• No results found

Is de bemesting van invloed op de bewaarverliezen van aardappelen? = Does fertilizing or manuring of potatoes affect storage losses?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is de bemesting van invloed op de bewaarverliezen van aardappelen? = Does fertilizing or manuring of potatoes affect storage losses?"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CODEN: IBBRAH (2-83) 1-21 (1983)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID

RAPPORT 2-83

IS DE BEMESTING VAN INVLOED OP DE BEWAARVERLIEZEN VAN AARDAPPELEN?

With a summary: Does fertilizing or manuring of -potatoes affect storage losses?

door

L. VAN DER VEEN

1983

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Oosterweg 92, Postbus 30003, 9750 RA HAREN (Gr.)

(2)

INHOUD

1. Inleiding 3 2. Proefopzet 4 3. Resultaten 6 4. Waardoor worden de gewichtsverliezen veroorzaakt? 10

5. Bespreking van de resultaten 12

6. Samenvatting 14

7 . Summary 15 8. B i j l a g e n 17

(3)

1. INLEIDING

Er wordt wel gesteld dat met kunstmest bemeste aardappelen minder houdbaar en gevoeliger voor bewaarverliezen zijn dan met organische mest bemeste aardappelen. Van een veeljarige proef op zand- en twee

proeven op kleigronden, waarin de opbrengst en kwaliteit van aardappelen bij verschillende hoeveelheden en combinaties van meststoffen worden onderzocht, wordt in bewaarproeven ook de invloed op de houdbaarheid van de knollen nagegaan. Van dit onderdeel van het onderzoek worden in dit verslag de resultaten besproken.

(4)

2. PROEFOPZET

In het voorjaar van 1971 werd in Haren (Gr.) op een lichte, fosfaat- en kaliarme zandgrond (laag 0-20 cm: 3,9% organische stof, pH-KCl 4,8, N-tot 0,12%, Pw-getal 12, K-gehalte 0,005%) een veeljarige proef

aange-legd met de volgende objecten:

140 kg N + 140 kg P205 + 140 kg K20 per ha als kunstmest

280 kg N + 280 kg P205 + 280 kg K20 per ha als kunstmest

40 ton varkensdrijfmest per ha in het voorjaar 80 ton varkensdrijfmest per ha in het voorjaar 80 ton varkensdrijfmest per ha in het najaar 160 ton varkensdrijfmest per ha in het najaar

Vanaf 1975 zijn deze objecten uitgebreid met stikstoftrappen, die een vaste plaats hebben in de proef. Sinds 1973 ontvangen alle objecten in

het voorjaar tevens een basisbemesting van 100 kg P20s, 100 kg K20 en

100 kg MgO per ha in de vorm van kunstmest.

In deze proef kan de invloed van bemestingsvormen en hoeveelheden worden nagegaan op de opbrengst en kwaliteit van aardappelen, suiker-bieten en mais; de drie gewassen worden ieder jaar en in deze roulatie naast elkaar verbouwd. Van de vrij laat rijpende Eba-aardappelen (die op deze zandgrond tamelijk vroeg afsterven) zijn van 1975 t/m 1981 jaarlijks in de herfst van een aantal bemestingsobjecten monsters van 20 kg knollen in jute zakken in een tot + 4 C gekoelde ruimte van het IB opgeslagen voor het bepalen van eventuele bewaarverliezen.

In de herfst van 1972 werden te Biddinghuizen op een kalk- en kali-rijke zware zeeklei met een goede fosfaattoestand (laag 0-20 cm: 55% afslibbare delen, 3,7% organische stof, pH-KCl 7,5, N-tot 0,17%, P-AL 26,

Pw-getal 22, K-gehalte 0,054% en 10,1% CaC03) twee proeven in eikaars

verlengde aangelegd. Er wordt een vruchtopvolging van aardappelen -graan - suikerbieten - -graan aangehouden, waarbij de -graangewassen geen bemesting ontvangen. De aardappelen en suikerbieten worden in de aan het proefjaar voorafgaande herfst bemest met respectievelijk 0 50

(5)

-100 en 150 ton runderdrijfmest of 0 - 20 - 40 en 60 ton kippedrijfmest per ha.

