• No results found

Nadere ecologische beoordeling stikstofeffecten snelheidsverlaging en warme sanering varkenshouderij - 8 december 2020

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nadere ecologische beoordeling stikstofeffecten snelheidsverlaging en warme sanering varkenshouderij - 8 december 2020"

Copied!
168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nadere ecologische beoordeling

stikstofeffecten snelheidsverlaging en

warme sanering varkenshouderij

(2)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Verantwoording

Titel Nadere ecologische beoordeling stikstofeffecten snelheidsverlaging en warme sanering varkenshouderij

Opdrachtgever Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Projectleider Niels Bronsgeest

Auteur(s) Niels Jeurink, Wendy Liefting (TAUW) Wouter Gotjé, Benno Jimmink (Witteveen+Bos)

Projectnummer 1275289 Aantal pagina’s 73 Datum 8 december 2020 Handtekening

Colofon

TAUW bv Handelskade 37 Postbus 133 7400 AC Deventer T +31 57 06 99 91 1 E info.deventer@tauw.com

(3)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Inhoud

Samenvatting... 5 1 Inleiding ... 10 1.1 Aanleiding ... 10 1.2 Doel ... 11 1.3 Werkwijze ... 11 2 Wettelijk kader ... 13 2.1 Wet natuurbescherming ... 13 2.2 Stikstofregistratiesysteem (SSRS) ... 14

2.2.1 Wat is het stikstofregistratiesysteem SSRS?... 14

2.2.2 Het SSRS artikelsgewijs beschreven... 15

3 Resultaten doorrekening stikstofeffecten snelheidsmaatregel... 17

3.1 Inleiding: wat is (naderend) overbelast? ... 17

3.2 Natura 2000-gebieden waar als gevolg van de snelheidsmaatregel een toename van de stikstofdepositie is berekend... 17

4 Beoordeling stikstofeffecten snelheidsmaatregel per Natura 2000-gebied ... 20

4.1 Inleiding ... 20

4.2 Natura 2000-gebied Brunssummerheide ... 21

4.2.1 Beoordeling 2021 ... 21

4.2.2 Beoordeling 2030 ... 22

4.3 Natura 2000-gebied Grevelingen ... 25

4.3.1 Beoordeling 2021 ... 25

4.3.2 Beoordeling 2030 ... 27

4.4 Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak ... 28

4.4.1 Beoordeling 2021 ... 28

4.4.2 Beoordeling 2030 ... 29

4.5 Natura 2000-gebied Maasduinen ... 31

4.5.1 Beoordeling 2021 ... 32

4.5.2 Beoordeling 2030 ... 33

4.6 Natura 2000-gebied Rijntakken ... 35

4.6.1 Beoordeling 2021 ... 35

(4)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

4.7 Natura 2000-gebied Veluwe ... 42

4.7.1 Beoordeling 2021 ... 42

4.7.2 Beoordeling 2030 ... 43

4.8 Natura 2000-gebied Sint Jansberg... 47

4.8.1 Beoordeling 2021 ... 47

4.8.2 Beoordeling 2030 ... 48

4.9 Natura 2000-gebied Polder Westzaan... 51

4.9.1 Beoordeling 2021 ... 51

4.9.2 Beoordeling 2030 ... 53

4.10 Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske ... 54

4.10.1 Beoordeling 2021 ... 54

4.10.2 Beoordeling 2030 ... 54

4.11 Cumulatie ... 56

5 Beoordeling stikstofeffecten snelheidsmaatregel na warme sanering varkenshouderij ... 57

5.1 Inleiding ... 57

5.2 Beoordeling Natura 2000-gebied Brunssummerheide ... 58

5.3 Beoordeling Natura 2000-gebied Maasduinen ... 62

5.4 Beoordeling Natura 2000-gebied Veluwe ... 64

5.5 Beoordeling Natura 2000-gebied Sint Jansberg ... 66

6 Conclusies ... 68

6.1 Conclusies ecologische beoordeling effecten snelheidsmaatregel ... 68

6.2 Conclusies stikstofeffecten snelheidsmaatregel na warme sanering varkenshouderij .... 69

7 Literatuur ... 71

Bijlage 1 Resultaten berekeningen op hexagon-niveau per Natura 2000-gebied Bijlage 2 Verkenning optie luchtscherm Brunssummerheide

(5)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Samenvatting

Veel Natura 2000-gebieden kampen met een overbelasting door stikstof. Stikstofdepositie leidt in het algemeen tot een verandering van de stikstofbeschikbaarheid voor planten. In

Natura 2000-gebieden waar al sprake is van een qua stikstofdepositie (naderend) overbelaste situatie kan een verdere toename daarvan daardoor significante gevolgen hebben voor de vegetatie en daarmee ook voor stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten. Door het kabinet is op 13 november 2019 een maatregelenpakket aangekondigd waarmee wordt beoogd om de toestemmingsverlening voor projecten in de bouwsector (woningbouw en een aantal infrastructurele projecten) weer op gang te brengen en tegelijk de stikstofbelasting op de natuur te verminderen. De bronmaatregelen (snelheidsverlaging en warme sanering veehouderij) hebben gezamenlijk als doel op korte termijn depositieruimte op te leveren. De registratie van depositieruimte heeft plaats in een ‘stikstofregistratiesysteem’ (SSRS). Een gedeelte (70 %) van de reductie van de stikstofdepositie door deze bronmaatregelen komt in dit SSRS terecht. De resterende 30 % wordt gebruikt voor het verminderen van de stikstofoverbelasting in

Natura 2000-gebieden.

De snelheidsmaatregel op de rijkswegen leidt vrijwel overal tot een daling van de stikstofdepositie. Dat blijkt uit de doorrekening door het RIVM van de snelheidsmaatregel voor een tweetal

‘zichtjaren’, 2021 en 2030. Niettemin is in 2030 in kleine delen van 9 Natura 2000-gebieden lokaal sprake van een toename van de stikstofdepositie in 213 hexagonen. Voor het zichtjaar 2021 is dat het geval in 8 Natura 2000-gebieden, in 105 hexagonen. De lokale toenames worden veroorzaakt door verkeersstromen die als gevolg van de maatregel wijzigen waardoor zeer lokaal het aantal vervoersbewegingen op het onderliggende wegennet en dan met name op enkele provinciale wegen toeneemt.

Ecologische beoordeling stikstofeffecten snelheidsmaatregel

De mogelijke gevolgen van dit onbedoelde bijeffect van de snelheidsmaatregel zijn ecologisch beoordeeld. De hexagonen waar als gevolg van de snelheidsverlaging sprake is van een netto toename van stikstofdepositie zijn gelegen in de volgende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (VR=Vogelrichtlijn, HR=Habitatrichtlijn):

• 38. Rijntakken (Overijssel, Gelderland, Zuid-Holland, Utrecht; HR/VR) • 57. Veluwe (Gelderland; HR/VR)

• 91. Polder Westzaan (Noord-Holland; HR)

• 92. Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (Noord-Holland; HR/VR); alleen 2030 • 114. Krammer-Volkerak (Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Brabant; HR/VR)

• 115. Grevelingen (Zeeland; HR/VR) • 142. Sint Jansberg (Limburg; HR) • 145. Maasduinen (Limburg; HR/VR) • 155. Brunssummerheide (Limburg; HR)

(6)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Om te beoordelen of er mogelijke significante gevolgen kunnen zijn is in 3 stappen een ecologische beoordeling uitgevoerd:

1. Beschouwing van de mogelijke effecten van de snelheidsmaatregel op Natura 2000-gebieden voor zichtjaar 2021. Beoordeeld is of de snelheidsverlaging (afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen) leidt tot mogelijke effecten of dat deze op grond van objectieve gegevens op voorhand kunnen worden uitgesloten. Effecten treden mogelijk op wanneer er een overlap bestaat van de reikwijdte van die effecten in ruimte en tijd en het voorkomen van relevante kwalificerende natuurwaarden. Daarbij gaat het zowel om directe als om indirecte effecten (externe werking) op Natura 2000-gebieden

2. Nadere ecologische beoordeling. In deze stap zijn de mogelijke effecten op de in stap 1 geïdentificeerde Natura 2000-gebieden nader beschouwd en beoordeeld. Het betrof de effecten die in stap 1 niet op voorhand uitgesloten bleken te zijn. In stap 2 is niet alleen ingegaan op de gebieden waar voor het zichtjaar 2021 een toename van de depositie is berekend, maar ook op gebieden waar dat het geval is voor het zichtjaar 2030. Door deze tweede stap is duidelijk geworden of effecten voor bepaalde kwalificerende natuurwaarden - natuurwaarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen - zijn uitgesloten

