• No results found

Produktieomvang, arbeidsproductiviteit en werkmethoden op de landbouwbedrijven in enkele Drentse ruilverkavelingsgebieden (aanvullend onderzoek op de sociaal-economische schetsen "Anloo", "Rolde" en "Westerbork")

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Produktieomvang, arbeidsproductiviteit en werkmethoden op de landbouwbedrijven in enkele Drentse ruilverkavelingsgebieden (aanvullend onderzoek op de sociaal-economische schetsen "Anloo", "Rolde" en "Westerbork")"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PRODUKTIEOMVANG, ARBEIDSPRODUCTIVITEIT EN WERKMETHODEN OP DE LANDBOUWBEDRIJVEN IN ENKELE DRENTSE RUILVERKAVELINGSGEBIEDEN

(Aanvullend onderzoek op de sociaal-economische schetsen "Anloo", "Rolde" en "Westerbork")

Interne Nota. No.121

Augustus 1967

Landbcuw-Economisch Instituut - Conradkade 175 - 's-Gravenhage - Tel. 61«41*61

Niet voor publikatie - nadruk verboden / '/ '

(2)

INHOUDSOPGAVE

Biz.

LIJST VAN BIJLAGEN 4

WOORD VOORAF 5 INLEIDING 7 HOOFDSTUK ' I DE BEDRIJFSOMVANG SN DE INTENSITEIT VAN HET

PRODUKTIEPATROON 10 HOOFDSTUK II ARBEIDSBEZETTING EN ARBEIDSMETHODEN 12

HOOFDSTUK III ARBEIDSPRODUCTIVITEIT EN ARBEIDSINKOMEN 19

SLOTBESCHOUWING 24

(3)

LIJST VAl? BIJLAGEN

biz,

1. Relatieve omvang van de bedrijfsonderdelen 27

2. Arbeidsbezetting en arbeidseffeet 28 3. De landbouwbedrijven (A en B) naar aantal bewerkingseenheden

per ha cultuurgrond 29 4- Gemiddeld aantal melkkoeien per 100 ha grasland 30

5» Spreiding van het aantal melkkoeien per 100 ha grasland. 31

6. Produktieomvang 32 7. Gemiddeld aantal bewerkingseenheden per ha cultuurgrond 33

8. Trekkracht 34 9« Machinaal melken 35

10. Mechanisatie graanoogst 3 D 11. Graanoogst, eigen mechanisatie en loonwerk 37

12. Graanoogst naar oppervlakte graan en produktieomvang 38 13. Graanoogst naar arbeidsbezettingstype en opvolgingssituatie 39

14« Mechanisatie aardappeloogst 40 15. Aardappeloogst, eigen mechanisatie en loonwerk 41

16. Mechanisatie aardappeloogst naar oppervlakte aardappelen 42 17« Mechanisatie aardappeloogst naar arbeidsbezettingstype

en opvolgingssituatie 43 18. Mechanisatie aardappeloogst naar produktieomvang 44

19» Mechanisatie bietenoogst I 45 20. Mechanisatie bietenoogst II 45 21. Bietenoogst, eigen mechanisatie en loonwerk 4«

22. Mechanisatie bietenoogst naar oppervlakte bieten en

produktie-omvang 47 23« Spreiding van het aantal bewerkingseenheden per v.a.k. 48

24. Gemiddeld aantal bewerkingseenheden per v.a.k. naar

arbeids-bezettingstype en opvolgingssituatie 49 25. Gemiddeld aantal bewerkingseenheden per ha cultuurgrond

naar arbeidsbezettingstype en opvolgingssituatie 5^ 26. Gemiddeld aantal bewerkingseenheden per v.a.k. naar

trek-kracht, veredelingsproduktie en omvang melkveestapel 51

27. Bedrijfsuitkomsten 52

(4)

5

-WOORD VOORAF

De Cultuurtechnische Dienst verzocht in juni 19^4 hst Landbouw-Economisch Instituut sociaal-economische schetsen te vervaardigen van de ruilverkavelingsgebieden "Anloo", "Rolde" en "Westerbork". Deze schetsen zijn uitgebracht omstreeks de jaar-wisseling van 1965 en 1966. Tevens was gevraagd om als aanvulling op deze schetsen, ten behoeve van de voorbereidingswerkzaamheden voor de ruilverkavelingen, een

be-perkt onderzoek te verrichten naar de produktieomvang, de arbeidsproduktivi-teit en de werkmethoden op de landbouwbedrijven in de drie genoemde gebie-den en naar de factoren die daarop van invloed zijn. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in deze nota.

Het onderzoek werd verricht op de afdeling Streekonderzoek door drs. L. Tjoonk.

DE DIRECTEUR, 's-Gravenhage, augustus ^^1, \ ; ' il ^

( V i/A ^ '

(5)

iH--

4

^

ICV

e

~^,*k* XjV**^ /^^V^.

2

" «^\Jk

Mu.*—R- ^ -K>

r^|

s

f^&Srjyr?/'/' ^

t

x ^

IF-W

7, ^

^^pw?.sj^-"^

T-Ê J | a ^ , V v -1 /^Ç v_C • < ^ ' •t\ V

(6)

• 7

-INLEIDING (tijlage ï]

In deze nota wordt nader ingegaan op enkele bedrijfseconomische aspecten van de landbouw in do ruilverkavelingsgebicden Anloo, Rolde en Westerbork, waarvoor het Landbouw-Economisch Instituut reeds eerder sociaal-economische schetsen 1) heeft uitgebracht.

Het onderzoek heeft betrekking op 817 bedrijven waarop de landbouw als hoofdberoep wordt uitgeoefend (z.g. A+B-bedrijven).

De basisgegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aan de landbouw-tellingformulieren van mei en december 1965«

De bedrijven

Een verdeling van de bedrijven over de grootteklassen geeft tabel 1. Tabel 1 DE BEDRIJVEN G r o o t t e k l a s s e ( i n h a ) 1-5 5-10 10-15 15-20 20-25 . . . . ^ 2 5 . . . A l l e b e d r i j v e n | Anloo 6 69 94 64 42 27 30 2 A a n t a l b o d r i j v e n \ Rol de i W e s t e r b o r k 1 24 40 86 80 78 55 48 29 38 36 275 240 I t o t a a l 7 133 260 197 119 101 817

Brons landbouwtellingformulieren mei 1965«

Van alle bedrijven is 17^ kleiner dan 10 ha, ruim de helft (56$) 10-20 ha en ruim ^ deel (27%) 20 ha of groter. In Anloo liggen verhoudingt gewijs meer bedrijven beneden 10 ha en minder van 20 ha en groter dan in Rolde. Westerbork neemt in dit opzicht een tussenpositie in. Dit komt ook tot uitdrukking in de gemiddelde bodrijfsgroottc. Deze was in 1965 als volgt: Anloo 15j7 ha

Rolde 17,7 ha Westerbork 17? 1 ha

1) "Anloo", L.E.I.-verslag No. "Rolde", L.E.I.-verslas No.

143; I425 "Westerbork", L.E.I .-verslag No . 146 .

(7)

Het bedrijfstype

Ter nadere informatie omtrent het "bedrijfstype zijn in tabel 2 enkele kengetallen, ontleend aan de schetsen,, opgenomen.

Tabel 2 HET BEDRIJFSTYPE Gebied Percentage bouwland Percentage granen Gem.aantal melk-koeien per bedrijf

Percentage bedrij-ven met varkens

Anloo

Rolde

iiesterbork

45

39

40

56

59

62 10s9 12,5 12,0 33 48 58 Brons landbouwtellingformulieren mei 1965»

Uit tabel 2 blijkt dat de onderlinge verschillen in grondgebruik (bouwland-graslandverhouding) en bouwplan (percentage granen) tussen de 3 gebieden vrij gering zijn. Het gemiddelde aantal melkkoeien per bedrijf is in Anloo echter geringer dan in Rolde en Westerbork. Ook is in Anloo het percentage bedrijven met varkens lager dan in de beide andere gebieden. Hierbij kan echter reeds worden opgemerkt, zoals uit tabel 3 blijkt, dat de varkenshouderij, en in het algemeen gesproken de dierlijke veredelingsproduktie, in alle 3 gebieden op verreweg de meeste bedrijven van slechts zeer ondergeschikte betekenis is.

De bedrijven in de drie onderscheiden gebieden kunnen getypeerd worden als gemengde bedrijven waarop de akkerbouw en de rundveehoude-rij van ongeveer gelijke omvang zijn en de veredelingsproduktie van slechts geringe betekenis is. Ook de onderlinge verschillen tussen de onderscheiden grootteklassen zijn gering. Een en ander blijkt ook uit tabel 3, waar voor de grootteklassen en gebieden de relatieve

omvang van de bedrijfsonderdelen is berekend met behulp van bewerkings-eenheden. 1)

1) Bewerkingseenheden zijn verhoudingsgetallen voor de omvang van de bewerking in de verschillende produktierichtingen en als zodanig vormen zij een maat voor de produktieomvang van bedrijven en be-drijfsonderdelen bezien uit de gezichtshoek van de bewerking ( zie ook"Landbouwcijfers 1967%blz. 226)

(8)

Tabel 3 RELATIEVE OMVANG VA1T DE BEDRIJFSONDERDELEN

1-5 ha 5-10 ha 10-15 ha 15-20 ha 20-25 ha * 25 ha Alle "bedrij ven Anloo Rolde ¥esterbork (Aantal Ibedri j -jven

7

133 260 197 119 101 817 302 275 240 Percent bouwland 33 42 42 44 44 54 46 48 45 43 age me bewe lkvee 36 42 43 42 42 34 40 39 41 41 rkingseenhc i overig j rundvee

6

9

9

10 10

9

9

9

9

11

jden afkomstig van

I varkens

4

2

2

1

1

1

2

1

2

2

overige vee-houderij 21

5

4

3

3

2

3

3

3

3

Bron: L.E.I.

