Mijne Heeren Curatoren, Hoogleeraren, Lectoren, Docenten, Assistenten, Dames en Heeren Studenten der
_ Landbo uwhoogeschool en Gij allen, die deze plechtigheid "iet Uw tegenwoordigheid vereert.
&er gewaardeerde toehoorders,
regelde o""^11 d-C k °d e m c u I t u u r omschrijven als doelbewuste en
ge-^ouding T V a" o rSa n i s c n e stof ten behoeve van de volkshuis-d e tuinbo U S S c I l e n d e d r i e vormen van bodemcultuur, de landbouw, d e boschbW C n d e boschbouw bestaan kenmerkende verschillen, die
"»nemen W t e g e n o v c r d e beide andere een eigen plaats doen
Wann *
Vaststellenr ^ ^ Z a a^ l"t e e n historisch oogpunt bezien, kunnen we
Primitieve'h ^e t D o s ch c r v a n d e n beginne af is geweest. De
Producten • V 0^n g v o e d de zich oorspronkelijk met plantaardige
terwijl de '^u ^ b°sch, die hun het noodige zetmeel leverden, ^e8°n zii , a v o o r5ag in de behoefte aan eiwitstoffen. Eerst later en» op het rf e x t e n s i e v e n akkerbouw met geringe keuze van gewassen
kegroeün C V 3 n d C n e d e r z e t t i nS ' eenigen tuinbouw. De natuurlijke
Plaats m AV a n JlCt t e r r e i n' 'n d e meeste gevallen bosch, moest hierbij
hebbenzi h " V° °r e e n k u n stmatige. Land-, tuin- en boschbouw
daarbij k m d e" *°°p d e r e e u w e n geleidelijk ontwikkeld maar er zijn
en de b ^n m e r l c e n d e verschillen, tusschen den boschbouw eenerzijds
staan IJ a n d e r e takken van bodemcultuur anderzijds, blijven be-Planten*1' l b o s c nbouw neeft men te maken met in het wild levende
Pinten'm- n d"e n tuinbouw daarentegen met cultuurplanten of met
Ziin r,~ ' o p so°rtgelijke wijze als onze huisdieren, in de cultuur
*"" opgenomen.
*ich yl a n d ^ermede kunnen de planten, die de bosschen vormen,
tuinbouw worden geteeld, al heel spoedig verdwijnen en door andere soorten worden verdrongen, zoodra zij de hulp en bescherming van den mensch ontberen. De kunstmatige begroeiing maakt dan weer Plaats voor de natuurlijke.
Laat men dit proces ongestoord verder gaan, dan ziet men eerst onkruiden, dan struiken en eindelijk bosch op den voormaligen akker « tuinbouwgrond zich ontwikkelen. De planten van land- en tuin-bouw worden, zoodra de mensch ze aan hun lot overlaat, geleidelijk verdrongen door die van het bosch, waarin de boomen als hoogop-Sroeiende, meerjarige planten het voornaamste deel vormen.
Bekend is het gevleugelde woord van H. VON COTÎA, in »jn m 181o verschenen: „Anweisung zum Waldbau", Wenn die Menschen Deutschland verlieszen, so wurde dieses nach 100 Jahren ganz mit «olz bewachsen sein". Dit woord geldt nog steeds en niet alleen voor J^tschland, maar voor alle streken van de wereld, waar geen natuur-«Jke beletselen voor den groei van bosch aanwezig zijn.
In tegenstelling met de land- en tuinbouwgewassen, bestaat een Posch uit een verscheidenheid van planten, die van nature bijeen be-jooren en invloed op elkaar uitoefenen. Het kenmerkt zich tegenover
Je *»&« plantengemeenschappen door een zekere stuwkracht, door
net vermogen om in den strijd om het bestaan tegen anderen planten-P0 C 1 t e overwinnen. Het dankt dit vermogen aan zijn eigenaardigen
°°uw» aan zijn hoogte en zijn dichte sluiting, waardoor het ten slotte
*»e andere vegetatie's overwint. Bij de geleidelijke ontwikkehng der Plantengemeenschappen vormt de boschvegetatie in veel gevallen het «wdpunt; den climax.
«et bosch is een uiterst gecompliceerde plantenassociatie, samen-u ? f "** e e n gewoonlijk groot aantal soorten, een gemeenschap van
«vende wezens, die aan elkaar en aan de omgeving zijn aangepast, ^en dergelijke gemeenschap noemt men een biozönose. In verticale nchtrng hebben de plantengemeenschappen, die de bosschen vormen «c« groote afmeting en de planten zijn daarin gewoonlijk laagsgewijs
gegroepeerd. We kunnen dan ook vaak onderscheiden een bodem-vegetatie, bestaande uit mossen en dergelijke, meer eenvoudige plan-•*n» een kruidenvegetatie en vervolgens een struiken étage, waar-°°ven zich het kronendak der boomen welft, dat vaak ook weer uit verschillende lagen bestaat.
Erkennen wij den boschbouw als vorm van bodemcultuur, waarin Wen ui tegenstelling met land- en tuinbouw, met natuurlijke planten-[ormatie's heeft te doen, dan wü dat geenszins zeggen, dat all e: bosch-**eerders hun zorg uitsluitend aan natuurlijke bosschen hebben te **)den. Sedert de menschelijke behoeften niet meer »voldoende J»*e worden bevredigd door het kappen van boomen uit het natuur-^ c h en de samenleving geleidelijk hoogere eischen, zoowel ui
? ntitatieven als qualitatieven zin aan de productie van de bosschen bossh S t CLe n' m a k e n de natuurbosschen meer en meer plaats voor
t r e f t ' n' t a a n d e u i t boomen, die wat aantal, soort en vorm
be-kunn m m e c r d e r e m a t e m d e gewijzigde behoefte der samenleving
voor? 1S.ge^e'cle^ik het cultuurbosch ontstaan, waaraan, wat de hout-m o ^ "l n. ? betreft, de eisch wordt gesteld, dat het in een zoo kort
het o H ü]dsbestek, met instandhouding tot in lengte van jaren van veelh°H Vc t'e v e r m°gen van den bodem een zoo groot mogelijke
hoe-behoef voortbrengt van een kwaliteit en met een vorm, die de Qy t e V a n d e samenleving zoo volledig mogelijk bevredigt.
aan gr .W a a r d e bevolking toeneemt zien we een stijgende behoefte Schiins° 1 VOOr I a n d" e n tuinbouwdoeleinden en kunnen we het
ver-van <je 0Pmerken, dat er neiging bestaat de boschbouw ten behoeve
terrein?C Jf.at^tc vpr m en van bodemcultuur terug te dringen naar
met na60' *" t m n d e r e m a te voor land- en tuinbouw geschikt zijn, s trekenm e °a a r d e V a n h u i s u i t a r m e r e gronden en, in bergachtige
Voor' d a a r,m e e r geaccidenteerd terrein.
°P» Waard*1 c h b o u w l e v er t dit vaak eigenaardige moeilijkheden
ooor daaraan bijzondere eischen worden gesteld.
v*aden C eiSenaardigheid van den boschbouw is, dat de regeling
d a t bij boogSt 2° ° g e J l e e l a n d e r s is dan in den landbouw, door het feit, Deze ti'men-Cen g r 0 0 t tiidv3k tusschen zaaien en oogsten is gelegen. Vallen is fc' l m t e bedraagt vele tientallen jaren; in sommige
ge-^«»s zelfe einC-f S w e n s c h e l iik d e boomen meer dan 100 of 200, ja,
Als g e v , 5°.Ja r en oud te laten worden, eer men ze velt.
0Ppervlakt . a n I i e e f t m e n m e e n boschbedrijf een veel grootere
bedrijf si .n o o d i g' omdat de eindoogst van elk onderdeel van het
gen. De b *f ,e e n s i n d e b.v. 80 à 100 jaren kan worden
verkre-^heersco t d e r h e e f t d a a r d o o r te maken met uitgestrekte
"* de tron d i e i n E u r oPa gewoonlijk 3 à 5000 ha groot zijn, e en flinlrf k1 C V e n 2 0 0 v el e tien- tot honderdduizendtallen ha, terwijl
Hetfeft H°erderiJ s I e c ht s 50 à 80 ha meet.
tQt hooee jd e b o o m e n r e e d s v a n a f betrekkelijk jeugdigen leeftijd
dat de j °u d e r° m toe handelswaarde hebben, maakt bovendien,
Terwijl i H V 3 n d e n o o g s t i n d e n boschbouw uiterst moeilijk is.
Sewassen ' A I a n d b o uw , behoudens een enkele uitzondering, alle
°PPervlaktm l o o p v a n h e t Ja a r °°gs t r iiP ÙW e n o v e r d e ge h e e , e
boU w ,*}* V o o r den voet worden geoogst, is de oogst in den bosch-^ e n m o e f bosch-^ u " h e t m e e r ge r ege l d e boschbedrijf, zeer ingewikkeld.
worden e d a a r bi j niet alleen steeds afvragen, hoeveel hout mag VaUen J *e o o g s t'm a a r bovendien op welken leeftijd moeten de boomen
gedeelte-de h o t m " ^ " g e b'e d v a n de boschbouwwetenschap dan op dat van
geoogst »f8 e v e e* b o u t m een boschbedrijf mag of moet worden d e a ]aarirtnSu 'U d e.e e r s t e plaats af van de houtproductie, d.w.*. van tegel dat • f biigroei aan hout. In het algemeen geldt als vaste
jaarlijks h* ^osch niet meer hout mag worden geoogst, dan daarin ^ r r a a d W°F d t g e v o r m d- K aP t men meer, dan vermindert de
hout-^ j gering611 t 3 S t m C n h e t i n h e t b e d r it f werkzame kapitaal aan, terwijl
tie van ee ** V c U i n g t o e n am e van kapitaal plaats heeft. De consequen-weten hoe *" ^ " * 'd a t d e b o s c h b c he e r d e r m d e e e r s t c PI a a t s m o e t Vcrband Êr°t>t **,n koutvoorraad is en welke voorraad voor hem in
kan Wor/T*'- l e i o m s t andigheden, waarop in dit bestek niet nader
I„ d e r ° g e g a a n , de juiste is.
van den i v-t P-l a a t s d i c n t d e boschbeheerder te kennen de grootte
Het tiidt" i n Zi,'n b o s c h p l a a t s h e b b e n d e a bijgroei.
d e vraag h V 3 n d e n ° °g s t w o r d t i n h e t algemeen beheerscht door
boschbedrijf °U d °f U e v e r h o e z w a a r h e t ge w e n s c h t 'a h e t h o u t i n ^ n
kedriif «, t e I a t e n worden, m.a.w. hoe hoog de omloop voor het
g j * moet worden gesteld.
