• No results found

Successie op verlaten kostgrond : de begroeiing van enige verlaten kostgrondjes te Moengo - Tapoe; computerprogramma voor het berekenen van vochtgehalte en dichtheid van houtmonsters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Successie op verlaten kostgrond : de begroeiing van enige verlaten kostgrondjes te Moengo - Tapoe; computerprogramma voor het berekenen van vochtgehalte en dichtheid van houtmonsters"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Landbouwhogeschool-Wageningen

CENTRUM VOOR LANDBOUWKIMDIG ONDERZOEK IN SURINAME

SUCCESSIE OP VERLATEN KOSTGROND (onderzoekproject'no. 67/3)

De begroeiing van enige verlaten kostgrondjes te Moengo-Tapoe

R,B. de Koek

Verslag van een onderzoek verriebt onder leiding van Dr. Ir. J.H.A. Boerboom

(2)

Biz.

1. Samenvattingen 5

1.1. Summary . . . -, 5

1.2. Resunen 5

1.3. Samenvatting 5

2. Voorwoord 6

3. Inleiding; 6

3.1. Zwerflandbouw 6

3.1.1. Algeneen . . . . 6

3.1.2. Implicaties van het

kostgrondjes-bedrijf 9

3.2. Secundaire vegetaties op verlaten

kost-grondjes 10

3.2.1. Algemeen 10

3.2.2. Successie-onderzoek 12

3.2.3. Bosbouwkundige waarde 13

4. Onderzoek 14

4.1. Algemeen 14

4.2. Uitvoering 15

4.3. Resultaten 20

4.3.1. Veldwerk 20

4.3.2. Foto-interpretatie 41

4.4. Conclusies 43

5. Nabeschouwing 44

6. Geraadpleegde literatuur 45

(3)

5

-1. SAMENVATTINGEN 1.1. SUMMARY

This paper discusses some aspects of shifting culti-vation and resulting secondary vegetations as they occur in Surinam, and reviews some of the literature about the

subject. An account is given of a research carried out near the village of Moengo-Tapoe, describing how stratification was done by means of aerial photographs and how the suppor-ting ground truth was gathered. A comparison is made between sets of photographs from 1968 and 1948. Results include a key for differentiating between five age classes of secon-dary growth on 1 : 20,000 aerial photographs, and lists of

species and life forms found in the field plots. No impor-tant conclusions about the successional process could be reached but the material seems to confirm the findings of other investigators. The rate of forest destruction seems to have increased lately due to increased population

pressure. 1.2. RESUMEN

Este articulo presente unos aspectos de las vegetacio-nes secundarias proveniendas de la agricultura migratoria como occurre en Suriname, y resena parte de la literatura al respecto. Se informa sobre una investigación hecha cerca del pueblo Moengo-Tapoe, y se da una descripción de la

stratificación por medio de fotografias aêreas y de la re-colecci6n de datos terrestres. Se comparon fotografias de 1968 y 1948. Los resultados incluyen una clave para dis-tinguir, en fotografias 1 : 20.000, cinco clases de edad en los matorrales secundarios, y listas de especies y formas de vida encontradas en las muestras en el campo. No se pudieron

inferir conclusiones importantes sobre la sucesión aûnque los datos parecen confirmar los resultados de otros inves-tigadores. La destrucción del bosque parece haber acelerado ûltimamente debido a la aumentada presión demografica.

1.3. SAMENVATTING

Dit rapport bespreekt enige aspecten van de zwerfland-bouw en de daaruit voortvloeiende secundaire vegetaties

zoals deze optreden in Suriname, en geeft een overzicht van een deel van de literatuur over het onderwerp. Er wordt verslag gedaan van een onderzoek uitgevoerd nabij Moengo-Tapoe, waarbij de stratificatie door middel van luchtfoto's en het verzamelen van grondgegevens besproken wordt. Een vergelijking wordt getrokken tussen fotografie van 1968 en 1948. Resultaten behelzen o.a. een sleutel voor het

onder-scheiden van vijf leeftijdklassen van secundaire begroeiing op 1 : 20.000 luchtfoto's, en een lijst van soorten en

groeivormen gevonden in de proefperken. Er konden geen

be-langrijke conclusies aangaande het successieproces getrokken worden, maar het materiaal schijnt de bevindingen van eerdere onderzoekers te bevestigen. Het tempo van bosvernieling schijnt de laatste tijd toegenomen te zijn in verband met de verhoogde bevolkingsdruk.

(4)

2. VOORWOORD

Dit verslag ontstond tijdens schrijvers praktijktijd doorgebracht aan het CEL03. Het werk dat eraan ten grondslag ligt, werd verricht onder de "bijzonder gewaardeerde leiding van de heer J.H.A. Boerboom. Onmisbaar als tolk, personeels-chef en boomkenner was Hans Jubitana. De schrijver dankt hen in het bijzonder en voorts allen die op enigerlei wijze heb-ben bijgedragen tot het tot stand komen, van dit manuscript.

3. EHjEIDE&G

3.1. ZWERELANDBOUW 3.1.1. Alggme_en

Dit onderzoek heeft betrekking op de begroeiing van verlaten kostgrondjes. Onder Surinaams Nederlands "kost-grond(je)" moet verstaan worden een terrein dat in gebruik is voor de uitoefening van zwerflandbouw (E. shifting

cultivation, Sp. agriculture migratoria; in Indonesië werd gesproken over ladangbouw). Het principe hiervan is, dat de vruchtbaarheid, nodig voor het telen van voedselgewassen, ontleend wordt aan de organische stof en de mineralen, die in een natuurlijk ontwikkeld vegetatiedek geaccumuleerd worden, en die achterblijven na vernietiging van dat

plantendek door kappen en verbranden. Deze "initiële vrucht-baarheid" (PONS, 1966) is, in het bijzonder onder tropische omstandigheden, snel uitgeput en daar de "natuurlijke vruchtbaarheid" d.i. de nalevering van mineralen door ver-wering van de bodem, op de meeste gronden ontoereikend is om het telen van landbouwgewassen mogelijk te doen zijn, wordt het terrein verlaten. Meestal raakt het kale terrein

na verloop van tijd bedekt met een secundair dek van planten die zich er langs natuurlijke weg vestigen. Het voortschrijden van de ontwikkeling van deze secundaire vegetatie is een tweede reden die degene die deze primitie-ve wijze van landbou?/ beoefent noodzaakt zijn grondje te verlaten ("onkruidinvasie": MATTERS, 1968a, b, c; BITDOÏÏSKI, 1961).

Zwerflandbouw komt heden ten dage voor in die humide tropische gebieden v/aar, ten gevolge van het lage technolo-gisch niveau van de bevolking, of door economische oorzaken, de mogelijkheden voor het aanleggen van permanente cultures beperkt zijn. Overigens is overal ter wereld de zwerfland-bouw beoefend door die groepen, die een sedentaire leef-wijze entameerden. Het is een open vraag in hoeverre de armoede van de vegetatie in sommige semiaride streken het gevolg is van vroegere occupatie door zwerflandbouw (VAN STEENIS, 1937). Waarschijnlijk is de methode het langst in gebruik gebleven in humide tropische streken omdat daar het secundaire plantendek zich het gemakkelijkst en snelst ontwikkelt, waardoor minder aanleiding gegeven wordt tot schadelijke gevolgen (zie 3.1.2) en zich weer een initiële vruchtbaarheid kan ontwikkelen. Wordt een dergelijk terrein periodiek als kostgrond gebruikt, en treden geen schade-lijke bijverschijnselen op, dan schuilt de basis van de voedselproduktie inderdaad in de natuurlijke vruchtbaar-heid, die zodoende met tussenpozen "afgeoogst" wordt.

(5)

7

-In Suriname is het voorkomen van zwerflandbouw beperkt tot de woonplaatsen van Indianen en Boslandcreolen. De be-volkingsdruk in deze gebieden is zeer gering zodat geen aanleiding bestaat de omvang van het landbouwareaal of de intensiteit van het grondgebruik op te voeren. Bovendien is de ligging van deze plaatsen in het algemeen geïsoleerd zodat er geen markt is voor geteelde produkten en men uit-sluitend voor zelfvoorziening produceert. Dit heeft tot gevolg dat de kapitaalsintensiteit van de landbouw niet op-gevoerd kan worden, ten koste van de inzet van arbeid (en grond), omdat er geen revenuen zijn die geherinvesteerd kunnen worden. Mocht de behoefte bestaan de welvaart van deze groepen op te voeren, dan is het voorgaande een tra-gische omstandigheid, omdat zodoende de beschikbare hoe-veelheid arbeid de beperkende factor is in het produktie-systeem.

Andere oorzaken voor het persisteren van deze landbouw-praktijken liggen in traditionalisme en onwetendheid. Dit blijkt wel in ontsloten gebieden waar indien rationeler landbouwmethoden toegepast worden wel degelijk een markt bestaat voor datgene wat er boven de eigen onmiddellijke behoefte geproduceerd wordt. (In Suriname: Javanen vs.

Boslandcreolen aan de Oost-West-verbinding). Soms, wanneer op kostgrondjes een geringe overproduktie van bacoven of ananas gehaald wordt, wordt deze lokaal te gelde gemaakt of langs de weg aan toevallige voorbijgangers te koop aange-boden. Van commerci'êle landbouw kan men dan echter nog niet

spreken. Buiten Suriname bestaat wel zwerflandbouw die op marktvoorziening gericht is, hetgeen specifieke problemen met zich meebrengt (WATTEES, 1968a, b, c; BUDOWSKY, 1966).