Slechts op de bedrijven beneden 5 &a en °P do bedrijven van 25 ha

en groter wijkt het produktiepatroon enigszins af in die zin dat op de

allerkleinste bedrijven de verdelingsproduktie van enige betekenis is,, terwijl op de allergrootste bedrijven de akkerbouw een wat grotere plaats inneemt. In de tussenliggende grootteklassen, te zaraen omvattend 88% van alle in het onderzoek opgenomen bedrijven, vertoont het produktie-patroon dan ook een zeer grote mate van uniformiteit. Tussen de individu-ele bedrijven binnen een zelfde grootteklasse kunnen uiteraard wel ver-schillen in produktiepatroon voorkomen. In het algemeen zijn deze echter niet bijzonder groot. Zo is op 86% van de bedrijven 30-70% van de

be-werkingseenheden bestemd voor de melkveehouderij, voor de bedrijven van 5-25 ha is dit zelfs 95f°« Bovendien was op slechts 4% van de bedrijven meer dan 10% van de bewerkingseenheden bestemd voor de veredelingspro-duktie.

Ten aanzien van de 3 onderscheiden gebieden kan worden opgemerkt dat van noord naar zuid de relatieve omvang van de akkerbouw afneemt en die van de rundveehouderij toeneemt. Deze verschillen tussen de gebieden zijn overigens niet groot.

Achtereenvolgens wordt thans ingegaan op de bedrijfsomvang en de intensiteit van het produktiepatroon, de arbeidsbezetting en de arbeids-methoden en tenslotte op de arbeidsproduktiviteit en het arbeidsinkomen op de landbouwbedrijven.

(9)

HOOFDSTUK I

DE BEDRIJFSOMVANG EN DE INTENSITEIT VAN HET PRODUETIEPATROON (bijlagen 2 t/m 7)

De bedrijfsomvang, uitgedrukt in bewerkingseenheden, bedraagt gemiddeld 1931 per bedrijf en 115 per ha cultuurgrond.

Tabel 4 DE BEDRIJFSOMVANG i ! ! i 1-5 ha 5-10 ha 10-15 ha 15-20 ha 20-25 ba ^ 25 ha Alle bedrijven Anloo Rolde Westerbork Aantal bedrijven

7

133 260 197 119 101 8Î7. 302 275 240 Gemidde" bedrijf 588 IOO5 1519 20 27 2468 3485 1931 Î8Ï6 2065 1922 Ld aantal eenheden ] ha bew per erkings-cultuurgrond 140 123 121 116 111 109 115 1lê 117 113 Brons L.E.I.

Bij toenemende bedrijfsgrootte stijgt het gemiddelde aantal b e -werkingseenheden per bedrijf. Het gemiddelde aantal be-werkingseenheden per bedrijf stijgt echter minder dan evenredig met de oppervlakte cul-tuurgrond, omdat het gemiddelde aantal bewerkingseenheden per ha cultuurgrond (de intensiteit van hot cultuurgrondgebruik) afneemt bij toenemende b e -drijfsgrootte.

De verschillen in gemiddelde produktieomvang tussen de 3 gebieden zijn dan ook een gevolg van verschillen in bedrijfsgroottestructuur en verschillen in intensiteit van het grondgebruik. In Rolde is zowel het gemiddelde aantal bewerkingseenheden per bedrijf als per ha cultuurgrond hoger dan in Anloo en Westerbork.

Binnen een .zelfde grootteklasse zijn echter belangrijke verschillen te constateren in intensiteit van het grondgebruik en in bedrijfsomvang. Bijlage 3 laat zien dat in alle grootteklassen de spreiding rondom het gemiddelde aantal bewerkingseenheden per ha in de desbetreffende grootte-klassen vrij groot i s . In alle groottegrootte-klassen komen zowel bedrijven met een intensieve als met een extensieve bedrijfsvoering voor. Onder de

kleinere bedrijven (< 10 ha) komen evenwel verhoudingsgewijs meer intensieve bedrijven voor, terwijl onder de grotere bedrijven ( ^ 20 ha) relatief meer bedrijven met een extensieve bedrijfsvoering worden aangetroffen. Op een

aantal kleine bedrijven met een relatief hoge intensiteit van het grond-gebruik is deze mede een gevolg van de veredelingsproduktie.

(10)

11

-Ten aanzien van de melkveehouderij die? zoals is gebleken, een

belangrijk bedrijfsonderdeel is op de bedrijven in Anloo9 Rolde en

Westerbork, kan het volgende worden opgemerkt. Voor de bedrijven met melkveej in totaal 797 5 is het kengetal "aantal melkkoeien per

100 ha grasland" berekend. Dit kengetal geeft enige indruk van de intensiteit van het graslandgebruik. De inkomsten zijn opgenomen in de bijlagen 4 ert 5» TJi"t deze gegevens blijkt dat in Anloo het gemiddelde

aantal melkkoeien per 100 ha grasland hoger is dan in Rolde en Wester-bork. Deze'gevolgtrekking geldt niet alleen voor de gehele groep be-drijven in Anloo, doch tevens voor de onderscheiden grootteklassen, met uitzondering evenwel van de bedrijven van 25 ha en groter. Op bedrijven in deze grootteklasse is de melkveebezetting het hoogst in Rolde. Overigens geldt ook hier dat het aantal melkkoeien per 100 ha grasland afneemt naarmate de bedrijven groter zijn en voorts dat zich in dit

opzicht binnen eon zelfde grootteklasse eveneens belangrijke verschillen voordoen.

Als gevolg van verschillen in intensiteit van het grondgebruik komen dan ook.grote .variaties voor in de bedrijfsomvang binneneen zelfde

grootteklasse (bijlage 6 ) .

Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat de intensiviteit van de be-drijfsvoering samenhangt met de trekkracht op de bedrijven in die zin dat in alle grootteklassen op bedrijven met uitsluitend trekkers het gemiddelde aantal bewerkingseenheden per ha cultuurgrond geringer is dan op bedrijven met trekkers en paarden of alleen paarden ( bijlage 7) •>

(11)

HOOFDSTUK II

ARBEIDSBEZETTING EN ARBEIDSMETHODEF ("bijlagen 8 t/m 21 )

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de arbeidsbezetting en de toegepaste arbeidsmetlioden samenhangen met de bedrijfsomvang van de bedrijven. Eerst zal de arbeidsbezetting ter sprake konen. De samenstelling van de arbeidsbezetting kan van bedrijf tot bedrijf verschillen. Tabel 5 geeft hiervan een beeld.

Tabel 5 DE ARBEIDSBEZETTING 1-5 h a 5 - 1 0 h a 1 0 - 1 5 h a 1 5 - 2 0 h a 2 0 - 2 5 h a ^ 25 h a A l l e b e -d r i j v e n A n l o o R o l d e W e s t e r b o r k b e d r . h f d . a l l e e n 4 9 6 165 106 58 27 4 5 6 166 144 146 Arbc | b e d r . h f d . | + z o o n ( s ) — 13 50

59

47 41 210 71 8 2

57

? i d s b e z e t t i n g s t y p ; b e d r ; + P V . • h f d . f a m . 1 . -11 ?-5 18 12 6 7 2 27 27 18 b e d r + v r . ] 3 1) . h f d . p e r s . — 1

5

5

1 19 31 13

9

9

I o v e r i g -3 3 -2 8 4 2 2 o n b e k e n d 3

9

12 9 1 6 4 0 21 11 8 j T o t a a l

7

133 260 197 119 101 8 1 7 30 2 275 240

1) Betreft uitsluitend mannelijke arbeidskrachten. Brons L.E.I.-enquête 1965«

Bijna 3/5 deel (59%) v a n alle geënquêteerde bedrijven zijn z.g.

een-mansbedrijven. De term "eenmansbedrijf" houdt overigens niet in dat alle werkzaamheden door het bedrijfshoefd alleen worden verricht. Op verschil-lende bedrijven zal geregeld of incidenteel ook warden meegewerkt door de boerin en/of een dochter en misschien af en toe door een losse arbeider.

Ruim -j- deel (27%) van de bedrijven zijn vader-zoon-bedrijven. Op de andere bedrijven (14/0) werken behalve het bedrij f shoofd overige inwonende

familieleden of vreemd personeel mee»

De eenmansbedrijven zijn verhoudingsgewijs sterk vertegenwoordigd in de grootteklassen beneden I5 ha en do vader-zoon-bedrijven en de be-drijven met vreemd personeel in de grootteklassen boven 20 ha. Overigens werkt op niet meer dan 4% van alle bedrijven vreemd personeel. De land-bouwbedrijven in Anloo, Rolde en Westerbork kunnen dan ook overwegend als gezinsbedrijven gekenschetst werden.

(12)

y

- 13

Op grond van de indeling van de bedrijven naar arbeidsbezettings-typen zijn er tussen de gebieden geen opmerkelijke verschillen.

De beschrijving van de arbeidsmethoden op de bedrijven kan slechts zeer summier zijnr daar alleen gewerkt kan worden met de gegevens van

de Decembertelling 19^5« Van deze telling zijn gegevens overgenomen over de trekkracht op de bedrijven en de wijze waarop wordt gemolken en enkele produkten zoals graan, aardappelen en bieten worden geoogst* Zo ontbreken bijvoorbeeld gegevens over de wijze van ruwvoederwinning

(hooien en kuilen). Evenmin zijn gegevens beschikbaar over de wijze waarop de werkzaamheden in de bedrijfsgebouwen (vooren, afmesten) ge-beuren.

Niettemin zal getracht worden met behulp van de beperkte gegevens een indruk te geven van de mechanisatiegraad van de landbouw in de 3 ruilvcrkavelingsgebieden.

a. Trekkracht (bijlage 8)

De trekkracht die op de bedrijven voorkomt in de vorm van trek-kers kan een indicatie geven omtrent de mate waarin de

landbouwwerk-zaamheden zijn gemechaniseerd. Do trekker is nl. eèn "algemeen" werktuig; d.w.z hij kan zowel in de akkerbouwsector (ploegen, oogsten) als bij de weidebouw (maaien, hooien) worden gebruikt.

