• No results found

Factoren die het vuur bij fresia's beinvloeden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Factoren die het vuur bij fresia's beinvloeden"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Overdruk uit Gewasbescherming 2(1971)Nr.3

MrSJJJf,

Factoren die het vuur bij fresia's beïnvloeden

W . M. T h . J. DE B R O U W E R e n A . G . A . V A N D E N E S Consulentschap voor de Tuinbouw, Naaldwijk

Van 1953 tot en met 1964 is op het Proefstation te Naaldwijk onderzoek v e r r i c h t naar het optreden van vuur in f r e s i a ' s . Hierbij is het niet gelukt om het verschijnsel kunstmatig op te wekken. Wel kon worden aangetoond dat enkele factoren de mate waarin het vuur optreedt, beïnvloeden. Nu het Roorda van Eysinga (1971), door g e -bruik van tripelsuperfosfaat, wel i s gelukt het verschijnsel kunstmatig te voorschijn te roepen, i s het nuttig het toenmalig uitgevoerd onderzoek alsnog te publiceren, te m e e r daar de resultaten van beide onderzoekingen elkaar goed aanvullen.

Symptomen en omvang van de aantasting

Omdat een fresia op a l l e r l e i afwijkende omstandigheden met een roodkleuring r e a geert, i s het goed p r e c i e s te definiëren wat onder vuur wordt verstaan. Alleen s m a l -le korte of lange roestk-leurige v-lekken langs de randen van de bladeren worden vuur-vlekken genoemd (fig. 1). Als regel bevinden ze zich dicht onder de top. De vuur-vlekken komen voor op volgroeide bladeren of nagenoeg volgroeide bladeren; bij jonge bla-deren of z e e r jonge planten worden ze niet aangetroffen. Wanneer het vuur e r n s t i g e r optreedt, sterven de bladeren na enige tijd vanaf de top geleidelijk in, zodat dode bladpunten ontstaan. Dit proces zet zich langzaam voort en tenslotte s t e r v e n gehele bladeren af, beginnend bij de oudste bladeren. In een vochtige omgeving krijgen s e

-cundaire s c h i m m e l s (o.a. Botrytis) een kans. Mulder en den Boer (1961) vermeldden dat H F - g a s s c h a d e bij lichte aantasting een overeenkomstig beeld geeft als vuur. De beschadiging die Steiner (1969) bij opname van gefluorideerd water beschrijft, doet ook aan vuur denken.

Hoewel niet overal even ernstig, komt het vuur in het gehele Zuidhollands g l a s -district in de f r e s i a ' s voor; bij alle teeltwijzen van knol-en z a a i f r e s i a ' s wordt het aangetroffknol-en. Bij buitknol-enfresia's was de aantasting over het algemeen s t e r k e r dan bij k a s -f r e s i a ' s . De vroegst geplante partijen onder glas (begin augustus) hadden het s t e r k s t te lijden.

De oorzaak

In 1953 en daarvoor werd de schimmel Heterosporium gracile Sac. . beschouwd als de v e r o o r z a k e r van het vuur (Pape, 1955; Tuinbouwgids, 1953). Na proeven met d i v e r s e fungiciden, waarmede geen r e s u l t a t e n w e r -den bereikt, is nagegaan of er wel een p r i m a i r e schim-Fig. 1. Vuur bij f r e s i a ' s .

(2)

mei in het spel was. Ondanks vele pogingen gelukte het de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen niet de schimmel Didymellina m a c r o s p o r a Kleb. (Syn. fungus imperfectus Heterosporium gracile Sacc. ) te i s o l e r e n (Jaarboek PD, 1954/1955). Vanaf 1955 worden dan ook minder gunstige groeiomstandigheden verantwoordelijk gesteld voor het, optreden van vuur in het Zuidhollands glasdistrict. Factoren, die de fysiogene afwijking kunnen beïnvloeden zijn bestudeerd. De gedachte achter alle proeven was namelijk dat een te grote verdamping ten opzichte van de vochtopname de oorzaak van het vuur zou kunnen zijn. In de proeven is steeds getracht de vocht-opname (het vochtverlies) te bevorderen of te beperken.