8 c l den 2oIaStSiteUing v a n d e z e n o m l o oP d o e n z i c h velerlei factoren
verdient T - ^V a n t e c h n i s c l l e n als van financieelen aard. Opmerking
actoren n* » d a t d e boscbbeheerder bij de beoordeeling dezer
ook — e a j " ^zn rekening heeft te houden met het heden, maar
Bezien ^ * V a a k ZO° u i t e r s t moeilijk — met de verre toekomst. hct»dat zicï.6 VLï r t S d e v r a a g w a a r m o e t w o r d e n ge o°gs t' d a n b l i'k t d e vraag A °° t e n d e z e n aanzien, evenals bij de beantwoording van
k^twoord"' tC ° °g s t e n' **cil allerlei vragen opdringen, waarvan de r c i Q noodi 8 C e n s p e c i a l e kennis door den beheerder van zijn
ter-z i n e n s f m a a I c t' I k m° ge i n d* verband, om een voorbeeld te
bosschen inK w i , 2 e n °P d e moeilijke veilingsregeling bij
fïjnspar-Kevaar, dat ^ g a c h t i g e s t r e k e n> w aar de vellingen wegens het groote blo°tstellin M 2C v l a k w o r telende boomen loopen om bij plotselinge
Plaats en in J f d e n w i n d t e w o r d en geworpen, slechts op zoodanige
de opstand ?° ° g e v o I g o r d e mogen geschieden, dat de
overbüjven-^ooral V o o r t d u re n d tegen omwaaien is beschut.
Van den o*** d e k a p g ePa a r d gaat niet een natuurlijke verjonging
vooral ui p s t a n d k°mt het hoe der velling naar voren, omdat deze d o° r de v 8 e a c c i d e n te e r d terrein in belangrijke mate wordt beheerscht
Wijderd e r a a g h o e h e t g e v e l d e hout uit het bosch kan worden
ver-^eming v ^ ^ d o o r d e zaadvorming der boomen, den zaadval, de Verband m" j *a a d' h e t opgroeien van de jonge planten, enz. In verdeeld C f a c t o r e n m o et de velling gewoonlijk geleidelijk,
e * hC r d c n w i' d c boschvegetatie kennen als een uiterst
g^omph-J * j i e samenleving van wilde planten, het bosch&erfry/ is, zooals w« «eds 2ag e n / n i e t m i n d e r i n i k k e l d >
. « t t stelt hooge eischen aan de inrichting daarvan; nauwkeurige ****** Zijn noodig, inventarisatie en omschrijving van de bosen-^ P l e x e n , waaruit het bedrijf is samengesteld; aanleg yan wegen, j w w van bruggen, duikers en dienstwoningen; periodieke vaststel-2 J van den houtvoorraad en bijgroei, alsmede, ter controleenng; van * * omvang v a n den oogst, bepaling van de jaarlijksche houtmassa, 0 1 8 Wordt geveld
V o om e i s c h e n- d e „^gestrekte, v a a k verbrokkelde boschterreinen
v ï v U r e n d e b r a k i n g tegen diefstal e.d. van de zijde van de be-H^ëi bescherming van de bosschen tegen brandgevaar, aanvallen
b ? 'n S C,C t e n e n mammen, tegen wild en schadelijke dieren, zooals
2 * " . * konijnen; ook deze zaken vragen steeds veel aandacht van
««»beheerder. . ™J den landbouw kunnen we als eenige hoofdmomenten van ae
Wto*r noemen, de bewerking van den akker, de bemesting, de
^ ^ b e s t r i j d i n g , en de selectie van poot- en zaaigoed.
h r i d ? * d e % maatregelen worden beheerscht door de jmstawüg
w ï ï ;df *e n voor het meerendeel met één, soms met 2-jangege
J ï Ï Ï e C f t tC m a k c n e n d u s gewoonlijk, behalve bi, den weidebouw,
g r o n d e .°Pnie«w begint. In verband hiermee is het « o g d n k *
g * * elk jaar weer ojmieuw door speciale bewerking en bernesung S ? c lV O O r d e^ ^ zoowel in physisch, chemisch als biologisch
nt meest geëigenden toestand te brengen. wi^nde
j £ T de verwijdering van het zich op den akker « t w i k t ó e * »
J J 2 S rr d t voorkomen, dat de landbouwgewassen concurrentie
5 2 * " V a n a n d e r e Pinten. Voorzoover deze verwijdering van
dooÏÏdu8LP a a r d ga a t me t losmaking van het grondoppervlak, b.v.
g r S lh° ?e l e n c n bakken, wordt de bodem bovendien tijdens den
« , £ £ ae verwijdering van het zich op den akker « " " » " £ £ 2 £ S wordt voorkomen, dat de landbouwgewassen concurrentie 5 2 * « van andere planten. Voorzoover deze verwijdering van
T ^ d g ep a a r d m£ l o s m a k i n g v a n h c t grondoppervlak, b £
S i v ?
e l e n Cn hakken
»
wordt d
*
bodem bovendien U,dC
IV J"1 ,h e t ge w a s in een gunstigen toestand gehouden.t u S Ld 0 e^e w u s t e t e e I t van poot- en zaaigoed heeft in dai land- en
St^r
Cn Weg
S
e
°P
end om s
P
e c i a l e vormCn te
-
tC
'
Eini11^011 o f economisch oogpunt van belang zijn.
...jt-.u-V r S S, k, .h e b b« zoowel land- als tuinbouw in de j a u c h e
v a ï r * " i « g een krachtig middel om de gevolgen van den invloed vloedl8 e W a S S c n.°P d e n b o d » z ° °d a n ig te leiden, dat nadeeUge«
de e t W- °r d e n tegengegaan of voorkomen, en door achtereenvolgen
i a r e n ;m d i t oP2 i c h tc o m p l e m e n t e e r e n d e culturen in den loop der
«e£ak? *°°
g°
e d m0geUik gebmik Van dC b o d e f f lP
r o d U C t i e °e staat het met een en ander in den boschbouw?«thans in nn i
**Cft ontwkiTi C g e v a^e n> v a n nature thuis is op de plaats, waar zij e e r *»j Res' h"t -Cn v o o r t s' d a t *Ü e c n hoogen leeftijd moet bereiken,
feving te w !f ^ °m t e r bevrediging van de behoeften der
samen-l^chbouw0 t" g e o o g s t' Hie r u i t volgt vanzelfsprekend, dat in den
*° land- e VeC- m e e r a a n d e n a t u u r m o e t w o rden overgelaten, dan ö,enscli » it t u m b o u w, waarbij het kunstmatig ingrijpen van den
N i e t t e ï
kf \
b--
langrijkc roI speelt'
k^ekkeliikk " • d e n a a n l e g or" d e verjonging van een cultuurbosch
k°mstiee h f f ^ S worden ingegrepen om te maken, dat de
toe-^ daarbi-°S-C??pStand z i c h z o° f l i n k mogelijk ontwikkelt. De
bodem-• *ij?e W o r j ' m d l e n grondbewerking althans noodig is, op doelmatige
kdfen nood" w e r k t' waarbij de vochthuishouding in den grond, e c° «ooda ' ï°° g 0 c d m oSe UJk k a n worden geregeld. Voorts moet
*°öder gev"1!26 V a n boutsoorten Pl a a t s hebben, als in elk
bij-î^ogelijke a V "0 o w e I u i t economisch oogpunt d.w.z. om een zoo groot
Standhoud" n g S t tC k" 'g e n a l s u i t technische overwegingen, ter
Men kan ^ k-n d e b o d e mPr o d u ctiviteit, raadzaam is.