De objecten zonder organische bemesting ontvangen respectievelijk

160 kg P2O5 per ha als dubbelsuperfosfaat of zoveel P2O5 a*s e r m e t

de hoogste hoeveelheid runder- of kippedrijfmest is gegeven. Indien

met de drijfmest minder dan 160 kg P2O5 Pe r n a wordt toegediend,

wordt het verschil aangevuld met kunstmestfosfaat. Aan deze proeven wordt geen kunstmestkali gegeven. Op de aardappelen en suikerbieten zijn Ntrappen aangelegd, die met een onderbreking in de graanjaren -een vaste plaats hebben in de proef.

Van de middenvroeg rijpende Bintje-aardappelen zijn gedurende twee proefjaren de bewaarverliezen bepaald. In 1977 werden van een deel der objecten monsters van 25 kg in netten verpakte knollen tussen de los-gestorte aardappelen in een aardappelopslagruimte in de schuur bewaard.

In 1981 is van alle objecten een monster in een tot op 4 C gekoelde cel van het IB opgeslagen. De in jute zakken verpakte monsters werden in één aardappelpallet (= een grote "kist") bewaard, waardoor 1450 kg aardappelen (58 monsters à 25 kg) als een relatief "gesloten" eenheid in een vrij grote koelcel werden opgeslagen.

(6)

3. RESULTATEN

De gewichtsverliezen van de Eba-aardappelen op zandgrond (tabel I; bijlage I) zijn voor de periode 1975 t/m 1981 op twee tijdstippen bepaald. De eerste na drie tot vier maanden bewaring, de tweede aan het einde

van de bewaarperiode. Bij de wegingen zijn de door fusarium of natrot aangetaste knollen verwijderd en als bewaarverliezen beschouwd. Met uitzondering van 1980, toen in de objecten met 80 ton varkensdrijfmest in het voorjaar of 160 ton in het najaar een verhoogd percentage rot voorkwam, was de bemesting van weinig invloed op de hoeveelheid rotte

knollen. In deze zevenjarige proefperiode bedroeg het gemiddeld gewichts-verlies aan rotte knollen minder dan 0,5%.

Van de kunstmestobjecten is niet in alle proefjaren een monster van de hoogste N-gift (= 280 kg N per ha) bewaard. Gezien de geringe verschillen

in gewichtsverlies bij 140 en 280 kg kunstmest-N per ha is voor tabel I het gemiddelde van beide N-trappen genomen. Bij de varkensdrijfmest-objecten werd in 1981 de hoogste kunstmest-N-gift opgevoerd van 100 tot 140 kg N per ha. Ook hiermee is bij het berekenen van het gemiddeld gewichtsverlies geen rekening gehouden.

De bewaarverliezen worden niet noemenswaardig beïnvloed door de kunst-mest-N en lijken iets toe te nemen met een ruimere fosfaat-, kali- of

varkensdrijfmestbemesting. Deze verliezen behoeven echter niet alleen de bemesting te worden toegerekend, maar zijn ook min of meer door jaar-invloeden (b.v. 1980) veroorzaakt.

De gewichtsverliezen van de losgestapelde kleine monsters werden in de grote koelruimte bij alle objecten duidelijk verhoogd door de duur van de bewaring. Het gemiddeld verlies van 4,1% na 111 dagen bewaring steeg tot 6,5% bij 180 dagen.

In tabel II zijn de gewichtsverliezen vermeld van de vanaf 25 september 1977 tot 29 juni 1978 (= 276 dagen) in een bedrij fsopslagruimte bewaarde Bintje-aardappelen van de beide proeven op klei. Met geringe verschillen tussen de objecten, waarbij geen invloed van de bemesting kon worden vastgesteld, was het gemiddeld gewichtsverlies bij deze wijze van be-waring, na negen maanden, 3,8%.

(7)

TABEL I. Gemiddelde bewaarverliezen (in %) bij Eba, geteeld op zand-grond, in de periode 1975 t/m 1981.

