3.2 Detectie en identificatie
technieken
Detectiemethode voor Olpidium
in substraatoplossingen en
grondmonsters
P-39
K. Pham
1, V.P. Bijman
1, R.A.A. van der Vlugt
2,
J. Schroot
3, en A.F.L.M. Derks
11Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, sector Bloembollen,
Postbus 85, 2160 AB Lisse
2Plant Research International, Droevendaalsesteeg 1,
6708 PB Wageningen
3Agrotechnology & Food Innovations, Bornsesteeg 59,
6700 AA Wageningen
Augustaziekte is een virusziekte in tulpen, die wordt veroorzaakt door het tabaksnecrosevirus (TNV). In sommige jaren is de schade door deze ziekte aan-zienlijk. Het virus wordt overgebracht door de bo-demschimmel Olpidium brassicae. Om de ziekte zo-wel in het veld als tijdens de broei goed te kunnen beheersen, is een toets op deze schimmel gewenst naast de al beschikbare ELISA-toets op het virus. Eerst is een PCR-methode voor de detectie van Olpi-dium op laboratoriumschaal ontwikkeld. Omdat de schimmel in substraatoplossingen bij de waterbroei van tulpen niet direct kan worden aangetoond met de ontwikkelde PCR-methode, is een concentratie-stap in de bemonsteringsprocedure ingebouwd. Met behulp van een filtratiemethode is detectie aan in-vi-vo monsters mogelijk. Deze methode leent zich in principe ook om circulatiewater bij de waterbroei van tulpen te ontdoen van de schimmel.
Daarnaast is er een bemonsteringsmethode ontwik-keld om Olpidium in grondmonsters, opgenomen in water, te detecteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een zeeffractie en een centrifugatiestap.
De ontwikkelde methoden zullen worden gebruikt in het epidemiologisch onderzoek aan Augustaziekte in tulpen. Aanvullend onderzoek moet uitwijzen of deze ontwikkelde methoden om Olpidium besmetting van substraatoplossingen en gronden vast te stellen, be-trouwbaar genoeg zijn.
Identificatie van virussen in
sieruien en beheersstrategieën
P-40
K.T.K. Pham, M.E.C Lemmers,
P.J van Leeuwen, V.P. Bijman en
A.F.L.M. Derks
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, sector Bloembollen, postbus 85, 2160 AB Lisse
In Allium giganteum, de belangrijkste sierui die in Nederland geteeld wordt, komt een virusziekte voor met lichtgroene tot gele strepen op de bladeren, een kleinere bloeiwijze en/of een gedraaide bloemsten-gel. In eerder onderzoek werd de ziekte eerst geasso-cieerd met het uienmozaïekvirus (uiengeelstreepvi-rus?) en later met verhoogde concentraties van het latent sjalottenvirus (SLV). Van vijftien partijen ge-teeld in verschillende regio’s werden planten met en zonder symptomen in ELISA getoetst op de aanwe-zigheid van SLV, preigeelstreepvirus (LYSV) and poty-virussen. SLV was aanwezig in alle getoetste planten. In alle planten met een (streperig) mozaïek werd een potyvirus vastgesteld, dat niet aanwezig was in symp-toomloze planten. De aminozuurvolgorde van een gedeelte van het manteleiwit van dit virus vertoonde minder dan ca. 60% overeenkomst met verwante po-tyvirussen, waaronder potyvirussen die in Allium soorten bekend zijn. Dit nieuwe potyvirus heeft sier-uienstreepmozaïekvirus (OOSMV) als naam meege-kregen. In planten met een ernstig streperig mozaïek, vaak in combinatie met necrotische strepen, werd naast het SLV and OOSMV ook nog het LYSV aange-toond. OOSMV werd ook steeds aangetoond in ande-re sieruien met een (stande-reperig) mozaïek (vier van de zeven soorten en vier van de vijftien getoetste culti-vars). Zeer waarschijnlijk komt er resistentie tegen OOSMV voor in een aantal soorten (bijv. A. jesdianum en A. hirtifolium) en cultivars. Dit bied mogelijkhe-den voor veredeling op resistentie. In partijen met minder dan ca. 6% OOSMV kan het virus door ziek-zoeken onder controle worden gehouden. In sommi-ge sommi-gevallen zijn bespuitinsommi-gen met pyrethroïde nodig ter ondersteuning.
Pagina 64 S Gewasbescherming jaargang 36, Supplement Gewasbeschermingsmanifestatie 27 april 2005
Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Plantenziektekundige Vereniging