Ia het e r d e k c u z e d o e n e s c h e n zaaien en planten.
w a t h o u t s o o r tg e V a l k a n d e b e z a a i i nS ' indien de omstandigheden
natuurlijke rt' m a a t' bodem, enz, zich daartoe leenen, soms langs
°Pstand h ? W C g g e s c h i e d e n' waarbij dan de boomen van den vorigen m a t igen w 2 aia d u i t s t r o° i e n , of wel kan de bezaaiing langs kunst-S p e e lt n a a s t e ^a t S h e b b e n- B i' h e t planten van een jongen opstand afstand en h" ze v a n d e te gebruiken houtsoorten ook de
plant-s c h t e v m e ngi ng van houtsoorten, de plaats, welke deze ten SotRs on h3" ,e l k a a r m o et e n innemen, een groote rol. Voorts kan
°m den io d e n s c h a a l 2 e l f s e e n ige bemesting worden gegeven
H o e w e n ^ " °p s t a n d d o o r d e moeilijke eerste jaren heen te helpen,
kijken, dan T T ^ 2 o o e v e n opgesomde maatregelen veel meer komt
«ij toch hT U" d e 2 e k o r t e o Ps o m m i ng z °u d t opmaken, omvatten
k°uwer te gi ° °t e l i , n e n d e voornaamste middelen, die den bosch-sIagen« al 'v, e s t a a n o m d e n **nleë van een jong bosch te doen m°gen ni o v e r ige moet aan de natuur worden overgelaten. Wij
langen onîwlT Ye r g e t e n' d a t de boschaanleg ten aanzien van den
^ » d i n e g s w e g v a n d e n houtbpstand niet meer is dan een
' ^ntalle ^3 n h e t natu"riijke groeiproces, dat zich gedurende vele
*etten en K I " i n d e bi> d e n a a n I e g beoogde richting moet
voort-durende rf-dens betrekkelijk geringe kunstmatigen invloed
ge-«induiV^ g r o e i' t e n s l°tte moet leiden tot de vooraf bedoelde
"""komst.
den aan^eCr d e l a n d"o f tuinbouwer tot zijn schade bemerkt, dat hij bij
aan het V a" C e n g e w a s h e e f t misgetast, kan hij deze fout, gedachtig v°Igend g C ? e g d e : "d o o r schade en schande wordt men wijs", een
-ver-tallen jaren"16" e.c h t e r gew°°nlijk eerst later, meestal eerst na
tien-e n toch si' 3ifn • d a g e n i n h e t aIgemeen i s daarbij herstel, zooal, c h t s l n 2eer beperkte mate mogelijk.
dienste s t a a ^ h ^8 6 1 1 0 6"1 0 1 6 m a a t r ege I e n> die d e n boschbouwer ten sPrak ik ,y " J d e n aanleg of de verjonging van een cultuurbosch t c keggen r ^ " t e e I t k e u z e b ii h e t t e gebruiken zaad of de daarbij
?*Cn van hun'31 ^ !?o u t oPs t anden van onze cultuurbosschen ten
aan-*** den zin v I 1ln e r^l t e n aanleg eigenlijk zijn, of wij met zuivere lijnen, ÏU*Vere lijn30 f*^msm *)» hebben te maken of met mengingen van
doordat het6" b a s t a a r de n , is niet met zekerheid te beantwoorden, V a n de boo WetenscIlaPPelijke onderzoek door de late manbaarheid
^iKjkhed"1 6" C° d e o n t o ega n kelijkheid van de bloesems op groote v°°r meneir!n S t U l t*I n n e t ^gemeen neigt men ertoe de houtopstanden d u s in den z ^ " V a° m e e r o{ taiader 2"ivere lijnen met bastaarden,
Naast veel !* r*/* ^0HANNSEN» ^ „populatie's" te beschouwen.2)
Worden oog eigenschappen, die als soortkenmerken mogen
^kingen y3! , ' o n t m o e t e n we bij onze boomen binnen de soort
af-deden *jjn f0 e t nor*nale type, die niet aan uiterlijke omstandig-Worden besch ** S c h r i'v e n' e n d i e a b variëteiten of rassen moeten
tyke omst^nd^td e n v o r m e n °P» d i e w e I o n d e r d e n invloed van
uiter-8evallen — °l g h.e d e n *ijn ontstaan en dus phaenotypen of — in veel
schouwen ƒ r0eip.Iaatsafwijkingen zijn. Als zoodanig kunnen we be-m en in if t y p i s c h e afwijking van den gewonen habitus bij de
wikkeling " ^ ^ e n , tengevolge van den zeewind, de sterke
ont-^stuifzanj1 1 ? °PPervlakkig gelegen zijwortels van grovedennen
loewel zi u •
d a a r oP Zoud W d e n b o s c h b o" w soms verschijnselen voordoen, die
^ m a t i s a t iC n -mizen' w o r d t ^gemeen aangenomen, dat erfelijke detlken, Waa "u" b e s t a a t c n d a* men in gevallen, die daar aan doen
^ e n d W " ^ " ü j k te doen heeft met een reactie op veranderde
I n^ c he 0 m ? t a n d i g h e d e n
-""gestrekt « ' T " " ? m e n b i' v e e l b o o m e n e n wel vooral bij die, welke een
Pa en Azië ?a t U u r"ik verspreidingsgebied hebben, zooals b.v. in
Euro-i ^ a t o l o e Euro-i J u "5^6"e n'i n Amerika, de Douglasspar, vorming van
i n b o u w h g e°gr aPh i sche rassen of vormen. Uit dit voor den V a n de 2 aa fi u ?g s t bela"grijke onderwerp heeft zich het vraagstuk
De b e k e Set0 m S t o n t w i kkeld.
-—_____J e Fransche dendroloog DE VILMORIN heeft in de jaren
'* DENG^R°w/E11Tente d e r exacten Erblichkeitslehre, Jena, 1912.
1823-1840
8
Gnomen o °P ^ kn d g o e d Les Barres vergelijkende cultuurproeven
8r°ei beroe'a'j1 1 6 1 2 a a d afkomstig van den wegens zijn rechtstammigen voor verschMi R i g a"d e n-I n 1 8 ?9 nam KIENITZ l) herkomstproeven
^ e n e d r boomsoorten, welke door CIESLAR2) voor den
^gevolgd "t • 'n s p a r e n d o o r SCHOTT 3) voor den groveden werden een>ging y °Rl n 1 9° ° d o o r bemiddeling van de Internationale
Ver-^tuurpro3" .Cnbouwproefstations een groot aantal vergelijkende
fegd. e v e n l n verschillende landen van Europa werden
aange-MtJNcHhp f T\ •
ras8ebiPfi» «f Dwtschland in 1924 voor den groveden in een aantal
" ^ t h e r ?
C r d e e l d-^"ropa tg o m s t v r a agstuk van het zaad speelt in de meeste landen van
*Q ons la C j W o o r d ig «en groote rol, vooral voor den groveden. pro«fveIden W e r d e n i n 1911 bij Kootwijk door HESSELINK
herkomst-eea»ging tot V 0°r d e n g r o v c d e n aangelegd, terwijl in 1927 de
Ver-^ Ver-^ d e n #v W a a r b o rg v a n de herkomst van zaad en planten van den
*e d e rt een C e n i g i n g W-H-G- ) werd opgericht, waarin de reeds
*CrJt*ame f*0** ]Ztea d o o r d e Nederlandsche Heidemaatschappij
^ ^ e d e n J ° Üt r 0 1 e o p d e herkomst van planten en zaden van den D
°°r h«
0 p g e n o m e n-1 9 2 6 en vol ^ " ^ " g e Rijksboschbouwproefstation zijn omstreeks 0,a« voor rf»Be^ , a r e n i n o n s land herkomstproefvelden aangelegd
Qen Douglasspar.
Wann
8 c h ad, is*!!^6 a a n I e g o f d e verjonging van het bosch heeft plaats 8 e l a ten en b J°n g C o p s t a n d verder grootendeels aan de natuur over-pr°ces, waaC81nt.het i n g e w i k ke l d e proces van den opgroei. Het is dit
JJ^rdoor c S ° •e t e i g e n aardige karakter van den boschbouw en
^ v » Wed* a c h Zo° Principieel onderscheidt van land- en
tuin-,
D« ion
BeI?™
StCrk tot uiting komt-• r l e i onkru-Hnten o n d e r v i n d en van den beginne af concurrentie van , 0 nge boormV u e e n c o n c u r re n t i e , die soms zóó zwaar is, dat de ** ^ c h t b a m o c t en afleggen. In sommige streken en vooral ***** eisch g r o n d e n' stelt deze natuurlijke onkruidontwikkeling d e n at u u r Sn a a n d e t e c h"iek van de verjonging. Een kleine fout bij
T n - j - — J VcrJ°nging begaan doet deze soms mislukken, doordat
ïC h[e denenTGe o V e'?l e i c h e n d e Keimversuche mit Waldbaumsamen aus
ver-d u n g e n BH , „n Mitteleuropas, in N. T. C. MULLER, Botanische Unter-«KT0*«» nebsf .• • d e n E ^ ' u s z des Fichtensamens auf die Entwicklung der
Ö1"ensamen 2wn!rge^ Beraerkungen über schwedischen Fichten- und
Weisz-J> SCHOTT' t £ • g e s' F o rstw., 1895, blz. 7.
<A2 Pfof. Dr M ^1 5 3- Z' bl- 1904> b'z- 123; 1907, blz. 199.
• 9
^ m e t T y1 * ° td i c h t m e t o n k r u i d begroeit, dat de kiemplantjes der
*° bet buk^i[ Intusschen hebben zich in verschillende streken ^ilfkeld H -n d v e r n u f t ig uitgedachte verjongingsmethoden
ont-onkruidgrole-*"" a U e e n d c z o° gevaarlijke bodemverwildering door
°Pstanden *d°P h a n d ige w^z e ontgaan, maar waarbij tevens jonge
van
eCflige beo M *"* C e n v o o r a^ bepaalde procentische menging
^ c n W n, j e houtsoorten bestaan langs natuurlijken weg in het
Vaak g e r o e p e n'
^gegrepen06},CVenwe* v o o ra l bij kunstmatigen boschaanleg worden
^"ge boom • d 0°r nakken °f wieden, om overgroeiing van de
pknten da tC v o o r k o m e n- Elders vormen de wilde
onkruid-' " ^ o g i n g ^1 1 1 6 8 6 1 1 e c n w e l k o m e beschutting van den bodem tegen v l a l c door d ° °r d C Z O n °f t e g e n h e t d i c h t s l a a n v a n h e t grondopper-80611 gedur C^ r e g C n c n helpen zi) zoodoende het teere
boschplant-N a eenie • d e C e r S t e m o e i I iik e ia r e n
-d e natuuruflr3aren k o m e n d e i°nge boompjes onderling in sluiting;
^ecds dicht 0 n k r u i d v egetatie wordt dan onderdrukt en in het
^e t bosch fa W°r d e n d e i°nge bosch begint zich humus te vormen. d e °öderlinP DU ^ CCn b iJ2 0 n d e r e phase getreden, de phase, waarin
^ d s e l het S t", d °m h e t bestaan, d.w.z. om licht, lucht, water en A ö e «wakst06681 l n t e n s i e f w o r d t gestreden.