TABLE I. Average loss due to storage (%) in the -period 1975-1981 for ev.Eba grown on sandy soils.

Object Na 111 dagen ON 100 N 140 N of 280 N Na 180 dagen O N 100 N 140 N of 280 N 140kg P205+ 140kgK20 a l s kunstmest 3,1 280kg P205+ 2 8 0 k g K20 a l s k u n s t m e s t 4 , 3 40 t o n v a r k e n s d r i j f m e s t - v o o r j a a r 3,9 3,9 80 t o n v a r k e n s d r i j f m e s t - v o o r j a a r 3,9 4 , 2 80 t o n v a r k e n s d r i j f m e s t - n a j a a r 3,9 4,1 160 t o n v a r k e n s d r i j f m e s t - n a j a a r 5,5 4 , 8 3,9 4,0 5,2 6,0 7.0 6,5 6.1 5,9 6.2 6,6 6,5 6,5 8,5 7,0

TABEL II. Gewichtsverliezen (in %) van Bintje, geteeld op kleigrond, na een bewaring van 276 dagen in de bedrijfsopslag (1977).

TABLE II. Weight loss (%) of cv. Bintje grown on clay soil after 276 days in farm storage.

Object Kg kunstmest-N per ha

0 4 , 5 3 , 6 3,8 4 , 4 3,4 4 , 2 3,6 3,6 80 4 , 3 4,6 4 , 0 3,4 3,6 4 , 0 3,0 4 , 0 160 3,6 3 , 8 4 , 4 2 , 8 4 , 8 4 , 0 4 , 0 3,0 200 3,7 3,8 3 , 2 3,6 3,4 2,0 3,4 3,6 160 kg P205 als kunstmest 300 kg P2Ü5 als kunstmest 50 ton rundveedrijfmest 100 ton rundveedrijfmest 150 ton rundveedrijfmest 20 ton kippedrijfmest 40 ton kippedrijfmest 60 ton kippedrijfmest

(8)

8

Voor h e t proefjaar 1981 werd d e rundvee- en kippedrijfmest i n de herfst

van 1980 op een grasgroenbemesting toegediend en daarmee d e volgende

dag ondergeploegd. Door deze werkwijze werd op alle objecten, dus ook

de pure kunstmestobjecten, extra organische stof aangevoerd e n k a n meer

stikstof voor d e aardappelen beschikbaar zijn gekomen d a n uit d e

kunst-m e s t - e n drijfkunst-mesthekunst-mesting k a n worden berekend.

Een maand n a h e t rooien werd v a n alle objecten een monster v a n 25 kg

Bintje-aardappelen naar het IB vervoerd en bij +^4 C i n een koelcel

bewaard. De op twee tijdstippen bepaalde gewichtsverliezen, waarbij

geen rotte aardappelen werden aangetroffen, zijn in tabel III weergegeven.

TABEL i n . Gewichtsverliezen (in %) v a n B i n t j e , geteeld op kleigrond,

n a een bewaring v a n respectievelijk 79 e n 130 dagen i n de

koelcel (1981).

TABLE III. Weight loss (%) of av. Bintje grown on clay soil after

storage for 79 or 130 days in a oold room (1981).