Tabel 6 DE TREKKRACHT

Aantal bedrijven

Percentage bedrijven met alleen trekker trekker + paard alleen paard zonder trekkracht Anloo Rolde Westerbork 275 302 240 16 13 16 24 24 14 52 54 64 9 6 817 15 21 56

Brons landbouwtellingformulieren december 19&5

Ruim de helft (56/£) van de landbouwbedrijven zijn "paardebedrijven", ruim 1/3 deel (36^) van de landbouwers heeft uitsluitend een trekker of een trekker en een of meer werkpaarden en &fo van hen beschikt niet over eigen trekkracht.

In Westerbork is het percentage bedrijven met uitsluitend een of meer paarden wat hoger dan in Anloo en Rolde.

De mate waarin trekkers op'de bedrijven voorkomen houdt verband met de bedrijfsoppervlakte en derhalve met de bedrijfsomvang. Op de grotere bedrijven komen verhoudingsgewijs dan ook meer trekkers voor dan op de kleinere.

(13)

b. Het melken ("bijlage 9)

Het percentage bedrijven waarop mechanisch wordt gemolken varieert van 53 in Anloó tot 70 in Rolde en Westerbork.

Tabel 7 DE MSLKMACHIlffi 1 t/m 9 melkkoeien 10 t/m 14 melkkoeien 15 t/m 19 melkkoeien 20 en meer melkkoeien Percentage bedrijven met molkmachine 29 77 87 95 Anloo Rolde Westerbork

53

70

70

Brons landbouwtellingformulieren december 1965»

De wijze waarop wordt gemolken houdt sterk verband met de omvang van de melkveestapel. Zo wordt bij 1 t/m 9 melkkoeien nog op bijna 3/4 deel van de bedrijven met de hand gemolken. Bij 10 t/m 14 stuks melkvee gebeurt het melken echter al op ruim 3/4 deel van de bedrijven met de melkmachine. Op bedrijven met oen melkveestapcl van 20 of meer dieren behoort het handmelken (3f°) "fc°"t d-e uitzonderingen.

c. Het graan-oogsten ( bijlagen 10 t/m 13)

Het percentage van de oppervlakte bouwland dat is beteeld met granen varieert van 56 tot 625 zodat in alle drie gebieden de granen een relatief

belangrijk bedrijfsonderdeel zijn.

In 1965 is op 70^ van alle bedrijven do totale oppervlakte granen gemaaidorst en op Çffo van de bedrijven alle graan gezelfbinderd. Zowel maaidorsen als zelfbinderen had dus plaats op ruim l/5'deel (22/£) van de bedrijven.

(14)

15

-Tabel D71 GRAANOOGST

Percentage bedrijven met de oppervlakte graan s 100$ gemaaiaorst ^50-100% gemaaidorst

>50-K

j e z e l f b i n

-derd

100% |gezelfbin-derd

1-5 ba

5-10 ha

10-15 ha

15-20 ha

20-25 ha

s* 25 ha

80

87

77

67

65

5P

-9

10

20

17

32

-5

2

10

13

20 4 8 11 8 5 8 "9-Alle bedrijven Anïoo Rolde Ttf esterbork 70 -65-72 73 17 T6~ 16 18 5 10 4 1 Brons landbouwtellingformulieren december 1965«

In Anloo werd verhoudingsgewijs op wat minder bedrijven, nl.. de gehele graanoogst gemaaidorst dan op de bedrijven in Rolde (72%) en Westerbork (73%).

Vrijwel de gehele oppervlakte gemaaidorst graan (98%) werd ge-oogst door de loonwerker. Van do totale oppervlakte die met de zelf-binder is geoogst, werd 37% door de boeren met hun eigen werktuig ge-oogst, 19% met een zelfbindor die eigendom is van een combinatie van boeren en een deel, nl door een loonwerker.

Naarmate de oppervlakte graan per bedrijf groter is, is naar ver-houding op minder bedrijven de gehele oppervlakte granen gemaaidorst en op meer bedrijven zowel een gedeelte gemaaidorst als een gedeelte gezelf-binderd. Zo werd op 88% van de bedrijven met minder dan 2 ha graan de

gehele oppervlakte gemaaidorst, terwijl dit op niet meer dan de helft (51%) van de bedrijven met minstens 8 ha granen hot geval was. Leze ver-schillen hangen onder meer samen met het feit dat op de grotere bedrijven vroeger meer zelfbinders zijn aangeschaft dan op de kleinere bedrijven» Naarmate deze machines economisch en technisch verouderen zal het per-centage gemaaidorst graan toenemen. De arbeidsbehoefte zal hierdoor dalen, ook al omdat het maaidorsen meestal door een loonwerker gebeurt. d. Het aardappelrooien (bijlagen 14 t/m 18)

In alle drie gebieden werd bijna 1/3 deel van de oppervlakte bouw-land, d.w.z. de maximaal toegestane oppervlakte, in beslag genomen door aardappelen. Voor het grootste deel zijn dit fabrieksaardappelen. De aardappelen zijn dan ook na do granen het belangrijkste akkerbouwgewas.

Op ruim ir deel (26%) van de bedrijven werden do aardappelen met de hand gerooid. Het mechanischerooien gebeurde op 28% van de bedrijven geheel met voorraad- en zakkenrooiers en op 40% van de bedrijven uit-sluitend met wagen- en bakkenrooiers. Op slechts een gering deel van de bedrijven, nl. 6%, werd een gedeelte met voorraad- en zakkenrooiers en tevens een gedeelte met wagon- en bakkenrooiers geoogst.

(15)

label 9 DE AARDAPPELOOGST 1-5 h a 5-10 h a 10-15 h a 15-20 h a 20-25 h a ^ 25 ha A l l e b e d r i j v Anion R o l d e • W e s t e r b o r k P» 100/o mot de 80 49 29 18 17 12 3n 26 34 18 25 s r c e n t a g c b e d r i j v e n met hand IOO/0 m . v o o r r a a d - . en z a k k e n -r o o i e -r s 20 21 27 34 36 21 28 17 53 15 ^50-1 de a a r d a p p e l e n g 0 0 / met v o o r -r a a d - - en z a k k e n -r o o i e -r s — 2 3 7 4 4 4 4 5 2 ^ 5 0 - 1 0 0 / met w a g e n cn b a k k e n -r o o i e -r s — -1 2 4 7 2 3 2 .2 e o o g s t s 1 0 0 / met w a g e n en b a k k e n -r o o i e -r s — 28 40 39 39 56 40 42 22 56

Brons landbouwtellingformuliercn december 1965'

Het percentage bedrijven waarop alle aardappelen met de hand •werden gerooid varieerde zeer sterk, nl. van 34/ in Anloo tot 18/ in Rolde. Westerbork nam mot 25/ een tussenpositie in.

Van de totale oppervlakte die met voorraad- en zakkenrooiers werd gerooid, werd 28/ geoogst met een werktuig van het eigen bedrijf,

14/ met een rooier die eigendom is van een combinatie van boeren en door de loonwerker. Van de oppervlakte die met wagen- en

bakken-rooiers werd geoogst, werd een nog groter deel, nl. door de loon-werker uitgevoerd (bijlage 15)- Op deze wijze werd 8/ gerooid met een

rooier van de boer zelf en 4/ door een rooier die eigendom is van een combinatie van boeren»

Naarmate de oppervlakte aardappelen per bedrijf toeneemt, worden naar verhouding op minder bedrijven de aardappelen met de voorraad-en zakkvoorraad-enrooier geoogst voorraad-en op meer bedrijvvoorraad-en met de wagvoorraad-en- voorraad-en bakkvoorraad-en- bakken-rooier. Wat het met de hand rooien betreft wijken de bedrijven met minder dan 1 en 5 of meer ha aardappelen af. Bij een oppervlakte van minder dan 1 ha wordt verhoudingsgewijs meer met de hand en bij een oppervlakte van minstens 5 ha meer mechanisch gerooid dan bij oppervlakten tussen 1 en 5 ha (bijlage 16).

e. Het bieten-rooien (bijlagen 19 t/m 22)

De bieten nemen, met een oppervlakte die varieert van 12 tot 7/ van de totale oppervlakte bouwland, een ondergeschikte plaats in op de

landbouwbedrijven in de 3 gebieden. De oppervlakte bestaat voor ongeveer 2/3 deel uit suikerbieten en voor ongeveer 1/3 deel uit voederbieten.

(16)

17

-Op de meeste bedrijven (Anloos 90$ on Westerborks 83$) werden in 1965 &e bieten met de hand gerooid. Voor hot ruilverkavelings-gebied Rolde zal dit percentage in dezelfde orde van grootte liggen.

Voor zover de bieten mechanisch werden gerooid,, gebeurde dit overwegend met wagen- en bakkenrooiers (87$ van de oppervlakte). De rest werd gerooid met voorraadrooiers. Het mechanische rooien met wagen- en bakkenrooiers gebeurde vrijwel geheel (977°) door loonwerkers

(bijlage .19), Samenvatting

L. Ruim de helft (56$) van de landbouwbedrijven in Anloo, Rolde en ïïesterbork is "paardebedrijf"9 ruim 1/3 deel (36$) van de boeren heeft

een trekker. Op de meeste van deze bedrijven komen bovendien nog een of meer werkpaarden voor. Een betrekkelijk groot aantal bedrijven, nl. 8$ van het totaal, beschikt niet over eigen trekkracht.' Dit laatste betreft evenwel kleine bedrijven.

Het machinemelken is de laatste jaren sterk toegenomen. Het houdt sterk verband met de grootte van de melkveestapel. Bij een melkvee-stapel van minder dan 10 dieren wordt echter reeds op 29$ van de be-drijven mechanisch gemolken. Op bebe-drijven met 20 en meer melkkoeien behoort het handmelken vrijwel tot de uitzonderingen (op nog 5$ v a n d.e

bodrijven).