,?sterkere 5 C x u e mPI a r e n leggen het af en worden onderdrukt door slissend fa y b o.s c h » °P den critischen leeftijd, de leeftijd, die
be-" ^ e g o p enb °r ^ n t o e k o m s t e n waarin zich vaak fouten van den Iedere bos^k"' d'e S O m s z e I f s n o o d I o t t ig blijken te zijn.
f ^ e « , d- ctlbouwer kent dit moeilijke stadium, waarin jonge
op-, ^wijnen sn u s v e r r e tachtig groeiden, vaak plotseling beginnen
J o b b e n é e s ^ ^t e r v e n of zich, na gedurende een reeks van jaren e h e r s t e l l e n ' t 0 t *i,'n g r o o t e geruststelling, eindelijk beginnen
• *° den j
J°nge boorr??« U n g e n h e f t ige n s t r iid om het bestaan tusschen de
• °et telk m O C t d e boschbeheerder thans ingrijpen om dien strijd
^ ï ^ g te lei!?5 Wc8kaPPen van bepaalde exemplaren in de juiste
• a t er in i
V11 het feit 1r!n. !?°P v a n iaren heel wat exemplaren uitvallen, blijkt
i °a 8 e Planten h e t p I a n t e n v a n e en bosch gewoonlijk 15 à 18000
r fd ve e l gr0Qt P ef h a w.o r den gepoot, welk aantal bij aanleg door
?e^ in A . , e r 1S en bij een eoedpesl.-iacrHp natuurlijke v e r i o n d n g
- - «s overbl" »>"»««»« uunueic, siecnts omscreess JVU siujva y ^ n g i t i g S o u- H o e w e I h e t aantal planten per ha bij natuurlijke r* in den l ^ *VnderIiik gr°ot kan zijn, hebben de jonge boomen,
hengen 7- i iZTea v e r d w iJn e n toch een onmisbaren taak te
11
Plaatse v n t e n g e m e enschappen, die onze bosschen vormen, ter
bassen « S ,"a t U r e w°rdt voldaan, terwijl zulks met de
cultuurge-Wc k g e v a I is>
W h v e g e w " li* ° °k u i t d r u k k e n d o o r t e zeggen, dat elke natuurlijke
*ame groe- j resultante vormt van de te gegevener plaatse
werk-*°°'ang dèP s*!a c t o r e n' terwijl we omgekeerd mogen zeggen, dat
*erkzaam ...'?roeiPlaatsfactoren te gegevener plaatse onveranderd
^ikkeld *• L V.en' d e boschvegetatie, die zich van nature heeft
ont-Het bo^h • f331: 2 a l handhaven.
plantenere •1S i n h o oSe m a t e afhankelijk van de factoren, die den
We ku°C l °p .e e n bepaalde groeiplaats beheerschen.
*e de A/"6" Retoren in het kort samenvatten als volgt:
^ de t ' " " " ^ « c A e factoren, dat zijn die, welke verband houden
2e de ed CfcatUUr' h e t U c h t' h e t w a t e r e n d c n w i n d ;
d e n chemise hefactoren> dat zijn die, welke in verband staan met d c Q b o d e m « ' d e n Phys i s c h e n e n den biologischen toestand van
3e ri '
**et ttïitfr^I°S"cfiefactorer'> betrekking hebbende op den invloed van j ^ de biar u b o d e m °P d e vegetatie, en
*c van àJL fatoren, d.w.z. de invloed van de dierenwereld en
18 de S amm e n S c h °P d e n Plantengroei.
^ ^ ^ t r e e k T6 0 8^1 1 1"2 e n d e ontwikkeling van het bosch dus het
^gekeerd gf g v a n d e n invloed van het klimaat, de bodem, enz., 61 % vo Ü1" l e d e r e vegetatie invloed uit op de groeiplaats,
f ^ t massa?1 h a n d' d a t d e z e i n vloed bij de woudvegetatie, als
komt. l e v a n alle plantengemeenschappen het sterkst tot uiting
'otrent H
ACgd' dat dcre n-l tîv I o e d v a n h e t b o s c h °P h e t Mniaat k a n w o r d e n g e
-^ den invl *i a l l e e n d o e t g e l d e n °P h e t ornaat in het bosch zelf.
°P het afeem V 3 n d e bosschen op het klimaat van de streek, dus m° H maar J6"6 k U m a a t' becht men wel veel waarde in den volks-*** Hunnen g S wetenschappelijken weg heeft men dien invloed
Anders fa ?a n t o o n en .
• Ü i t de onri m e t h e t U i n iaat binnen den boschopstand.
Ö ^bleken d r? °e k i n g e n v a n verschillende boschbouwproefstations
l e ri * *"*<*C*
b i ) verhoo?J i d c I e I d e J a a r t e mperatuur in een gesloten boschopstand,
^ P e r a t u u r "8/3" d e m i n i m u m- en verlaging van de maximum-*** dan in u ' j n a a r d e houtsoort, waaruit het bosch bestaat, lager
b u r e n d Ta r n a a s t g e l egen vrije veld.
Seife 2,5° r td? Wamiste maanden kan het verschil in temperatuur
• 2 ed a t d , ur a g e n'
12
een
8esloten otff jV e e l t l e'd n e e r s l ag» d i e d e n bodem bereikt, onder
4e dat d 1 ! g e.r i ngc r is» dan in het vrije veld;
Waardoor dC *" -d e n g e s l o t e n opstand minder in beweging is,
kring va n dC ^r d a mP "1B *n n e t bosch geringer is en het door de
ver-'k Vegetati * m u s ge v o r md e koolzuur beter beschikbaar blijft voor
^l l e t vrije6 ïjtwerking in een gesloten bosch sterk afwijkt van die
Uit Ccn
a*Wijkt v e n a n d er blijkt, dat het klimaat binnen een boschopstand
• 8eIcgen. j »a I2e m ee n e klimaat voor de streek, waarin het bosch is "ta&oki;»,**1 sPr e ekt in dit verband van een micro- en van een
°°r den
^ a l i n e e P«a c t l S c h e n boschbouw heeft dit een groote beteekenis,
*•e n de tee^t W a a r i n h e t algemeene, het macroklimaat, ongunstig
V*1 «ou toel V 3 n h o u t s o o r t e n' d i e daaraan hoogere eischen stellen,
uf11 breneen 3 t C n' ^a n n e e r m e n d an eerst een voorcultuur tot stand
^ e t l daari "f*'" d i t ° P2 i c h t I aSe r e eischen stellende houtsoorten,
Pfoats vinden b e d o e I de meer eischende houtsoorten een
groei-f^ «OodanTJ10!!11 V a n c e n boschvegetatie op het algemeene klimaat
• deÜJke su e.t e e k e n i s zou hebben, dat de hierdoor bepaalde,
ge-t ge-t i n g vanCrfCSSle-Van plantenassociatie's en van den bodem in de
??Schakeld •c I i m a x "* bepaalde gevallen erdoor zou worden uit-n van he?1 ^C t d o o r e d aPh i schen invloed, maar bepaaldelijk door W a a r b ii D l a mn U C r o k I i m a a t' c e n stationnaire toestand zou intreden,
" " ^ Zoud ,C 2 e l s c h aP Pe n 2 i c h a k »Dauergesellschaft"
onver-^getoond k unnen handhaven, is nog niet wetenschappelijk
S °e d Van £fcbe<i_rij'f h o u d e n verschillende maatregelen met den
in-f n°emde re AT °P d e U i m a t o I og »s ch groeiplaatsfactoren verband.
^oren licht d u nningen, die een grooten invloed hebben op de
„Icdere doo'k^f""6 c n vochtigheid in den opstand.
rf*0 °P het r if g v a n d e opstandsluiting werkt verhoogend niet
; °°rbrekinir : m a a r o o k °P den warmtefactor en bij voortgaande
SV l o e d van 7 1 h e t bodemklimaat in het bosch, dat door den
f1331 Was v °u s c h v ege t a t i e »n de richting van een meer maritiem
, 3 d«n b o J S0 ' w e e r m e e r i n kontinentale richting geleid,
rt 'e n w J n î î 5O U W S p e I e n d e cdaphische bodemfactoren een groote
S M e e r d i u ttdnst' o m d a t v o o r a l *Ü t o t °P 2 e k c r c h o o g t C d° °r h . ^ei m e r kenr/U n n e n w o r d en beïnvloed.
J"obouw jo "f V o o r den boschbouw in vergelijking met land- en
^dingszou', boomen een veel geringere behoefte hebben aan
Om-13 tont deze h i ,
s,echts d e f t e ^ i " veel onderzoekingen gedaan, ik noem hier H A M A N N * \ n a m e n v a n S C H R Ö D E R1) , E B E R M A Y E R2) , W O L F F3) e n
TT' j
naar verh^o j "d e r 2 : o e k i nge n ^ gebleken, dat de bladeren en twijgen Schors vrii " d e .m e e s t e aschbestanddeelen bevatten, dat ook de
*>evat en i m i n e r a a! f1ik is» doch dat het hout de geringste hoeveelheid
h e r a t e n " V e r g e l i j l"ng m et landbouwgewassen uiterst arm is aan dr°ge stof V°n d VOOr h c t ^chgehalte per 1000 gewichtsdeelen der
voor onderstaande boomen de volgende cijfers: b/aderen hout - , (In Augustus) (oude boomen) S * " * 49,1 3,76
TT •! 35,0 2,36
Woveden 19,3 3>03
deelen d r ^g C n b,e v a t e e n ta™egewas volgens hem per 1000 gewichts-k **« hoT S t 0 f 9 7'5 ^hbestanddeelen.