3. Waar dat het geval bleek is in stap 3 op hexagonniveau onderzocht of, en zo ja in welke mate de warme sanering van de varkenshouderij de toename van de depositie door de

snelheidsmaatregel teniet doet

Uit de beoordeling blijkt dat, hoewel er lokaal wél sprake is van een toename van de stikstofdepositie, in sommige gevallen tóch uitgesloten kan worden dat de toename van de depositie tot een effect op het Natura 2000-gebied leidt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de kritische depositiewaarde in een gebied nog niet is overschreden of wanneer andere factoren dan stikstofdepositie op korte tot middellange termijn sturend zijn voor het al dan niet halen van de instandhoudingsdoelstellingen, zoals in de Natura 2000-gebieden Polder Westzaan en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske. De in deze beide gebieden berekende toename van stikstofdepositie leidt hier voor de korte termijn niet tot significante effecten omdat de slechte waterkwaliteit en het staken van het beheer hier de bepalende factoren zijn voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling voor veenmosrietland. Additionele stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel is weliswaar niet gunstig, maar de hoeveelheid is dermate gering dat de verslechtering daardoor voor de korte termijn niet groter zal zijn dan zonder die additionele stikstofdepositie. Voor de lange termijn geldt dat significant negatieve effecten niet uitgesloten kunnen worden. Dat is aan de orde op het moment dat de waterkwaliteitsverbeteringen

gerealiseerd zijn, waarna stikstofdepositie alsnog daadwerkelijk kan bijdragen aan een significant effect. Om een significant negatief effect uit te kunnen sluiten worden in samenwerking met de provincie Noord-Holland afspraken gemaakt over de uitwerking van een bewezen effectieve maatregel. Daarvan vindt de verkenning plaats in 2021 en de uitvoering van de maatregel in 2022. In de volgende actualisatie van deze ecologische beoordeling zullen de resultaten worden

verwerkt. Ook voor “Grevelingen” (habitattype grijze duinen) geldt dat voor de lange termijn als gevolg van stikstofdepositie en omzettingen naar nitraat significant negatieve effecten voor grijze duinen niet uitgesloten kunnen worden.

(7)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Om ook in die situatie een significant negatief effect uit te kunnen sluiten, worden door het Ministerie van LNV in samenwerking met de provincie Zeeland en Rijkswaterstaat Zee en Delta afspraken gemaakt over de uitwerking van een bewezen effectieve maatregel. Daarvan vindt op initiatief van het ministerie van LNV de verkenning plaats in 2021 en de uitvoering van de maatregel in 2022. In de volgende actualisatie van deze ecologische beoordeling zullen de resultaten worden verwerkt. In sommige gevallen betrof de berekende toename bepaalde (stikstofgevoelige) leefgebieden van soorten. In zulke gevallen is de geschiktheid van de betreffende hexagonen als leefgebied voor de relevante (vogel) soorten beoordeeld. Uit de beoordeling is in sommige gevallen gebleken dat er geen effecten op leefgebieden van soorten resteren.

Uit de ecologische beoordeling blijkt dat in een viertal Natura 2000-gebieden en in een deel van de habitattypen significante effecten als gevolg van de snelheidsmaatregel niet kunnen worden uitgesloten. Het betreft de volgende gebieden en habitattypen:

Habitattype Significant effect uitgesloten in 2021?

Significant effect uitgesloten in 2030?

Sint Jansberg

H9120 Beuken-eikenbossen met Hulst Nee Nee

Veluwe

H9120 Beuken-eikenbossen met Hulst Nee Nee

Maasduinen

H2330 Zandverstuivingen Nee Nee

Brunssummerheide

H3160 Zure vennen Nee Nee

H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) Nee Nee

H4030 Droge heiden Nee Nee

H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) Nee Nee

Warme sanering varkenshouderij

Voor deze 4 Natura 2000-gebieden is nagegaan in hoeverre de daling van de stikstofdepositie als gevolg van de warme sanering van de varkenshouderij ertoe leidt dat de toename als gevolg van de snelheidsmaatregel teniet wordt gedaan.

Voor de warme sanering van de varkenshouderij is daarbij onderscheid gemaakt in een drietal ‘tranches’:

• Voor de eerste tranche is EUR 120 miljoen gereserveerd

• De opvolgend gebudgetteerde EUR 60 miljoen van deelnemers aan de regeling met een ondertekend geretourneerde beschikking (tranche 2, peildatum 23 september 2020) • De deelnemers die zich aanvullend hebben aangemeld (tranche 3, peildatum 23 september

(8)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Per tranche is doorgerekend in welke Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie hierdoor in welke mate daalt. Daarbij is onderscheid gemaakt in de situaties waarbij volledig gebruik wordt gemaakt van de berekende depositie-afnames van alleen tranche 2 en van de afnames door tranche 2 en 3 tezamen. De berekende opbrengsten van de warme sanering zijn daarbij verminderd met de vereiste 30 % ten behoeve van natuur.

Beoordeling stikstofeffecten snelheidsmaatregel na warme sanering varkenshouderij De snelheidsmaatregel leidt in 98 hexagonen met een (naderend) overbelaste situatie tot een toename van de stikstofdepositie. Wanneer de resultaten van tranche 2 van de warme sanering worden benut voor het teniet doen van de toename door de snelheidsmaatregel dan daalt het aantal hexagonen tot 29. Worden ook de opbrengsten van tranche 3 daarvoor gebruikt dan daalt het aantal hexagonen verder, tot 8. Anders gezegd: na tranche 2 én 3 van de warme sanering van de varkenshouderij is er als gevolg van de snelheidsmaatregel nog sprake van een toename van de stikstofdepositie in 8 hexagonen met een (naderend) overbelaste situatie. Deze hexagonen liggen alle binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Brunssummerheide.

Voor deze 8 hexagonen is onderzocht welke habitattypen/leefgebieden er voorkomen en in hoeverre de warme sanering van de varkenshouderij de effecten van de snelheidsmaatregel teniet doet. In de 8 hexagonen komen in totaal 4 habitattypen voor, te weten zure vennen (H3160), vochtige heiden van hogere zandgronden (H4010A), droge heiden (H4030) en actieve hoogvenen (heideveentjes; H7110B). Na tranche 2 en 3 samen zijn er nog 2 habitattypen waarop een effect resteert, namelijk H4010A (1 hexagon) en H4030 (7 hexagonen). Op de beide andere

habitattypen resteren na tranche 2 en 3 geen effecten.

Onderzocht is of plaatsing van een luchtscherm langs delen van de N300 door het Natura 2000-gebied Brunssummerheide de resterende stikstofeffecten zou kunnen wegnemen. Van de doorgerekende opties blijkt een luchtscherm van 400 meter lengte met een hoogte van 1,5 meter óf een luchtscherm van 500 meter met een hoogte van 1 meter daarvoor te volstaan. Als gevolg daarvan is er geen stikstofdepositietoename op het Natura 2000-gebied Brunssummerheide. Zie bijlage 2 voor meer informatie hierover.

De provincie Limburg en het ministerie van LNV zijn overeengekomen om de depositietoename ten gevolge van de snelheidsmaatregel in het stikstofregistratiesysteem op te lossen door middel van het plaatsen van luchtschermen langs de N300 ter hoogte van Natura 2000-gebied

Brunssummerheide. Door het plaatsen van een luchtscherm treedt nergens in het Natura 2000-gebied Brunssummerheide een stijging van de stikstofdepositie op. Deze conclusie wordt niet anders wanneer de effecten van de warme sanering van de varkenshouderij hierbij worden betrokken. Het luchtscherm wordt geplaatst in het eerste halfjaar van 2021. De berekende toename van de stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel heeft dus ten hoogste betrekking op een korte periode. Deze depositie leidt daarom niet tot merkbare aanvullende effecten op het Natura 2000-gebied.

(9)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Als gevolg van de genoemde saneringsmaatregelen treedt nergens in de Natura 2000-gebieden Maasduinen, Veluwe en Sint Jansberg een stijging van de stikstofdepositie op. Het effect van sanering van varkenshouderijen zal in 2021 feitelijk optreden. De berekende toename van de stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel heeft dus ten hoogste betrekking op een korte periode. Deze depositie leidt daarom niet tot merkbare aanvullende effecten op het Natura 2000-gebied.

(10)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

1 Inleiding

1.1

Aanleiding

Veel van de Nederlandse Natura 2000-gebieden kampen met een overbelasting door stikstofdepositie. Stikstofdepositie leidt in het algemeen tot een verandering van de

stikstofbeschikbaarheid voor planten. Soorten die in staat zijn relatief snel stikstof op te nemen worden erdoor bevoordeeld terwijl andere soorten daarentegen in de verdrukking kunnen komen. De soorten die het door stikstofdepositie zwaarder kunnen krijgen zijn vaak de soorten die zijn aangepast aan relatief voedselarme standplaatsen; door stikstofdepositie lopen vooral zij de kans langzaam maar zeker te worden weggeconcurreerd.

Op plaatsen waar al sprake is van een qua stikstofdepositie (naderend) overbelaste situatie kan een verdere toename daarvan significante gevolgen hebben voor de vegetatie in Natura 2000-gebieden en daarmee ook voor stikstofgevoelige habitattypen en/of leef2000-gebieden van soorten. ‘Significant’ betekent in dit verband dat de instandhoudingsdoelstellingen van die habitattypen of soorten daardoor minder goed te realiseren zijn of in een extreem geval zelfs onhaalbaar worden.

De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS) en over het beweiden en bemesten van 29 mei 2019 hebben duidelijk gemaakt dat de tot dan toe gevolgde aanpak ten aanzien van stikstofdepositie niet houdbaar is1. Voor een aantal sectoren zijn hierdoor problemen ontstaan bij de

toestemmingsverlening in het kader van de Wet natuurbescherming, die direct een grote maatschappelijke impact hebben.