Men kan zich afvragen of hot houden van een trekker en het mechanische melken op kleine boerderijen c.q_. bij een geringe molkveestapel wel economisch verantwoord is. Het is opmerkelijk dat onder de eenmans-bedrijven verhoudingsgewijs meer eenmans-bedrijven met uitsluitend paarden en minder met trekkers en paarden voorkomen dan onder de

vader-zoon-bedrijven. Zou op de laatste groep bedrijven het aanschaffen van een trekker misschien op aandrang van de zoon hebben plaatsgehad?

Het maaidorsen van de granen is de laatste jaren eveneens zeer sterk toegenomen. Op 7O7Ó van de bedrijven werden in 1965 alle granen en op 22$ een gedeelte van de granen gemaaidorst. De rest werd nog

gezelfbinderd. Het maaidorsen gebeurde vrijwel geheel (98$) door de loonwerker en het zelfbinderon voor een belangrijk deel (44$)- Verwacht wordt dat het maaidorsen nog verder zal toenemen. De toeneming van het aantal maaidorsers bij loonwerkers en de uitbreiding van de bewaar- en droogeapaciteit bij aan- en verkoopcoöperaties anticipeert reeds op deze verwachting.

Het aardappelrooien had op ruim \ deel van de bedrijven nog geheel in handwerk plaats. Bij het mechanische rooien verdringen bovendien de wagen- en bakkenrooiers de voorraad- en zakkenrooiers. Op 40$ van de bedrijven werden de aardappelen dan ook reeds uitsluitend met wagen- en bakkenrooiers gerooid. Van do totale oppervlakte die met wagen- en bakkenrooiers werd geoogst, werd 88$ gerooid door een loonwerker. Het aandeel van de loonwerker in de oppervlakte die met voorraad- en zakken-rooiers werd gerooid., bedroeg 58$. Het laat zich aanzien dat het rooien met wagen- en bakkenrooiers verder zal toenemen.

In tegenstelling tot hot graan-oogsten en het aardappelrooien, gebeurt het bieten-rooien op 80 à 90$ van de bedrijven nog in handwerk.

(17)

Voor zover mechanisch, werd gerooid, gebeurde dit eveneens overwegend met wagen- en bakkenrooiers door een loonwerker.

Uit het voorgaande blijkt dat naarmate de capaciteit van de werk-tuigen toeneemt en de aanschaffings- en exploitatiekosten stijgen (bijv. maaidorsers en wagen- en bakkenrooiers), de oogstwerkzaamheden in de akkerbouwsector meer en meer door de boeren worden opgedragen aan loon-werkers. Dit betekent dat door do verder gaande mechanisatie niet alleen arbeidsbesparing optreedt, maar dat bovendien arbeid wordt afgestoten. Het verst is dit proces voortgeschreden bij het belangrijkste akker-bouwgewas, ni. de granen. Het neemt eveneens toe bij het bouwlandgewas dat eveneens een zeer belangrijke plaats inneemt, ni. de fabrieks-aardappelen. Het is echter waarschijnlijk dat het bij de bieten niet zo'n grote vlucht zal nemen, omdat dit gewas maar een zeer bescheiden plaats in het bouwplan inneemt. Men zal op de bedrijven doorgaans nog wel over voldoende arbeidskrachten blijven beschikken om de bieten, althans voor zover het voederbieten betreft, zelf,in handkracht,te oogsten.

Naarmate de mechanisatie van de veldwerkzaamheden voortschrijdt, doen zich de bezwaren die kleven aan de externe produktieomstandigheden sterker gelden. In de eerste plaats vanwege de grote versnippering van hot grondgebruik in alle drie gebieden.

Tabel 10 VERKAVELING

Aantal bedrijven

Gem, aantal kavels per bedrijf Gemiddelde kavel-grootte in ha Anloo Rolde Westerbeek 345 256 251 ' 11,2 10,6 7,6 1,21 1,45 2,12 Bron; landbouwtellingformulieron mei 1959

-M e t alleen is het gemiddelde aantal kavels por bedrijf groot en de gemiddelde kavelgrootte gering (met name in Anloo en Rolde), doch bovendien wordt op één kavel niot zelden ook nog meer dan één gewas verbouwd. Bovendien gaan de vorm en de bereikbaarheid van de kavels bij het "groter"-worden van de werktuigen een steeds belangrijker rol spelen. In de meeste gevallen zijn de toegangswegen tot de kavels qua verhardingstoestand en breedte dan ook niet berekend op de huidige grote werktuigen. Van het in ons klimaat toch reeds betrekkelijk geringe aan-tal werkbare uren gaat dan verhoudingsgewijs ook oen groot deel verloren aan het verplaatsen van werktuigen van het ene naar het andere perceel. Deze situatie wordt nog verergerd doordat veelal de werkgebieden van de loonwerkers niet scherp zijn afgetekend (A werkt in het grensgebied van B en C en omgekeerd), wat nog eens extra reisuren vergt. (Afspraken

tussen groepen van boeren en loonwerkers en tussen loonwerkers onderling zouden in de bestaande situatie reeds verbetering kunnen brengen).

Het behoeft geen nader betoog dat de huidige omstandigheden oen kostenverhogend effect hebben op het loom-'erk. Ook de doelmatigheid van de veldwerkzaamheden die de boeren 2,rif uitvoeren, hoeft uiteraard sterk te lijden onder de grote versnippering van het grondgebruik.

(18)

19

-HOOFDSTUK III

ARBEIDSPRODUKÏIVITEIT EN ARBEIDSINKOMEN (bijlagen 1 en 23 t/m 27)

Sen zeer belangrijk gegeven is de arbeidsproduktiviteit. Onder arbeidsproduktiviteit zal hierna worden verstaan het aantal bewerkings-eenheden per volwaardige arbeidskracht (b.e./v.a.k.). Hiertoe is de totale produktieomvang van de bedrijven uitgedrukt in bewerkingseen-heden en daarna gedeeld door de arbeidsbezetting uitgedrukt in volwaardige arbeidskrachten.

Aangezien het arbeidsinkomen correleert met de arbeidsproduktiviteit<, zullen verschillen in arbeidsproduktiviteit leiden tot verschillen in ar-beidsinkomen. " De vraag'kan dan beantwoord worden in hoeverre er

ver-schillen in arbeidsinkomen zijn tussen de onderscheiden gebieden en grootteklassen en binnen de grootteklassen tussen de afzonderlijke b e -drijven.

Tabel 11 DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT NAAR GROOTTEKLASSI

Aantal bedrijven 1 Gemiddeld aantal b.e./v.a.k. 2) 1-5 ha 5-10' ha 10-15 ha 15-20 ha 20-25 ha ^ 25 ha 4 124 248 188 118 95 1 861 1072 1253 1329 1667 Alle bedrijven Anïoo Rolde Westerbork 777 "28T 264 232 1234 i 213 1241 1252 1) M o t gegevens.

2) Hierbij is rekening gehouden met de door vrouwen geleverde arbeid.

Brons landbouwtcllingformulieren mei 1965»

Zoals uit tabel 11 blijkt bedraagt het gemiddelde aantal b.e./v.a.k. voor alle bedrijven 1234» De bedrijven beneden 5 ha buiten beschouwing gelaten, het betreft overigens minder dan 1^ van alle. bedrijven, stijgt dit gemiddelde bij toenemende bedrijfsgrootto. De onderlinge verschillen tussen de gemiddelden vo^r de drie gebieden zijn slechts gering.

(19)

Zoals mede uit tabel 12 blijkt, loopt de arbeidsproduktiviteit binnen de grootteklassen sterker uiteen dan tussen de grootteklassen onderling. Deze verschillen in arbeidsproduktiviteit kunnen zijn ver-oorzaakt door verschillen in intensiteit van de bedrijfsvoering en/of verschillen in arbeidsbczetting. Over de verschillen in intensiteit van het produktieplan is in do inleiding reods het een en ander ver-meld. Daarom zal thans nader worden ingegaan op het verband tussen het arbeidsbezettingstype en de arbeidsproduktiviteit.

• Tabel 1 2 SPREIDING V M HET AAïfTAL BEWSRKINGSEElffiEDESF PER V.A.K.- 1)

1-5 h a 5-10 ha 10-15 h a 15-20 ha 20-25 ha ^ 25 h a A l l e b e d r a g e n A a n t a l b e d r i j -ven 4 124 248 188 118 95 777 P < o r c e n t a g e b e d r i 900 |

75

63 27 16 10 3 25 9OO-12OO — 29 41 32 21 14 30 j v e n p e r mot...; v . a . k . I2OO-I5OO — 6 23 27 26 28 22 „„bewerkings eenheden ! 1500-1800 j — 1 7 16 21 19 12 ^ 1800 25 • 1 2 9 22 36 11

1) Hierbij is rekening gehouden met de door vrouwen geleverde arbeid.. Brons landbouwtellingformulicron mei 1965.

Zoals eerder bleek (§2) zijn bijna 3/5 deel van alle bedrijven in

de drie gebieden z.g, eenmansbedrijven en ruim -3- deel vader-zoon-bedrijven, Op de overige bedrijven (14$>) werken behalve het bedrijfshoofd een of

meer inwonende mannelijke familieleden of vreemde arbeidskrachten mee. Uit tabel 13 blijkt dat de arbeidsproduktiviteit op de bedrijven waarop een zoon of een ander familielid meewerkt duidelijk lager is dan op de eenmansbedrijven en do bedrijven mot vreemd personeel.

Tabel 13 DE ARBEIDSPRODUKTIVITEIT NAAR ARBEID3BEZETTINGSTYPI

|Aantal lbedrijvon

Gemiddeld aantal t.e./v.a.k. 1) Bedrijfshoofd alleen 456

Bedrijfshoofd + zoon(s) 210 Bedrij fsnoofd + inw„ fami. 72 Bedrijfshoofd + vr. mnl.pers. 31 Overige typen 8 I226 1086 IO78 1518 1404

1) Hierbij is 'rekening gehouden met de door vrouwen geleverde arbeid, Brons landbouwtellingformulieren mei 1965«

(20)

- 21

Ton aanzien van de bedrijven met vreemd personeel en de bedrijven onder "overige typen" dient volledigheidshalve te worden vermeld dat dit bedrijven betreft waarop do akkerbouw van meer betekenis is (bijlage 1), Het is derhalve mogelijk dat deze bedrijven behalve vanwege het arbeids-bezettingstype ook mede door hot afwijkende bedrijfstype een relatief gunstiger arbeidsproduktiviteit te zien geven.