^tanddeel V a n,J 0 n g e boomen bevat ongeveer 2 maal zooveel asch-8edeelde rj;f ° . d a t v a n o u d e boomen, waarop de hierboven
mee-W N N 1 ?
betrekki«g hebben.
0 n s slechts 1 e r t e r e c h t °P' d a t de uitkomsten van de aschanalyse n°men en o e° h o e v e e l mineralen door de planten werden
opge-^Seven. m e t d e behoefa aan voedingszouten voor den groei
XJoor
f?5rekendV?hSClliIlende onderzoekers is op grond van aschanalysen , k s aan den°KV!f* m i n e r a I e n door een houtopstand gemiddeld jaar-veelheid aanl-° r-m w o r d e n onttrokken en men vond, dat deze
hoe-^«'loops^- g e r i nSe r is* d a n bij landbouwgewassen. a a t d d er aschh C r °P g e w e 2 : e n' d a t de onderzoekingen omtrent den
rdeQ onttr St a n d d e e I e n' d i e d o o r d e houtsoorten aan den bodem
^mengde bo° if"' V a n gr o o t e beteekenis zijn voor den aanleg van
^g e concurr • e n' H e t fa d a a r b i j wenschelijk, ten einde de
onder-^ogelijk te n ! Te V a n d e i n m enging te telen houtsoorten zoo genng
...gebruiken k e n e n d e bodemproductiviteit zoo volledig mogelijk Jïdom betref!00"611 "* m enging te brengen, die, wat de mineraal-a I n een nor™ T ^ h ü l e n d e eischen stellen.
n aschbesf !fi b o s c h bedrijf blijven de in verhouding tot het hout
" - - - - _ _ _ randdeelen zooveel rijkere twijgen en bladeren in den ,?• ER' Fois'chemische und pflanzenphysiologische Untersuchungen,
J ^OLpp ^f'PhysiologiSche Chemie der Pflanzen, 1882.
14
lijke ov u?"*'' ^ vormen met allerlei andere plantaardige en
dier-terecht l / e'e n b e t zoogenaamde strooisel, dat op den grond
aaawe 2;p0 m t.e n d a a r *n n u mu s overgaat, waarbij de in het strooisel d e stof ^e/I u n e r a I en weer vrij komen en weer in den kringloop, die
In e ^ b°schleven doorloopt, worden opgenomen.
e,ï ^aaru"* ° kedrijf, waarin alleen het stamhout wordt gewonnen
écrits e g C e" s t r o o*s e I wordt verwijderd heeft dus bij den oogst
Plaats. Of1^86""26 o n t t r e k k i ng van voedingszouten aan den bodem ïafe|» 'in d fbi' °P d e n d u u r vermindering van den voorraad
mine-°n d er * o e k ' ï u r '1 1" p I a a t s h e e f t' v o r m t n o g e e n o p e n t c r r e i n v o o r
»öineralen k n e e m t a a n' d a t o p gr o n d e n' d i e n o g onverweerde
*eriQgde Levftten' d o o r h e t vrijkomen dezer mineralen bij de
ver-Plaats heeft ^ l t J C S s t e e d s i n Z°°d a n ige m a t e aanvulling daarvan
vree?cn> ' d a t °ok op den duur geen verarming van den grond is te
Bij {jp_ t
*e Jaarlijk e°t u i n b o u w i s d c hoeveelheid plantenvoedingsstoffen,
^ kunst m , e t d e n ° °g S t v a n h e t v e*d w o r d t weggevoerd zóó groot,
^houdenm-atlgC a a n v u l a ng daarvan, in den vorm van bemesting,
. ^annep W Zéét b iJz o n d e r e gevallen, noodig is.
e t boschl WC ^C b e t e e k e n i s van de humificatie van het strooisel in
P ^ t s ero e V e" l n h e t k o r t w i U e n aangeven, kunnen we in de eerste b a arW o r d P WlJ2en, dat het daarbij vrijkomende koolzuur het oplos-e n s ittkatpe\V a n d e i n d e n b o d e m aanwezige karbonaten, phosphaten
^ e s i e e b.e ï n v l°edt. Bovendien komen daarbij de in het strooisel
^ e r e n rf n"a l e n v r i , > D e h u m u s bevordert zoodoende op twee d e oinzetti in i n e^a a I r i ) k d o m v a n d e n bodem. Bovendien geschiedt söeller> ^ n g d e r rnineralen bij normale vertering van de humus veel W,aHn'de V?o r a l v a n belang is voor streken met humidklimaat,
^ r d a t ^ ^ u " "2 g e w o o n l iik slechts uiterst langzaam verloopt.
?cPer wort f o o m e n i n vergelijking met landbouwgewassen veel
o p e r e e r !ii W O r d t e e n g r o o t ge d e e l t e van de mineralen aan
f^ooisel i« j a g e n o n t t r o k ke n , en komen zij bij de vertering van het
k e f t dus i if" b o v e ngr o n d terecht. Bij de vertering van den humus
^ve n . oosch een mineraaltransport plaats van beneden naar
' v ^ a a t z t t , ^6 1" v o l d o e n d e absorptievermogen heeft en waar het
^V engror2 g k' d a t ge e n uitwassching van mineralen in den
*ikiogpj™ v°orkomt, heeft dus in het bosch op den duur een
ver-. ÏQ strek V 3 n d e b o v e n l ag e n van den grond.
e verdam • m e t e e n "«gesproken humidklimaat, waar de neerslag
*a t <* v o o \ in g o v e r t r e f t> worden met het omlaag zakkende
regen-^eJgevoer" r e n d m i n e r a I e n 3aa d e n bovengrond onttrokken en
volledige vertering van het strooisel en snelle opneming van de Ëen
15
«aarbij vrijkomende stoffen door de vegetatie is juist voor die: streken
y veel beteekenis, omdat het daardoor plaatshebbende transport
* » mineralen van den onder- naar den bovengrond eemgszms ^ » l i s e e r e n d werkt op de door klimatologische invloeden veroor haakte uitwassching van den bovengrond.
Behalve door haar beteekenis voor het mincraalstoffengehalte van « * bodem speelt de humus een zeer belangrijke rol als stikstofbron J * * de boomen door de vorming van nitraten en ammomaKver-J S ^ g e n . Hoewel in enkele gevallen in het bosch binding van ynje «Jkstof uit de lucht door bacteriën plaats heeft en enkele hoogere J ^ t e n in symbiose met bacteriën stikstof uit de lucht kunnen op-?e«*n, *ijn de meeste boomen op de opname van stikstof
««j>pge-* ««j>pge-* ««j>pge-* nitraten of ammoniakverbindingen in den bodem aangewezen-V«band met deze stikstofvoeding houden de mykorrhizazwammen,
g * de wortels van veel boschplanten en van de meeste bosch
^ m e n optredende symbiontischedraadzwammen. De baanbrekende J^ersoekingen van MELIN *) hebben aangetoond, dat eenige mytorr f o r m e n met de boomen in sybiose leven, andere ^arentegen ff Parasiet optreden. Hoewel de juiste beteekenis van de myKorr "«J» voor de voeding der boomen nog niet vaststaat, is uu « £d c r**kingen van M E U N reeds gebleken, dat »« somrruge ge
in v ' ?a a r i n «ich onverteerde humus in het bosch; ophoopt, de daa
d J ^ f b a n d e n , voor de boomen onopneembare ^kstofverbindmgen
o n ? dcumykorrhizen in ammoniak worden omgezet en zoodoende
^neembaar worden gemaakt. , . . .. _ v a n
de„ ug U n s t iSe w«king van den humus op de waterhuishouding van
S j j j k » is te bekend om hierop thans nog nader te behoeven m rai?C hï«aificatie van het strooisel, d.i. de vertering of ook wel
mine-o S î fe"n g v a n d e organische afvalstoffen in het boschiis. « « * « J
£t a« d i g h e d e n gebonden, die voornamelijk worden beheerscht_door
^ P h y s i s c h e n en biologischen toestand, waarin de grondverkeert.
pC * ° « een onbelemmerde gaswisseling in den g ~ ° f j £ * £ .
5 2 » hebben, zooals we die kennen in een grond met ^ f ^
fefe V 0 0 r t S m o e t Wi « ™ bestendigen, binnen bepaaWe^en*n
tuu? n' Vochtigheidstoestand verkeeren en is een bepaalde « « p e »
J » »oodig. Voor volledige vertering van het organisch s t r o o p £ K ? grond e c n v o I d o e n|e h o e v e e l h e id oplosbare mineralen^onon
2 * J & om de gevormde stoffen te binden en behalve een fa una, che
Qe mechanische verbrokkeling van het strooisel bevordert, kan een
E«?e £ ^ Versuchungen über die Bedenkung der Baummykorrhiza. °Kologisch-physiologische Studie, Jena, 1925.