Bij brief van 13 november 2019 heeft het kabinet een maatregelenpakket aangekondigd, waarmee wordt beoogd om de toestemmingsverlening voor projecten in de bouwsector (woningbouw en een aantal infrastructurele projecten) weer op gang te brengen en tegelijk de stikstofbelasting op de natuur te verminderen. De bronmaatregelen (snelheidsverlaging en warme sanering

veehouderij) hebben gezamenlijk als doel op korte termijn depositieruimte op te leveren. Concreet wordt voor de korte termijn beoogd om de toestemmingsverlening voor de bouw van 75.000 woningen en een selectie van 7 MIRT-projecten mogelijk te maken.

Het RIVM heeft berekend wat de effecten zijn van de beide bronmaatregelen2. De effecten van de

landelijke snelheidsmaatregel voor Rijkswegen zijn berekend voor een tweetal zichtjaren, namelijk 2021 en 2030 (RIVM, juli 2020). Uit de AERIUS-rekenresultaten blijkt dat vrijwel overal in

stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie als gevolg van de maatregel afneemt. In 2021 is echter in 276 hexagonen bij wijze van uitzondering wel sprake van een netto toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de situatie zonder snelheidsmaatregel. In 2030 gaat dit om in totaal 537 hexagonen waar sprake is van een netto toename van stikstofdepositie3.

1 ECLI:NL:RVS:2019:1604 en ECLI:NL:RVS:2019:1764

2 RIVM zal notitie ter beschikking stellen waarin de onderbouwing resultaten warme sanering staan

3 De genoemde aantallen zijn inclusief de hexagonen waar geen sprake is van een qua stikstofdepositie al overbelaste situatie. Wanneer alleen de hexagonen worden geteld in een qua stikstofdepositie al (naderend) overbelaste situatie dan zijn de aantallen hexagonen uiteraard lager, namelijk resp. 105 voor zichtjaar 2021 en 213 voor zichtjaar 2030

(11)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

De lokale toenames worden veroorzaakt door verkeersstromen die als gevolg van de maatregel wijzigen waardoor zeer lokaal het aantal vervoersbewegingen op het onderliggende wegennet en dan met name op enkele provinciale wegen toeneemt. Denkbaar is dat door deze ‘verschuiving’ ook nieuwe effecten kunnen optreden op daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden. Deze mogelijke effecten zijn daarom in deze ecologische beoordeling nader onderzocht in samenhang met de effecten van de warme sanering van de varkenshouderij.

1.2

Doel

Deze rapportage gaat specifiek op de mogelijke ecologische effecten van deze

uitzonderingsgevallen in. Indien een significant negatief effect van de snelheidsmaatregel niet met zekerheid kon worden uitgesloten is onderzocht of (en zo ja in hoeverre) de ‘warme sanering van de varkenshouderij’ deze effecten teniet zou kunnen doen.

1.3

Werkwijze

Op basis van de AERIUS berekening (versie AERIUS 2020 ‘pre release’) zijn de locaties waar sprake is van een toename in stikstofdepositie als gevolg van het voornemen in beeld gebracht. Hierbij zijn per gebied de hexagonen met een overbelaste of naderend overbelaste situatie onderzocht op de volgende onderdelen:

1. Welke stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten zijn op de betreffende locatie aanwezig? Op basis van literatuur is onderzocht of het habitattype wel daadwerkelijk op de betreffende locatie voorkomt

2. Welke instandhoudingsdoelstelling(en) van habitattypen(/leefgebieden van) soorten mag/mogen niet significant door stikstofdepositie worden geschaad?

3. In welke situaties is er sprake van een (naderend) overbelaste situatie? Overbelast wil zeggen dat de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden door de

achtergronddepositie (situatie 2020 zoals opgenomen in AERIUS Calculator). Voor de categorie naderend overbelast wordt een marge aangehouden van 70 mol/ha/jaar ten opzichte van de KDW

4. Het aantal hexagonen waarbinnen sprake is van een berekende toename op een stikstofgevoelig habitattype of leefgebied

5. Absolute en relatieve oppervlakten van de betreffende habitattypen en leefgebieden binnen deze hexagonen

6. De gevoeligheid van het habitattype/leefgebied voor stikstofdepositie op de betreffende locatie (op basis van de kritische depositiewaarde)

7. De minimale, maximale en gemiddelde depositietoename op het habitattype/leefgebied 8. De huidige kwaliteit en trend van het habitattype/leefgebied

9. Wat zijn knelpunten voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen?

10. Welke (brongerichte) maatregelen zijn getroffen voor de habitattypen en (leefgebieden van) soorten met een instandhoudingsdoelstelling?

De literatuur die hiervoor is geraadpleegd omvat onder andere de Natura 2000-beheerplannen en gebiedsanalyses. Op basis hiervan is te herleiden welke habitattypen aanwezig zijn, wat de lokale milieudruk is, wat de trend is qua oppervlak en kwaliteit en wat de staat van instandhouding is.

(12)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Indien er sprake is van een negatieve trend dan is de kans dat een toename van stikstofdepositie leidt tot (verdere) verslechtering van habitattypen/leefgebieden relatief groot. Op basis hiervan is beoordeeld of er mogelijk sprake is van significante effecten van de snelheidsverlaging op de relevante Natura 2000-gebieden.

Om te beoordelen of er mogelijke significante gevolgen kunnen zijn is in 3 stappen een ecologische beoordeling uitgevoerd:

1. Beschouwing van de mogelijke effecten van de snelheidsmaatregel op Natura 2000-gebieden voor zichtjaar 2021. Beoordeeld is of de snelheidsverlaging (afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen) leidt tot mogelijke effecten of dat deze op grond van objectieve gegevens op voorhand kunnen worden uitgesloten. Effecten treden mogelijk op wanneer er een overlap bestaat van de reikwijdte van die effecten in ruimte en tijd en het voorkomen van relevante kwalificerende natuurwaarden. Daarbij gaat het zowel om directe als om indirecte effecten (externe werking) op Natura 2000-gebieden

2. Nadere ecologische beoordeling. In deze stap zijn de mogelijke effecten op de in stap 1 geïdentificeerde Natura 2000-gebieden nader beschouwd en beoordeeld. Het betrof de effecten die in stap 1 niet op voorhand uitgesloten bleken te zijn. In stap 2 is niet alleen ingegaan op de gebieden waar voor het zichtjaar 2021 een toename van de depositie is berekend, maar ook op gebieden waar dat het geval is voor het zichtjaar 2030. Door deze tweede stap is duidelijk geworden of effecten voor bepaalde kwalificerende natuurwaarden - natuurwaarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen - zijn uitgesloten. De resultaten van de stappen 1 en 2 zijn beschreven in hoofdstuk 4

3. Waar dat het geval bleek is in stap 3 op hexagonniveau onderzocht of, en zo ja in welke mate de warme sanering van de varkenshouderij de toename van de depositie door de

(13)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

2 Wettelijk kader

2.1

Wet natuurbescherming

In Nederland hebben veel natuurgebieden een beschermde status als Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden zijn gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen of aangemeld. De Europese Unie heeft alle Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ondergebracht in een samenhangend netwerk ‘Natura 2000’. Voor elk Natura 2000-gebied gelden specifieke instandhoudingsdoelstellingen.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn in het aanwijzingsbesluit ‘instandhoudingsdoelstellingen’ geformuleerd. Er kunnen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd zijn voor:

• Habitattypen: instandhoudingsdoelen hebben betrekking op zowel de oppervlakte binnen het gebied als de kwaliteit ervan. Voor habitattypen zijn ‘typische soorten’ benoemd die (mede) de kwaliteit van een habitattype duiden

• Broedvogels: instandhoudingsdoelen hebben betrekking op een omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van een bepaald aantal broedparen • Niet-broedvogels: instandhoudingsdoelen hebben betrekking op een omvang en kwaliteit van

het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van een bepaald aantal exemplaren. Het doel kan betrekking hebben op zowel een slaap- of rustfunctie als een foerageerfunctie van het gebied voor de soort

• Habitatrichtlijnsoorten (niet-vogels): instandhoudingsdoelen hebben betrekking op de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie

Gedetailleerd is in kaart gebracht wat de effecten van de snelheidsmaatregel op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden (kunnen) zijn. Uitgangspunt daarbij zijn de

instandhoudingsdoelstellingen per gebied. De significantie van de gevolgen is beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van de Natura 2000-gebieden. Voor de gebieden waar significante gevolgen niet op voorhand uitgesloten konden worden is op hexagonniveau nagegaan of, en zo ja in welke mate, de warme sanering van de varkenshouderij de berekende toename van de stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel teniet doet.

Cumulatie

Volgens de Wnb moeten de effecten van de snelheidsmaatregel worden beoordeeld in

samenhang met de effecten van andere plannen en projecten (cumulatie)4. Doel daarvan is na te

gaan of effecten van een plan of project, die zelfstandig niet significant zijn zodanig door effecten van een ander plan of project worden versterkt, dat de totale effecten wél als significant

aangemerkt moeten worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen onzekere toekomstige gebeurtenissen bij de beoordeling van cumulatieve effecten buiten beschouwing blijven.