Uit bijlage 24 blijkt verder dat zowel op de gehele groep

eenmans-bedrijven als binnen de onderscheiden grootteklassen de arbeidsproduktivi-teit hoger is dan op de vader-zoon-bedrijven. Het voorgaande wijst erop dat in Anloo, Rolde en Wostorbork, waar de niet-aan-de-grond-gebonden produktierichtingen van relatief geringe betekenis zijn, de verschillen in bedrijfsoppervlakte en in arbeidsbezetting belangrijke verklarende factoren zijn voor de verschillen in arbeidsproduktiviteit. Het ook uit andere gebieden (bijv. ruilverkaveling "Vries" 1) bekende verschijnsel van de hogere arbeidsproduktiviteit (d.w.z. méér b.e./v.a.k.) op de een-mansbedrijven, is ook in deze drie gebieden waar te nemen.. Het is echter evenzeer een bekend feit dat op de eenmansbedrijven de boerin veelal moet meehelpen het werk gedaan te krijgen, terwijl op dit type bedrijven de mogelijkheden van een vrij weekeinde of vakantie zeer beperkt zijn. De ogenschijnlijk gunstige positie van de eenmansbedrijven wordt hierdoor aangetast. Voorts blijkt dat de arbeidsproduktiviteit op de bedrijven van oudere boeren in het algemeen lager is dan op de bedrijven van jongere

boeren. Dit verschil hangt ten dele samen met verschillen in arbeids-bezctting. Op de bedrijven van oudere boeren zijn immers meer meewerkende zoons en zoals hierboven naar voren is gebracht is de arbeidsproduktiviteit op. de vader-zoon-bedrijven lager dan gemiddeld. Toch zijn hiermee de

verschillen in arbeidsproduktiviteit gemeten in bcwerkingseenheden tussen de verschillende leeftijdsgroepen niet geheel verklaard. Zo is op do

bedrijven met bedrijfshoofden jonger dan 50 jaar do arbeidsproduktiviteit belangrijk groter dan op de bedrijven met bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder zonder opvolger. De verschillen in arbeidsproduktiviteit tussen beide groepen komen voor in alle grootteklassen. Ten dele, worden deze verschillen veroorzaakt door verschillen in intensiteit van de bedrijfs-voering ( uitgedrukt in het aantal b.c./ha).

Over de relatie arbeidsproduktiviteit en mechanisatie kan slechts weinig worden opgemerkt. Wel is het zo, dat men de bodrijven met een

hoge arbeidsproduktiviteit naar verhouding vaak vindt onder de bedrijven met een of meer trekkers en geen paarden. In alle grootteklassen is

nl. de arbeidsproduktiviteit op de bedrijven met uitsluitend een of meer trekkers hoger dan op de bedrijven met oen trekker en tevens een of meer

werkpaarden of cp de bedrijven met alleen werkpaarden. Het is opmerkelijk dat dit ook op do bedrijven beneden de 15 ha het geval is. Hieraan mag

overigens niet de conclusie.worden verbonden, dat op de kleine bedrijven nu een trekker ook "voordeliger" is dan een paard. Het verband tussen arbeidsproduktiviteit en trekkracht loopt via de arbeidsbezetting, de bedrijven met trekkers hebbon nl. in het algemeen een naar verhouding geringere arbeidsbezetting. Ondanks een geringere intensiteit van de bedrijfsvoering (aantal b.e./ha) is d'~or de lagere arbeidsbezetting de arbeidsproduktiviteit op do trekkerbedrijven dan ook lager dan op de andere bedrijven.

Wat do samenhang tussen de arbeidsproduktiviteit en de omvang van de melkveestapel betreft, blijkt dat voor de gehele groep bedrijven de arbeidsproduktiviteit toeneemt naarmate de melkveestapel groter is. 1) "Vries", . L.TD.I.-verslag Ho.

(21)

74-In de onderscheiden groottcklassen komen in dit opzicht echter afwijkingen voor op de regel dat de arbcidsproduktivitcit stijgt naarmate meer koeien worden gemolken. Deze verschillen zullen waarschijnlijk samenhangen met verschillen in bedrijfstype.

Thans zal een poging worden gedaan de orde van grootte van het arbeids-inkomen van de boer op de bedrijven in Anloo, R^lde en Westerbork te bena-deren. Hierbij is gebruik gemaakt van de bedrijfsresultaten in de boek-jaren 1963/1964 t/m 1965/1966 van 20 bedrijven van 10-20 ha, gelegen in westelijk Drenthe (z.g. L.E.I .-bedrijven) . Enkele kengetallen ontleend aan de boekhoudingen van deze bedrijven worden vergeleken met overeen-komstige kengetallen van de bedrijven van 10-20 ha in de drie ruilverkave-lingsgebieden. Omdat het aantal beokhoudingen van L.E.I„-bedrijven beneden 10 ha en boven 20 ha in westelijk Drenthe zeer gering is, moet voor bedrijven van deze grootte een vergelijking achterwege blijven.

Allereerst is in tabel 14 nagegaan in hoeverre de bedrijven van 10-20 ha in Anloo, Rolde en Westerbork qua bedrijfstype overeenkomst vertonen met bovengenoemde groep L.E.I.-bedrijven.

Tabel 14 HET BEDRIJFSTYPE

(bedrijven van 10-20 ha) Aantal

bedrijven

Percentage bouwland

Gemiddeld aantal per bedrijf melkkoeien!mestvarkens;fokzeugen Anloo, Rolde,

Westerbork L.E.I-b edri j ven

457 20 39 31 10,9 13,2 0,7 0,6 1,9 2,9 Brons L.E.I.

Zowel de bedrijven in de drie ruilverkavelingsgebieden als de L.E.I .-bedrijven zijn gemengde bedrijven, waarop de varkenshouderij van weinig betekenis is. Voor zover er al sprake is van verschillen tussen beide groepen bedrijven, kan men stellen dat op de bedrijven in Anloo, Rolde en Westerbork het accent in iets sterkere mate valt op de akkerbouwsector, terwijl er wat minder melkkoeien zijn.

Aangezien er tussen beide groepen bedrijven in ieder geval geen belangrijke verschillen in bedrijfstype zijn, is het verantwoord de ver-gelijking tussen beide groepen bedrijven verder door te trekken. Er ont-staat dan het in tabel 15 geschetste beeld.

Tabel 15 ENKELE KENGETALLEN

(bedrijven van 10-20 ha)

Anloo,' Rolde, Westerbork L.E.1.-bedrijven

Aantal bedrijven

457 20

Gemiddeld aantal b.e. per ha cul- I j tuurgrond;bedrijf !v.a.k.

118 1738 1105 121 1811 1168 Brons L.E.I

(22)

23

Op beide groepen bedrijven van 10-20 ha verschilt het intensiteits-niveau van de bedrijfsvoering slechts weinig. 'Bij een gelijke gemiddelde arbeidsbezetting van 1,6 v.a.k. per bedrijf voor beide groepen bedrij-ven resulteert dit tot ebedrij-veneens een betrekkelijk gering verschil in arbeidsproduktiviteit (aantal l).e./v.a.k.) tussen de bedrijven in de drie ruilverkavelingsgebieden en de L.E.I„-bedrijven.

Wanneer we veronderstellen dat de bedrijven in Anloo, Rolde en Westerbork en de L.2.I.-bedrijven onder gelijke externe omstandigheden produceren, dan zal het arbeidsinkomen voor beide groepen bedrijven gemiddeld op een ongeveer gelijk niveau liggen.

Uit de boekhoudingen van de L.E„I„-bedrijven blijkt dat het arbeids-inkomen over de jaren 1963/1964 t/m 1965/1966 gemiddeld f.134-00,— per bedrijf en gemiddeld f „7600,— per ondernemer bedroeg.

Het is evenwel bekend dat de spreiding rondom dit gemiddelde zowel van boer tot boer als van jaar tot jaar groot is. Deze spreiding wekt overigens geen verbazing, omdat de kwaliteit van de boer als ondernemer van grote invloed is op het bedrijfsresultaat en de weersomstandigheden van j.aar tot .jaar sterk kunnen wisselen. Over de ondernemerscapaciteiten van de bedrij fshoofden ontbreken echter gegevens. Om deze reden is er dan ook van afgezien voor elk bedrijf afzonderlijk het arbeidsinkomen van de boer te berekenen, hoewel dit in beginsel mogelijk is aangezien per bedrijf h-et aantal b.e./v.a.k. bekend is. De grote spreiding in het arbeidsinkomen/b„e. zou echter grote afbreuk doen aan de betrouw-baarheid van de uitkomsten. Dit is waarschijnlijk in geringere mate het geval wanneer we ons beperken tot een uitspraak over het gemid_d_elde arbeidsinkomen per bedrijf en per ondernemer voor een groep bedrijven, zoals hiervoor is gebeurd.