16
luchtig werkzaam edaphon niet worden gemist. , . . , , - „ Voor de werkzaamheid der bodembacteriën is het noodig, dat m
£n grond een geregelde afvoer of verdere omzetting plaats vmde
3 * de door deze gevormde producten, terwijl de grond beschut moet g » voor de directe werking van de zonnestralen en de zuurgraad
«en bepaalde grenzen moet blijven. , , „ „ , „ « . Slechts als aan zi dtze voorwaarden wordt voldaan, heeft een Melle
^yoUedige vertering van het strooisel plaats, zooals men die b.v. >d t » de tropische regenbosschen, waar zij gelijken tred boud met
^ ^nvoer van organSche stof, of in de loofhoutbosschen.der ge-J j t f e luchtstreek in gunstig klimaat, waar in den bop van «ge-J«
fer€e^oodanige snelle vertering van het strooisel plaats hee^
W * v c r dwenen, vóór in het najaar een nieuwe strooisellaag.valt.
^ t aan de voorwaarden van de humuf icatie niet ten volle voldaan g » h f t strooisel niet vóór den volgenden biadafval verdwenen en
-P' Zteh dit in onvolledig verteerden toestand op.
Ä uUjft d a n i n gr o vere stukjes aanwezig, waaraan *e n d c ° ° " ;
S e herkomst nog gemakkelijk kan herkennen en <»« * * * * 7 " L 5 * » tot een luchtige massa aaneen zijn gevlochten. R * « * J " * " £ 2 J dezen onverteerde humus den thans in den boschbouw algemeen g e l i j k e n naam „Rohhumus" gegeven; helaas hebben WIJ er geen
« naam voor in het Nederlandsch. . . . , b rel c Sat*enstelling echter zóó vast en dicht, dat men by door
of & t U t f a c h t ige s t u k k e n verkrijgt, dan spreekt men van tochturt
» ^ h v e e n' I n het Duitsch „Trockentorf" of volgens ALBERT )
"^"agetorf";
t « « gevolg van onvolledige vertering van het strooisel op den g * * * afslu i t i n g daarvan voor lucht, warmte en water en gewoon
C ? * « met wederom als gevolg versterkte uitwasschmg der S g t e bodemlagen, waaruit de ijzer- en kalkverbindmgen ver * d S * ?e b°venlaag wordt in het bekende bleekzand veranderd en
h u S0 n de / g r o n d vormt zich door het neerslaan der ijzer-, kalk- en
t>:t Ve,ro;ndingen de bekende oerbank. , w o r cjt,
W ? °k l n o n^e bosschen vaak voorkomende verschijnsel wordt,
« bekend, aangeduid met den naam van P ° ^ l e e n n g .
Ä tm U S V o r r a i ng ™>rdt voornamelijk beheerscht ^ ^ ^ .
'Uerit ÏÏ°eden' E*» koel en vochtig klimaat begunstigt de p c * o
C tM a a r ° °k sPeelt daarbij de bodem een rol, doordat basen
^ g r o n d e n b.v. die, welke zijn ontstaan door verwenng van z ^
*erkS '
d e v o r m i nS
v a n»
R o h u f f l U S"
c n b o s c h t u r f m17
. Terloops zij hier gewesen op de publicatie van B ™ £ * £ ^ de vorming van oerbank in onze heidevelden wordt « ^ « « ~ * » den invloed van een toendraklimaat in interglaciale P «l o d c n^v e n
yhoopingvan groote hoeveelheden humaat- en humuszuren t>ov «en bevroren grond.
. Het is voor den boschbeheerder van groote teteeter&^atdj fumificatie v a n h e t s t r o o i s e l n i e t ail e e„ in het a gemeen afh^keüjK
• v*n klimatologische en daarnaast, - hoewe m ramde e mate ^ e d a p h i s c h e factoren, maar dat ook de vegetatie een ^ n ^ \ ,
* * ? P uitoefent. Houtsoorten met moeilijk verteerbaar stroop ^ g * in ons klimaat de beuk, de fijnspar en de 8 " ^ " S £ e n ^ o p z i c h t ongunstig, terwijl houtsoorten, wier *W™*™ J » verteren een gültigen invloed op de humusvomung, uuoefen Ak voorbeelden van deze laatste groep kunnen worden genoem
*•** lariks, de hazelaar, de haagbeuk, de d * de Unde, de berk
„ J ? * onder de kruiden, die in het bosch voorkomen ^nt™
gP^e„Rohhumus»-vormers, zooals de roode en de « ^ * ^
- 2 f ~d c str«&heide, verschillende mossoorten, als wa b
^ a nU m. e n pdytrichum-species tegenover andere planten^zo
d c^ l d e aardbei en de klaverzuring, die milde humus ^ ^ ^
. Jfn aanzien van de humusvorming bestaat in f°™ • v a n
*2«gheid, d.at de meer of mindere volledigheid van de ^ ^
der 7°°
kt}
200wcl° °
r z a a k ak g e V°
l g k3n^
Voor deïboschbeheerder is de wijze, waarop de ^**%££ "'f81« aanwi zers voor den bodemtoestand. Heeftsneuee
^ a ü s e e r i ^ d a n j , d i t c e n teeken, dat de bodem acue ,
X X ^
V
"
raging
<*'
dan iS d3t Cen
"ÏTSSA Ä S
ver-^ dü c t x vi t e i t terugloopt, en dan moet worden getracm ue^ög te brengen. , . h u m u Svorming
. f*i van de aanwijzingen van achteruitgang van de »u™ tijden
^d^bodemreactie en wanneer de boschbeheerder < * ç j ^u f.
ï * * * * wanneer hij aanwijzing meent te Jf**™^ bepaling
S * » verandering in ongunstigenzin plaats heeft, «Je» d e n
& de pH, confroleert! zal hij zich telkens c e n ofd^ pr°ct i s c h e n
fiÇteestand kunnen vormen. Dit middel f ^kinâJnpUntm-^ W w e r echter omslachtig. G d u k B g j « e f t t a « ^kinâJnpUntm-^ 2 o f f l d a t
5**1 een maatstaf ter beoordeeiing van den ^ d a v e g e t a t i e e*e verandering daarin wijziging van de samenstelling
u i * W. B E Y T O De Bodemprofielen onzer Heidevelden. Tijdschrift Ned. ««de-mij 1934, no 1.
18 ten
Ij: 8 e v o'ge heeft. ERDMANN heeft voor Noordwest Duitschland een VerJv^ p l a n t e n samengesteld, wier voorkomen een aanwijzing is voor
heeiSi !e n d e graden van bodemachteruitgang. Voor den
boschbe-v s ^ j ' s dar» ook de kennis vanden bodemflora o.m. ter beoordeeling
e n bodemtoestand in de verschillende opstanden onmisbaar.
va?rfd u r e n d e h c t ir» den boschbouw zoo hoogst belangrijke tijdvak
door °PSr o e i van den jongen houtopstand tot kaprijp bosch kan
*Ord e r S C h i l l e n d e bedrijfsmaatregelen invloed op den bodemtoestand
j ; en uitgeoefend. Onder den invloed van mannen als GAYER,
feWN' E R D MA N N , MÖLLER en WIEBECKE, om slechts enkele namen
in d p ^e n' » men de groote beteekenis van de zorg voor den bodem
Plee-;! ^ h b o u w gaan inzien en heeft zich de leer van de bodemver-« n t S a y ^ C e n d e r belangrijkste grondslagen van den boschbouw
Paal? S!r e v e n o m d e voortbrengingskracht van den bodem door
be-seft tb,edriifsrnaatregelen te handhaven en hooger op te voeren,
gj^ ?ich w den boschbouw sedert het eind van de vorige en het
t>e-Wikk.S e ? e e e u w vooral bij onze oostelijke naburen, krachtig
ont-C r ' Dese biologische richting werd door verschillende
boscn-^ a r ZU n d l 8 e n v a n «aam onder het motto „Zurück zur Natur , met
daJre,,V e rdedigd en vond zijn hoogtepunt in de
„Dauerwaldge-eerst!" V a n VÖLLER en WIEBECKE. Deze gingen zelfs zoover, dat de
^ g e n o e m d e in 1922 de stelling verkondigde1): «Die
Zuwacbs-\*0S ist nicht durch die Bodenkraft, sondern durch die Wirtschaft
6EcJ7Ï» welche dem Boden erst Kraft verleiht oder entzieht, w a
-b o n St¥ r«ds een paar jaren eerder geschreven •) : »Die
Boden-Bodto F* e i n E r f o Ig d e s Waldes, der zieh langsam die Güte des
A*Tt. .
ranschuf." , . ,.
Cr? e i d e «^regels ligt de gedachte ten grondslag, dat het gehalte
W e n ^n e r a l e n v a n d™ bodem overal voldoende is, om maximale
op-* W ÏC n t e verkrijgen en dat deze uitsluitend afhangen van den
b ^ f o e s t a n d en van de wijze, waarop de humificatie van de inden *.m ? ^ w e z i g e organische stoffen plaats heeft, omdat d^rdoor
d°0r ? ?p n e e m baarheid van de in den bodem aanwezige mineralen
' 0„rT b°omen wordt bepaald. . , . v a r l
LlEBÏe t w i j f e l d h e c ht t e men vroeger, vooral onder den invloed van bod!!! C e n t e groote waarde aan de chemische samenstelling van oen
Sisch?
Cn Werd vcel te w e i n iS
acht&
eslaS
en°
P dcn phyS.„i
«and t 0 C S t a n d d a a r v a n' H e t d o o r M Ö L L E R e n W l E B E C K E i ngc n 0 f f l e n_ ^ P v i n t schijnt echter vooralsnog overdreven. ») «...
*) \X/?1L E R' D e r Dauerwaldgedanke, Berlin, 1922.