W. van Ravestijn heeft microtoomcoupes gemaakt van bladgedeelten met vuur. Zij kwam tot de conclusie dat het een v o r m van plasmolyse is (mondelinge medede-ling). Dat bepaalde factoren veel invloed op deze plasmolyse hebben, blijkt uit het feit dat vuur dikwijls plotseling op vele bedrijven tegelijk optreedt.

E r is een duidelijke aanwijzing dat het vuur, dat zo hevig bij Tritonia kan op-treden, ook een fysiogene afwijking is.

Opzet van de proeven

De m e e s t e proeven zijn genomen op de zavelgrond van het Proefstation. De b e m e s -ting heeft daar plaats gehad volgens het advies op de analyse van het grondmonster. E r is gewerkt met b u i t e n - f r e s i a ' s die in de tweede helft van april of in het begin van mei werden geplant. De f r e s i a ' s bloeiden dus in de zomer en stierven in de herfst af. Het destijds gangbare r a s P r i n s e s Marijke is steeds gebruikt. Om de invloed van een grote hoeveelheid r e s e r v e v o e d s e l uit te schakelen zijn kralen in plaats van knollen geplant. Op bedden van één m e t e r breedte zijn zes r e g e l s kralen gelegd

(200 per m^). Eén object was als regel 3 m lang en lag in v i e r - , drievoud of in du-plo. Onbehandelde vakken werden als een normale teelt verzorgd en dus beregend

(gegoten) wanneer het nodig was. Met bovengrondse behandelingen is gewacht tot de f r e s i a ' s ca. 10 cm hoog waren; dit was ongeveer half juni.

Bepaling van de aantastingsgraad, het zgn. vuurcijfer

In de beginperiode werd regelmatig door enige personen een schattingscijfer voor het vuur gegeven tussen 0 en 10 (0 = geen aantasting) of van een bepaald aantal plan-ten werd geteld hoeveel bladeren vuur hadden. Soms werd de grootte van de vlek nog in rekening gebracht door deze licht, matig of s t e r k (respectievelijk 1, 2 of 3) te noemen. Deze v o r m van beoordeling bleek onvoldoende informatie te geven. Een

zelfde hoeveelheid vuur doet namelijk bij een kleine plant m e e r schade dan bij een veel grotere plant. Daarom is de totale bladlengte vân de plant vanaf 1957 bij de be-palingen van het vuur in rekening gebracht. Het vuurcijfer wordt nu gedefinieerd als:

Gemiddeld aantal cm vuur per plant » „„„ Gemiddelde bladlengte per plant in cm

(3)

. . _ . _ Berkel B e r k e l geschermd N a a l d w i j k droog droog geschermd v o c h t i g . . vochtig geschermd 10/6 I 1/7 I 2O/7I 6/8 I 26/6 7/7 24/7 10/8 26/8 n i / 9 8/9

Fig. 2. De invloed van s c h e r m e n en de vochtigheid op het optreden van vuur. Vuurcijfer 110 -90 . 'Ax Berkel Naaldwijk 70 50 -30 10 1957 1958 1959 1960 Fig. 3. Vuur in Naaldwijk en Berkel.

(4)

Het gemiddelde aantal cm vuur per plant werd verkregen door bij 20 planten de leng-te van de vuurvlekken in cm leng-te noleng-teren, op leng-te leng-tellen en door 20 leng-te delen. De gem. blad-lengte per plant werd verkregen door de blad-lengte van alle bladeren van 5 planten in cm te noteren en na optellen door 5 te delen. Steeds werden planten gekozen, die representatief waren voor de groep. Alleen groene plantedelen werden gemeten; dus geen afgestorven bladpunten. Dit geldt ook voor de vuurvlekken. Het geheel is met 1000 vermenigvuldigd om met een hanteerbaar cijfer te werken. Het vuurcijfer geeft aan hoeveel cm vuur er per 10 m bladlengte voorkomt. De vuurcijfers van v e r -schillende vakken van één object zijn gemiddeld.