(14)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Verder hoeft in de cumulatietoets geen rekening te worden gehouden met reeds gerealiseerde projecten: deze zijn namelijk reeds verdisconteerd in de bestaande situatie5. De analyse van

eventuele cumulatieve gevolgen richt zich dan ook op projecten die al wel zijn vergund maar nog niet zijn uitgevoerd. In paragraaf 4.11 wordt hierop nader ingegaan.

2.2

Stikstofregistratiesysteem (SSRS)

2.2.1 Wat is het stikstofregistratiesysteem SSRS?

Voor een goede registratie van de daling van de stikstofdepositie die het gevolg is van de bronmaatregelen en de mate waarin daarvan gebruik is/wordt gemaakt wordt middels een spoedwet onder andere ingezet op de toepassing van een stikstofregistratiesysteem (SSRS). Uitgangspunt hiervoor is dat gegarandeerd kan worden dat (cumulatief) nooit méér

depositieruimte wordt uitgegeven dan beschikbaar is gesteld én dat tevens wordt bijgedragen aan de vermindering van de stikstofbelasting van de Natura 2000-gebieden (‘afromen’). Voor elke locatie in elk Natura 2000-gebied van voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen en

leefgebieden worden de positieve effecten van maatregelen in de vorm van een reductie van de stikstofdepositie geregistreerd. Het gaat daarbij om vaststaande effecten van vaststaande maatregelen, maatregelen die additioneel zijn ten opzichte van de maatregelen die nodig zijn om de Natura 2000-waarden te behouden en zo nodig overeenkomstig planning te herstellen. De effecten en de zekerheid daarvan zijn op voorhand wetenschappelijk beoordeeld, op een wijze die voldoet aan de eisen die aan een passende beoordeling in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn worden gesteld.

Het stikstofregistratiesysteem bestaat uit een stikstofdepositieregister met depositieruimte dat in eerste instantie wordt gebaseerd op:

• Het effect van het overdag verlagen van de maximumsnelheid op autosnelwegen als bronmaatregel (verder snelheidsmaatregel) om de stikstofdepositie op daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden te verlagen6

• Het effect van bedrijfsbeëindiging van varkenshouderijen waar ondernemers gebruik maken van de daarvoor opgezette subsidieregeling (‘warme sanering varkenshouderij’)

• Het inzetten van maximaal 70 % van de daarmee bereikte stikstofreductie om toestemming van projecten in de bouwsector (woningbouw en infrastructuur) mogelijk te maken

• Het inzetten van minimaal 30 % van de bereikte stikstofreductie als vermindering van de stikstofbelasting op stikstofgevoelige natuur in de Natura 2000-gebieden

Bij de vergunningverlening voor een project dat op een bepaalde locatie stikstofdepositie veroorzaakt kan een beroep worden gedaan op de in het registratiesysteem opgenomen hoeveelheid stikstofdepositie voor die locatie.

5 ABRvS 9 september 2015 ECLI:NL:RVS:2015:2848

(15)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Voor zover bij de toestemmingsverlening een beroep wordt gedaan op ruimte binnen het stikstofregistratiesysteem, wordt de betrokken hoeveelheid stikstofdepositie door het bevoegd gezag in dat systeem afgeboekt, zodat deze niet meer voor andere projecten beschikbaar is. In de passende beoordeling bij de aanvraag voor de Wnb-vergunning kan op dat effect en op de wetenschappelijke beoordeling van dat effect worden teruggegrepen. In paragraaf 2.2.2 is de werking van het SSRS meer in detail beschreven.

2.2.2 Het SSRS artikelsgewijs beschreven

Voor woningbouwprojecten is het sinds 24 maart 20207 mogelijk een toestemming te verkrijgen

via het SSRS (stikstofregistratiesysteem) en kunnen vergunningen als bedoeld in de

Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Het registratiesysteem is inmiddels operationeel en gevuld met depositieruimte als gevolg van de snelheidsmaatregel. Of een project met een

toename in stikstofdepositie via deze wijze vergund kan worden hangt onder andere af van de beschikbare depositieruimte in de Natura 2000 gebieden waarop het project effect heeft.

In hoofdstuk 2 van de Regeling natuurbescherming zijn nadere eisen gesteld aan de

woningbouwprojecten. De toestemmingsverlening verloopt via de reguliere wijze bij de provincie of de gemeente (in dat geval haakt de toestemmingsverlening voor het aspect natuur aan bij de procedure van de omgevingsvergunning).

Het SSRS kan conform artikel 2.2 van de sinds 24 maart 2020 gewijzigde Regeling natuurbescherming (Rnb) vooralsnog uitsluitend worden gebruikt voor:

a) Woningbouwprojecten, inclusief noodzakelijke en direct met het project samenhangende nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige maatregelen en infrastructuur en noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat; en

b) De tracébesluiten voor de projecten: 1. A1/A28 Knooppunt Hoevelaken 2. A4 Haaglanden - N14

3. A6 Almere Buiten Oost - Lelystad 4. A12/A27 Ring Utrecht

5. A27 Houten - Hooipolder 6. A58 Eindhoven - Tilburg 7. A58 Sint Annabosch - Galder

Het SSRS wordt beheerd onder verantwoordelijkheid van de minister (lid 3 Artikel 2.3 Rnb). Deze draagt er zorg voor dat depositieruimte in het register wordt opgenomen die ontstaat door de vermindering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van ‘bronmaatregelen’ (lid 4 artikel 2.3 Rnb), waarbij ten hoogste 70 % van de vermindering van stikstofdepositie als depositieruimte in het register mag worden opgenomen (lid 5 artikel 2.3 Rnb).

7 Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 maart 2020, nr. WJZ/ 20072948, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming (spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur); Staatscourant nr. 15825 d.d. 23 maart 2020

(16)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

De gewijzigde Regeling natuurbescherming onderscheidt in artikel 2.4 Rnb elk geval 3 verschillende typen bronmaatregelen, namelijk:

a) De snelheidsverlaging voor de rijkswegen8

b) Regels over:

1. De samenstelling van diervoeders of andere stoffen die zijn bedoeld voor het voederen van dieren

2. Het maximumgehalte aan bepaalde stoffen in dierlijke producten c) De onomkeerbare sluiting van een varkenshouderijlocatie9

De depositieruimte kan volgens artikel 2.5 Rnb op 3 verschillende manieren worden toegedeeld in een:

a) Natura 2000-vergunning b) Omgevingsvergunning c) Tracébesluit

Depositieruimte wordt eenmalig en voor onbepaalde tijd toegedeeld (lid 3 artikel 2.5 Rnb) maar alleen voor zover zij eerder is gereserveerd. Reservering of toedeling van depositieruimte is volgens lid 1 van artikel 2.6 Rnb alleen mogelijk voor zover daarvoor depositieruimte beschikbaar is. De voor een project benodigde depositieruimte is gelijk aan de hoogste stikstofdepositie op een hectare van een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied die het project in een jaar kan veroorzaken (lid 3 van artikel 2.6 Rnb). De (verantwoordelijkheid voor de) registratie van registratie van de reservering in het register ligt volgens lid 1 van artikel 2.7 Rnb bij:

a) Gedeputeerde staten voor woningbouwprojecten

b) De Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor tracébesluiten

Bij reservering van depositieruimte voor woningbouwprojecten geldt het beginsel ‘wie het eerst komt die het eerst maalt’. Dat is het gevolg van de regel (lid 2 artikel 2.8 Rnb) dat Gedeputeerde staten beslissen over de reservering van depositieruimte in de volgorde waarin de aanvragen (…) zijn ontvangen. Voor meer gedetailleerde bepalingen hieromtrent wordt verwezen naar de gewijzigde Regeling natuurbescherming. Depositieruimte voor woningbouwprojecten mag overigens conform lid 4 van artikel 2.8 Rnb alléén door Gedeputeerde staten worden gereserveerd als de woningen niet worden aangesloten op een distributienet voor aardgas.

8 Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 19 december 2019, kenmerk RWS-2019/45657, Stcrt. 2019, 71032 9 Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen

(17)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

3 Resultaten doorrekening stikstofeffecten

snelheidsmaatregel

3.1

Inleiding: wat is (naderend) overbelast?

In veel Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden aanwezig die in sommige gevallen matig tot sterk overbelast zijn. Overbelast betekent in dit kader dat de heersende achtergronddepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde (KDW) van de habitattypen of leefgebieden. Bij een overschrijding van de kritische depositiewaarde kan afname van kwaliteit en/of oppervlakte van het habitattype niet zonder meer worden uitgesloten. Een verdere toename van depositie (hoe klein ook) betekent dat het risico op de afname van kwaliteit en/of oppervlakte toeneemt.

Wanneer de achtergronddepositie inclusief projecteffect lager is dan de KDW van een bepaald habitattype/leefgebied dan wordt dat habitat/leefgebied beschouwd als (nog) niet overbelast. Een depositiebijdrage heeft dan geen significante gevolgen. De beoordeling van cumulatieve effecten is in zulke gevallen alleen relevant indien de achtergronddepositie vermeerderd met alle

vergunde/vastgestelde, maar nog niet gerealiseerde projecten/plannen, alsnog kan leiden tot een overbelaste situatie.