De techniek van de aanleg van kostgrondjes kan in het kort beschreven worden. In de droge periode (indien aan-wezig) wordt een geselecteerd perceel met bijl en houwer van zijn begroeiing ontdaan. Soms worden bepaalde bomen of palmen gespaard op grond van hun voedselproduktie of reli-gieuze betekenis. Soms ook wordt eventueel waardevol hout geoogst. Na een drogingsperiode wordt het ter aarde liggende materiaal in brand gestoken. Tegen het einde van de droog-teperiode wordt geplant. Meestal worden verschillende ge-wassen door elkaar gezet, zelden ziet men een monocultuur van b.v. droge rijst. Soms wordt een gedeelte van de as verzameld en in de plantgaten bijgevoegd.

Selectie van terreinen geschiedt op basis van (1) ver-wachte vruchtbaarheid, (2) omvang van het te verrichten vellingswerk, en (3) afstand tot de woonplaats. De laatste factor wordt in Suriname soms grillig beoordeeld. Oudtijds was het waarschijnlijk in veel gevallen re'êel om, in geval van b.v. krijgshandelingen, de voedselvoorraad ver van de woonplaats te hebben. Anderzijds is het gemakkelijker om de kostgrond dichtbij huis aan te leggen. Bovendien echter is het vaak wenselijk een kostgrond uit de buurt te leggen van andere wegens de overlast van de kant van de parasol-of draagmieren (Atta cephalotes, in het binnenland A. sexdens) (STAHEL, 1944; STAHEL & GEYSKES, 1940).

(6)

Ook zou, speciaal bij de Boslandcreolen, een zeker solitarisme bij de selectie van een terrein voor aanleg van een kostgrondje een rol spelen (ZONNEVELD & KRUYER, 1951). Uit een en ander heeft zich vaak een traditie ontwikkeld. In een aantal gevallen kon geconstateerd v/orden dat men zelf niet precies kon aanduiden waarom een kostgrond zover van een dorp lag. Tussen de andere twee genoemde factoren bestaat een wisselwerking, daar een vruchtbaarder grond meestal een zwaardere bosopstand draagt. Veelal is wat oudere secundaire begroeiing of hoog savannebos populair-der voor het aanleggen van kostgrondjes dan hoog bos (zie ook WATTERS, 1968a}. Op waarnemingen dienaangaande gedaan te Moengo-ïapoe wordt in een later hoofdstuk teruggekomen.

De cultuurperiode hangt af van de productiviteit van de grond, beschikbaarheid van ander terrein, beschikbare arbeidskracht (van familie), evt. andere bronnen van in-komsten, en de activiteit van draagmieren. Veelal wordt de cultuur gestaakt wanneer de opbrengst, vergeleken met het eerste jaar, met 50% gedaald is. Dat is meestal vóór het derde cultuurseizoen; vaak wordt de kostgrond zelfs maar één seizoen gebruikt (WATTERS, 1968a; ZONNEVELD & KRUIER, 1951; STAHEL?>-1944). In een proef in het

kust-bosgebied van Brazilië verhielden de maïsoogsten zich in opeenvolgende jaren als 100 : 87 : 68 : 45 : 18 (FREISE,

1938). Zie ook NYE & GREENLAND (i960).

Voor een opsomming van voedselgewassen die in Suriname geteeld worden op kostgrondjes zie men VAN DER KUYP (1966) en DE GIER (1971).

Een schatting van de omvang van het totale areaal aan zwerflandbouw en resulterende secundaire vegetaties kan gemaakt worden door aan te nemen dat er 200 * 10" mensen

zijn die deze vorm van grondgebruik beoefenen, dat voor elk van deze personen een oppervlakte van 0,5 ha als kostgrond in gebruik is, en dat gewerkt wordt met een

regeneratieperiode (omloop) van omstreeks 10 jaar. Er zou dan omstreeks 100 * 10^ ha als kostgrond gebruikt_worden en er zou 10^ ha als secundair herkenbare vegetatie als gevolg hiervan op de wereld^aanwezig zijn. Bij een totale landoppervlakte van 17 * 10^ ha betekent dit ca. 6%,

waarbij men moet bedenken, dat vrijwel alle zwerflandbouw in de tropen geconcentreerd is. Voor Suriname, waar plm. 40.000 mensen kostgrondjes bebouwen, komt een dergelijke

schatting, vermeld door VINK (1970), uit op 17.000 ha kost-gronden en 170.000 ha secundaire begroeiingen op verlaten ko'stgronden, welk laatste bedrag ca. 1% van de ruim 16 * 1 06

ha grote oppervlakte van het land uitmaakt. Uitbreiding van het areaal onder invloed van bevolkingsdruk vindt vooral plaats langs nieuw aangelegde wegen ("wilde occupatie" in Suriname; zie ook WATTERS, 1968a, b, c ) .

(7)

9

-3.1.2. Implicaties van het kostgrondjesbedrijf In het voorgaande is enige keren gezinspeeld op

schadelijke bijwerkingen van de kostgrondjeslandbouw. Deze effecten hebben betrekking op:

(1) de bosopstand van de terreinen waar deze 1andbouw-praktijk uitgeoefend wordt of is;

(2) de bodemgesteldheid van die terreinen;

(3) de hydrologie van het betreffende vanggebied.

Tussen deze factoren bestaat een begrijpelijke wisselwer-king. In afhankelijkheid van omgevingsfactoren als klimaat, helling, expositie en aard van de bodem is de invloed van

kappen en verbranden van het aanwezige vegetatiescherm en de daarop volgende exploitatie als landbouwterrein, van ernstige of minder ernstige aard.

ad (1). Vaak wordt waardevol hout geveld en verbrand zonder dat mogelijkheden aanwezig zijn om het economisch te exploiteren. Dit is voornamelijk het geval waar kostgrondjes in hoog bos worden uitgekapt, zoals bij de wilde vestiging vaak het geval is. PETRICEKS

(1959) meldt voor Venezuela dat de landbouwproduk-tie zeer zelden de waarde van het vernielde hout goedmaakt, aangezien het rendement van het zwerf-landbouwbedrijf zeer laag is. Voor Suriname zijn geen gegevens bekend aangaande de productiviteit van kostgrondjes. Zeker is het moeilijk een markt-waarde aan b.v. cassave toe te kennen. De netto-waarde van hout is bovendien sterk afhankelijk van de plaats waar het geoogst wordt, zodat het waar-schijnlijk onmogelijk zal zijn een algemene uit-spraak te doen over het netto verschil in grond-verwachtingswaarde tussen een bosopstand en een kostgrond op diezelfde plaats.

ad (2) en (3). Van de soms desastreuze gevolgen van

ont-bossing zijn genoeg voorbeelden bekend. Speciaal onder tropische omstandigheden is het verwijderen van het permanente vegetatiedek een hachelijke zaak. Hoge neerslagintensiteiten, speciaal indien

on-regelmatig over het jaar verdeeld, en hoge tempe-raturen zijn bevorderlijk voor (l) snelle minerali-satie van de aanwezige humus, (2) verhoogde uit-spoeling van minerale plantenvoedende stoffen en fijne vaste gronddeeltjes, en (3) verdichting van de grond door structuurverlies (veroorzaakt door regenslag en uitspoeling van humus en klei). Als gevolg van de verdichting van de grond en de

vor-ming van textuur-B's loopt de infiltratiecapaciteit van de grond terug en bij piekneerslagen wordt zo-doende de kans op oppervlakkige afspoeling groter. De mate van sheet erosion zal toenemen hetgeen

zich zal weerspiegelen in het sedimenttransport van waterlopen. Bij enige geaccidenteerdheid van het

terrein bestaat kans op gully erosion. CORNFORTH (197O) mat in Noord-Trinidad, op gronden die ge-brand, gedurende 1 jaar als landbouwgrond gebruikt, en vervolgens met Pinus caribaea beplant v/aren, belangrijke verliezen aan beschikbaar P en N en uitwisselbaar K, Ca en Mg, waarvan slechts de

(8)

hoe-veelheid N zich na verloop van enige jaren her-stelde.

E.e.a. kan de vestiging van secundaire planten-groei "belemmeren. In gebieden met frequente brandcultuur (b.v. kostgrondjesbedrijf met te korte omloop) kan de sterke bodemdegeneratie het ontstaan van gras- of struiksavannen in de hand werken.

De schadelijke invloed is groter naarmate+ (1) de lengte en intensiteit van het droge seizoen groter zijn; (2) de intensiteit van optredende neerslag groter is; (3) de helling van het terrein groter is;

(4) het ontboste areaal meer aaneengesloten is; (5) de frequentie van de brandcultuur groter is;

(6) het geteelde gewas een minder goede bodembedekker is. Herbebossen in deze soort gebieden wordt moei-lijker naarmate de bodemdegeneratie verder voortge-schreden is. (VERDUZCO, 1966)

Over de globale invloed van de zwerflandbouw op vege-tatie, bodemgesteldheid en klimaat kan worden opgemerkt dat door verschillende auteurs afwisselend sommige savannen, of alle savannen, of zelfs ook gedeelten van woestijnen, aan brandcultuur worden toegeschreven. VAN STEENIS (1937) meldt dat er waarschijnlijk geen vegetatie ter wereld is waar

antropogene brand niet zijn sporen op heeft achtergelaten. Recapitulerende dat het kostgrondjesbedrijf er een is met een zeer laag rendement, en overal ter wereld gekoppeld aan een lage levensstandaard, en dat voorts reële risico's oplevert voor het voortbestaan van onze natuurlijke hulp-bronnen, rijst de vraag hoe en in hoeverre ertegen moet worden opgetreden. In de meeste gebieden waar dit probleem bestaat zal het nijpender zijn dan in Suriname, waar het_ terrein i.h.a. weinig geaccidenteerd, de droge tijd weinig_ uitgesproken en de bevolkingsdichtheid gering is. Waarschijn-lijk zijn de enige gebieden in Suriname waar direkt

aan-wijsbare schade aan het bosbezit wordt toegebracht, de stro-ken van wilde occupatie langs de nieuw-aangelegde wegen. Mocht men op deze plaatsen de voortschrijdende omzetting van hoog bos in secundaire begroeiing willen tegengaan, dan dient aan de mensen die tot nu toe de kostgrondjescultuur beoefenen ter plaatse een reëel en economisch aantrekkelijk

alternatief in het vooruitzicht gesteld te worden. Deporta-tie als voorgesteld door STAHEL (1944-) is natuurlijk geen reële mogelijkheid. De oplossing blijkt misschien te liggen in een of andere vorm van bosveldbouw (BUDOWSKI, 1966).