Invloed van bodemfactoren op het optreden van vuur

1. Het vochtgehalte van de grond. E r is naar gestreefd onbehandelde planten steeds van voldoende water te voorzien. Door bij andere objecten extra water te geven is getracht de planten gevoeliger voor vuur te maken. Dit leverde geen resultaat op. Daarentegen zijn er ook vakken geweest, die geen water m e e r kregen toen de f r e -s i a ' -s 10 cm hoog waren. In een natte zomer mi-slukt zo'n proef, m a a r in 1959 wa-s er m e e r vuur bij de planten op de droge grond, dan bij die op de grond met een r e gelmatige vochtvoorziening (fig. 2). Bij een enkele proef in Berkel met extra w a t e r -giften kon een vuurcijfer van 98 worden verlaagd tot 64.

2. Grondsoort. In de omgeving van Berkel was het vuur bij buiten- en k a s - f r e s i a ' s een e r n s t i g e r kwaal dan in het Westland. In Berkel staan de f r e s i a ' s op een veengrond met indrogende eigenschappen. Aanvankelijk was de groei er zeer welig; m o -gelijk waren de planten wanneer de grond in de zomer droger werd, gevoeliger voor vuur. In fig. 3 wordt het verschil in vuuraantasting tussen Naaldwijk en Berkel w e e r -gegeven. Op beide plaatsen is steeds hetzelfde plantgoed gebruikt en de planttijd was nagenoeg gelijk. Om de welige groei in Berkel aan te tonen volgen hier enkele cijfers van f r e s i a ' s , die onder dezelfde omstandigheden zijn gekweekt. Totale blad-lengte van 10 planten in Berkel 2890 cm (1958); 1834 cm (1960); 1582 cm (1962) en in Naaldwijk respectievelijk 1290 (1958); 1473 (1960); 1010 (1962). Loofgewicht van 50 planten in een herfst in Berkel 1221 g en in Naaldwijk 971 g. Gedurende 4 z o m e r -seizoenen hebben ook f r e s i a ' s in Rijswijk op kleigrond gestaan. De vuuraantasting was soms hoger, soms ongeveer gelijk aan die in Naaldwijk. UU de praktijk was bekend dat f r e s i a ' s op de humusarme zandgrond veel last van vuur hadden. 3. De grondtemperatuur. Het is moeilijk een hogere grondtemperatuur te geven zonder dat het vochtgehalte lager wordt dan bij de controle temperatuur. Door extra watergiften bij de hogere t e m p e r a t u r e n is deze bijkomende invloed zoveel mogelijk uitgeschakeld. Bij twee proeven in Wisconsintanks (in een kas) waarbij grondtempe-r a t u grondtempe-r e n van 15 C, 20 C en 25 C wegrondtempe-rden aangehouden, had bij één pgrondtempe-roef de ggrondtempe-rond- grond-temperatuur geen opmerkelijke invloed, terwijl bij de andere proef bij stijging van de temperatuur het vuur wel toenam.

4. Toevoeging van chemicaliën aan de grond. De stoffen zijn als extra giften voor het leggen van de kralen toegediend om de planten stugger of weliger te maken.

(5)

