur
=
HCI02 chloorzuur = HCI0 3 chloraat-ion=_
CI0 3- ion colloIde: 9 complexvetten: 16conversion-eoating = overdrachtslaag ('drager') voor smeermiddel
cyaankali = KCN cyanide = CN- ion cyclo-alkanen: 8 D desorptie: 19 detergent: 1,22
dicarbonzuur = ROOCCOOR (algemeen: met t'Wee carboxylgroepen)
dichromaat-ion = cr
201
2- ion
dichtheid : 12
diol
=
alkaan met 2 -OR groependipoolmoment: 6 dispergent: 21 disperse systemen: 9 dispersie:
9
doop = smeermiddeltoevoeging dope=
doopdynamiet
=
door kiezelgoer geadsorbeert nitroglycerinedYnamische viscosi teit
'1.:
12E
emulgator: 9
emulsie
=
v1oeistof, gedispergeerd in v1oeistof: 9electro1yt: 6
e1ectronegativiteit:
5
e1ectronenaffiniteit: 6
eliminatiereactie
=
reactie waarbij een k1einer mo1ecuul 'Wordt afgesplitstEP-eondities = (letterlijk) Extreme Pressure. Bedoeld 'Wordt hoge druk
en/of hoge temperatuur en/of hoge glijsnelheid
EP-dopes = algemeen: stoffen die chemische reactielagen vormen ter 'smering'
ester: 8
ether = alkoxyalkaan
F
fahrenheid: XOF
=
~.(X-~2)
°c
=
yOC;fenol
=
hYdroXYbenzeen.~_~oHfeny1methanol
=
(§:tCH20Hfirepoint
=
brandpunt: 1~flashpoint
=
vlampunt: 13formiaat = zuurrest mierezuur
forsforigzuur = H
3
P03
forsforzuur=
H 3P04 ftaa1zuur = 1,2 benzeendicarbonzuur fysische adsorbtie:19
Ggeconjugeerde base
=
zuur dat een proton heeft afgestaangeconjugeerd zuur = base dat proton heeft opgenomen
gel
=
hydrofie1e stofglycerine
=
glycerol glycerol = 1,2,3 propaantriol glyceroltrinitraat (nitro-glycerine) glycol = 1,2 ethaandiol brug. OHha1facetaa1 = alkoxyalkano1, kenmerk: :O-O-e
I
IC, ,...oH
halfketaal = kenmerk: IC'C(o-el brug.
halogeen
=
Cl, Br, F, Ihalogeen-alkaan
=
a1kaan waarin een of meerdere R's verYangen zijndoor halogenen
hardheid (van water) = uitgedrukt in equivalenten ppm CaC0
3
hydrofiel (-e stof)
=
stof die water aan zich bindt en zo in op10ssingblijft, en deze op10ssing verdikt. (=ge1)
hydrofobe stof = tegenste11ing van hydrofie1 (waterafstotend)
hydroxy-groep = 0OR groep
H
hypoch100rzuur
=
HClOI
ionenreactie = reactie waarbij ionen (b.v. C1-) optreden
ionentheorie: 6
iso-boterzuur = 2 propaancarbonzuur
iso-butyraat
=
zuurrest iso-boterzuurK
ketonen = alkanonen
kiezelzuur
=
H2Si03
kinematische viscosi tei t
~ ,~
=~:
12klei voor smeervetten: b.v. bentoniet, hectoriet
koolzuur
=
H2CO,kresol
=
methylfenol ofwel hydroxytolueenKs
=
oplosbaarheidsproduct: 7L
lanoline = was, geextraheerd uit wol (gewone esters + esters van
steroid-alcoholen)
laureinezuur
=
laurinezuur=
CI1H2,COOH (in kokosvet)
layer-lattice compound = smeermiddel met lamellaire roosterstructuur
(v.b. grafiet en MoS
2)
linoleenzuur
=
C17H29COOH
linolzuur = C
l7R,lCOOH (in lijnolie)
lipofie1
=
vetmir.nendlipofoob = vetafstotend
M
macromoleculaire stoffen = stoffen met molecuulgewicht M, l04i.