AERIUS Calculator maakt onderscheid tussen hexagonen met een (naderende) overbelasting en hexagonen zonder overbelasting. Voor naderende overbelasting wordt een bandbreedte van 70 mol N/ha/jaar onder de KDW aangehouden. Deze bandbreedte is bij relatief kleine bijdragen ruim voldoende om een eventuele verhoging van de achtergronddepositie door cumulatie met andere plannen/projecten op te vangen. Een projecteffect kan in hexagonen zonder overbelasting daardoor op zichzelf, maar ook in combinatie met andere plannen/projecten nooit tot significante gevolgen leiden. Voor het beoordelen van de effecten van de snelheidsverlaging en de warme sanering van de varkenshouderij zijn alle hexagonen betrokken met (naderende) overbelasting.

3.2

Natura 2000-gebieden waar als gevolg van de snelheidsmaatregel een

toename van de stikstofdepositie is berekend

De hexagonen waar als gevolg van de snelheidsverlaging sprake is van een netto toename van stikstofdepositie zijn gelegen in de volgende Natura 2000-gebieden (VR=Vogelrichtlijn,

HR=Habitatrichtlijn):

• 38. Rijntakken (Overijssel, Gelderland, Zuid-Holland, Utrecht; HR/VR) • 57. Veluwe (Gelderland; HR/VR)

• 91. Polder Westzaan (Noord-Holland; HR)

• 92. Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (Noord-Holland; HR/VR); alleen 2030 • 114. Krammer-Volkerak (Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Brabant; HR/VR)

• 115. Grevelingen (Zeeland; HR/VR) • 142. Sint Jansberg (Limburg; HR) • 145. Maasduinen (Limburg; HR/VR) • 155. Brunssummerheide (Limburg; HR)

(18)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Zichtjaar 2021

AERIUS 2020 berekent voor (delen van) 9 Natura 2000-gebieden een toename van de

stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel voor hexagonen waar al sprake is van een (naderend) overbelaste situatie. Tabel 3.1 geeft een overzicht. Het totale aantal hexagonen in de tabel omvat de hexagonen waar sprake is van een toename op een (naderend) overbelaste situatie. Er kunnen meerdere habitattypen in 1 hexagoon gelegen zijn; daardoor wijken de totale aantallen soms af van de som van de rijen.

Tabel 3.1 Aantallen hexagonen met (naderende) overbelasting per habitattype en leefgebied en per Natura 2000-gebied waar door de snelheidsmaatregel een toename is berekend in het zichtjaar 2021

Habitat Rijn-takken Veluwe Polder Westzaan Krammer -Volkerak Greve-lingen Sint Jansberg Maas-duinen Brunssum-merheide Lg08 3 Lg11 3 ZGLg11 21 Lg13 28 Lg14 3 6 H1330B 14 1 H2130A 8 H2160 16 2 H2190B 11 15 H2330 3 H3160 1 H4010A 3 H4030 13 H7110B 1 H7140B 3 H7150 2 H9120 5 1 Totaal 21 5 3 17 15 1 28 15

Toelichting: Prioritaire habitattypen zijn vet gedrukt

Zichtjaar 2030

AERIUS 2020 berekent voor (delen van) 10 Natura 2000-gebieden een toename van de

stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel voor hexagonen waar al sprake is van een (naderend) overbelaste situatie. Tabel 3.2 geeft een overzicht.

(19)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Tabel 3.2 Aantallen hexagonen met (naderende) overbelasting per habitattype en leefgebied en per Natura 2000-gebied waar door de snelheidsmaatregel een toename is berekend in het zichtjaar 2030

Habitat Rijn-takken Veluwe Polder Westzaan Ilperveld Krammer-Volkerak Greve-lingen Sint Jansberg Maas-duinen Brunssum-merheide Lg07 1 Lg08 4 Lg11 7 ZGLg11 42 Lg13 50 Lg14 13 11 ZGLg14 1 H1330B 34 1 H2130A 11 H2160 37 3 H2190B 14 21 H2330 4 H3160 2 H4010A 9 H4030 24 H7110B 4 H7140B 13 2 H7150 2 H9120 11 2 L91E0C 1 Totaal 44 16 13 2 37 21 3 50 27

Toelichting: prioritaire habitattypen zijn vet gedrukt

De mogelijke ecologische gevolgen van de lokale toenames van de stikstofdepositie worden behandeld in hoofdstuk 4.

(20)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

4 Beoordeling stikstofeffecten snelheidsmaatregel

per Natura 2000-gebied

4.1

Inleiding

Voor in totaal 9 verschillende Natura 2000-gebieden is sprake van een lokale toename van stikstofdepositie als gevolg van de snelheidsmaatregel op rijkswegen10. De Natura 2000-gebieden

worden hierna in afzonderlijke paragrafen besproken. Onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘zichtjaren’ 2021 en 2030. Er kunnen -sterk verschillend per Natura 2000-gebied- effecten zijn op habitattypen, leefgebieden van soorten (inclusief zoekgebieden) of combinaties daarvan. De mogelijke effecten op de zoekgebieden voor leefgebieden van soorten zijn in deze nadere ecologische analyse op dezelfde wijze beoordeeld als de mogelijke effecten op de leefgebieden zelf. De zoekgebieden voor leefgebieden zijn immers de delen van een Natura 2000-gebied waar de aanwezigheid van het leefgebied nog onzeker is, dat wil zeggen niet met zekerheid aanwezig maar ook niet met zekerheid niet-aanwezig. In de paragrafen per Natura 2000-gebied wordt daarom, voor zover van toepassing, van de zoekgebieden voor leefgebieden nagegaan of het daadwerkelijk leefgebied betreft.

Leefgebiedkaarten

De mogelijke effecten van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige leefgebieden van) soorten worden ruimtelijk bepaald op basis van ‘leefgebiedkaarten’ die voor alle Natura 2000-gebieden zijn gemaakt en die beschikbaar zijn via het rekeninstrumentarium AERIUS. Deze kaarten geven een overzicht van de leefgebieden van alle soorten waarvoor voor het betreffende gebied instandhoudingsdoelen gelden conform het aanwijzingsbesluit (inclusief eventuele latere

wijzigingen daarvan). Deze kaarten zijn gebaseerd op terreinkenmerken en eisen die soorten aan hun habitat stellen. Op basis van die beide criteria is per soort en per Natura 2000-gebied het potentieel ‘geschikte leefgebied’ in kaart gebracht (Sierdsema et al., 2016). Reeds aanwezige verstoringsbronnen (zoals geluid of optische verstoring door bewegingen van mensen of

voertuigen) zijn nog niet in ogenschouw genomen bij het opstellen van deze kaarten. Ook is geen rekening gehouden met factoren als de waterdiepte of het waterpeil, de invloed van wind

(golfslag/luwte) en het voedselaanbod. De leefgebiedkaarten geven daarom alleen een eerste indicatie; de werkelijke omvang van de leefgebieden zal in de praktijk vaak kleiner zijn dan op basis van de kaarten aangenomen zou kunnen worden.

Voor deze ecologische effectbeoordeling betekent dit dat de berekende depositietoename op stikstofgevoelige leefgebieden steeds in detail is geanalyseerd. De vraag die daarbij (eerst) beantwoord diende te worden is of het als leefgebied op kaart aangegeven gebied ook daadwerkelijk als leefgebied geschikt is wanneer ook met andere factoren rekening wordt gehouden en dus in hoeverre de berekende effecten in de praktijk ook zullen optreden.

10 In het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske zijn alleen effecten berekend voor het zichtjaar 2030. Voor zichtjaar 2021 gaat het daarom in feite om effecten op 8 Natura 2000-gebieden

(21)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

4.2

Natura 2000-gebied Brunssummerheide

4.2.1 Beoordeling 2021

Uit de berekeningen van de stikstofdepositie blijkt dat in het Natura 2000-gebied

Brunssummerheide de depositie in 2021 toeneemt in 15 hexagonen met een overbelaste situatie. Ook is er sprake van een toename op 2 hexagonen met een niet overbelaste situatie. Zoals omschreven in paragraaf 4.2 zijn effecten op niet overbelaste situaties uitgesloten. De hexagonen waar sprake is van een toename én overbelaste situatie zijn gelegen aan de noordoostzijde van het Natura 2000-gebied, nabij de N300. De depositiebijdrage heeft zowel plaats ten oosten van de N300, op de Brandenberg, als ten westen van de weg, nabij de Heikop.

De toename in stikstofdepositie vindt in dit Natura 2000-gebied volgens de berekeningen plaats op 5 habitattypen:

• H4030 Droge heiden: 13 hexagonen overbelast

• H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden): 3 hexagonen overbelast • H3160 Zure vennen: 1 hexagoon overbelast

• H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes): 1 hexagoon overbelast • H7150 Pioniersvegetaties met snavelbiezen: 2 hexagonen overbelast

Effecten op de betreffende habitattypen worden in de volgende paragraaf beschouwd, dit omdat het rekenjaar 2030 voor dit gebied maatgevend is.