G e b r u i k t zijn: g i p s O, 7 en 1, 4 k g / m2; g i p s 1, 4 k g / m2 + N a C l 140 g / m2; N a C l 140 g / m2; KCl 80, 140, 165, 280, 420 en 560 g / m2; k a l k a m m o n s a l p e t e r 70, 140 en 280 g / m2 . D e z e stoffen h a d d e n g e e n d u i d e l i j k e i n v l o e d op de v u u r a a n t a s t i n g . W e r d m e t g i e t w a t e r e e n g r o t e d o s i s k e u k e n z o u t (100 en 200 g / m2) a a n de g r o n d t o e g e d i e n d ( p l a n t e n goed a f g e s p o e l d m e t l e i d i n g w a t e r ) d a n w e r d e n de o n d e r s t e b l a d e r e n g e e l en s t i e r v e n af. 5. G e s t o o m d e g r o n d . Bij e e n e n k e l e p r o e f s t o n d e n f r e s i a ' s i n g e s t o o m d e en n i e t g e -s t o o m d e g r o n d . Z e h a d d e n n a g e n o e g e v e n v e e l v u u r . 6. W o r t e l b e s c h a d i g i n g . V o c h t o p n a m e i s b e l e m m e r d d o o r e n i g e m a l e n bij p l a n t e n i n v e r s c h i l l e n d e o n t w i k k e l i n g s s t a d i a w o r t e l s t e b e s c h a d i g e n . H i e r d o o r w e r d de g r o e i g e r e m d . W a s de w o r t e l b e s c h a d i g i n g g r o o t d a n s t i e r v e n de o n d e r s t e b l a d e r e n na g e e l -k l e u r i n g af. Plantmateriaal en planttijd 1. R a s s e n . Z o a l s b o v e n r e e d s v e r m e l d , i s m e e s t a l m e t h e t r a s P r i n s e s M a r i j k e g e w e r k t . L a t e r b l e e k dat dit r a s l a n g n i e t zo g e v o e l i g i s a l s E l d o r a d o , d i e o m s t r e e k s 1961 in de h a n d e l k w a m . In t a b e l 1 w o r d e n e n i g e c i j f e r s g e g e v e n d i e h e t v e r s c h i l i n a a n t a s t i n g a a n t o n e n bij g e l i j k e c u l t u u r o m s t a n d i g h e d e n . V a n a n d e r e r a s s e n zijn g e e n v u u r c i j f e r s b e p a a l d , m a a r b i j v i s u e l e b e o o r d e l i n g b e s t a a n e r v e r s c h i l l e n i n a a n t a s -t i n g -t u s s e n de d i v e r s e s o o r -t e n . T a b e l 1. V u u r c i j f e r bij de r a s s e n E l d o r a d o en P r i n s e s M a r i j k e . V u u r c i j f e r in B e r k e l E l d o -r a d o P r i n s e s M a r i j k e V u u r c i j f e r N a a l d w i j k E l d o -r a d o 36 80 70 57 in P r i n s e s M a r i j k e 4 13 13 19 10 j u l i 1963 1 1 a u g u s t u s 1963 44 22 a u g u s t u s 1963 131 6 s e p t e m b e r 1963 156 0 29 j u l i 1963 2 14 a u g u s t u s 1963 44 29 a u g u s t u s 1963 60 18 s e p t e m b e r 1963 2. V i r u s z i e k e of z w a k k e p a r t i j e n . E r w a r e n a a n w i j z i n g e n dat p l a n t e n v a n v i r u s z i e k e of z w a k k e p a r t i j e n m e e r v u u r k r e g e n d a n g e z o n d e p a r t i j e n .

3. De p l a n t t i j d . Bij e n i g e p r o e v e n zijn de k r a l e n op v e r s c h i l l e n d e d a t a g e l e g d zodat de p l a n t e n i n v e r s c h i l l e n d e o n t w i k k e l i n g s s t a d i a v e r k e e r d e n t o e n de w e e r s o m s t a n d i g -h e d e n g u n s t i g w e r d e n v o o r e e n v u u r a a n t a s t i n g (tabel 2). Het v u u r c i j f e r w a s -h o g e r b i j de p l a n t e n v a n de 3 e e r s t e p l a n t d a t a dan b i j de p l a n t e n v a n de l a t e r g e l e g d e k r a l e n , n i e t t e g e n s t a a n d e ze e v e n v e e l b l a d h a d d e n . L a t e r g e l e g d e k r a l e n zijn d o o r de l a n g e r e b e w a r i n g n i e t i d e n t i e k m e t v r o e g g e l e g d e e x e m p l a r e n . De p l a n t e n v a n de e e r s t e p l a n t -d a t a h a -d -d e n g e -d u r e n -d e e e n l a n g e r e p e r i o -d e g e l e g e n h e i -d e e n e v e n t u e l e s c h a -d e l i j k e stof uit de g r o n d op t e n e m e n dan d i e v a n de l a t e r e p l a n t d a t a . De c o n c l u s i e uit v e r -s c h i l l e n d e p r o e v e n w a -s , dat b i j het p a -s -s e r e n v a n e e n b e p a a l d -s t a d i u m v a n de p l a n t de g e v o e l i g h e i d v o o r h e t v u u r t o e n e e m t . In h o e v e r r e b l o e m a a n l e g e n a n d e r e o n t w i k