3.2. SECUNDAIRE VEGETATIES OP VERLATEN KOSTGRONDJES 3«2.1. Algemeen

Hier en daar is in het voorafgaande reeds melding ge-maakt van de secundaire begroeiing die aan de bodem van

verlaten kostgrondjes ontspruit en waarvan de eerste stadia zelfs al het vertrek van de exploitant inluiden. Deze be-groeiingsvormen worden in Suriname veelal met de van oor-sprong Indiaanse term kapoewerie aangeduid (Sp. o.m. rastrojo; Mal. bloekar; in Brazilië caapoeira genoemd).

(9)

11

-Het woord secundair duidt erop dat er daarvóór iets anders geweest moet zijn. Deze "primaire" vegetatie moet dan ver-staan worden als het oorspronkelijke, ongestoorde bos. Onder secundaire vegetatie wordt i.h.a. verstaan een "be-groeiing die zich ontwikkelt na een verstoring in de van nature aanwezige plantengroei.

Vertoont een bepaalde vegetatie een geleidelijke, ge-richte verandering met de tijd, dan wordt gesproken over

successie; het elkaar opvolgen van verschillende vegetatie-typen. Men onderscheidt primaire successie - het ontwikke-lingsproces dat optreedt waar voorheen geen plantengroei aanwezig was - van secundaire successie - de opeenvolging van vegetatietypen waar de oorspronkelijke begroeiing

het-zij door mensenhand, hethet-zij door incidentele natuurlijke processen als door bliksem ontstane brand, hurricanes of vulkaanuitbarstingen is verdwenen. Bij dit onderzoek is uiteraard alleen sprake van secundaire successie. Bij het voortschrijden van deze ontwikkeling zal een stadium bereikt worden waarin het aspect van de vegetatie lange tijd

achter-een hetzelfde blijft, hoewel jonge individuen opgroeien en oude teloor gaan. Een dergelijk (eind-)stadium van de suc-cessie wordt climax-vegetatie genoemd. Volgens de theorie van Clements is de climax die aan het eind staat van een

secundaire successie identiek met de oorspronkelijke be-groeiing en behoort bij elke plaats op aarde een eigen

on-veranderlijke, uitsluitend klimatologisch bepaalde climax-vegetatie (monoclimaxtheorie). De meeste auteurs zijn

echter van mening dat het uiteindelijke resultaat (climax) van een successieproces beïnvloed is door de verstoring die de successie heeft ingeleid, in samenhang met de omgevings-factoren klimaat, bodem en levende natuur. Het proces ver-loopt echter zo langzaam en is dermate complex, dat het

vooralsnog niet mogelijk is een algemene uitspraak hierover te doen.

De aard van de elkaar opvolgende vegetatietypen en de snelheid waarmee zij elkaar opvolgen is, behalve van de beschikbare elementen uit de lokale flora, afhankelijk van klimaat, hydrologie, helling (evt. opgetreden erosie), ex-positie, bodemgesteldheid (waarbij belangrijk is de mate van uitputting t.g.v. eerder genoemde invloeden), ruimte-lijke uitgebreidheid van de verstoring (i.v.m. bereikbaar-heid voor diasporen van koloniserende soorten) en eventuele menselijke tussenkomst (BUDOWSKI, 1961).

Niettemin is het mogelijk een aantal tendenzen te signaleren die zoal niet in alle, dan toch in vele gevallen van secundaire successie op verlaten 1andbouwterreinen in de tropen van toepassing zijn:

(1) zeer vroege stadia hebben het karakter van kruiden-vegetaties;

(2) spoedig (binnen 2 jaar) ontwikkelen zich koepelvormige struik- en lianengroepen, afgewisseld met kruiden-vegetaties;

(3) meestal neemt de vegetatie na enige tijd (binnen 10 jaar) het karakter aan van een bosbegroeiing;

(4-) zeer oude stadia (meer dan 80 jaar ongestoord) gaan de samenstelling van het oorspronkelijke bos benaderen;

(10)

( 5) vroegere stadia zijn eenvoudiger van samenstelling dan latere;

( 6) in vroegere stadia is een duidelijker gelaagdheid aanwezig dan in oudere;

( 7) liet tempo waarin verschillende vegetatietypen elkaar opvolgen neemt af naarmate de successie voortschrijdt; ( 8) soorten uit vroegere stadia zijn i.h.a. lichtbehoeven-'

der (in de literatuur wordt hiervoor vaak de verwar-rende term "intolerant" gebezigd) dan die uit latere, en hebben een grotere ecologische amplitude, een groter verspreidingsgebied, een snellere groei, zachter hout

en een kortere levensduur;

( 9) cLe totale hoeveelheid organische stof in het eco-systeem, inclusief hout-, blad-, wortel-, fauna- en strooiselmassa, neemt toe naarmate de successie voort-schrijdt, maar het tempo van deze toename neemt af met de tijd;

(10) de installatie van latere soorten geschiedt nadat het biotoop door hun voorgangers daarvoor geschikt

maakt is (bodemgesteldheid, microklimaat). Meestal schiedt dit binnen één generatie maar er zijn ook

ge-vallen gemeld waarbij plantengezelschappen meerdere generaties lang aanwezig bleven voordat ze opgevolgd werden door andere;

(11) op sterk gedegenereerde bodems verloopt de successie minder snel dan op minder sterk gedegenereerde. De samenstelling van een plantengezeischap dat zich op een terrein installeert is afhankelijk van de mate en aard van de degeneratie.

Deze en andere generaliserende opmerkingen zijn te vinden bij BUDOWSKI (I960, 1961), EREISE (1938), STEHLE

(1935) en VERDUZCO (1966). 3.2.2. Successie-onderzoek

Bij vegetatiekundig onderzoek van successie bestaan de oogmerken van de onderzoeker uit het beschrijven van de

vegetatie en de veranderingen die daarin tijdens het succes-sieproces optreden, en het vinden van correlaties van deze verschijnselen met bepaalde omgevingsfactoren.

Daar niet alleen de opbouw van een vegetatie op een bepaalde standplaats een functie van ruimtelijke plaats, tijdstip en externe factoren is, maar bovendien deze opbouw in zichzelf, en de relatie daarvan tot omgevingsfactoren, uitermate complex zijn, is de onderzoeker gedwongen (1) het aantal grootheden dat hij van de vegetatie en de omgeving beschrijft te beperken, en (2) de monstername naar tijd

(c.q. stadium) en ruimte te beperken,

ad (1). Beschreven eigenschappen kunnen b.v. zijn: (a) floristische samenstelling,

(b) samenstelling naar groeivormen, (c) opbouw in etages,

(d) houtmassa,

(e) totale hoeveelheid organische stof, (f) bodemgesteldheid,

(g) klimaat, microklimaat, (h) menselijke invloeden.

(11)

13

-Wat "betreft punt (b) uit deze lijst moet opgemerkt worden dat de samenstelling naar groeivormen van

overeenkomstige successiestadia in verschillende ge-bieden dikwijls een opvallende gelijkenis vertoont, cok wanneer de floristische samenstelling zeer ver-schillend is (BUDOWSKI, 1961). Het beschrijven van groeivormen is dus nuttig indien men een vergelij-king wil treffen tussen vegetaties van ruimtelijk ver uiteen liggende gebieden,

ad (2). Een van de betrouwbaarste methoden om het verloop van optredende veranderingen met de tijd na te gaan

zou zijn het creëren van permanente proefperken

waarvan met bepaalde tijdsintervallen dezelfde groot-heden v/orden gemeten. Daar dit begrijpelijkerwijs

een langdurige geschiedenis is (er worden tijdsduren van 300 jaar en meer genoemd voor het intreden van

de climax), die zelden praktisch te verwezenlijken is (verstoring van de proefvlakten), past men veel-al de technische vereenvoudiging toe dat men van ruimtelijk niet te zeer verspreide proefvlakten met secundaire vegetaties van verschillende leeftijd aanneemt dat ze verschillende stadia van eenzelfde ontwikkelingsgang vertegenwoordigen.