, "Twecht merkt DENGLER ») in verband hiermede op, dat J ^ c ^
««de waarnemingen de vroegere overschatting van den factor
< * mineraalrijkdom in zooverre beperken, dat hu nooit het Vf««ie
^"nogen van den bodem alleen bepaalt en dat m veel gevallen^andere o ^ d i g h e d e n , zooals b.v. de vochtfactor, ernaast k u n n e ° P ^ * 2elfs kunnen overheerschen, waardoor de werking van den rnm f a c t o r geheel verschoven of verscholen raakt. Volgens zijn meemng, J e hij mede grondt op den uitspraak van RAMANN, ZOU heteven °
J ^ t a b overdreven z i k om aan het gehalte aan "**W%™^ J « ^gemeen geen of slechts een bijkomstige rol te willen toekenn
waartoe men in den laatsten tijd weer schijnt te nijgen. Ongetwijfeld h e e f t h £ t h a k c ^ mineralen van den 1bode m
Jnboschbouw in de v e r L verte niet de beteekenis, di: het u d e a f b o u w toekomt, eerstens, omdat de boomen zooveel g e r u j ^ ^veelheden mineralen aan den bodem onttrekken en ook, omdat
|sten zooveel zeldzamer plaats hebben. .. , . j„-n
roducti-De vraag, welke factoren in den boschbouw * \ ^ o â ™ ^ X
J J * overheerschen, de chemische of de physische, ^ g * ^
^ g e m o e d e r e n bezig en dit zal zij ook wel steeds b jven
4 k l d e g-eiplaatsfactoren - den boschbou«; e e n ^ u t e « m g ,c
r^keld complex vormen, waarbij het vaak ondoenlijk is een u
* te «onderen, zonder ook de overige te beïnvloeden. Het
^ P p e l i j k onderzoek wordt daardoor erg bemoeilijkt e n d e p r ^h e waarneming zal bij de oplossing van bedoelde vraag wel stee
belangrijke rol blijven spelen. . M t s s c h e n bij de
° e waarnemingen uit de praktijk sluiten «c h/n^Sfr "mmige
^ n g v a n D E N L R a a n e n wijzen in de richting, dat onder^mrmge gtandigheden de chemische, doch onder andere de physisen
Ä
tX t e t l a r
Vm e
nn zeggen, dat een achtergangvan de
^UrUjke bodemkracht door verkeerde beheetsnwaW <£J^erszins in veel gevallen gemakkelijk intreedt ™f^f*™Jn
f g j * v e e l moeilijker is te bereiken en binnen veel engere grenz
. J J e maatregelen, die den boschbeheerder bij de f*°^*t™"
Xnl Ven « a d « van de groeiplaatsfactoren, " ^ ^ g e m e e n
J L » het cultuurbosch ten dienste staan, worden in het s
^ d d o o r twee belangrijke omstandigheden en wel ten er ^ ^
2 * ? k ui het cultuurbosch heeft te doen tnct natuur^ v
J g * * en ten tweede, dat tusschen ^ £ g g g Lgt "en
^ ^ e e n groote tijdruimte is gelegen. De laatste ra
20
« £ ? b e p e r k i nS °P aan de oeconomisch toelaatbare uitgaven, omdat
JWcn r e k e n i nS m o e t worden gehouden met renteaangroei over vele
k^'mst de laatste factor den boschbouwer om het kunstmatig
Vaod " 2 o o v e e l mogelijk te beperken, beide bepalen het karakter
tegen Xu d e n b o s chbouw te nemen maatregelen en beperken deze, in
aat *?tel"ng van den land- en den tuinbouw, tot het geven van leiding
j°J- natuur.
itotf* d e tot nu toe verrichte onderzoekingen is bewezen, dat iedere ficht08 'n h e t 0Pstandsleven wijziging brengt in de factoren warmte,
8ischCn VDchti8te»d» hetgeen onmiddellijk terugwerkt op de
bioto-die^J6 Verhoudingen in den opstand. Daardoor kunnen handelingen,
fcven 0 ö l V a ng betreft, oogenschijnlijk gering zijn, voor het
opstands-b ^ l ut t t e m i a e e n gr o o t e beteekenis hebben. Het komt er in den
*ee*i w d u s OP aan, door beperkte, doch wel overwogen
maat-m*n veel te bereiken.
l>andJ>0fchbouw w c r d oorspronkelijk, evenals de landbouw, als een
*«et h u î u i tge o e f en d en er zijn veel gevallen, waarin beide zich nog
«Jttit» j j n v e r heven boven het eenvoudig handwerk, waarbij
uit-echt!^ d e t e r Plaatse opgedane ervaring het richtsnoer vormt. Evenals
in J ? d e wetenschap het bedrijf in den landbouw in alle onderdeden
L ^ n e m e n d e m a t e c n b e t e e k e n i s beheerscht, is zulks in den
bosen-j * net geval. .
°0omk v°or den boschbouw is echter een wetenschappelijke basis
otoeerlijk, omdat de factoren tijd, geld en techniek daarin zulk terJ?,gc,laardige rol spelen. De eerste factor is steeds zeer groot,
b i n j1 V o o ral in verband daarmede moet worden getracht de tweede
W g e n2c ganzen te houden; met kleine middelen moet veel worden
„j. «t en zij moeten over groote tijdruimten werkzaam blijven. Wiet V d e • V o o r l a n d- e n tuinbouw is daarom een wetenschappelijke
j û - ^ g v°or den boschbouw noodig. ...
heid , n u d o e t 2»ch bij den boschbouw de eigenaardige
moeiiijK-4oek J°°r. dat het bosch zich niet gemakkelijk als object
yanonder-«•»£« ^ I n h e t «*> «ven meegedeelde heb ik trachten duidelijk te
»ijt>nin e t w e l k een uferst ingewikkeld samenstel van m elkaar
b e ^ d e factoren we daarbij hebben te doen en het zal U dan ook a C r t . k ?ijn, dat het niet zoo eenvoudig is, om een enkele fac or
* 4 e r U , k « n een onderzoek te onderwerpen, zonder invloed uit
Ia T?en °P d e overige factoren. . . „„i,
b C f ^ c h l a n d , dat met recht het klassieke land voor de
bosch-S cC S -e,n S c h aP k a n w o r d e n genoemd, is de behoefte aan een weten
4 l X fU , k e n grondslag reeds vroeg tot uiting gekomen. Nog voor
21
grondlegger van de landbouwwetenschap optrad, legde WILHELM JjOTTFWED VON MOSER in 1757 in zijn boek „Grundsätze der Forst-^onomie" reeds den grond voor de boschbouwwetenschap. Hij wem
g°edig gevolgd door VON ZANTHIER, die in 1764 te Ibeburg in den
{*"* en HEIRICH VON COTTA, die in 1788 in ZiUbach bij Weimar een ^chbouwschool stichtte. In 1810 ging deze school naar Tharand m Jaksen over, waar zij in 1816 tot een Rijks-boschbouwschool werd J ^ r n d , waaruit, nog steeds onder de leiding van VON CorTA, later
bekende „Forstacademie" ontstond. ,. . <** de andere boschbouwhoogescholen in Duitschland en die in ^«enrijk dagteekenen uit de eerste helft van de vorige eeuw. . BUHLER somt in zijn werk „Der Waldbau" omstreeks 170 bosch-*£wkundige werken en geschriften op, die in de tweede helft der
e eeuw zijn verschenen «. j . J»«af het eind van de*18e eeuw heeft de boschbouwwetensclup
• £ * gestadig ontwikkeld en hebben zich de onderdeden daarvan
ge-klfkk gevormd. , . . .
van ^ j n r e d c' ^gesproken, op den 9en Maart 1927 ter gelegenheid
T Ï AQ negenden verjaardag der Landbouwhoogeschool heeft CoUega
^*WECHEL uitvoerig gewezen op de beteekenis van den
boschbouw-enschap zoowel voor ons land als voor Indië. . , t "a* e r echter in ons land nog velen zijn, bij wie het nog amja
- dTl •• W e k t' o f de boschbouw als wetenschap wel volwaardig is en oi
V e Ä5' Waa">P «9 aan deze hoogeschool wordt gedoceerd, vooral m
f l u k i n g met land- en tuinbouw wel op voldoend hoog weten-jo^Ppelijk peü staat, bleek nog onlangs bij het verschijnen van de g y te studentenalmanak, waarin mij als nieuw hoogleeraar woorden
•*** mond zijn gelegd, die van het tegendeel getuigen. Ik kan met
ff»!* te dezer plotse te verklaren, dat de hier uitgesproken meernng A f 6 n i c t * ' Het staat m.i. vast, dat de boschbouw zich alswe ten-ttl?nta****>™sten niet als onderdeel van den ^dbouwweten
J J P heeft ontwikkeld en dat zij zoowel in technischen als « «««o-^ e e m ï *"* «««o-^ V o U c o m e n gelijkwaardige wetenschap een eigen plaats
W c tm°g c n e r nog veel punten in den boschbouw op °"dmoek
S ? 0 ^ » dit toe te schrijven aan het eigenaardige k * £ « ™
« S S * *d a t d o o r * > " a a r d zulk een ruim veld voor wetenschappelijk Qaer*oek biedt.
^i]\5Lde ^omstandigheden hebben geleid tot de opheffing m t e
X ^ b ° u w p r o e f s L i o n , dat als het ware de trait Union vormde W e 0u d e n Poetischen boschbouw in ons land en de boschbouw
^ c h a p , wordt terecht door velen in den lande ernstig betreurd.