Object

Na 79 dagen bewaring Na 130 dagen bewaring

kg kunstmest-N per ha kg kunstmest-N per ha

0 40 80 120 160 200 0 40 80 120 160 200

160 kg P

2

0

5 als kunstmest 4,7 3,7 3.4 3,1 3,8 3,7 6,3 5,3 4,6 4,2 5,1 5,3

180 kg P

2

0

5 als kunstmest 3,8 3,9 3,3 4,6 3,5 3,3 5,2 5,3 4,4 6,8 4,6 5,1

600 kg P

2

0

5 als kunstmest 3,2 3,3 - 3,4 3,5 3,0 4,2 4,6 - 4,5 4,9 4,0

50 ton rundveedrijfmest 3,7 2,8 4,5 4,1 3,4 3,6 5,1 4,0 6,2 5,7 5,1 5,0

100 ton rundveedrijfmest 4,6 3,7 3,8 3,7 4,2 3,5 5,9 5,2 4,9 5,1 5,8 4,8

150 ton rundveedrijfmest 3,2 5,0 4,0 3,1 3,9 4,5 4,4 6,8 5,4 4,3 5,6 6,3

20 ton kippedrijfmest 2,9 4,3 3,3 3,7 5,0 3,0 4,2 5,9 4,5 5,211,3 4,2

40 ton kippedrijfmest 3,4 3,2 3,3 3,4 3,3 3,3 5,0 4,4 5,0 4,6 4,5 4,8

60 ton kippedrijfmest 7,0*3,3 3,8 3,2 3,2 7,0'"" 6,0*4,6 5,4 4,8 4,6 5 , 3 *

waarschijnlijk foutief gewogen, op 16—2-'82 grote gewichtsverliezen,

daarna door gewichtstoename op 8-4-'82 kleinere verliezen

(9)

De tussen de objecten voorkomende verschillen in gewichtsverlies geven geen aanleiding tot de conclusie dat de stikstof-, fosfaat- of drijfmestbemesting de bewaarverliezen beïnvloeden. Bij de bewaring in een vrij grote koelruimte bedraagt het gemiddeld gewichtsverlies na 79 dagen 3,8% en evenaart daarmee het gewichtsverlies in 1977 na 279 dagen bewaren in een gewone bedrij fsopslagruimte. Het verlies in de koelcel bedroeg na 130 dagen 5,2%. De bewaring bij 4 C in de

koelcel had (door een grotere indroging van de kleine hoeveelheid aardappelen in de vrij grote ruimte?) een ongunstiger resultaat dan die in de bedrijfsopslagruimte.

(10)

10

4. WAARDOOR WORDEN DE GEWICHTSVERLIEZEN VEROORZAAKT?

Indien het gewichtsverlies door rot zou kunnen worden vermeden, kunnen bewaarverliezen worden veroorzaakt door vochtverlies als gevolg van verdamping en/of drogestofverlies door voortgaande biochemische

om-zettingen in de aardappelen. Zou slechts één van beide processen

voorkomen, dan zou een drogestofbepaling bij de aanvang en aan het einde van de bewaring uitsluitsel kunnen geven over de oorzaak van de verliezen.

Bij gewichtsverliezen ontstaan door vochtverlies(verdamping) neemt het drogestofgehalte in de aardappelen toe en bij verliezen enkel door

biochemische processen af. Indien beide processen naast elkaar voorkomen (hetgeen in de lijn der verwachtingen ligt) kan een drogestof- (of

eventueel een onderwatergewicht-) bepaling geen verklaring geven voor de oorzaak van de bewaarverliezen.

In de bewaarmonsters van de Eba-zandaardappelen is gedurende vijf proefjaren het drogestofgehalte en/of het onderwatergewicht bij het begin en aan het einde van de bewaarperiode bepaald. De begin- en eind-waarden per object zijn uiteraard van dezelfde partij aardappelen af-komstig, maar in afzonderlijke monsters bepaald. In bijlage II is aan het einde van iedere bewaarperiode vermeld hoeveel het drogestofgehalte

of onderwatergewicht is toe- of afgenomen ten opzichte van de begin-waarden.

Het blijkt nu, dat het drogestofgehalte, ongeacht de mestvorm en hoeveelheid, maximaal met 1% is toe- of afgenomen. Uit de over het al-gemeen geringe - zowel positieve als negatieve - veranderingen van het drogestofgehalte, en rekening houdend met de van nature voorkomende spreiding in drogestofgehalten binnen een partij aardappelen, kunnen deze waarnemingen geen opheldering geven over de bewaarverliezen.

In de jaren waarin zowel het drogestofgehalte als het onderwatergewicht werd bepaald (1975 en 1978) blijkt bij dezelfde aardappelen geen verband

tussen de toe- en afname van het drogestofgehalte en die van het onder-watergewicht voor te komen. Bij het zoeken naar de eventuele oorzaken van

gewichtsverliezen bij aardappelen verdient een drogestofbepaling de voorkeur, daar een onderwatergewichtbepaling door nevenfactoren kan worden

(11)

11

beïnvloed. Zo kunnen geruime tijd bewaarde aardappelen tijdens het wassen, uitlekken en wegen weer vocht opnemen en in gewicht toenemen.