Onderzoek naar successie op verlaten landbçuwterreinen is in tropisch Amerika o.a. verricht door STEHLE (1935)

voor Guadeloupe, EREISE (1938) voor de Oostkust van Brazilië, BUDOWSKI (1961) voor Costa Rica en Panama, en VERDUZCO

GUTTIERREZ (1966) voor Mexico. Voor Suriname is tot op heden weinig aan dit onderwerp gewerkt. Recentelijk heeft DE GIER

(1971J onderzoek verricht te Kopie, Powaka en Bigi Poika. Helaas kan deze auteur momenteel nog slechts aan de hand van

zijn voorlopig manuscript geciteerd worden. 3.2.3. Bosbouwkundige waarde

In het voorgaande werd reeds opgemerkt dat deze secun-daire begroeiingen of kapoewerie na enige tijd het karakter van een bosbegroeiing aannemen, dat de boomsoorten die erin worden aangetroffen hoofdzakelijk bestaan uit snelle groeiers met zacht, licht hout, en dat deze soorten slechts een of

weinige generaties lang in de begroeiing aanwezig blijven (dus weinig verjongingscapacitéit hebben). De vraag rijst nu of deze bosvegetaties, vooropgesteld dat ze meerdere

jaren in stand blijven en niet opnieuw in kostgrond omgezet worden, uit bosbouwkundig oogpunt interessant zouden zijn.

Momenteel is de exploitatie van bos in de tropen

grotendeels gericht op de produktie van hard, zwaar, duur-zaam hout, bestemd voor export naar westerse landen waar het bijzondere toepassingen vindt. Recente ontwikkelingen in de hout-economie, gestimuleerd door de verwachting van een mondiaal houttekort binnen enkele tientallen jaren, doen echter ook in tropenlanden de behoefte ontstaan aan hout-soorten die voor pulp- en papierproduktie in aanmerking kunnen komen. Bovendien stijgt ook in deze landen de behoef-te aan gemakkelijk behoef-te verwerken zaaghout voor binnenlands gebruik, waarvoor de voor export geëxploiteerde hardhout-soorten onbruikbaar zijn.

(12)

De technologische ontwikkeling in de pulpindustrie doet vorwachten dat binnen afzienbare tijd bijna elke hout-soort voor papierfabrikage bruikbaar zal zijn. Reeds nu wordt in noordelijke landen een bijmenging van maximaal 40% gemengde loofhcutpulp in de papierindustrie toegepast. In tropische streken waar naaldhout aangeplant wordt (zoals in Suriname het geval is met Pinus caribaea) zou een dergelijk procédé, indien toepasbaar, zeker aanbeveling verdienen,

als men daardoor de momenteel onrendabele, na uitkap van

hoogbos overgebleven "residuen", en ook secundaire opstanden hiervoor zou kunnen benutten.

Elders in tropisch Amerika komen secundaire houtsoorten voor met bijzondere houtkwaliteiten, die wel economisch

benut worden. Voorbeelden daarvan zijn Ochroma lagopus

(balsa), Cedrela odorata (ceder, cedro), Swietenia mahagony (mahonie), en Cordia alliodora. De laatste soort levert de grootste hoeveelheid hout in Costa Rica (BUDOWSKI, 1961). Cecropia- (en in Afrika Musanga-) soorten worden wel ge-ëxploiteerd voor papierfabricage.

In Suriname is de houtkwaliteit van secundaire soorten meestal gering, zodat een duurzame exploitatie niet te ver-wachten is. Wel zou men secundaire opstanden na exploitatie kunnen omzetten in cultures van de een of andere daarvoor geschikte houtsoort, indien zo'n soort gevonden zou kunnen worden.

Samenvattend kan gezegd worden dat, hoewel dat momen-teel nog niet het geval is, de mogelijkheid bestaat dat ook in Suriname binnen afzienbare tijd de exploitatie van

secundaire opstanden aantrekkelijk zal worden. Uit het oog-punt van economisch grondgebruik zou dit zeker aanbeveling verdienen.

4. ONDERZOEK 4.1. ALGEMEEN

In de periode oktober t/m december 1970 werden enige gegevens verzameld van een kostgrondjes- en kapoewerie-complex nabij Moengo-Tapoe. De terreinkeuze berustte op de beschikbaarheid van recent luchtfotomateriaal. Voor de foto-interpretatie werd gebruik gemaakt van panchromatische op-namen op schaal 1 : 20.000, opgenomen in oktober '48 en

oktober '68. Op de beide stellen foto's werden kapoewerie,

gesplitst naar^leeftijdsklassen, en enkele andere vegetatie-typen gedelineëerd. Na het verzamelen van enige veldgegevens en het verkrijgen van een indruk van het terrein werd deze

interpretatie gecorrigeerd. In totaal werden 15 dagen be-steed aan het verzamelen van veldgegevens, v/aarbij een transect van 3756 meter gekapt werd en 27 proefveldjes opge-nomen werden. In de navolgende secties worden werkwijze en resultaten besproken.

(13)

-

13

-4.2. UITVOERING

Bij de aanvang van het onderzoek stond de auteur voor ogen, dat het nuttig zou zijn een indruk te verkrijgen van de "bruikbaarheid van luchtfotografie voor het successie-onderzoek zoals dat door het CELOS verricht wordt. Er werd van uitgegaan, dat de toepasbaarheid van luchtfoto's voor gedetailleerd vegetatiekundig onderzoek, speciaal waar het de floristische aspecten "betreft, gering is, maar dat de

luchtopname een beter overzicht kan verschaffen over opper-vlakteverhoudingen en ruimtelijke ligging, dan door grond-waarneming mogelijk is» Dit geldt in versterkte mate t.a.v. begroeiingen met een boskarakter. Bovendien is de

lucht-foto een historisch document dat de toestand van een moment voor de toekomst vastlegt. Door fotografie van verschillende tijdstippen te vergelijken kan men een inzicht verkrijgen in de veranderingen die zich gedurende het tijdsinterval, wat betreft grondgebruik en vegetatie, hebben afgespeeld. Dat dit concept toepasbaar is op het onderzoek naar eventuele uitbreiding van zwerflandbouw, wordt aangetoond door LANLY

(1969).

Ten tijde van de aanvang van dit onderzoek was recente fotografie van Suriname schaars en slechts beschikbaar van-wege enkele bijzondere projecten. Wat betreft referentie-materiaal van oudere datum verkeert men in Suriname in de gelukkige omstandigheid dat een volledige bedekking van het noordelijk deel van het land in de schalen 1 : 20.000 en

1 : 40.000 in de jaren '47-'48 geëffectueerd werd. Na enig beraad werd besloten als proefobject een gebied nabij

Moengo-Tapoe, aan de weg Moengo-Albina, te selecteren. Dit geschiedde op grond van de volgende overwegingen:

Cl) Tamelijk recente opnamen, namelijk van 23 februari 1968, in schaal 1 : 20.000, waren beschikbaar. Deze opnamen waren gemaakt in verband met de planning van werkzaam-heden aan de weg Moengo-Albina, met behulp van een wild RC 8 camera met een hoofdafstand van 113,92 mm, op pan-chromatische film, formaat 18 x 18 cm; vlieghoogte was plm. 23OO m, en het opnametijdstip plm. 8.10 uur

's ochtends. De beeldscherpte was uitstekend, in de hoeken was weinig lichtafval te bespeuren, maar plm. 5% wolkenbedekking was aanwezig. Als referentiemateriaal kon beschikt worden over panchromatische fotografie, schaal 1 : 20.000, 18 x 18 cm, gemaakt op 3 juli 19^8 om

7*45 uur 's ochtends met een wild RC 5 (213,73 m m ) ,

waarvan echter de beeldkwaliteit enigszins minder was. In verband met het speciale doel van de recente foto-missie kwam slechts een strook van plm. 2000 m aan weerszijden van de weg voor studie in aanmerking. (2) De bereikbaarheid en toegankelijkheid van het terrein

waren uitstekend dank zij de nabijheid van de verkeers-weg en de aanwezigheid van houtuitsleepverkeers-wegen.

(3) Door de nabijheid van het dorp leverde een verblijf van enige duur in het veld geen problemen op. Ook maakte dit het aanwerven van enkele lokale arbeidskrachten voor het kappen van een transect mogelijk. De aanwezigheid van een post van de dienst Landsbosbeheer vormde eveneens een aanbeveling.

(14)

Uiteindelijk werd als werkterrein bepaald het gebied, ten noorden begrensd door de weg Moengo-Albina, ten westen en zuidwesten door de rivier de Coermotibo, en overigens door de randen van foto no. WMA 2834-. Als voorbereiding op het veldwerk werden grenzen van kostgrondjes, verlaten^ kostgrondjes en overige eenheden op deze foto gedelineëerd. Het onderscheiden van jonge stadia van kapoewerie levert

in het geheel geen moeilijkheden op door de opvallende, scherpe begrenzingen, kleine hoogte, verschil in toon en textuur met de omgeving, en soms de aanwezigheid van geveld hout. Oudere stadia zijn te onderscheiden aan een kronen-dak van gelijkmatiger hoogte en fijnere textuur dan en nog tamelijk scherpe grens met het omringende bos. In dit geval was het onderscheid soms moeilijk, doordat de hoe-veelheid kostgrondjes en kapoewerie zo groot was dat er meestal in het geheel niet van omringend ongestoord bos sprake was. Door vergelijking met de opnamen van '4-8 kon echter een indruk worden verkregen van het foto-aspect van het oorspronkelijke bos. Savannebos lijkt op de foto wel op oude kapoewerie, maar is kenbaar door een geleidelijke overgang in het omringende, hogere bos.

Interpretatie van de foto's werd sterk gehinderd door het gebrek aan outillage. Voor stereoscopische beschouwing van de beelden stonden slechts een zakstereoscoop en de

bijzonder oncomfortabele Casella-spiegelstereoscoop, beide van de dienst Landsbosbeheer, ter beschikking, waarvan de

zakstereoscoop als het meest rationele gereedschap van de twee uit de bus kwam.