(6)

-Tabel 2. Vuurcijfer bij planten van verschillende ouderdom. Plantdatum 6 april 1961 13 april 1961 21 april 1961 27 april 1961 4 mei 1961 12 mei 1961 Vuurcijfer (19 juli 1961) 51 30 33 23 22 24

Bladlengte per plant in cm (19 juli 1961) 96 108 120 113 120 100

kelingen invloed op deze gevoeligheid hebben, is niet nagegaan.

Bovengrondse beïnvloeding van het vuur

1. Het weer. P r a k t i s c h ieder j a a r is er een duidelijk verband geweest tussen het weer en het optreden van vuur. Na een warme periode trad plotseling op vele be-drijven het vuur op; dit geldt zowel voor buiten- als voor k a s f r e s i a ' s . Dat in warme z o m e r s het vuurcijfer in het algemeen hoger werd, was in Berkel niet te zien; in Naaldwijk echter wel. Vuurcijfers in de regenrijke z o m e r s van 1960 en 1962 waren in Naaldwijk r e s p . 5 en 12 en in de warme zomer van 1959 40.

2. Schermen van het gewas met visnetten. Uit praktijkwaarnemingen was bekend dat gewassen, die in de schaduw stonden minder vuur hadden dan degene die aan scherpe zon waren blootgesteld. In proeven is nagegaan hoe ver een vuuraantasting kan wor-den verlaagd door van ongeveer half juni tot het einde van de e e r s t e week in septem-b e r visnetten (3 lagen over elkaar) over de planten te leggen. Als voorseptem-beeld een paar vuurcijfers; Naaldwijk: controle 40; geschermd 24. In een andere proef werd geconstateerd: controle 37; geschermd 17. In datzelfde j a a r had het s c h e r m e n in Berkel alleen tot half augustus enig effect. In fig. 2 is het resultaat vermeld dat in de warme zomer van 1959 met de visnetten werd behaald. Ondanks het gunstige effect was de aantasting in Berkel toch nog hoog. Op de gunstige werking van een v e r -laging van de grondtemperatuur door s c h e r m e n is in verband met bloeivervroeging in 1964 gewezen (Van de Nes, 1964). Wanneer de netten in de herfst te lang blijven liggen wordt het gewas slap en is er veel kans op Botrytis. Indien in Naaldwijk uit-sluitend gedurende felle zon werd geschermd of gedurende een k o r t e r e periode dan de genoemde 12 weken, was het resultaat te gering.

3. Broezen. In een paar proeven zijn f r e s i a ' s op zonnige dagen regelmatig met wat e r gebroesd. De hier volgende cijfers lawaten hewat gunswatige resulwataawat van deze m a a wat -regel zien. De aantasting is genoteerd op 17 juli, 7 augustus en 1 september. Op de onbehandelde vakken was het vuurcijfer op die data r e s p . 43, 36 en 23 en op de ge-broesde vakken 27, 21 en 13. Zoals boven r e e d s vermeld, hebben alleen groene bladgedeelten betrekking op het vuurcijfer. Zodoende kan dit cijfer in de loop van het seizoen lager worden.

(7)

4. Bespuitingen met magnesiumsulfaat en zoutwater. De bespuitingen zijn met een pul-v e r i s a t o r uitgepul-voerd. 2% MgSO. is in één proef lx per 14 dagen en in een tweede proef wekelijks toegediend. Het i s niet gelukt het gewas op deze m a n i e r wat minder gevoelig te maken. Een gewas dat vijfmaal was bespoten met een v r i j hoge keuken-zoutoplossing (3x 1, 5 g NaCl/1 en 2x 3 g N a C l / l ) had tegen de verwachting in geen hoger vuurcijfer dan een onbespoten gewas.