M"
107me1kzuur
=
I hydroxy I ethaancarbonzuurmethy1groep = .CH, groep
micel
=
omhuld dee1tje, b.v. complex van met zeep omhuld vetdee1tjemierezuur = RCOOH
mi1d-EP-dopes = Algemeen: stoffen die chemische adsorbtielagen vormen
ter smering: 19, 21
minerale olie
=
'fossiele' olie: 10mist
=
vloeistof. gedispergeerd in gas (=nevel)mol = 6.1023
molykote = merknaam voor iets met MoS
2 myristinezuur
=
C 13R27COOH N naftaleen =r§l:§l
naftenen=
cyclo-alkanen nitroglycerine = glycerol-trinitraat nitro-groep=
.N0 2 groep normaa1potentiaal:5
35
oliezuur
=
Cl7H33COOH
onverzadigde vetzuren = vetzuren met dubbele C-bindingen (oliezuur,
linolzuur, linoleenzuur) oplosbaarheidsproduct Ks: 7 oplossing: 9, 7 organische chemie: 7 oxaalzuur
=
bicarbonzuur=
H2C 204 of HOOCCOOH 2-oxalaat=
C 204 oxidatie: 5 oxidatiegetal: 5oxidatiereactie
=
reactie waarbij electronenoverdracht plaatsvindt:5
oxideren
=
electronen afstaanP
PA = poly-amide (nylon)
palmitaat
=
zuurrest palmitinezuurpalmiteenzuur = C l5H29COOH (lcarboxyl,cisS) palmitinezuur = C l5H3lCOOH paraffinen
=
alkanen\l
°
peptide-binding
=
.N-a.
bindingperchloorzuur
=
HCl04
permanganaat (-ion) = Mn0
4- ion
peroxide
=
dubbele zuurstofbrug: .0-0.pH: 6
picrinezuur
=
2,4,6,trinitro-fenolpigment
=
additive, bestaande uit vaste smeermiddelenpigmented
=
met 'vaste' additivespOH: 6
polaire binding: 5
polycondensatie
=
vormen van macromoleculen waarbij kleine moleculen,b.v. H
20 uittreden.
polymerisatie
=
vormen van macromoleculen zonder dat er moleculenuittreden resp. bijkomen
potas
=
K2C03
potassium (eng.)
=
kalium (K)(Na)
propionaat
=
zuurrest propionzuurpropionzuur
=
ethaancarbonzuurPU = poly-urethaan
R
R
=
absolute temperatuursschaal van Rankine, gebaseerd op deFahrenheid-schaal.
°
R=
°
K(elvin). R=
459,67 + ofracemaat
=
racemisch mengsel=
mengsel van gelijke hoeveelheden antipodenradicalen-reactie
=
reactie waarbij radical en (b.v. ·Cl) optredenredoxkoppel = bronspanning: 5
redoxpotentiaal: 5 redoxreactie: 5
reduceren
=
electronen opnemenreductie: 5
ricinolzuur
=
CTB140HCloE19COOH (lcarboxyl,cis8,12hydroxy)rook
=
vaste stof, gedispergeerd in gass
salpeterigzuur
=
HN02
salpeterzuur
=
HN03
schuim
=
gas, gedispergeerd in vloeistofsiliconen
=••
o-f1-o-fi-O •••R
it
soda = Na
2C03
sodium (eng)
=
natriumsol of sole:,.~~. 0
speTIDacetiwas
=
hoofdbestanddeel: c15H31-8-C-C16B)3stearaat
=
zuurrest stearinezuur37
stearinezuur
=
Cl~5COOHsteroide
=
molecuul met basisskelet:styreen
=
fenyl-etheen=
~CH=CR2
substitutiereactie
=
reactie waarbij eenmolecuul vervangen wordt
surfactant
=
tens ide=
detergentsuspensie: 9
synthetische olie: 15
atoom of atoomgroep van een
T
TCP
=
tricresylfosfaattenside
=
detergent=
oppervlakte actieve stof: 22Tg
=
glastemperatuur (alg: veer thermoplasten) thiofosfaat-ion=
~ thiosulfaat-ion = S2032-thixotroop=
colloid Tm=
smelttemperatuur TNT=
trotyl=
2,4,6, trinitrotolueen tolueen = methylbenzeen trotyl=
TNT U H9
urethaan = R-:N~-o-R' ureum = CO(NH2)2 V valeriaanzuur = 1 butaancarbonzuurvaleriaat = zuurrest valeriaanzuur
verzepen: 8 vetharden: 8 vetten: 16
vette olie
=
plantaardige of dierlijke olie: 15vetzuren = carbonzuur van dierlijk of plantaardig vet
vinylchloride
=
chloor-etheen VI = viscositeits-index: 12 viscositeit: 12 vlampunt: 13 W waardigheid 0") oxidatiegetalwas = apolaire, zachte, vaste stof
,organisch
=
ester van vetzuren met een andere alcohol dan glycerol,polymeer = thermoplast met laag ~lOOO) molecuulgewicht.
waterglas = natriumsilicaat
X
xyleen = dimethylbenzeen
Z
ZDDP
=
ZinkDialkylDithioPhosfaatzepen: 8 (=metaal + organisch zuurrest)
zout: 6 zoutzuur = HCl zuren: 6 zuurrest
=
zuur - nH+ zwavelig zuur = H 2S03 zwavelzuur = H 2S04 zwitter-ion:7
39
Literatuurlijst
13 ASTM "D34l-77 " , "Viscosity-temperature charts for liquid petro-le'UlI1 products"
14 ASTM "D2270-79", "Standard method for calculating VI from kine-matic viscosity at 400C and 1000C (=DIN 51564)
15 Bartz, W.J. "Gesichtspunkte fUr die gezie1te Auswahl von Schmier-stoffe fUr die Umformung": Blech, Rohre, Profile 26(1979)12 en 27(1980)1
16 Bartz, W.J.; e.a.; eds. ~chmierstoffein der Metallbearbeitung" 3. Int. Koll. Techn. Ak. Esslingen, jan. '82.
17 Berggren, L. "Requirements of lubricants not directly related to the forming process": Sheet Metal Ind. (1975)aug. 18 BP-industrie '~etaa1vervormingsvloeistoffen"
Lubrication and lubricants" Braithwaite, E.R.; e.a.; eds.