Na een kort bezoek aan het werkterrein, om daarvan een indruk te krijgen, werd, wat op de foto omgrensd was als kapoewerie, onderverdeeld in vijf leeftijdklassen, namelijk:

klasse I 0 - 1 jaar na verlaten van de kostgrond

ii T j p — u. " " " " " "

» III 5 — Q " " " " " " " IV 10 - 19 " " " " " " » y po + " " " " " "

Deze classificatie werd op de foto aangegeven, en berustte op indrukken omtrent hoogte., textuur en afmeting van de zichtbare kronen. Bij dit bezoek werd ook duidelijk, dat wat oorspronkelijk geïnterpreteerd was als sterk uit-gekapt bos, in wezen een door brand aangetast areaal was. Een gebied met zeer sterke aantasting tekende zich duidelijk af van een gebied met minder sterke aantasting. Oriëntatie in het veld met behulp van de foto's bleek moeilijk door de vele veranderingen die zich sinds het maken van de meest recente opnamen in het terrein.hadden voltrokken. Veel nieuwe sleepwegen waren aangelegd en oudere gedeeltelijk dichtgegroeid, en veel nieuwe kostgrondjes waren aangelegd. Bovendien waren markante bomen door recente branden ver-nietigd.

Nadat de gebruikte foto's aldus geannoteerd waren, werd een aanvang gemaakt met de veldopnamen. Een transect werd gekapt, bestaande uit een ruwweg 0Z0-WNW en een Z-N verlopend been. Begin-, eind- en hoekpunt en enkele tussen-punten van de lijn konden op de foto geïdentificeerd worden.

(15)

17

-De rechtheid van de lijn berustte uitsluitend op het nauw-keurig plaatsen der jalons, daar voor richtingsmeting

slechts kon worden beschikt over een kompas van het model, dat gewoonlijk op padvindersfluitjes wordt gemonteerd. De lijn werd opgemeten met behulp van een 20 m lange linnen

meetband, waarbij gepasseerde grenzen in de vegetatie wer-den genoteerd. Alle afstanwer-den werwer-den uitgedrukt in de gehele meters. In elke gepasseerde kapoewerie, waarvan werd aange-nomen dat ze homogeen en verschillend van de omringende be-groeiing v/as, werd ongeveer in het midden een vegetatie-opname gedaan. In enkele gevallen werden twee van zulke op-namen, verspreid over een wat groter homogeen areaal gemaakt. Bovendien werden twee opnamen in het savannebos en twee in het verbrande hoogsavannebos gedaan. In totaal werden 27 van zulke opnamen verricht, waarvan er drie geen deel uit-maken van het transect. De gevolgde opnametechniek berust grotendeels op het door DE GIER (1971) voorgestelde formu-lier, met dien verstande dat werd afgezien van een boomop-name, dat niet werd gestreefd naar een complete soorten-lijst, dat als afmeting voor een proefperk 20 x 20 m werd aangehouden, en dat de begrenzing daarvan niet in het veld uitgezet, doch geschat werd. Een overzicht van de opname-resultaten is neergelegd in de navolgende sectie. De lijst van aangetroffen soorten en de geschatte leeftijd van de kapoewerie berusten op mondelinge mededelingen van de boom-kenner. Op enkele plaatsen werd het bodemprofiel bestudeerd d.m.v. een grondboring tot plia. 1 m, maar in vele gevallen werd volstaan met een beschrijving van de oppervlakkige horizont. Hierbij werden in beschouwing genomen kleur, tex-tuur, humusgehalte, aard van het moedermateriaal en evt. bijzondere kenmerken. Na het gereedkomen van het veldwerk werden de luchtfoto's nogmaals aan een kritische beschouwing onderworpen. Ervan uitgaande, dat de leeftijdschatting door de boomkenner nauwkeuriger was dan die uit de foto-interpre-tatie, werd van een aantal eenheden de leeftijdklasse her-zien door vergelijking met het aspect van de eenheden langs het transect. Aangezien de in het veld aangetroffen grenzen vrij nauwkeurig overeenstemden met de op de foto aangeteken-de, is hierin geen verandering aangebracht, behalve waar ten gevolge van de herklassificatie eenheden samengevoegd of ge-scheiden werden. Oppervlakten werden gemeten met een met behulp van millimeterpapier geïmproviseerde dot grid. Het-zelfde werd toegepast op de geïnterpreteerde foto's uit 1948. De gevonden oppervlakten, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het onderzochte gebied, zijn in tabel 4 samengevat. Voor het verkrijgen van een indruk omtrent de bevolkingsgroei werd een telling gemaakt van het aantal hut-ten in het dorp op de foto's uit 1968 en 1948.

Bij gebrek aan eenvoudige kaarteringsoutillage werd volstaan met het produceren van een schetskaartje door direkt overnemen van de op de foto's getrokken lijnen. Deze schetskaartjes, voor de situatie van '48 en die van '68, worden getoond in fig. 1 en 2.

(16)

ft 8 • » 'wrx' > ^ . f o , ' tf A

; v . •-•'

-- ƒ o- / <.-' Kwi K M , - , . - . . . 0 ,-. ,?' Fi 1 ƒ » ,' ' er -. » •• 3 I V ' M'4v^-»' ; V4 ° ,-T 1 ' - . " - - f . ft 'A

w

_ — ^ * — 1 ' "

--''/• f fcA

J

A - ,J / / r

Kl . - ' 5 ; -T \ H', f e i Y y l H // .-,> v - - < Ki ƒ O t <l I-v i i

A K

-i — . - - " " * - . \ • - • « * 1 • • " - - ' "~1 •' •—• * , ' , - ^ ^ .--> ;t / H ; s- V/ / .' - '•• / /

."'-' '1

• 1-A ^ •' v f • \ . - " • * • * . f j - ï > i ••'-' ie? -. /r- M /;•?• -\

'-'if

^ • ^ i

\ «->, < H', i_ ' v***' r - 1 H

^.n\

-4-rf

; o // ' / // '/ N f* C5 * • "5 fT>

+ ~3

ùû-§

C^> LT>

cr

(^0

8

rh

rvT\

" ^ ...3

G

* » 'O

ä:

h ir ^>-» 7 t " 'v ) ^. t ^ . . _jpÄ r\ 0 ü •j 'Ji

H

j 1 "5 "1 r^ (T n 3 - er-CT» Q> o> -7 er-'N KW ÇT-_> 'O

ȧ

c"

5 (JO-'

—'O • - *

O

(17)

- 19 — i « .•--.'"•• i î^t*>-** S •WK v -Ä* •" * ""4 t^CNk- •? 3 ; - & • • ' ; v- ? > • ' V ^ •. * H / . ' A *• » .• \ r i.. ;' «' h -: W ' M <:\ > • * \H'>; ,' • £•..-•'"_''••; 'l'y*-'"" y' K.-'• •.£ . A : H"' Sf > is • • -: * t IL* ; V H. , 5 tf b O ^ ?

f 5- Ç ô « Ç"

3 O d £ 5 ° 3 S $ « > Q OÙ. c r > " - ^ ,9 o 8 P" . 3 U'

I § i i 11 s' I ? $ -;

P

•8 tr '' Ü C m l' ffô- ^ '.^- c--CT Ci U' *1 fcj B W H p h .V

C

0 Q f~^ - i . % « ^5

p

G O O TT Ü' 3 ' rr (^ ft K M

S?

5 er

3"V

CT" 's. 0 ."3 P ^ ^^ n

? 8*

> 0 t J * a> 5 ^ S

(18)

4.3. RESULTATEN

4.3.1. Veldwerk

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verrichte

opnamen. De ligging van deze opnamen is als aangegeven in

fig. 2. Vermeld worden (a) geschatte ouderdom, (b; aspect,

(cj gelaagdheid (met hoogte, bedekking en aangetroffen

groeivormen, gecodeerd volgens het systeem toegepast door .

DE GIER C1971J, en een mededeling omtrent (d)

bodemgesteld-heid en (e) reliëf. Alle gronden behoren tot de

Coesewijne-formatie. Een overzicht van aangetroffen groeivormen wordt

gegeven in tabel 1 en soortenlijsten zijn samengevat in

tabel 2, Voor de codering volgens DE GIER, zie bijlage«

Opname 1

(a) geschatte ouderdom: 1 jaar;

(b) aspect: overgang van struweel naar stakenbos, laag,

zeer dicht en doorgroeid met Scleria secans;

(c) gelaagdheid:

laag

hoogte

bedekking

bruto

netto

groeivormen

A

B

7

4 (6)

8

100

3

100

BP

DB, SS, LL, GL, (RP), (KR)

(d) bodem: iets leemhoudend bruin zand, zwak humeus;

(e) reliëf: hellend in 0. richting (5°)»

Opname 2

(a) geschatte ouderdom: 10 jaar;

(b) aspect: dicht stakenbos;

(c) gelaagdheid:

laag

A

B

C

hoogte

(a)

16

8

4

bedekk:

bruto

40

100

80

Ing

(%)

netto

20

80

40

groeivormen

BB

BB, LL

DB, GGb, SS, LL, EP, GLo

(d) bodem: 0-6 cm donkergrijze, humeuze, zwak zandige leem;

6-15 + cm geelbruine, zwak zandige leem^

(e) reliëf: vlak, met enigszins hobbelig microreliëf.