(22)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

4.2.2 Beoordeling 2030

Uit de berekeningen van de stikstofdepositie blijkt dat in het Natura 2000-gebied

Brunssummerheide de depositie in 2030 toeneemt in 27 hexagonen, allen met een (naderend) overbelaste situatie. Zoals omschreven in paragraaf 4.2 zijn effecten op niet overbelaste situaties uitgesloten. De hexagonen waar sprake is van een toename én overbelaste situatie zijn gelegen aan de noordoostzijde van het Natura 2000-gebied, nabij de N300.

De toename van de stikstofdepositie vindt in dit Natura 2000-gebied volgens de berekeningen plaats op 5 habitattypen:

• H3160 Zure vennen: 2 hexagonen overbelast

• H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden): 9 hexagoon overbelast

• H4030 Droge heiden: 23 hexagonen overbelast, 1 hexagoon naderend overbelast • H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes): 4 hexagonen overbelast

• H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen: 2 hexagonen overbelast

H4030 Droge heiden

Het habitattype H4030 Droge heide betreft struikheibegroeiingen, gedomineerd door struikhei al dan niet in combinatie met andere dwergstruiken, grassen en mossen. In Nederland komen droge heiden voor op matig droge tot droge, kalkarme zure bodems waarin zich meestal een

podzolprofiel heeft gevormd.

Het habitattype droge heide komt voor op een groot deel van de drogere zandige hellingen binnen de Brunssummerheide. De grootste voorkomens liggen in de deelgebieden Brandenberg,

Tafelberg, Sternbachtal, rond de Heksenberg en rond de Schrieversheidevennen (Provincie Limburg, 2020; Provincie Limburg, 2017).

Wegens stikstofdepositie en achterstallig beheer is het areaal aanzienlijk afgenomen ten opzichte van begin 20e eeuw. In 1970 was er nog 200 hectare van het habitattype aanwezig, in 2000 was

dit nog 160 hectare. Dit is met name het gevolg van verbossing. De laatste jaren is weer sprake van een lichte toename van het heideareaal als gevolg van herstelmaatregelen. Mede door het ontbreken van structuur en de achterblijvende soortenrijkdom van typische soorten is de staat van instandhouding van het habitattype ongunstig (Provincie Limburg, 2020; Provincie Limburg, 2017). In en in de ruime omgeving (circa 500 meter) van de relevante hexagonen zijn 10 van de in totaal 26 voor het habitattype typische soorten waargenomen (NDFF) (ministerie van LNV, 2008).

Voor het habitattype is de instandhoudingsdoelstelling ‘toename oppervlak en verbetering

kwaliteit’. De kwaliteit is momenteel matig maar heeft een stabiele trend. De trend in het oppervlak is stabiel tot positief (Provincie Limburg, 2020). Stikstofdepositie leidt in het habitattype tot

verslechterende effecten in de vorm van versnelde successie, vermesting en verzuring. Mede hierdoor en de matige kwaliteit is een significant effect niet uitgesloten.

(23)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

H4010A Vochtige heiden

Vochtige heiden zijn in Natura 2000-gebied Brunssummerheide te vinden in het bronnengebied van de Roode beek, in het Sternbachdal, het Bronnengebied en de Brandenberg. Op de Brandenberg ligt een door bos omsloten heideterrein. Het betreft een sterk hellend terrein, waar zich een schijngrondwaterspiegel heeft ontwikkeld. Het water is zeer mineraalarm. Verdroging speelt hier mogelijk een rol, wat zich uit in de vorm van vergrassing door pijpenstrootje en verbossing met berk. Dit effect wordt versterkt door een te hoge stikstofdepositie. In en nabij de relevante hexagonen (tot circa 500 meter afstand) zijn 6 van de 13 typische soorten

waargenomen (NDFF).

Voor het habitattype is een uitbreidingsdoelstelling geformuleerd voor zowel oppervlak als kwaliteit. De trend in kwaliteit is negatief en die van het oppervlak is stabiel (Provincie Limburg, 2020). Het areaal natte tot vochtige heide was 50 jaar geleden groter dan nu, maar is de laatste decennia vrijwel gelijk gebleven.

Voor de vochtige heide is de staat van instandhouding matig ongunstig tot slecht en de kwaliteit neemt er af, ook gezien de achteruitgang van het aantal plantensoorten. Het habitattype Vochtige heide staat onder druk van hoofdzakelijk stikstofdepositie, verzuring en in mindere mate van verdroging. Op de Brandenberg is het habitattype vochtige heide onderhevig aan vergrassing, maar meer nog aan verbossing. Mogelijk is dit te wijten aan verdroging. Een verslechterend effect als gevolg van stikstofdepositie kan echter niet worden uitgesloten (Provincie Limburg, 2020).

H3160 Zure vennen

Het habitattype H3160 Zure vennen komt in mozaïek met het habitattype H9110B Actieve hoogvenen (heideveentjes) en H4010A Vochtige heide (hogere zandgronden) voor op de Brandenberg. Het habitattype wordt overwegend gevoed door regenwater en lokaal niet tot zeer zwak gebufferd grondwater en daardoor relatief zuur water en komt voor op voedsel- en kalkarme zand- en veengronden.

Voor het habitattype is een behoudsdoelstelling geformuleerd voor oppervlak en kwaliteit. In het begin van de twintigste eeuw was de Brunssummerheide veel natter en het areaal zure vennen in combinatie met actief hoogveen en vochtige heide veel groter. De laatste decennia is het areaal echter vrijwel gelijk gebleven. Het beheerplan beschrijft de trend als ‘stabiel’ voor zowel oppervlak als kwaliteit (Provincie Limburg, 2020). Van de typische soorten zijn in de relevante hexagonen en omgeving (circa 500 meter) echter in de laatste 5 jaar maar 2 van de 11 soorten waargenomen (NDFF).

Zowel stikstofdepositie als verdroging zijn knelpunten voor het habitattype. Door het verder vernatten van de hellingveentjes en de vochtige heide kan ook het type zure vennen zich verder ontwikkelen en in stand gehouden worden. De instandhoudingsdoelstelling van behoud van dit habitattype wordt daarmee ingevuld (Provincie Limburg, 2020). Een verslechterend effect als gevolg van stikstofdepositie kan echter niet worden uitgesloten.

(24)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes)

Het habitattype H7110B Actieve hoogvenen komt in het Natura 2000-gebied Brunssummerheide onder andere voor op de Brandenberg. Hier is het habitattype te vinden in een aantal vochtige slenken. De veentjes worden gevoed met van de hellingen oppervlakkig toestromend zuur regenwater en ondiep afstromend licht gebufferd mineraalarm, maar nitraatrijk grondwater. Het voortbestaan van de natte condities hangt af van een permanente toestroming van water uit de omgeving. Het waterherkomstgebied is beperkt van omvang en omvat enkel het plateau van de Brandenberg. Vegetaties in dit deelgebied betreffen veenmosrijke dophei met beenbreek

(indicatief voor permanente kwel). Het beheer richt zich voornamelijk op het tegengaan van opslag van berken en in mindere mate grove den. Ook wordt verdroging tegengegaan door het dempen van greppels in het gebied. Op de Brandenberg wordt in aanvulling hierop nog begrazing toegepast als beheermaatregel.

Als gevolg van grondwaterstandsverlagingen uit het verleden zijn delen van de bijzondere heide- en veenvegetaties vaak sterk vergrast en verbost, waardoor deze vegetaties dreigen dicht te groeien. Deze ontwikkeling wordt versterkt door een te hoge stikstofdepositie.

De verdroging is het gevolg van toename van de bebossing op het plateau, het lek raken van de slecht doorlatende lagen of het afgraven van een deel van het herkomstgebied.

Voor de Brunssummerheide is de staat van instandhouding van dit habitattype matig. Momenteel is de verdroging gestabiliseerd maar heeft het habitattype last van stagnatie van veenvorming en vergrassing. Het grondwaterniveau lijkt niet hoog genoeg voor het laten plaatsvinden van veenvorming. Ook het voorkomen van typische soorten is beperkt. Slechts 4 van de 22 typische soorten zijn in de laatste 5 jaar waargenomen in en nabij de relevante hexagonen (NDFF). Voor het habitattype geldt een uitbreidingsdoelstelling voor oppervlak en verbetering van de kwaliteit. De trend in het oppervlak is echter negatief en de trend in de kwaliteit stabiel.

Stikstofdepositie kan de effecten van verdroging versterken. Significante effecten zijn niet uit te sluiten.

H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen

Het habitattype H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen komt voor op plagplekken binnen het habitattype vochtige heide en in mozaïekverband met actief hoogveen. De kenmerkende

vegetaties vestigen zich op kale natte plekken tussen vochtige heide waar het water stagneert op een leemlaag. Op de Brunssummerheide komen deze kale plekken nauwelijks van nature voor, maar is het habitattype volledig afhankelijk van deze geplagde plekken.

De staat van instandhouding van het habitattype op de Brunssummerheide is ‘matig’. Het voorkomen van het habitattype kan jaarlijks sterk variëren en is sterk afhankelijk van (plag)beheer, vanwege een gebrek aan natuurlijke, open vochtige plekken in het gebied. Stikstofdepositie leidt tot versnelde successie en verslechtering van de kwaliteit. Omdat het voortbestaan direct afhangt van plaggen is een effect van stikstofdepositie ondergeschikt. Significante gevolgen zijn daarom uitgesloten.