Bovendien moet deze bepaling voor en na de bewaring onder dezelfde omstandigheden worden uitgevoerd.

(12)

12

5. BESPREKING VAN DE RESULTATEN

Hoewel tussen de proefjaren verschillen voorkomen, waarbij de mate van afrijping en de gevoeligheid voor < natrot en fusarium van invloed kunnen zijn geweest (vooral in 1980), is het gemiddelde bewaarverlies in de proef met Eba op zandgrond aan door natrot en fusarium aangetaste aard-appelen niet groter geweest dan 0,5% van de totale verliezen.

De lengte van de bewaarperiode en de wijze van bewaring zijn van grotere invloed geweest op het ontstaan van de gewichtsverliezen (figuur 1 ) , waarbij de bewaring in de koelcel tot grotere verliezen heeft geleid

dan die in de bedrijfsopslagruimte. Tegen deze resultaten kan worden aangevoerd, dat het aantal waarnemingen voor de Bintje-kleiaardappelen

(twee jaar) nog beperkt is. Gezien de grote overeenkomst tussen de af-zonderlijke monsters per proefjaar kan ook worden gesteld dat het voor 1977 en 1981 om de gemiddelde resultaten gaat van respectievelijk 36 en 58 waarnemingen. bewaarverlies 7_ in % Eba(A),Bintje(.) 'bewaring inde koelcel bij £°C) Bintje(-) bewaring op de boerderij] 100 200 300 dagen bewaring

Figuur 1. Verliezen door het bewaren van aardappelen.

(13)

13

Uit de tijdens de bewaring ontstane veranderingen in het drogestof-gehalte van de aardappelen, die maximaal 1% zijn toe- of afgenomen, is niet na te gaan in hoeverre de gewichtsverliezen zijn ontstaan door vochtverlies (indroging) of verlies aan drogestof door de bij dit bewaarsysteem voortgaande biochemische processen in de knollen.

(14)

14

6. SAMENVATTING

Op drie veeljarige proeven met organische- en anorganische bemestingen op zand- en kleigrond werden de bewaarverliezen bij Eba-(op zandgrond) en Bintje-aardappelen (op kleigrond) bepaald. De verschillende bemes-tingscombinaties en hoeveelheden waren niet van invloed op de omvang der verliezen. Ook bij vergelijking van de met kunstmest en met

drijfmest (respectievelijk rundvee-, varkens- en kippedrijfmest) be-meste aardappelen bleken geen verschillen op te treden.

De verliezen door rot waren geringer dan 0,5%. De verliezen door verdamping en voortgaande biochemische processen in de knol namen toe met de bewaarduur en waren (bij een kleine hoeveelheid aardappelen) groter bij bewaring bij 4 C in een koelcel dan bij opslag in een

(geheel gevulde) bedrijfsbewaarruimte

De bewaarverliezen varieerden van +^ 4% tot +^65% in de koelcel bij bewaring van 100 tot 200 dagen en bedroegen _+ 4% bij bewaring in de

bedrij fsopslag gedurende 280 dagen. Doordat de invloeden op het droge-stofgehalte tegengesteld zijn, vochtverlies werkt verhogend en biochemische omzetting verlagend, kon niet worden achterhaald welke van deze beide factoren de belangrijkste verliespost opleverde.

(15)

15

7. SUMMARY

It is sometimes contended that potatoes that were given mineral fertil-izers are subject to greater losses during storage than potatoes that received animal manure. Three long-term experiments were conducted in which fertilizers and slurries were applied to cv. Eba grown on sandy soils and to cv. Bintje on clay soils. Subsequently, losses due to storage were determined. They were found to vary from about 4 to over 6%, depending on duration and method of storage, but the different kinds and amounts of manure had no effect on the magnitude of the

losses. Also, it made no difference whether the potatoes had received mineral fertilizer or slurry (from cattle, pigs or poultry, respectively)

Because dry-matter content is increased by moisture loss and reduced by biochemical conversions, it could not be determined which of these two factors contributed most to the net loss in weight.