(19)

-

21

-Opname J

(a) geschatte ouderdom: 1 jaar;

(b) aspect: struweel met hoge kruiden; (c; gelaagdheid:

laag hoogte bedekking {%)

bruto netto groeivormen

2 (3) 100 70 ! SS, LL, DB, RP, BF, KA, GL, GGs, KK (d) bodem: bruingrijs leemhoudend zand;

(e) reliëf: vlak. Opname

4-(b) aspect: stakenbos met ijle bovenetage (savannebos); (c) gelaagdheid: laag

A

B

C

D

hoogte (n) 28 17 (20)

2

0,3 bedekking (%) bruto 30 100 60 60 netto 10 80 15 20 groeivormen BB, EV BB, LL, LA, EC, DB DB, LL, LA, EC, KP, GGs DB, RP, RK, GGs, EC, OC (d) bodem: 0-20 cm. Sterk humeus, gebleekt zand,

20-30 + cm. Humeus, gebleekt zandj (e) relief: zwak glooiend.

Opname 5 * *

Ob) aspect: stakenbos met bovenetage; gelaagdheid: laag

A

B

C

D

hoogte

(m?

30 20 (24) 1,5 0,2 bedekking (%) bruto netto 60 90 70 40 30 70 25 15 groeivormen BB, EC BB, DB, LL, RP, EC, KL, (RP) DB, LL,RP,RK, EC, KL, RP, GGs DB, RK, EC, (GGs)

(d) bodem: 0-8 cm matig humeus, gebleekt zand, 8 + cm iets humeus, gebleekt zand; (e) reliëf: zeer zwak glooiend.

* opname buiten transect ; ** savannebos.

(20)

Opname 6

(a) geschatte ouderdom: 15 jaar;

(b) aspect: dunstammig bos zonder emergenten;

(c) gelaagdheid:

laag

A

B

hoogte

(m;

25 (28)

5

o 1,5

. i bedekking (%)

bruto

90

60

netto

40

40

40 10

gro

BB,

BB,

DB,

eivormen

EC

DB, EP,

KP, LL,

LL,

LA,

LA,

KL,

KL,

EC,

EC

OC

(d) bodem: homogeen bruingrijs lemig zand;

(e) reliëf: zwak geaccidenteerd, zwak hellend in W.

richting (3°)«

Opname 7

(a) geschatte ouderdom: 25 Jaar;

(b) aspect: opgaand bos zonder dikke stammen;

(c) gelaagdheid:

laag

A

B

C

hoogte

(m)

25

12

5

bedekking (%)

bruto

50

100

30

netto

o o o C U 0 0 H

groeivormen

BB, EP (!), LL, EC

BB, LL, LA, KL, GGs, EC

DB, EP, LL, LA, KL, GGs, EC

(d) bodem: vrij grof ongebleekt zand;

(e) reliëf: vlak, zwak hellend in 0. richting (2°).

Ojmame 8

(a) geschatte ouderdom: 12 jaar;

(b) aspect: dunstammig bos;

(c; gelaagdheid:

laag

• i

A

B

hoogte

(m!

20 (25)

6

bedekking

(%)

• " • "-j

bruto netto

90

90

60

40

J groeivormen

j BB, LL, EC

JDB, BB, EP, LL, KL, EK, (GL)

(d) bodem: vrij humeus, ongebleekt zand;

(21)

23

-Opname 9

(a) geschatte ouderdom: 5 jaar;

(b) aspect: dicht stakenbos rijk aan lianen; (c) gelaagdheid: laag A B hoogte

(m5

7

* 4 "bedekking (%) bruto netto 80 100 40 90 groeivormen BB, LL

LL, DB, EP, LA, KL, SS, EC, OC

(GLo) (d) bodem: vrij humeus, iets lemig, ongebleekt zand;

(e) reliëf: iets hellend in 0. richting, zwak glooiend.

Opname 10

(a) geschatte ouderdom: 5 jaar;

(b) aspect: niet zeer dicht struweel; (c) gelaagdheid: laag A B hoogte (mj

6

(7)

5

bedekking {%) bruto 80 80 netto 40 20 groeivormen BB, (LL) LL, LA, GL, EP, RK, GGb * * (d) bodem

(e) reliëf:

: 0-90 cm bruingeel, vrij humeus, leemhoudend zand (in bovenste 10 cm iets fijn materiaal uitgespoeld; in 10-30 cm iets brikachtig), 90 + cm geelbruin leemhoudend zand;

vlak, zwak golvend, met veel door mieren gemaakte bulten.

* golvend oppervlak van staken, lianen en overgebleven Scleria sp.;

(22)

Qpname_ll

(a) geschatte ouderdom: 2 jaar;

(b) aspect: struweel, golvend oppervlak, struikgroepen

afgewisseld met "open plekken".

Savanne-achtig;

(c) gelaagdheid:

laag

hoogte

(mj

1-5

onregel-matig van

hoogte

bedekking

(%)

groeivormen

bruto

netto

gemiddeld:

70 J 40

i n de j s t r u i k -g r o e p e n : 100 j 100 op de jopen

gedeelten:

20 I 5

BB, SS, BP, DB, LL, KL, KH,

EP, KK, GL, GGs, KR

(d) bodem: geheel overeenkomstig met opname 10, echter

minder mierenactiviteit merkbaar;

(e) reliëf: vlak, zwak golvend.

Opname 12

(a) geschatte ouderdom: 2 jaar;

(b) aspect: struweel, op sommige plaatsen dicht door

lianen, op andere vrij' open;

(c) gelaagdheid:

bedekking

(%)

netto

70

groeivormen

BB, SS, LL, KL, BP, ££, DB,

GGs , GL

(d) bodem : 0-110 cm bruingeel, vrij humeus, leemhoudend

zand (in 30-50 cm duidelijke briklaag),

110 + cm geelbruin leemhoudend zand;

(e) reliëf: hellend (5°) in ZW. richting. Licht golvend tot

bultig.

* vrijwel de gehele ondergrond is door mieren doorgraven;

** alleen voorkomend op de ijlere plaatsen.

(23)

25

-Opname 13

(a) geschatte ouderdom: 9 jaar;

(b) aspect: dunotammig bos met dichte ondergroei; (c) gelaagdheid: laag A B C hoogte (m) 20 (23) bedekking (%) bruto ! netto 30 12 I 90

5 70

20 60 30 groeivormen BB, LL BB, LL, LA DB, EP, LL, KL, LA (d) bodem: homogeen, bruingeel, vrij fijn, iets lemig zand; (e) reliëf: hellend (7°) in ZW. richting, vlak.

Opname 14

(a) geschatte ouderdom: 20 jaar; (b) aspect: dunstammig bos; (c) gelaagdheid: laag A B C D hoogte (m! 25 15 8 2 bedekking (%) bruto 80 80 60 90 netto 30 50 30 30 • • groeivormen BB, EV BB, LL BB, DB, EP, LL, LA

DB, KL, LL, LA, EP, EK, GL (d) bodem: homogeen, bruingrijs, vrij fijn, iets lemig

zand;

(e) reliëf«* vrijwel vlak.

* het vuur, gebruikt bij de aanleg van de naastliggende kostgrond (opname 12) heeft aan de W. zijde het

(24)

Oßnanie__l^

(a) geschatte ouderdom: 7 jaar;

h) aspect: zeer dunstammig "bos met zeer dichte ondergroei; c) gelaagdheid:

laag hoogte j "bedekking (%) j groeivormen "bruto netto A B 15 6 70 90 30 JBB, LL 60 JDB, KP, LL, LA, KL, KH, RK, GLo (d) bodem: grijs, lemig, fijn zand;

(e) reliëf: iets hellend (3°) in W. richting. Zwak golvend. Opname 16

(a) geschatte ouderdom: 5 jaar;

(b) aspect: dunstammig bos. Ondergroei matig gesloten; (c) gelaagdheid: laag A B hoogte (mj 12 4 bedekking (%) bruto 90 60 ! netto ! 4o ! 20 groeivormen BB, BP, LL DB, LL, GL, KP, RK, KA (d) bodem: homogeen, bruingrijs, vrij fijn, iets lemig zand; (e) reliëf: iets hellend (2°) in ZW. richting, vrij vlak. Opname 17

(a) geschatte ouderdom: 5 jaar;

(b) aspect: struweelachtig stakenbos van onregelmatige opbouw; (c) gelaagdheid: laag bruto bedekking (%) jgroeivormen netto 20 50 EP, BB, LL DB, LL, GL, KR, KP

(d) bodem: leemachtig grijsbruin zand met veel rode stenen; (e) reliëf: hellend (8-10°) in Z. richting.

(25)

- 27

Opname 18

("b) aspect: open "begroeiing van jonge boompjes met diverse ondergroei. Deze begroeiing wisselt af met open plekken;

(c) gelaagdheid:

laag I hoogte | bedekking (%)

(nO

groeivormen A B

3,5

1,7

DB, KL 20 DB, KA, SS, SK, GGs, KK, GL (d) bodem: gebleekt bruingrijs zand, de bovenste 3 mm wit door uitspoeling; de laag 0-10 cm is vermengd met houtskooldeeltjes;

(e) reliëf: vlak.

* *

Opname 19

(b) aspect: struweel met geïsoleerde Cecropia-bomen; (c) gelaagdheid: laag A B hoopte I "bedekking (%) ( m - : _ _ ..

8

3

O )

bruto j netto groeivormen

3

90

2 jSS, LL, RK, KK, BF 60 KR, SK, DB, GGs, GL, (GGb) (d) bodem: 0- 3 cm gebleekt, grof zand, sterk humeus en

sterk doorworteld,

3-15 cm gebleekt, grof zand, matig humeus, vlekkerig en matig doorworteld; (e) relief: vlak.

* Verbrand hoog savarmebos. Uit de omgeving en uit medede-lingen van bewoners van het dorp was af te leiden dat in

'64- tijdens een periode van exceptionele droogte het bos vrijwel geheel was verbrand, op enkele verspreide hoge bomen na. In '69 was de ontstane opslag wederom door brand verwoest.