(23)

SLOTBESCHOUWING

De bedrijven in de drie ruilverkavelingsgebieden zijn van oudsher overwegend gemengde bedrijven; alleen op de jongere ontginningsgronden in ïïesterbork zijn een aantal zuivere akkerbouwbedrijven gesticht. De

meeste bedrijven beschikken zowel over bouwland als grasland. De esgronden en het grootste deel van de ontginningsgronden zijn in gebruik als bouw-land. Het grasland bestaat voer een belangrijk deel uit madebouw-land. Een deel van deze madelanden, ni. die welke het slechtst ontsloten en ontwaterd zijn, kunnen thans nog als "natuurlijk" grasland worden bestempeld. De draagkracht van de bodem is in natte jaren ze gering dat intensieve beweiding wegens vertrapping van de grasmat niet mogelijk is. Deze weiden worden dan ook vooral voor hooiwinning gebruikt. Op die percelen waar het vertrappingsgevaar niet zo groot is, wordt vrijwel uitsluitend jongvee geweid, omdat deze percelen vaak te ver van de bedrijfsgebouwen zijn gelegen en te slecht ontsloten zijn om er melkvee te weiden. De

verzorging van dit grasland (onkruidbestrijding en bemesting) laat in de regel veel te wensen over. (Een groot complex van deze madelanden wordt aan-getroffen in het stroomgebied van de Drentse Aa. Zoals bekend heeft het

Staatsbosbeheer plannen hier een natuurreservaat te stichten van omstreeks 3000 ha. Bovendien wordt gedacht aan een bufferzone of overgangsgebied van I5OO ha. )

De gemengde bedrijven in de drie ruilverkavelingsgebieden verschillen belangrijk van de gemengde bedrijven op de oostelijke en zuidelijke zand-gronden, nl. door het nagenoeg ontbreken van de dierlijke veredelings-produktie. Daar staat echter tegenover dat op de noordelijke zandgronden de gemengde bedrijven gemiddeld belangrijk groter in oppervlakte zijn. Pas sinds de laatste jaren vindt op een aantal bedrijven in het noorden,

ge-stimuleerd door de veevoederhandelaren, de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst en het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw, de dierlijke

voredelingsproduktie ingang. ?Jr wordt wel verondersteld dat op de gemid-deld grotere bedrijven in het noorden de noodzaak over te gaan tot vergro-ting van de bedrijfsomvang door dierlijke voredelingsproduktie zich later deed gevoelen dan op de gemiddeld kleinere bedrijven in de oostelijke en zuidelijke zandgebieden. In beide laatstgenoemde gebieden waren door de geringere oppervlakte woeste grond de mogelijkheden tot bedrijfsvergroting

(ontginning van woeste grond) eerder uitgeput, terwijl bovendien in het zuiden door een groter kindertal de agrarische bevolkingsdruk groter was dan in het noorden.

Zoals bleek zijn de akkerbouw en de melkveehouderij de voornaamste bedrijfsonderdelen op de gemengde bedrijven, van deze beide is de akker-bouw nog weer iets belangrijker d^or de melkveehouderij. De es- en ont-ginningsgronden zijn wegens droogtegevoeligheid van nature beter geschikt voor bouw- dan voor grasland. Bovendien, en dat speelde vooral vroeger een belangrijke rol, was de akkerbouw in dit gebied gunstig gesitueerd voor de afzet van akkerbouwprodukten. In Groningen treffen we nl. zowel

beetwortelsuiker-, aardappelmeel- als strokartonfabrieken aan. Daarnaast heeft de Drentse boer zich een zekere faam verworven als teler van

reproduktiemateriaal, met name pootaardappelen en in mindere mate tevens zaaigranen. Deze teelten werden gestimuleerd door de vraag uit de

akker-bouwgebieden in de Drents-Groningse veenkoloniën. De teelt van reproduktie-materiaal paste qua arbeidsbehoefte en zorgvuldige behandeling beter op de kleinere, gemengde bedrijven in liet zandgebied dan op de gemiddeld belangrijk grotere veenkoloniale bedrijven.

(24)

- 25

Een belangrijk deel van het graan wordt thans reeds, niettegen-staande de slechte verkavelingstoestand en ontsluiting, met de maai-dorser geoogst, met alle bezwaren van dien. Het maaidorsen is gestimu-leerd door het tekort aan (seizoen)personeel voor de dorsmachines. Sen aantal dorsverenigingen zijn opgeheven, andere zijn uitgebouwd tot werktuigenverenigingen die hun personeel het gehele jaar docr werk kunnen geven. De plaatselijke aan- en verkoopcoöperaties hebben hun activiteiten aan de gewijzigde oogstmethode aangepast door het bouwen van silo's voor het drogen en opslaan van het graan. Het Drentse zandgebied is thans dan ook voorzien van een netwerk van deze silo's. De vele, qua capaciteit in de regel kleine, silo's hebben overigens een nieuw probleem opgeroe-pen (nl. relatief hoge kosten), dech dit valt buiten het kader van deze beschouwing.

Het oogsten van het graan, en trouwens ook van de fabrieksaardappelen en de suikerbieten,.gebeurt overwegend door loonwerkers en werktuigen-coöperaties. Slechts sporadisch zijn de overigens steeds in capaciteit toenemende oogstwerktuigen eigendom van individuele boeren of combinaties van boeren. De oppervlakten die van de verschillende gewassen worden

verbouwd zijn te gering van omvang voor het individuele bedrijf om een dergelijke machine rendabel te maken. Dit geldt veelal zelfs voor combinaties van boeren voor het gezamenlijke aanschaffen. Gaat men bijvoorbeeld uit van een capaciteit van een maaidorser van 40 ha per oogstseizoen, dan kunnen bij een gemiddelde oppervlakte per bedrijf van

10 ha granen vier boeren samenwerken. Bedraagt de gemiddelde oppervlakte granen per bedrijf echter niet meer dan 4 ha, dan zijn er tien boeren

nodig om een gezamenlijke oppervlakte van 40 ba te bereiken. En de ervaring leert dat naarmate het aantal partners groter is, de kans om tot samen-werking te geraken afneemt. De meeste boeren zullen zich dan ook liever tot eon loonwerker of werktuigencoöperatie wenden.

Na de uitvoering van de verkaveling zullen de grote oogstmachines rationeler en dus goedkoper kunnen werken. Hoewol het oogsten voor een belangrijk deel door loonwerkers en werktuigencoöperaties gebeurt,zal dit voordeel geheel of gedeeltelijk aan de boeren kunnen worden doorge-geven door het berekenen van lagere tarieven.

Ook de door de boeren zelf uit te voeren veldwerkzaamheden zoals

ploegen, zaaien, onkruidbestrijding e.d. zullen rationeler kunnen worden uitgevoerd. Het is nu de vraag hoe de tijd die door het rationeler

kunnen werken wordt "uitgespaard", wordt aangewend. -De tijd die beschik-baar komt doordat rationeler kan worden gewerkt, kan benut worden als vrije tijd. In dit geval staat tegenover de ruilverkavelingskosten een winst aan vrije tijd. Met name voor de boeren op de eenmansbedrijven kan dit een aantrekkelijk aspect van ruilverkaveling zijn. Het is echter evenzeer denkbaar dat de beschikbaar gekomen uren een produktieve aan-wending krijgen. Dit kan bijvoorbeeld door een vergroting of een inten-sivering van het grondgebruik of door het aantrekken van een tak van de dierlijke veredelingsproduktie. In theorie is ook mogelijk dat nog meer arbeid wordt afgestoten, doch do mogelijkheden hiertoe zijn op de reeds

overwegend eenmans- en vadcr-zoon-bedrijven in de onderhavige ruilverkave-lingsgebieden niet groot.

Het is het meest waarschijnlijk dat vergroting en intensivering van het grondgebruik (uitbreiding poterteelt en zaaizaadteelt) en het zich-toeleggen op de dierlijke veredelingsproduktie de belangrijkste neven-effecten van de ruilverkaveling zullen zijn.

(25)

- Ontmeriging van de "bedrijven in zuivere akkerbouw- en zuivere weidebedrijven zal weinig kans van slagen hebben, met name omdat

er bijna geen beeren zullen zijn die voor een weidebedrijf voelen. De -weilanden worden nu eenmaal langs de stroompjes aangetroffen

(de Zog. madelanden) en deze grond heeft geen al te beste naam.

Uiteraard is verbetering van do madelanden dorr bezanding technisch, mogelijk (dit is o.a.. gebeurd in de ruilverkaveling Borger), doch het is de. vraag of dit ook bedrijfseconomisch verantwoord is. Daaren-boven zou ontmenging met vergroting van de voor melkveehouderij geschikte grond de behoefte aan boerderijverplaatsing vergroten. Een en ander zou derhalve tot een belangrijke stijging van de ruilverkavelingskosten leiden.

Tenslotte een enkele opmerking over de bedrijfsgebouwen. Ook in de onderhavige gebieden zijn de bedrijfsgebouwen veelal verouderd en te klein.' Dit betreft mot name de stalruimtc voor melk- en jongvee. 'Bergruimte voor werktuigen en de oogst van het bouwland schept minder

problemen. De huidige veestallen vormen een ernstige belemmering voor een rationele arbeidsaanwending.. Aangezien het rundvee ongeveer de helft van het jaar op stal staat, betekent de gebouwensituatie een ernstige handicap voor opvoering van de arbeidsproduktiviteit in de rundveehouderij sector. Om hierin echter verbetering te brengen is er maar één afdoende oplossings nieuwbouw van boerderijen.

Een tweede opmerking heeft betrekking op do ligging van de bedrijfs-gebouwen. Wil men de afstand tussen de kavels en de bedrijfsgebouwen aanzienlijk verkorten,dan is in veel gevallen boerderijverplaatsing nodig. De vraag kan echter gesteld worden of afstandsverkorting wel noodzakelijk is. Voor wat de akkerbouw aangaat kan worden opgemerkt, dat de meeste akkerbouwproducten rechtstreeks van de kavel per as worden vervoerd hetzij naar de graansilo (graan), hetzij naar de beet-wortel suikerfabriek (suikerbieten). Voor do akkerbouw is het bezwaar van een relatief grote afstand tussen bedrijfsgebouw en kavel dan ook waarschijnlijk minder groot. Mot het oog op het in toenemende mate mechanische oogsten en de afvoer van de produktenzijn daarentegen de verkaveling en ontsluiting wel van grote betekenis. Voor wat de melk-veehouderij betreft is een geringe afstand tussen stal- en mclkruimte

en het grasland evenwel van grote betekenis. De huidige situatie is echter, dat de bedrijfsgebouwen vaak gunstig zijn gelegen ten opzichte van het bouwland?maar ongunstig ten opzichte van het grasland voor de

melkveehouderij. Uit hoofde hiervan bestaat met het oog op de melk-veehouderij een zekere behoefte aan boerderijverplaatsing, terwijl daar voor wat de akkerbouw aangaat weinig bezwaren tegen zijn.