(25)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Figuur 4.2 Toename stikstofdepositie in 2030 in Natura 2000-gebied Brunssummerheide

4.3

Natura 2000-gebied Grevelingen

4.3.1 Beoordeling 2021

In het Natura 2000-gebied Grevelingen zijn beperkte depositiebijdragen van de snelheidsverlaging op rijkswegen berekend voor 2021 in 21 hexagonen in 4 habitattypen. Hiervan is in 1 hexagoon sprake van een naderend overbelaste situatie en in 14 hexagonen is sprake van een overbelaste situatie. In H1330B (Schorren en zilte graslanden (binnendijks) en H2160 (Duindoornstruwelen) is geen sprake van een (naderende) overbelaste situatie. De toename op (naderend) overbelaste hexagonen vindt plaats in habitattype H2190B (vochtige duinvalleien kalkrijk) (gemiddeld 0,89 mol/ha/jaar en maximaal 2,09 mol/ha/jaar) en H2130A (Grijze duinen (kalkrijk))(gemiddeld 0,27 mol/ha/jaar en maximaal 0,62 mol/ha/jaar).

H2130A Grijze duinen (kalkrijk)

Voor het habitattype is behoud van kwaliteit en oppervlak het instandhoudingsdoel. Het habitattype grijze duinen, kalkrijk (subtype A) komt met goede kwaliteit voor. Het betreft jonge begroeiingen die in circa 30 jaar onder invloed van begrazing zijn ontstaan op het eiland Hompelvoet (Ministerie van LNV, 2018)[2]. Daarnaast is een klein oppervlak van het habitattype

gekarteerd op de Grevelingendam.

[2] Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2018. Ontwerp-wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarde

(26)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Behoud van de oppervlakte is, gezien de ontstaanswijze, voldoende. Stikstofdepositie wordt in dit habitattype snel omgezet in nitraat. Nitraat is goed oplosbaar en zal vervolgens óf door de vegetatie worden opgenomen of via het grondwater worden afgevoerd (Kooijman et al., 2014). In dit nog jonge systeem is de kans dat de toplaag oppervlakkig verzuurd is gering. De

Grevelingendam (geopend in 1965) is immers ‘slechts’ 55 jaar geleden aangelegd als onderdeel van de Deltawerken. Daardoor is de bodem (nog) kalkrijk en is fosfaat hoofdzakelijk in gebonden vorm aanwezig en de beperkende factor (niet vrij opneembaar door de vegetatie). Verwacht mag dus worden dat de kleine toename van de hoeveelheid nitraat daardoor vooral met neerslag uit het systeem zal verdwijnen en geen effect hebben in de vegetatie. Voor de lange termijn is echter niet zeker dat deze gunstige omstandigheden blijven bestaan. Om een significant negatief effect uit te kunnen sluiten worden door het Ministerie van LNV in samenwerking met de provincie Zeeland en Rijkswaterstaat Zee en Delta afspraken gemaakt over de uitwerking van een bewezen effectieve maatregel. Daarvan vindt op initiatief van het ministerie van LNV de verkenning plaats in 2021 en de uitvoering van de maatregel in 2022. In de volgende actualisatie van deze

ecologische beoordeling zullen de resultaten worden verwerkt.

H2190B vochtige duinvalleien (kalkrijk)

Voor habitattype H2190B is in dit Natura 2000-gebied een behoudsdoelstelling geformuleerd voor oppervlak en kwaliteit. In slechts een klein deel van het totale oppervlak (460 hectare) van dit habitattype is er sprake van matige overbelasting. Volgens de gebiedsanalyse (Rijkswaterstaat, 2017) was er in 2014 slechts in 5,8 ha van het areaal H2190B sprake van een matige

overschrijding van de KDW, terwijl de oppervlakte en de kwaliteitsontwikkeling van dit habitattype ondanks de berekende overschrijding uitzonderlijk gunstig was. Geconcludeerd wordt dat het actuele beheer klaarblijkelijk optimale omstandigheden biedt voor dit habitattype. In het Natura 2000 beheerplan (Rijkswaterstaat, 2016) is geen knelpunt aangegeven voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype.

De locatie waar sprake is van een toename van de stikstofdepositie en overschrijding van de KDW is gelegen ten noorden van de N59. Stikstofdepositie zou in theorie in dit habitattype kunnen leiden tot verzuring en vermesting. In dit habitattype is echter sprake van buffering door kalkrijk grondwater. Het habitattype is namelijk gelegen aan de voet van of dicht bij het talud van de N59. Bij de aanleg van de N59 is gebruik gemaakt van kalkrijk zand dat is gewonnen op zee.

Regenwater infiltreert in het grondlichaam van de dam en kwelt op wat lager gelegen plaatsen in de directe nabijheid weer op en zorgt zo voor vrijwel permanent vochtige, kalkrijke

omstandigheden, wat gunstig is voor de ontwikkeling van dit habitattype. Door de grote

kalkvoorraad blijft het bufferend vermogen van dit zand (langjarig) in stand. De gevoeligheid voor verzuring en vermesting is daardoor erg klein, waardoor effecten als gevolg van stikstofdepositie op het habitattype op deze locatie niet te verwachten zijn.

(27)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Figuur 4.3 Toename stikstofdepositie in 2021 in Natura 2000-gebied Grevelingen

4.3.2 Beoordeling 2030

In 2030 is er sprake van additionele depositie in 32 hexagonen in dezelfde 4 habitattypen. In H1330B (Schorren en zilte graslanden (binnendijks) en H2160 (Duindoornstruwelen) is geen sprake van een (naderende) overbelaste situatie. In 2030 is in totaal sprake van additionele depositie in 18 hexagonen met een (naderende) overbelaste situatie. Daarvan liggen er 11 in H2130A (Grijze duinen (kalkrijk))(gemiddeld 0,63 mol/ha/jaar en maximaal 1,19 mol/ha/jaar) en 13 in H2190B (Vochtige duinvalleien (kalkrijk)) (gemiddeld 1,17 mol/ha/jaar en maximaal 2,9 mol/ha/jaar).

H2130A (Grijze duinen (kalkrijk)

Voor de beoordeling van dit habitattype wordt verwezen naar bovenstaande subparagraaf.

H2190B vochtige duinvalleien (kalkrijk)

Zie ook de toelichting op mogelijke effecten in dit habitattype voor zichtjaar 2021. Er is sprake van kwel van kalkrijk water uit de dam aan de voet waarvan het habitattype ligt. Verder zijn de

ontwikkelingen van het habitattype door het gevoerde beheer uiterst gunstig en is de kwaliteit in het Natura 2000-gebied overal goed, zelfs op de overbelaste plekken. Negatieve effecten van de additionele depositie op het habitattype worden in dit Natura 2000-gebied dan ook uitgesloten.

(28)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Figuur 4.4 Toename stikstofdepositie in 2030 in Natura 2000-gebied Grevelingen

4.4

Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak

11 4.4.1 Beoordeling 2021

Uit de berekeningen van de stikstofdepositie blijkt dat als gevolg van de maatregel in het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak de depositie in 2021 toeneemt in 3 habitattypen (H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks), H2160 Duindoornstruwelen en H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)). In totaal is er sprake van additionele depositie in 36 hexagonen, waarvan er 24 liggen in H1330B, 29 in H2160 en 11 in H2190B.

In 17 hexagonen vindt de additionele depositie plaats op locaties met een (naderend) overbelaste situatie. Het gaat hier om de Hellegatsplaten, waarbij de relevante hexagonen allemaal nabij de N59 gelegen zijn (zie onderstaande figuren).

Per habitattypen gaat het om de volgende aantallen hexagonen: • H2160 Duindoornstruwelen, 1 hexagon overbelast

• H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk); 11 hexagonen overbelast of naderend overbelast • H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks); 11 hexagoon overbelast of naderend

overbelast

11 De aanwijzing van dit Natura 2000-gebied is nog in procedure. Daarom is voor het kunnen bepalen en beoordelen van de effecten van stikstofdepositie gebruik gemaakt van de (voorlopige) instandhoudingsdoelstellingen zoals vermeld in het

(29)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Voor wat betreft de gevoeligheid van deze habitattypen voor een toename van stikstofdepositie in dit gebied wordt verwezen naar de beoordeling voor 2030.

Figuur 4.5 Toename stikstofdepositie in 2021 in Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak

4.4.2 Beoordeling 2030

Uit de berekeningen van de stikstofdepositie blijkt dat in het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak de depositie in 2030 toeneemt in 3 habitattypen (H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks), H2160 Duindoornstruwelen en H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)). In totaal is er sprake van additionele depositie in 78 hexagonen.