** Geschiedenis waarschijnlijk gelijk aan die van opname 18: in '64 en '69 aan brand blootgesteld geweest.

(26)

Opname 20

(a) geschatte ouderdom: 10 jaar;

("b) aspect: dunstammig bos met hoge, dichte

paloeloe-ondergroei. Schijnbaar een geïsoleerde plek; (c) gelaagdheid:

laagj hoogte

i (m)

A J 1 7

B ! 7

bedekking

(%)

bruto

80

80

netto

40

50

groeivormen

BB, RP

KH, RP, DB

(d) bodem: humeus gebleekt zand, goed doorworteld tot 20 + cm;

(e) reliëf: iets (2°) hellend in Z. richting, vlak.

Opname 21

(a) geschatte ouderdom: 30 jaar; * (b) aspect: vrij dunstammig bos met ondergroei ;

(c) gelaagdheid:

laag

A

B

C

D

hoogte

(m)

20 (25)

15

5

1.5

bedekking

(%)

bruto ! netto

60

60

50

80

20

30

30

30

groeivormen

BB, EV

BB, EP, LL, BP

DB, RP, BB, LI, KL, KH

DB, LL, KL, RP, RK

(d) bodem: homogeen fijn, ongebleekt, bruingeel, iets lemig, iets humeus zand;

(e) reliëf: iets (2°) hellend in ZW. richting, vlak.

* De boomkenner aarzelde aanvankelijk om aan deze opname het karakter van een verlaten kostgrond toe te kennen; qua aspect en soortensamenstelling leek de vegetatie ook sterk op een geëxploiteerd hoogsavannebos. De aanwe-zigheid van houtskool in de bodem bracht hier uitkomst.

(27)

29

-Opname 22

(a) geschatte ouderdom: 11 jaar;

(b) aspect: vrij dunstammig bos met veel lianenondergroei; (c) gelaagdheid: laag hoogte A 18 (20) B 8 bedekking (%) bruto i netto 60 100 groexvormen 30 BB, LL 60 :LL, EP, BB, DB, KA, GGb, KH

(d) bodem: homogeen, grijsbruin, ongebleekt, iets lemig, vrij humeus, fijn zand;

(e) reliëf: iets (1 à 2°) hellend in Z. richting, vlak.

Opname 25

(a) geschatte ouderdom: 6 jaar;

(b) aspect: hoog struweel met enkele grote overstaanders uit het oorspronkelijke bos;

(c) gelaagdheid: laag hoogte (nO A** 20 (25) B 10 C 1,2 bedekking (%) bruto 30 100 60 netto groeivormen 15 BB 60 | B B , GL, DB, KA, BP, LL, KL, RP, | KK, KR 20 |RK, DB, VV, KK, RP

(d) bodem: 0-5 cm, venig doorworteld dek,

5+ cm, lemig, iets humeus, fijn, ongebleekt zand;

(e) reliëf: vlak.

* Onregelmatig van hoogte (golvend oppervlak). ** Bestaande uit enkele overstaanders.

(28)

Opname

24-(a) geschatte ouderdom: 2 jaar;

(b) aspect: struweel; golvend oppervlak van lianen;

(c) gelaagdheid:

laag hoogte

(m)

A 4

bedekking

(%)

bruto

100

netto

90

groeivormen

LL, GL, DB, SS, GGb, KK

(d) bodem: 0-1 cm, dun humeus dek; overigens ongebleekt

grof zand;

(e) reliëf: vlak.

Opname 25

(a) geschatte ouderdom: 9 G

a a r

;

(b) aspect: paloeloe-vegetatie met boometage daarboven;

(c) gelaagdheid:

laag hoogte

(m?

A 18 (22)

B 6

bedekking

(%)

bruto

60

80

netto

o

o

C\ J LT N

groeivormen

BB, BF, BP .

KA, EP, GL, DB, LL, EK, (BB)

(d) bodem: humeus, grof zand, iets meer gebleekt aandoend

dan het materiaal van opname 24-;

(e) reliëf: hellend (3°) in N. richting.

Opname 26

(a) geschatte ouderdom: 8 jaar;

(b) aspect: paloeloe-, bospapaja- en struikenvegetatie met

bovenetage;

(c) gelaagdheid:

laag

A

B

C

hoogte

(m)

20

10

1,6

bedekking

(%)

bruto

10

100

80

netto

3

60

30

groeivormen

BB

BB, KA, GL, LL

EK, GL, RP, LL

(<±)

bodem: ongebleekt, humeus, vrij grof zand;

relief: vlak, iets golvend.

* Er was echter een grote Hymenolobium flavum (makka

kabbes)-boom in de opnamevlakte aanwezig, die omstreeks

20 j. oud moest zijn.

(29)

31

-.Opname 27

(a) geschatte ouderdom: 1 jaar;

(b) aspect: struweel; er begint zich een toekomstige bovenetage van Cecropia en Inga sp. af te

tekenen; (c) gelaagdheid:

laag hoogte bedekking (%) bruto j netto

100 80

groeivormen

DB, GL, BF, KK, KA, GGs, GGb (d) bodem: ongebleekt, vrij humeus, vrij grof zand;

(e) reliëf: vlak, iets golvend.

Uitleg bi.j tabel 1

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van in de opnamen aangetroffen groeivormen. Kolommen stellen de proefperken voor, in volgorde van geschatte ouderdom van de kapoewerie; de opnamen 18, 19, 4- en 5, die niet in

kapoewerie lagen, zijn apart gezet. Rijen stellen groei-vormen voor; op het kruispunt van een rij en een kolom is vermeld in welke etage(s) de betreffende groeivorm in het betreffende proefperk voorkwam. Was slechts een etage opge-merkt, dan wordt het voorkomen in die etage aangeduid met

"+". Onderstreping van een etage-codeletter duidt op een zekere abundantie in die etage; is zo'n letter tussen haak-jes gezet, dan duidt dit op een beperkt voorkomen, "o"

(30)

Tabel 1. Voorkomen der groeivormen in de vegetatie-opnamen,

Verklaring zie p. 31

k a p o e w e r x

p r o e f p e r k n o .

geschatte leeftijd (jaar)

*)

grondsoort

y

aantal etages

hoogte etages (m) A

B

C

D

code omschrijving

KK , opgaande kruiden

BF , parasolbomen

SS , struiken

GL , klimmende grasachtige planten

KA , grootbladige kruiden

GGb , breedbladige opgaande grassen

GGs , smalbladige opgaande grassen

RD , stamloze palmen

LA , wortelklimmende lianen

KH , kruidstamplanten

DB , dwergbomen

LL , houtige lianen

BB , kroonbomen

KR , kruipeade kruiden

KL , kruidachtige lianen

OC , bodemcryptogamen

RK , rozetkruiden

EC , epifytische cryptogamen

W , varenachtige planten

BP , kuifbomen (stamh, palmen)

EV , epifytischo vaatplanten

klasse I

klasse II

03

1

o

1

2

• + + + + + + + + + ===== ===== ===== =====

27

1

o

1

3

+ + + + + + + + + = = = = = = = = = - «

01

2

o

2

7

4

A

B

B

(B)

B

B

B

(B)

= = = _==_ ===== ===.

11

2

o

1

1-5

+ + . + + + + + + + + + + = = = = = = = = = = ZZ — ^ a w t «s

12 24

2 2

o o

1 1

5 4

+ + + + + + + + + + + + + + + = = = = = = = = = = = =

*=-„==

16 17

5 5

o o/g

2 2

12 12

4 3

09

5

o

2

7

4

A A

B

B B Bo

B

B

B

AB

A

B

B

B

AB

A

B

. B

B

B

AB

A

Bo

B

B

B

B

klasse III

klasse IV

10 23 15 26

5

o

2

6

3

6

o

3

7

o

2

8

o

3

20 15 20

10 6 10

1,2 1,6

BC

B

25

9

o/g

2

18

6

5

13

9

o

3

20

12

5

B

B

B

B

(A)B

A

B

B

4)

B Bo BC B

B B B

BC C B C

B BC

B B B B

BC B B C

B AB BC B ABC

AB A AB

A(ß)

AB

B Bo BC B

B B C

C B Ç B

,AB AB ABC AB ABC

C

A

02

10

o

3

16

8

4

C

Co

C

BC

AB

Co

20

10

g

2

17

7

22 05 06 14

11 12 15 20

o o o

2 2 3

18 20 25

8 6 5

1.5

AB

B

B

ABC AB

! klasse V

o

4

25

15

8

2

(B)

D

B B

BC

BC

CD

CD

B BÇ CD

AB AB BC BCD

AB AB AB ABC

(B) D

B BC D

C

B D

AB AB ABC ABC

07

25

o

3

20

12

5

21

30

o

4

20

15

5

1-5

BC

BC

BC

C

ABC

AB

BC

ABC

BCD

C

CD

BCD

AB

CD

D

BCD

C

A

overige

18

D

g

2

35

17

B

B

B

B

B

19

2)

g

2

8

3

A

A

A

B

(B)

B

04

3)

g

4

28

17

2

0-3

CD

CD

05

3)

g

4

30

20

1-5

0-2

0(D)

BC

AB

BC

B

A

B

A

BCD

BC

AB

D

D

BCD

BCD

BC

AB

BC

CD

ABCD

(B)

o = ongebleekt lemig fijn zand

g = gebleekt grof zand

o/g = overgangsvorm

1) herhaaldelijk verbrand hoogsavarmebos, zie opm, in tekst

2) in '64 en '68 gebrand terrein (geen kostgrond), zie opm. in tekst

3) laag savannebos

4) oude raaripa-palm, gespaard bij aanleg van de kostgrond

(31)