5. Vlasscheven. In de praktijk t r a d door een afdekking van de grond met vlasscheven (sterke lichtterugkaatsing) het vuur e r n s t i g e r op. Bij de proeven werd dit niet b e -vestigd.

6. Plaatselijke temperatuurverhoging. Omdat de verhouding vochtopname en -afgifte van belang leek, is getracht de afgifte te bevorderen door bij enige planten gedurende het grootste gedeelte van de dag een grote lamp, die w a r m t e s t r a l e r wordt genoemd, te plaatsen. Het bleek niet mogelijk met zo'n w a r m t e s t r a l e r het vuur te voorschijn te roepen. Door in een kas naast een r i j planten enige malen een e l e k t r i s c h e v e r -warmingsplaat te plaatsen, gelukte het evenmin.

Samenvatting

Na een beschrijving van het ziektebeeld wordt de oorzaak van het optreden van vuur besproken. Tot 1955 dacht men met een schimmel te doen te hebben, m a a r een fysio-gene afwijking, die s t e r k samenhangt met warm, droog weer, bleek de oorzaak te zijn. Op veengrond met indrogende eigenschappen kwam de kwaal e r n s t i g e r voor dan op zavelgrond. Factoren, die het verschijnsel beïnvloeden zijn bestudeerd. Het gelukte niet kunstmatig het vuur op te wekken. Maatregelen om een te s t e r k e v e r d a m -ping tegen te gaan v e r m i n d e r e n het optreden van vuur. Genoemd zijn: een goede vochtvoorziening van de grond, s c h e r m e n van het gewas gedurende de warme p e r i o den en broezen op kritieke momenten. E r bestaat een groot v e r s c h i l in r a s s e n g e v o e -ligheid.

Literatuur

Mulder, W. J. & W. den Boer, 1961. Beschadiging Roorda van Eysinga, J. P . N. L. , 1971. Fluorvergifti-aan tuinbouwgewassen door fabrieksdampen. Meded. ging bij fresia door gebruik van tripelsuperfosfaat; Dir. Tuinb. 24 (2) 97. een voorlopige mededeling. Bedrijfsontw. Ed. tuinb. Nes, A. G. A. van de , 1964. De teelt van f r e s i a ' s . 2 (3) 49-51.

Tjeenk Willink, Zwolle, pp. 18. Steiner, A. A. , 1969. Het gebruik van gefluorideerd Pape, H. 1955. Krankheiten und Schädlinge der Z i e r - leidingwater bij plantenfysiologisch onderzoek.

pflanzen und ihre Bekämpfung. P. P a r e y , Berlin. Tuinb. Meded. 3 2 ( 3 ) 1 1 9 .

pp. 317. Tuinbouwgids. 1953. Min. v. L a n d b . , V i s s e r i j en Voed-Plantenziektenkundige Dienst, Wageningen. Jaarboek s e l v . , 's-Gravenhage, pp. 512.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze discrepanties hebben, naast de gegeven antwoorden op de vraag hoe de deelnemers in de toekomst invulling zouden willen geven aan culturele factoren bij groepscontroles, als

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Maar, het stimuleren van toekomstige vraag is in de huidige financiële crisis wellicht niet genoeg om de investeringen op gang te brengen.. Hoe komen bedrijven vandaag

When comparing the South African outcomes (see Table 3-21) with the Scientific Literacy outcomes by international work (see Table 3-20), the South African outcomes do correlate

Het Zorginstituut gaat voor de bepaling van de geraamde opbrengst per verzekerde, bedoeld in het eerste lid, voor verzekerden van achttien jaar of ouder die zowel onder de klasse

• Tijdens de volgende vergadering van de Expertisegroep (april 2020) worden de selectiecriteria voor de casestudy’s vastgesteld en het zal het proces voor selectie nader

D/A channel 0 reference input Channel 7 analog low input (diff.) Channel 15 analog high input (s.e. Channel 6 analog low input (diff.) Channel 14 analog high input (s.e.:

De laatste proef met pottomaat en potgerbera laat duidelijk zien dat in een jong gewas het stapelen van verschillende groene producten met een systemische en contactwerking