In 37 hexagonen vindt de additionele depositie plaats in een (naderend) overbelaste situatie. Het gaat hier om de Hellegatsplaten, waarbij de relevante hexagonen allemaal nabij de N59 gelegen zijn (zie onderstaande figuren). In de hexagonen met additionele depositie waar sprake is van (naderende) overbelasting liggen de volgende habitattypen:

• H2160 Duindoornstruwelen; 7 hexagonen

• H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk); 14 hexagonen

(30)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Figuur 4.6 Toename stikstofdepositie in 2030 in Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak

H2160 Duindoornstruwelen

Voor dit habitattype geldt in het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak een behoudsdoel voor kwaliteit en oppervlak. Op de Hellegatsplaten wordt in 2021 extra stikstofdepositie berekend in 1 hexagoon waar sprake is van een overbelaste situatie. In 2030 gaat het om 0,34 mol/ha/jaar met een maximum van 1 mol/ha/jaar) in 7 hexagonen met een (naderend) overbelaste situatie. Het gaat derhalve om een zeer geringe extra depositie op een totale depositie van gemiddeld 2.149 mol/ha/jaar in het jaar 2021. In 2030 is er sprake van een duidelijke toename van de gemiddelde en de maximale depositie. De gebiedsanalyse voorziet echter in een voortzetting van het huidige beheer met voldoende graasdruk zodat de instandhouding van dit habitattype ter plaatse gegarandeerd is. De kleine hoeveelheid extra stikstofdepositie zal daar geen invloed op uitoefenen.

H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)

Voor dit habitattype is in dit Natura 2000-gebied een uitbreidingsdoelstelling geformuleerd voor oppervlak en behoud van kwaliteit. De locatie waar sprake is van een toename van de

stikstofdepositie in de 14 hexagonen waar in 2030 sprake is van een (naderende) overbelasting is gelegen ten zuiden van de N59. Stikstofdepositie kan in dit habitattype leiden tot verzuring en vermesting maar heeft slechts een gering effect door buffering van kalkrijk grondwater.

(31)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

Op de locatie ten zuiden van de N59 zijn 3 soorten aangetroffen die kunnen worden gekarakteriseerd als typische soort van dit subhabitattype. Het gaat daarbij om parnassia, moeraswespenorchis en dwergbloem (bron NDFF). Op basis daarvan is te concluderen dat het habitattype hier van goede kwaliteit is. Het habitattype is gelegen aan de voet van of dicht bij het talud van de N59. Bij de aanleg van de N59 (de Hellegatsdam, voltooid in 1960) is gebruik gemaakt van kalkrijk zand dat is gewonnen op zee. Regenwater infiltreert in het grondlichaam van de dam en kwelt op wat lager gelegen plaatsen in de directe nabijheid weer op en zorgt zo voor vrijwel permanent vochtige, kalkrijke omstandigheden, wat gunstig is voor de ontwikkeling van dit habitattype. Door de grote kalkvoorraad blijft het bufferend vermogen van dit zand (langjarig) in stand. De gevoeligheid voor verzuring en vermesting is daardoor erg klein, waardoor effecten als gevolg van stikstofdepositie op het habitattype op deze locatie niet te verwachten zijn.

H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)

Als gevolg van de snelheidsverlaging is sprake van een toename van stikstofdepositie op het habitattype H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks). Voor het habitattype is een instandhoudingsdoelstelling geformuleerd voor behoud van oppervlak en kwaliteit. Veel van de binnendijkse brakke graslanden liggen achter dijken die de zoute invloed min of meer buiten houden. Wanneer aanvoer van zout kwelwater afneemt of op termijn zelfs geheel verdwijnt zal dit habitattype hier op den duur verdwijnen.

Herstel van het omringende zoute binnenwater en voldoende contact daarmee via kwel ‘salt spray’ of incidentele overstroming is essentieel voor het behoud van de binnendijkse zilte habitats (Herstelstrategie H1330B).

Kwelders worden gezien als gelimiteerd door stikstof (Mitsch & Gosselink, 2000). De invloed van zout als standplaatsfactor in kwelders is echter dominant. Uitgaande van herstel van de invloed van zout water en handhaving van het bestaande begrazingsbeheer in het gebied kan een significant effect van de snelheidsverlaging worden uitgesloten. Wanneer echter blijvend voor een zoet en stagnant meer wordt gekozen zal dit op termijn tot het verdwijnen van het habitattype leiden.

4.5

Natura 2000-gebied Maasduinen

Uit de berekeningen van de stikstofdepositie blijkt dat in het Natura 2000-gebied Maasduinen de depositie in 2021 toeneemt in 28 hexagonen met een (naderend) overbelaste situatie en in 2030 in 50 hexagonen op 3 verschillende locaties:

• Langs de N271 (Nijmegen - Maasbracht) bij Well

• Langs de N271 (Nijmegen - Maasbracht) bij Bosscherheide

(32)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

4.5.1 Beoordeling 2021

De toename van de stikstofdepositie heeft in dit Natura 2000-gebied volgens de berekeningen alleen effect in 2 (zoekgebieden van) leefgebieden en 1 habitattype:

• Leefgebied Lg13 (bos van arme zandgronden) (28 hexagonen; overbelast, leefgebied LG13) • Leefgebied Lg14 (eiken- en beukenbos van lemige zandgronden) (6 hexagonen; overbelast,

leefgebied LG14)

• H2330 (zandverstuivingen) (3 hexagonen; overbelast, habitattype H2330)

In het Natura 2000-gebied Maasduinen wordt conform het aanwijzingsbesluit van de volgende soorten een uitbreiding van het leefgebied en/of een toename van de omvang van de populatie nagestreefd: • Gevlekte witsnuitlibel (H1042) • Kleine modderkruiper (H1149) • Rivierdonderpad (H1163) • Kamsalamander (H1166) • Bever (H1337) • Drijvende waterweegbree (H1831) • Dodaars (A004)

• Geoorde fuut (A008) • Nachtzwaluw (A224) • Zwarte specht (A236) • Boomleeuwerik (A246) • Oeverzwaluw (A249) • Roodborsttapuit (A276) • Grauwe klauwier (A338)

Leefgebieden Lg13 en Lg14

Van deze soorten maken alleen enkele vogelsoorten (nachtzwaluw, zwarte specht en boomleeuwerik) gebruik van de leefgebieden Lg13 en Lg14.

De gevoeligheid van de habitats van de genoemde soorten voor stikstofdepositie is relatief gering. Veeleer wordt het voorkomen van de soorten bepaald door de structuur (overzichtelijkheid) van de vegetatie en de beschikbaarheid van voedsel. Een extra stikstofgift in de vorm van

stikstofdepositie kan in beginsel leiden tot een verschuiving in de vegetatie en daarmee indirect van invloed zijn op de betreffende soorten vogels (Dorland, 2017). Dat hangt uiteraard nauw samen met de in de bestaande situatie al toegestane stikstofgift. De geschiktheid van een gebied voor vogels wordt daarnaast beïnvloed door factoren als licht (de Molenaar, 2003) en geluid (Reijnen, 1995). Boven een bepaalde drempelwaarde, die per soort verschilt, is op meer verlichte en/of meer geluidbelaste plaatsen sprake van kleinere aantallen vogels. Voor bosvogels is een drempelwaarde van 42 dB(A) gerapporteerd.

(33)

Kenmerk R002-1275289NJE-V09-srb-NL

De geschiktheid voor de genoemde soorten vogels op zo korte afstand tot provinciale weg is erg klein. Dat wordt ingegeven door:

• De relatief hoge geluidbelasting door het wegverkeer, waardoor het door de vogels geproduceerde geluid slecht onderscheiden kan worden van wegverkeersgeluid • De (door wegverlichting langs infrastructuur en wegverkeer) verlichte plaatsen

De berekende toename van de stikstofdepositie leidt om deze combinatie van redenen niet tot effecten op de genoemde vogelsoorten en daarmee niet tot effecten op de (zoekgebieden voor de) leefgebieden LG13 en LG14.

Habitattype H2330 (zandverstuivingen)

Voor wat betreft de gevoeligheid van dit habitattype voor een toename van stikstofdepositie in dit gebied wordt verwezen naar de beoordeling voor 2030.

Figuur 4.7 Toename stikstofdepositie in 2021 in Natura 2000-gebied Maasduinen

4.5.2 Beoordeling 2030

De toename van de stikstofdepositie in 2030 vindt in dit Natura 2000-gebied volgens de berekeningen alleen plaats in 2 (zoekgebieden van) leefgebieden en 1 habitattype:

• Leefgebied Lg13 (bos van arme zandgronden) (50 hexagonen; overbelast, leefgebied LG13) • Leefgebied Lg14 (eiken- en beukenbos van lemige zandgronden) (11 hexagonen; overbelast,

leefgebied LG14)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3. Onzekerheden met betrekking tot het functioneren van de apparatuur. 1) Het verschil tussen de gemeten waarden en de werkelijke waarden wordt veroorzaakt door systematische

Soort Art. b) Biogeografische populatie waartoe de op het Nederlands continentaal plat pleisterende exemplaren van deze soort worden gerekend. Biogeografische populaties

Ander Natura 2000-gebied (indicatief) Er geldt een algemene exclaveringsformule op grond.

 In vergelijking met de oorspronkelijke aanwijzing (1995) zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten

bestaande bebouwing en verhardingen meestal geen deel uitmaken van het aangewezen gebied (zie verder Nota van toelichting bij het besluit).. als speciale beschermingszone onder

Door de uitvoering van bovengenoemde effectieve herstelmaatregel in het kader van de PAS op vier locaties in het Krammer-Volkerak wordt gewaarborgd dat in tijdvak 1, en 3

Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.100 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied.. Toelichting

bestaande bebouwing en verhardingen meestal geen deel uitmaken van het aangewezen. gebied (zie verder Nota van toelichting bij