ÏTieuwbouw vereist echter grote investeringen. Hierbij stuiten wij dan op de vrees voor grote investeringen, die sterk leeft onder de

Drentse zandboeren. Do vrees voor grote investeringen geldt weliswaar eveneens de akkerbouw, doch daar verkeert hij in de gelukkige omstandig-heid de investeringen in grote werktuigen te kunnen afschuiven op de

werktuigencoöperatie of do loonwerker. Voor wat de melkveehouderij betreft liggen er wellicht perspectieven in de bouw van z.g. ligboxenstallcn,

waarvan de bouwkosten waarschijnlijk naar verhouding laag zijn. Daar deze stalruimtc echter ook sterk arbeidsbesparend werkt,wordt hierdoor de behoefte.aan voor de melkveehouderij geschikte grond nog vergroot.

(26)

27 A w Pi w n o CO M « m g O

>

E) M EH «! »J H

«

fi cö i> tuD • H • P ra S o M Cp CO S CD t f CD ,fi fi O CD CO C*D fi • H Ai fn CD 5 CD A CD W» cö - p fi CD ü h 0 PH • r - j • H h CD CD T i hü 2 • H O h .fi CD CD > 0 O > ra a CD >i ÉH > <D M CD • H > fn T i CD fi > 0 O PH CD CD > rM r-H CD e TJ fi 1-1 s 3 o A fi CD > i-H ''S CÖ - H - P U fi T i (Ö CD -=U ,Q i - LTS -çj- r O r O CM • ^ 0 0 CM V O O N O N O O O N \ 0 CO r O CM CM \ t r O <N1- - v f - v f ^ t " r O r O CM CVJ - s t ^ •«*• r O -vt- « 3 - " ä " - ^ " LTS f - m O t-CT\r-rO \Q OS r- O <r CM T T < -fi cö cö cö cö cö CD A A A A A > cö • n i A O LTS O LP« , f i • H r - r - CM CM }H in T i I I I I | CM <D ^ i - i n o m o Al r - 1 - CM m r-O ON C O r O r O r O ON OS • O S T T -rn ^t -st CO LTS r O "* - ^ "3" CM I T S O O C— ^ t -r o CM CM Ai U O A u O CD CD O T i - P H H t u «3 M s Ai A! A! r O r o CM r o O CM r o os O V u " 3 -C O LTS v - C O LTS •=3" CM CM r O •3" O MD MD MD \D O LTS T -« * • ( M C O CD ft fi > s CD - P CD CO r-H Î J C r - l fi CÖ fi CD T i CD A i r-H -1-3 CD - H • H r-H i—I CD • H C s 3 CÖ CÖ «H E CO <+-t T i " O • H -H CQ T f ^ - ' « H S O o o o ,C N ' M fi •r-s O • H O fi Ti C < H CÖ o s o XI CD co T J « H fi •1-3 CD • H fi CD CD G O T i Cp o o Ä 0) +> 03 ft ra ft t p , •r-3 T i • H CD E - H Ö CD - P • H ^ 1 fi CD T i fi • H CD ESI CD T i CQ • H fi CD - P A O U CD M •1-3 CD

I

o U > O f i fi O CD O > T i CD r-H T i A ri CD CD tlO > CD bû r H fi CD - H hÛ 3 Ti O •H J3 CD O , ß ra U CD W O i J fi CD LfS os • H CD Ë fi CD U CD • H rH -PI Ë f-t O < p fi CD - P Pi O A Ti fi

(27)

o ta cd EH O H fe ßn W co Q M W m w •aî ^ H o J2i M EH EH H N W FP m R M M pq « •=<! rH Cd - F f i cd cd T ! r H O t S -Ö •H S o O r H cd - p Ö cti < U O ft S O •Ö CD rC + '— Ö Ö o • 0 % X ff P" « ö o Cd ' tÖ rH • S > > ^ 0 - P Ö • - ! O O CO fcD f ! • H Ly" (H CD S CD ,£> 2 T i o a o cd' FH ,a 'bo CM •r-> • H JH Ta 0) r Û Ö cy > •r-3 •H FH TD o A 0 0 v - CM r O ON C— CA MD r— LT\ CM \o O 0 0 O CM r O VO O f O ' - V O ^ j " CM CM t - O oo uoi ON r ~ c o m CO O < - CM MO 0O m o i P i O \ r ^ T— i— CM CM r o C— rn O C— CA v -r-O MD CA T - O < CM 1 i— T -Ö (1) > •<-J •H PH <tf CD r = > FQ + •ai cd A x\ cd m o i ^— ^— 1 cd A A cd m o ^— i \X\ O. ^— CM 1 cd A A cd \r\ \r\ CM 1 ITN O S CM CM Al rO ON CO > ' O •H f-i Ti CD A <D r H r O r - CM CM CM CM MD MO m CM t - MD CM c o o o \ T - C M T -c M i n o O C— r j -m CM CM o o r-H Ö OÎ » ^ i o > o pc; CD T J r H O « o r * ! a > o K M r i o rO U CD - P CO CD 13 O .M O > o W M Ö CD i n MD OA •H CD s Ö 0 u "<a • H r H 0 s u o <H bJD

s

•H <D -p pi o ö cd Ö o PH pq o c—

(28)

29 -o cd i - l •r-} • H FP O 05 o P-1 o «

g

En I - I t a O •^ W T H H O H s H fl H M F£i H W ra o i ^ -M •v^ W w ^ * M pq >-) -=3 E H îs; • a ! <*! K • = > ; -3 t - 5 » r—( •^-^ pq + ^ £-1 M [.:> t-D M P H o H FP ^-b o pq « s <c| J H Q Ö O O i - l CÖ cd - P O - P ^ i S O 0 t o o.C c T ' i A' i f-i O |_z o r û fH ."J £ S O > • n • H m t ï o rQ CD Î ! û cd - H S (1) Ü P, CD P ^^ i H a - p Ö (Ö <"J cd ^ m CM Al i ! cd t i cd > O t o ra XI O o p , CD ft o HP cd CÖ o Ü U CD ft - P S cd ri e Ü u o ft i n CM ; o 1 o CVJ cö , 3 O CM 1 i—l LP\ r ^ O " P - P O o p T — ce A CD •vi G • H m • Î — i o ^— cd ^q O 1 IT\ r » Ä I A 1 ^— - p s cd cd o o fn O ft O - U 3 S cd cd o o u o ft o - p ö cd cd o o u o ft - p Ö cd cd 0 Ü P, O ft o - p Ö cö cd i c f n CD CD Tj S CD CD ^ î CÖ ^ C ,3 CD H 11) h cd ta o -p M ft r O >=t CO CO l a O W I f N LfN C \ J > ^ - r O O O i - n O r ^ C M IM r O « ) I A O \ 0 O ^ - ^ t CM C—- t - C~- v - LfN, - ^ <~0 | T— CM r O t— C M r — r - f - I M I T i ^ r O I v CM r O T -VD CM VO C \ O " ^ CM I v - CM CM CM i - rn m CM CM - s J - Ü A C O I P i l A r - m r O ^ CM CM T --=HT r— c o vo O ON CM irNMD i— CM CM i -m i n w \ Q C O M 3 L A T - CM t ^ « ) c o t - ^ - ï - o t n ^ CM CM CM CM * T -< ï I ' d - ^ - I 4 I I -vf | T - T - | T - | | r-O O O O O O O O ON o f- CM r n ^J- LfN O O T- r - i - ^ i - T- 1T> O O I I I I ! I I s -O O CO O O O O O ON f— CA o o s — o MD CM O O •*— m rn *— o o !— r— r-t cö cö o H » • - I Ö CD m vo O N T— • H O e Ö CU u a • H i H ï B P. o < p f>D Ö • H i-H i—1 0 - P S 3 O ,£> -ti ö cd r H O O c

(29)

CD ttO 03 m 1 R îs; <$ XI CO «a! « o

S3

o o T — « H P-, S w M w o H H H S 1-3 <D E H JSi <JÎ «*i Q J H P R M 1 = ^ » W O ft O XJ Ö CO i—I m CO i n M CO ^ O O T — f n 0> ft Ö 0) • H CD O M X r-{ O e r H cd - p ö CO CO TJ i—l CD - Ö • H S CD C3 CD i-H i—1 cd Ö cd > 0 CO t o CO r H X CD - P - P O O u UQ <D T3 a • H G 0 > •r-3 • H ( H T i CD ,*=> ö ! (D ! > •r-3 • H f n CD X cd Ä L P CM Al cd X L p CM O CM CÔ Xi o CM 1 L T \ ^— cd X L P *— 1 O s— cd X O T — 1 L P cd Ä L P 1 ^ CM L P L P CM i T -t - 0 &g-t; M D O O O i n o j CA t— T - O L P MD * H -CM T - v -rn CM CM * H - O N M D r O i - CM CM MD O * CM • < 0 " \ CM L P 1 -O CM t - CM CM MD O L P r— a\ o T-<D\ ^f- m (DA 0 \ O * - CM O N L P , 0 \ [— C O t - CM L P , co r— c— l O rn ^ j -« 3 " L P CM L P rn I C O I I I I CD CD > X r H CD H - P CD O S O r-i Ö Ö CD < t l > • n o •H X h ° T S > O o r Q en; m + «aï CD vi r H O K 0 ^! O > o « ^ >H o X u 0 ) - p w CD 13 0 X O > 0 cc « H •r-> • H rH T ) 0) r û CD ft Ö CD • H CD O ^ ^ r H CD e r - 1 - p Ö CÖ < 0 \ ^ - C A O T - i - CM 1 1 1 Al r - o m X — ^ — L P MD CT\ • H CD S Ö 0> H CD •rH rH O t u a • H CD - P O r Û • o Ö cd o r i o t—