22
? ^ vragen, die zich in de practijk voordoen, naar den «sch te be JfjWen. vooral wat betreft de personeelsbezetting, aan hooge J * « moet voldoen. Juist de veelzijdigheid van de ^ e h a n d e k " j u k k e n , die zich immers niet alleen op zuiver ^ b o u w t o j r f i g
£ * ook o p aanverwant gebied bewegen, b.v. op dat der^bodem
ku»de, der botanie, en, wat het verzamelen en uitwerken v a n ^
£«wiaal betreft, op dat der wiskunde, vraagt verschillende gespecta
USccrde werkkrarVii-pn \
J J ï ben ik o n g e l e i d een der laatsten om de beteeken« van den 5^hbouw voor ons land te onderschatten, maar dat « ^ ^ V ^ f * het aan gerechten twijfel onderhevig acht, of ons land zich ook * «*er normale tijden wel de luxe zal kunnen vetoorioven« eea
l¥h*> b" * d opgezet Boschbouwproefstation op na te h o ^ e n .
***ht de Regeefing er toe besluiten het boschbouwkund^onde £<k * ons land op te dragen aan de afdeeling B o s c t o w j ' J ' ™
^ c h o o l , dan zouden niet alleen de drie aan deze ^ f ^
£ » £ " - hoogleeraren, maar ook die aan andere afdeehngen h u g o e d e £ * t * » dalraan kunnen geven. Het zou er dan slechts o p » * ^
Z ï b a" d tusschen de Landbouwhogeschool « J * * £ * £
^ h e n de afdeeling Boschbouw en den P ^ f n t a g m
^hoogte zijn van de moeilijkheden en nooden, die zich in ons
^ ^ S ï ï f f S S ^ g tusschen de L a n ^ w h o o g e -2 ° o en den praktischen boschbouw zal dan meer dan^001 tnooo S * * * » om het boschbouwkundig onderzoek ^ « « ^ X S t C d o e n k o™ " - Versterking van dien band zal met alkenmM
£ * «aar ook overigens steeds een belangrijk « f ^ J ^ e
Jg1*« »aak vormen. Een beroep daartoe op de ^ ^ ^ " t e
-5Lde Va« den practischen boschbouw zal, naar ik vertrouw, met Vergeefsàjn.
u i Groot Ac^bare Heeren Curatoren dezer Hogeschool,
^ r
e
d ï ï
e besef van de
rr'^iAÎA
v2? d * h c t a m b t't o t w e l k s hen06"11"^ U ^ t l « ik U dankbaar *nSS h c t t r o u w e n , dat U in mij hebt gesteld ta» i l U * * d j£* te meer, omdat U immers kondt weten, dat het voor*S j Ç o v d e jaren bij een practischen dienst is wexkzaam gewee* heeft id l e *>n wetenschappelijke vorming met zoo ang ac
%*; Dat Gij dit geen beletsel hebt geacht, v e r h e u g t ^
^ v e r z e k e r i n g , dat ik mij met kracht zal « « P ^ ^ £ taPak, die s t l c l mogelijk te overbruggen en de zware, doch moo
23
°*i op de schouders is gelegd, naar behooren te vervullen, geef ik U Eaarne.
££yne Heeren Professoren, , „»durende de Wanneer ik een beroep doe op Uw steun vooral gedure«
5*«JÜke eerste jaren, dan vertrouw ik, dat zulks me« J*™*
**• De aangename wijze, waarop Gij m ^ ^ ^ J L
f°men versterkt mij in dit vertrouwen. Dat ik mu v e ev ^ d e
U w aangename en vruchtbare samenwerking m het Deiang
Wetenschap, is haast overbodig om te zeggen.
* doe U gaarne de toezegging, dat ik steeds zal trachten een wa * 8 collega te zijn.
hooggeleerde HAM, . .; G i; z o o vele
. *» weet, dat het U moeite heeft gekost om de t a * <« e n d e
Jfe« met opgewektheid hebt vervuld, te moeten neerleg« * » * W a a r P B G i j s t e c d s U w w e r k verrichtte voor Uw c|vc4g
Roeten inruimen. Voor een werkzame geest als **? U ^ Lt h ef ook
*e«noeid is en aan helderheid nog niets heeft mgeboet,mo
£°*üijk zijn, wegens het bereiken van de wettelijke leeftijdsg
tV8 te treden. ,. roeeerust zijn
Aan den anderen kant is het een voorrecht omi zoo• w » ^ **bt te verlaten, omdat daardoor de mogelijkheid bestaat, o
£ * Gij U eenmaal in den door Uw aftreden « ^ » g , ^ de E^tand ïült hebben ingeleefd, nog gedurende geruimen tga
"^«ibouwwetenschap vruchtbaar werkzaam teW»« y n
f e h l e n zal de opzet van mijn werk verschillen va" den £ » gedachtig aan het oude gezegde: „er lexden veel wegen
m e ' zal U dit niet vreemd zijn.
Hooggeleerde BERKHOUT, .. .. „,_.md Gij waart
C ^ l woord tot U als oud-docent zij ^ K ingeleid en
J U d* mij indertijd in de boschbouwwetenschap hebt mg
(«et mooie daarvan hebt doen gevoelen. , i k a a n de
. H e t « m e t b i J 5 ; o n d c r e dankbaarheid en waardering, .fc
5 ? jerug denk, waarin ik mij Uw l e e r l m g ' , « ^ S t ^ « b o s c h -J ^ b e n geroepen om de hoogste taak op het g ^ f j f " ^ U te 5 ^ « e n s c h a p te vervullen, heb ik, in eersten aanleg,
**°°ggeleerde BEEKMAN en T E WECHEL, Hoogeschool
in & * * * * * » mocht zeggen tot de Senatoren dezer Hoog fe8emfen' g e I d t v o o r U b e i d c n -n !n onzen arbeid aan elkaar
ffnst, dan zou ik blijk geven van een minder goed inzicht. Onze ^idssferen raken elkaar niet, doch grijpen ver in elkander en moeten elkaar aanvullen; zij vormen een onafscheidelijk geheel.
o f WlJ kennen elkaar reeds sedert langen tijd en ik twijfel er niet aan,
J*°"*e samenwerking aan de gemeenschappelijke taak, het tot een £?. h o°g mogelijk peil opvoeren van de boschbouwwetenschap, tot
S t e VM h e t vaderlandsche bosch en van dat in de tropen, zal zich
<*ds door onderling begrijpen en waardeeren kenmerken.
«Jankbaar herdenk ik ten slotte mijn vroegeren leermeester VAN ^«SRMBEEK, die zulk een grooten invloed op mijn boschbouwkundige
WQr*»ng heeft gehad.
Üooggeachte Directeur van het staatsboschbeheer, oud-Colkga's en Jre", die bij het Staatsbaschbekeer werkzaam zijn,
* i l 5h L e t£e e n ik bij mijn afscheid, in November, tot Uheb gezegd,
J * thans kort zijn. . . . hebf Rekkingen, die ik achtereenvolgens bij het Staatsboschbeheer g e k l e e d , heb ik in veel opzichten met voldoening vervuld. Ik heb
£ !0 eö d e een aandeel mogen hebben in den opbouw van dezen
R i j k e n dienst. ... den k * vcrl>eugd ben mij thans aan de wetenschappelijke Zijde van
sCn?
SC.
hbouw te kunnen w ii
d e n'
vriJ
van alle a d x n UT
a tS Ü h ^
u £ ? * 50W » . die bij een dienst als dien van het staatsboschbeheer°iOoie ,V e I e *j n e n Ä ""J Se h e e l ^ k u n n e n g C V e D a a D
It t. ' zult G ii «ui wel niet euvel duiden. .
t e .«hoop ook in dit nieuwe ambt voor het Staatsboschbeheer nuttig
t u s ^ t t «in en de band van vruchtbare samenwerking, die reeds teT~fteö dien dienst en deze Hoogeschool bestaat, nauwer en necftter
> * e n ma k e n. T T.K
• * ö 2 l C p r e t t iSe wü«e, waarop ik steeds als ambtenaar met U neD
*etv5e W e T r k t c n de persoonlijke vriendschapsbetrekkingen, die tf *%££* U w e r heb W e n aanknoopen, zal ik U steeds erkentelijk
G i U ? ƒ ? ^ « w « Stadenten aan deze Hoogeschool,
' WnsSf W e r Stomen om kennis op te doen en Uw'don*naar ^iedt rChfP a a n de overvloedige bron, die de Landbouwhogeschool
y > « lesschen. . ^ d a * T e r G i j d e n B o s c h b o u w a b studierichting hebt gekozen
Htd.i^tT e e n U w e r mentors zijn. ... ^-„„aere
> Ï S
üT
t e 2eggen'
d3t dIt gededte^ "*'"
ta3k^ Ï Ï Ï Ï S î
Kefde vrï. ? e r i e t s schooners denkbaar, wanneer men vervu d « va25 heim
Jeunen van de natuur, zooals die zich ontsluit aan den beoefenaar van
Q e boschbouwwetenschap, om anderen daarvan deelgenoot te maken ?
Alleen zeg ik U, dat het mooie van den Boschbouw, waarin voor
°ei» practischen boschman naast wetenschappelijke kennis zooveel
«podig is, dat alleen door intuïtief aanvoelen kan worden verstaan, p u i t e n d kan worden doorvoeld door hen, die zich met hart en ziel r ^ a a n geven. Voor hen, die in de boschbouwstudie slechts zien een *"*del tot het verkrijgen van een baantje, blijft het boek der natuur «et Zeven zegelen gesloten. .. . . .
/ V "ggen mijn studiejaren reeds geruimen tijd achter mi) en dcKKen «•ds veel grijze haren mijn hoofd, mijn hart is nog jong en in staat " . . ^ g r i j p e n . Ik hoop dan ook, dat Gij niet alleen Uw
wetensclup-R--1° I e i d s ma n in mij zult zien maar ook Uw oudere kameraad.
«tJ het aanvaarden van mijn ambt doe ik een beroep op Uw mcde-PUch g °m &zamenkïk te arbeiden aan de vervulling van ons aller
Qtit- het vooruitbrengen van de boschbouwwetenschap.