Elsevier 1967
20 Clark, R. "Application of l~bricants in pressing operations": Sheet Metal Industries, (1975)juni
19
21 Coupland, R.T. "The importance of lubrication in sheet metal forming": SKI:.Et" hf.1"ft\ IIJW-:''Tn...tI:S
(\117
tr)t>€C.22 DIN "DIN 51378", :tberekening Cp,C
n,Ca = F{
20,n~0,
37,8 ,S), 197623 Driform (Steetly Minerals Ltd) "Dry film lubrication for forming": Sheet Metal Industries (1984)jan. (SMI 113)
24 ? encyclopedy "wasmiddel en"
25 ~nsslert A. "Schmierstoff.~fUr die Metallbearbeitung"
Anwendungstechnische Beispiele": Blech,Rohre,Profile 29(1982)2 26 J evons, J.D. "50 Years in the press-shop" : Sheet Metal
Indus-tries apr/mei/aug/oct(1977)
1 Jonge, R.F. de "Smering en smeermiddelen"
Stam 1977
27 Jongejan, D.L. ''Vaste smeermiddelen in de metaalomvorming": Intern TNO,MI,DHZL, 1981
2 Kool, J.
=
"Typen, eigenschappen en toepassingen van smeer-vetten": Aandrijftechniek (1983)febr.28 Kraan, D.J. "Metal forming Oils": Tribology International (198l)febr.
3 Landheer, D. ''Materialen in de tribotechniek" dictaten TH-Eindhoven no 4039/4040, 1980 4 Lange, Kurt. "Handbook of metal forming"
McGraw-Hi11,1985
29 Langen, J .O.M. van "Enige ontwikkelingen en begrippen op
het gebied van smeermiddelen": De Constructeur (1985)febr. 30 Lee, E.H. "Oil based lUbricants": Sheet Metal Industries
(1975)juni
5 Mang, T. "Die Schmierung bei der Blechumformung" : Blech, Rohre, Profile 27(1980)3
31 Mobil-Oil "Industrie smering"
32
1975
Nachtman, E.S.; Kalpakjian, S. "Lubricants and lubrication in metalworking operations" Marcel Dekker 1985
33 Neale, M.J. "Tribology handbook" Butterworths 1973
34 Nes, K.van; Westen, H.A.van mineral oils"
"Aspects of the constitution of Elsevier 1951
6 Oswell, H.R. "Lubrication creates friction in the press-shop" Sheet Metal Industries (1975)aug.
7 Parsiegla, G. "Choosing and using the correct forging lubricant": Intern ICFG, sept.1983
35 Plevy, T.A.H. "A review of sheet and strip lubricants and their application prior to metal-forming operations": Sheet Metal Industries (1980)febr.
8 Reitzle,
W.;
e.a. "Optimierter Schmiermittelauftrag zum Tief-ziehen von Karosserieteilen": Stahl und Eisen 103(1983)5 9 Roelands, C.J.A. "Corrolational aspects of theviscosity-tempe-rature-pressure relationship of lubricating oils" Dissertatie TH-Delft 1966
36 Schey, J.A. '~eta1 Deformation Processes"
? 1970
37 Schey, J.A. "Modeling the tool-workpiece interface": H.Lippe-man (ed.) - "Metalforming Plasticity" Springer 1979
38 Schey, J.A. "Some key-problems in the tribology of metal-forming" Symposium IFU, Stuttgart 1983
10 Schuijl, J.W.; e.a. "Chemie voor
¥WO",
dee1 1 tim 441
NIE 1972
39 Shell;eds. "_", Brief en aanvullende documentatie. Intern TH-Eindhoven, WPB
40 Shell; eds. WMineraloladditive"<
Sonderdruck 1978
41 Sidey, M.P. "Dry film lubricants in sheet metal forming": Sheet Metal Industries (1975)juni
42 Spur, G. "Handbuch der fertigunstechnik" band 2/1, Umformen
43 Stetter, g. "Neuartige, hochwirksame Schmierstoffe fli.r
die Kaltumformung von Metallen": Blech,Ro.,Pr. 32(1985)6
11 Swindell, K.C. "Lubrication in metal forming processes": Sheet Metal Industries (l981)apr.
12 Wilson,