(30)

- 31 LTN O hD cd r—1 •l~3 • H PP P) ^ H "3 h-I co •=3 m C5 «=i1 ^ O o T— PI H O H >—s-H M W O w w ^

g

p=-l I-H « Ü E H fei -=! =$ 8H W M £H S? > O ' Ï H M Q M H P H P M t / 2 ! G cd TTJ O £l Ti 1 — H - H f . CU o O o Ti r-t O O r H T i i j M i - t a • H 4 = , M Cd c f ! H f ,CO o 0 fcjO SH O c i S C L C • r -a c r ^ ^ r— C E - p o & Ö CL) > • r " • H ' T O ,£> O • p a o Ü h <1> a r H cd - P Ö cd < r H cd - P Ö cd <ü -ö C cd r H 3 ra cd t a cö X O r -rH CD ft O MD Al O MD 1 o « H -•Î— o * = J -1 o CM •!— o CM T — 1 O o ^— o o v— V o o rH (D ft - P Ö cd cd 0 o rH CD ft - P Ö cd cd o o rH CD ft o - P Ö cd cd o ü fH CD ft O - p s cd cd o o u CD ft 0 - P ö cd cd Ö CD > 0 ) • n CD • H > rH M Ti - P r H CD CD CD rQ s e Ö CD > •r-3 • H rH T i O r Q PP r O C O r— C O CM MD C O CM CM v - T - O ^— •;— x— r— *— T— O * 3 LTN C— CM ^ j MD CM T r O i C A r O C M • v j r O r O r -1 <- O vrj- r— ^+v CM r -1 r O T - r— 0 0 ^ f i - LTN CM o ^ t r— o ON ro CM CM CM r O CM CM v - T - C O O N LTN CM CO MD LTN C O CM 0 \ f ^ - O C O c O CM CM CM r o r o r o i - T - C M o \ i n C M c O v o 1 A ^ rO 1 ir— -vf O N ^ - M D < - t - T - CM r-O 1 f - LTN C — C O LTN CM r O r O CM i - O LTN D— L A LTN C O O -C\J I T N O N T - O N 1 CM T T -cd -cd -cd -cd -cd -cd \ ^ <3 ^ <-, A xi I T i O I A O K M A ' " t - T - CM CM CM 1 1 1 1 1 ' Al 1 • t — | T -' ^ CM ' CM ' O N r O r O O T — D— CM MD ^— CM co CM O c O CM O CM MD LTN T — [— o\ o -Ö ! CD : > ; • O ' • H rH ! Ti : CD ; r° ; ! CM LTN LT\ ; CM * - T -! r— ^— ^— O N ^ f CM : i n o r— U N ^ - CM MD * r -^— -^— *!— C O O L A • ^ r O CM ^ f CM MD CM r O CM [— C A O MD C O MD C~- T - C— CM c O CM o m i A CO C O MD =3 CM ^ f -r - CM CM T - O N MO - 3 - LTN L P i v - r O r O 0 \ t ~ r O CM CM CM X rH o , r O ; ^ : O CD CD ; O T j + > i r H r H CO Ö O CD < ! K S o o o ' M M X ; ; C J \ C M L f N T -; O CM T - CM T ~ T— ^ — T— •«d- n~> L O i M D O r - [ - - H / < • ^ t " o\ C— -^J- o ^ — "t— ^ — MD ^ O MD CM I T N C M O O C O CM CM r O CM ^ f •st- ^ t " CM MD L f N O N ^ f CM C O t ^ L A r -CM -CM r-O c O MD ^ T- O N O C O LTN 1 O N r O C O T -CM T - r T -r - CM MD C— C O -vt- CM C— CM MD CM D— T - ^ f MD CM P O i -Ö CD • H CD O M .. r M <H r H T - j CD - H E rH ' T ) C A ^ J - C A O r H CD T - i - CM CÖ r Q O ( H W e ^ ö <D UTN MD O N • H CD E f ! 0) rH CD • H r H 2 e ÎH o <+H «>0 Ö • H r H r H O g 3 o r O t ! Ö cd r H , o

(31)

0 cd (-H • H m C5 fe «ai > g O H t—1 & H W !=> O w dn - P CD S S CD > •r-3 •H r H T i <D r Q Jg S O X> T f a r H 0 tU3 cd - p G Q Ü P. 0 P-, l—t cd - p G cd «a)' G O T f 0 X! G O CU CO ÖJ3 f ! • H ^ P. 0 * CD X> O O *=r C\J Al C O •^ C\l i o o •;— CM O O T— CM 1 O. o co ^— o o oo T— 1 o o i n o o i n ,— l o o CA) T — O O CM ^— 1 O o UN o o ON V G O > • o • H H. T i O r Q i i i f - O N ^ r i - LTN O N I I CM O N v - MD CM n-) I I \ f t - t - I 1 - r O I s t O C A W | | O N r - m f - rn « 3 - L T N ' I I I MD CM CM f - I C O r o F— m O D— O N T -r O v o O N t - O T CM v T < -G > cö cd cd cd cd cd • r ^ ^ & Si XH X! X! • H f n UfN O LTN O L f N L f N T l r - T - CM CM CM CD rQ I I I I I Al PQ T- m O i n O t - r - C\J

+

m CM -3-C O C O G 0) > •r-5 • H rH T j O r Q N O CM i - rO CM CM - s f CM r— CM rn MD O O N r ( \ l < -LTN ' V O L f N C O co mr— CM LfN o ; O c— -sj- ' m CM CM . MD LTN • < -o ca o Tf r H r H G O o o > > f n O X> U 0 - p co CD pc; pr; er; CM rO C O i n CM C M i n i n o i o CM C O rn CM O ON CD ft > 5 • P CO r H bÛ r H G cd G 0 o - p - p CD N O CO <HH • H CD r û rH T I < H O O o o X i N CO ' - ^ t p G • r o O • H O m xi T i O o co X l v _ x un ^o i n C M ^t ro i n T - CM MD I r O CM CM r n C O CD T i G CD G O 12 G co G G cd S TJ « H O r H O - H XI S co cd < p < p • o •H, •> U G T i 3 o cd rQ e CD CD G o T i t p O o X i CD - P CO ft co ft U > 3 t p CD •i-o -ri bû • H rH T l CD r Q CD CD CD U > > O G CD > CD r H X> CD bO ba G • H S P! O X I O t a 0 X i G Q - P • H X> G CD T ) G 0 N CD T J •1-3 • H r Q W G CD - P X } O cd rH r * ! CD Ai • r - j • H r~\ s o o o T i T l rH > CD r H SP ba T l • H CD r Q f-, M W O G CD i n ^o ON u 0) r Q E CD o CD T l G o 0 S G 0 rH 0 J3 S u o bO G • H O • P o r Q T i G cd G O rH PP

(32)

- 33 bo cd r H •r-3 •H m fi o « w fi E H H ^ t> O <t! W PH fi M fi fi E-i « i «ai fi fi fi fi M S O eu ft fi ta T i 0 . 3 fi G) (1) ra 6*0 fi P-• H O AS PH X i fi bo u i—i cd - H - P fi ^ cö Ü xi cd r H , f i o S o > •<-: • H PH -4 CD cd fi 0) fi cd > o m m cd I—I Ai 0 - P - P O o o fi • H fi O > • H 0 fi VO O T- o i n o o> co o M ) co CAI CM CM CM i n CM u 0 Ai AS 0 u - p fi - p CD 0 -> £ • o I •H i-H ra - p ra u o T i > Q) 'r-: u fi T i 0) - P w fi e o o Ai *—' fi AS T i 0 0) f-, > u cd ' f - 2 - p cd - H ft PH T i TS fi fi CD 0) I • H P3 r-t W - P • H ?S - p ' f i " CD CD T i fi U o cd > cd •i-o p , •H fn T i T i fi CD 0 CO rn CM C— •r- O CM O co i n oo i n o -3-M fi CD 03 A i fi fn CD cd AS > U cd > - P 0 fi fi 0 0 > > •1-3 ' O • H - H U U c—• i n co rn >vtCT\ T T f t T -CJ\ ^ - c o co o o o o a\ i n CA o co i n f- o i— v-t ~ o i A r - m CT\ i - r - CM r O CO T - CM CM O CM CO O M M r O I I co c~-MD c~-MD I I I fi fi fi fi 0 0 0 0 • H - H - H -H 0 0 0 0 O O O O Ai X X X Ai Ai Ai Ai » C tuD 0 C - H • H 0 - P O - p A i 0 X N r H 0 0 0 0 O 0 E E E S , û 0 0 > 0 AS T J fi T - r - CM I I I A! i n MD o^ E 0 o 0 T i fi 0 0 E fi 0 U 0 • H r H S.' PH O •«H '••«)' fi • H 0 ' - P S pi o fi xi fi. cd fi

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

- Gunning op basis van een alleenrecht Artikel 18 van de Richtlijn bepaalt dat de Richtlijn niet van toepassing is op overheidsopdrachten voor diensten die door een aanbestedende

goed hulpmiddel voor het op naam brengen van deze soort in uw Miste materiaal.. Nouvelles faunes

The title compound is a square pla- nar complex of Cu(II) with two molecules of N-methyl-N- phenyl-dithiocarbamate. The complex is centrosymmetric with half the complex in

In 2012, the Alliance for Health Policy and Systems Re- search issued an open call for proposals with a three-fold objective: (1) promoting research uptake in health pro- gram

Tijdens de centrale examens wiskunde A, B en C van 2017 dient het geheugen van de grafische rekenmachine te zijn geblokkeerd door een examenstand, dan wel te zijn gewist door

Samuel Falkland, Schetsen.. Lieve, lieve schatjes!... Je mag niet an pa zeggen dat je me gezien heb, hoor?... Volstrekt niet zeggen!.... Dan kom ik morgen weer achter 't boschje.

de economische voorraad, welke door de bedrijfshuishouding moet worden aangehouden, omdat de normale leveringstermijn van de grond­ stoffen, vermeerderd met de