-

33

-Uitleg bi.j tabel 2

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van in de op-namen aangetroffen soorten. Bij de opop-namen is geenzins gestreefd naar volledigheid, zodat soorten die slechts in geringe nate in de proefperken voorkwamen veelal niet zijn opgenomen. Onderstreping duidt weer op abundantie, haakjes op beperkt voorkomen, en "o" op kwijnen, " j " na de

etage-code duidt het voorkomen van veel jonge exemplaren aan, en "*" een oud exemplaar dat waarschijnlijk bij de aanleg van het kostgrondje gespaard is. Familienamen worden aangeduid met mnemonische drie-letter-codes. Deze zijn, in alfabe-tische volgorde: Mimosaceae - Melastomataceae Monymiaceae Moraceae - Myristicaceae Musaceae Myrtaceae Nyctaginaceae Olacaceae Orchidaceae Papilionaceae Palmae Passifloraceae - Phytolaccaceae Piperaceae Rosaceae Rubiaceae Sapotaceae Simaroubaceae Solanaceae Sapindaceae Sterculiaceae Violaceae Vochysiaceae Zingiberaceae ANA ANN APO ARA ASC BIG BOM BOR BRO BUR CAE CEL CMP CYP DIL EUP FLA GEN GOU GRA GUT LAU LEG M L MAR MEL -Anacardiaceae Annonaceae Apocynaceae Araceae Asclepiadaceae Bignoniaceae Bombacaceae Boraginaceae Bromeliaceae Burseraceae Caesalpiniaceae Celastraceae Compositae Cyperaceae - Dilleniaceae Euphorbiaceae Flacourtiaceae Gentianaceae Goupiaceae Gramineae Guttiferae - Lauraceae Lecythidaceae - Malpighiaceae Maranthaceae - Meliaceae MIM MLA MON MOR MRS MUS MYR NYC OLA ORC PAP PAL PAS PHY PIP ROS RUB SAP SIM SOL SPI SÏE VIO VOC ZIN

(32)

Noten .in de tabel :

1) In de grond v/aren nog wel kassaveknollen aanwezig, maar deze vertoonden geen neiging meer tot uitlopers. 2) Enkele bospapaja's waren nog niet lang dood; de stammen

stonden nog overeind. 3) Abundant in ondergroei. 4) Emergent, 25 m hoog.

De volgorde van de soorten berust op hun aanwezigheid in proefperken van verschillende ouderdom. Men dient dit op te vatten als een wijze om tot een overzichtelijke

groepering te komen, en niet in de eerste plaats als een

interpretatie van de waarnemingen, hoewel er misschien v/el bepaalde indicaties over "vroeg" of "laat" verschijnen of verdwijnen van bepaalde soorten uit zijn af te leiden. Zo kan men v/aarschijnlijk wel stellen dat Solanum-soorten eerder uit het gezelschap verdwijnen dan b.v. waikara-pisie, hoewel ze beide tot de vroeg-arriverende soorten behoren. Hier en daar is de gegeven volgorde echter zeker niet vrij van een ruime mate van "hineininterpretieren".

(33)

opname 22 08 06 14-leeftija il 12 15 20 *) grond o o o o etages wetenschc 2 2 Eupatoriic: Borreria = = Panicum t= Lysiantlu= Stygmaphj: Clibadiui* Cassia sj; Manihot <: Myrcia s;: Solanum := Ananas c«:

3 4

07 21 25 30

o o

3

(34)

4-Tabel 2. Overzicht der aangetroffen soorten in de kapoewerie-opnamen. Verklaring zie p. 33 opname leeftijd grond ' etages ! 0 3 | 1

! °

! 1 2 7 1 0 1 1 1 1 2 24-: 0 9 10 1 6 1 7 j 2 3 1 5 2 6 2 5 1 3 0 2 20i 22 0 8 0 6 1 4 l i o 2 2 2 o o o l i 2 2 ' 5 O; O 1 2

5 5

6 7 8 9 9 1 0 10: 11 1 2 1 5 2 0 o o o / g : o o o o / g o

2 2 2 J 3 2 3 2 3

o g 3 2 o o 2 2 o o 3 4 wetenschappelijke naam Eupatorium odoraturn Borreria sp. Panicum pilosum Lysianthes sp. Stygmaphyllon fulgens

inheemse naam fam.

! konkoni kasaba CMP RUB GRA GEN MAL x X X X X Clibadium surinamense Cassia sp. Manihot esculenta Myrcia sylvatica Solanum subinerme ' koenami kasaba | savannegujave todomaka CMP CAE EUP MYR SOL (x) (x) X X X 07 25 0 3 21 30 o 4 Ananas comosus Vismia sp. Solanum surinamense v V u l f f i a b a c c a t a ananas loto oedoe pinja todobita soekroe tanta BRO GUT SOL CMP x x X (x) Cupania sp. Cecropia sp. Annona montana (?) Scleria secans gawetrie harige brandliaan bospapaja boszuurzak baboen neefie spp. div. Inga spp. div. Cordia sp. Ravenala guianensis Astrocaryum paramaca Maximiliana maripa Eschweilerc. .?pt Tapirira gv.yFar.-.nnls Aniba hostmanniana Maprounea guianensis mispel swiet'bonkie tafrabon grote paloeloe paramaka maripa oemanbarklak weti oedoe waikara pisie SPI DIL MOR AMT CYP MLA MIM BOR MUS PAL PAL LEC ANA LAU x x X X X X X B B x

H

B

xjA

xi

x | B X X ; A ; A X; ( X

B B J ==

A I =

A A A J B

A i B B x x x j B A B A | B B B B B B AB | A A : B A A ; B B B BA ; Bo BC B C x x; x x ' A x x x' B B x x xi B B

I

B (A) Ad 2 ) Ao L

1

B Bo xj B x j B x! B x ABj A A ' A A x x x . A A A A : A A B C A A B B x B B x x ! B B B B C A A A i B A B B A ! A A ! B B B \ B B C C B ! B B AB * B

pikin tiki of dagoe hati EUP

X x X =« B X, B B AB A B A A A B AB A *) o = ongebleekt; A A B/D B C C CB A AB

(35)

(vervolg tabel 2)

36

-Davilla aspera Pera bicolor Laetia procera kaw-tité of bron-tité pepre oedoe "borstelgras" kajman oedoe Casearea javitensis Bonafousia sp, Heliconia bihai (?) Desmoncus sp. Goupia glabra Ambelania acida Siparuna guianensis Eugenia (?) sp. Paypayrola guyanensis Eschweilera sp. Hymenolobium flavum Talisia pedicellaris Solanum mammosum Eugenia sp. oerna óédoe mirki tiki kleine paloeloe bambainaka kopie batbati darakopie savannekers taja oedoe manbarklak bosananas maka kabbes bosknippa wenke bobi boskers Protium (?) sp. Tabebuia serratifolia Croton sp. Minquartia guyanensis Carapa sp. tingi moni groenhart tabakablon alata oedoe krap a Simarouba amara Sclerolobium melinonii Bactris sp. Loxopterygium sagotii Oenocarpus baca'bo. Palicourea guy.-n:e-v« is DIL ORC EUP GRA FLA : = = = =:B

====== B x

FLA APO MUS PAL GOU APO MON MYR VIO LEC BRO PAP SPI SOL MYR B x x (CEL) ======;B x x X X X B I A

4-B B BA B B B B B B

BB BB

3)

B B C B B B A B B B A ACj B B B G D B A ====== ! D 1 CD

i D

D B C D B B

Bo

B B Pourouma ;:•• ;,.. .> D i c o r y n i a gvv Q u a i e a s p . • ; a « l S soemaroeba djadjidja kiskismaka waterliaan bosgujave oemaramara s l a n g e n h o u t koemboe p a i i g a - p a n g a Vv - ^4. m b o l:.;"po warimbo gr<u?. boes'papaja bas,? xl.okus gronfoaloe BUR BIG EUP OLA MEL SIM PAP PAL DIL MYR

Bd

BÖ A A A A i

4 —

i i =

BJ

Bd

Bd

B B

T

c

'AB ; B A B AB

B

A4) D D CD ANA PAL RUB MAR MAR MOR PAP VOC PIP . B i

====== j/AB

= = ==== j B

== = = = = i B

•— " | B

B

B BG B A B B D C

Bd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het zijn relatief brede sporen, variërend van 50 tot 70 cm, grijs bruine lemige zand vulling met centraal telkens een donkerbruin spoor waarin restanten van aanplantingen..

Considering firm size, Table 42 shows that the majority of small firms (54.80 per cent) receive above average electricity services, with the majority of medium (60.40 per

The objectives set for the study were to determine their experience of their current pregnancy; to determine their knowledge of contraceptives; and to explore their

To De Wet (2003:253) &#34;[t]he causes of violence (school) are multifaceted, complex and even conflicting.&#34; Given the complex nature of the phenomenon, a description

§ heeft kennis van gangbare omgevingsfactoren die de werking van werktuigkundige installaties beïnvloeden § heeft kennis van materialen en middelen voor het onderhouden

Het tijdelijk verlaten van de inrichting Een onderzoek naar de besluitvorming bij het algemeen en regimesgebonden verlof voor gedetineerden.. Nelissen Onderzoek

Voor de oude, verlaten stadions geldt dat deze gelegen zijn op locaties buiten het.. stadscentrum, maar vaak weer niet aan

The expected results are to optimize production in geothermal reservoirs by obtaining information about the influence of environment-friendly chelating agents on