(16)

17

(17)

19 • ^ ^-« 0 0 o\ » — f .6 w m t ^ o\ v ^ T 3 c O U 0 0 T 3 ca N O« O cd , 0 w •1-5 • H , Q /-"N &-S ö • H ^^ Ö CU N CU • r 4 . - 1 M 0 ) > M ca ta & 0) M H W

y

<! J *-> M m T - ^ V o co ^> 13 ç j to C O c Ç) & Ö t S fel » O SN ,o <K ï - H 0 0 r-H 1 l O Cs. O i f - H ^3 O •^ SH û , 0 ) T « + i S • f i **— 0 ) <3> Ö fc O + i CO o + i ca 3 13 co co o 1-3 H

h

H Q S; & S-1 O, ^C CU •o o • r - 4 U a) p. u cd o)

g

, o eu T 3 Ö cd > <D t3 C • i - l <D 4 J <U ,fi

§

«! 0 0 e • H U cd

g

j a c eu

S

ca B <r i co + | ca sa i 4-> CO Ö 3 M 4-1 CJ 0) • i - > , 0 . O ^ 0 0 o\ -~ o oo o\ ^^ r». o \ • — i 0 0 r^ o\ "~ r«. r-» o> V — « VO l~» cr. m i>» OV • — i 0 0 CT> O oo <3\ —• ov ON »—• oo p ~ O i i—t r~ r^ a\ w^ v O r^ o\ *—» m r-~ o> ~~ la 4-> CO CU S C <D oo cd 1 3

c

• i - l CD •o o • H u CD a V i cd cd

§

, 0 a> 4J oo ö ai r - l

a

a> M cd -o ö • H CU • Ö O • H U CU H cd cd S eu £> CU 4-1 0 0 G CU I - I u CU oo ^<s v - ^ o o\ f—• 0 0 m 0 0 M m oo i - ^ r». oo •—• oo r~-_-• CO m — o •tf r^ ON vt O 0 0 CO <—• u-> O CO *— ~~ oo 0 0 ^ - N cd .d oo ~ co • V 0 0 v O •* co 0 0 M co 0 0 A -* v3-n 0 0 1 —* o av « t m m i — i <t * CN 0 \ 9x CN oo «V m 1 o o CN iA 0 0 4<5 O - ï ^-+ m o CN P i 0 0 Ai o -tf -" CO >^->* A CT« O A -!t >tf CO CO «« v O "™ CN O -* ^^ 4 J CO CU

s

4 J CO C 3 Ai co r-H cd F—< < J CN n •sf CN A v O CN A t ^ . m n v O m co co # t CN CO # 1 <* —-1 m v O CO o oo CN oo -*r CO 9% 0 0 0 0 A vi-1 oo 9i v O O #\ oo CO A O v oo co oo 0\ m ^ -CN 1 m «\ -* v O m CN <• o o CN « 0 0 Ai o oo CN + m O CN FM 0 0 Ai O oo CN s t «* 0 0 A oo co A m m CO 0 0 A m o CO o -* «— 4 J CO CU

a

4-1 CO 0 3 Ai CO 1 - 1 ca 0 0 CO CO « > J oo * oo v O 9> r^ O -r> v O v O CN P ^ «V CM CN # i <t CO m v O co o oo CN O »* v O M O i CO A -a-- 3 " n m CN n v O v O w\ V O m A vO CN CO CO M v O v O —« VO « t CO d -9k -tf CN -tf •—* <t O 4-1 CO CU

a

4-1 •i—l • i - I U -a CO a eu A ! U ca > Ö O 4-> o -tf -Cf -* i—i * 0 0 <T> • V •* 1 o n m CO * r>. 0 0 A m m CO co «V m o CO I y—1 #\ CO O m CO co o o 1—I u cd ca •<-> M O O > r^ co o> A a\ oo * <f »—• * t m co «\ m v O » t r^ 0 0 « v D r^> CM 1 — • *K v O CN CN ~^ « t CO CN *. CO CN m v O < f o 4 J co cu

a

I H • l - > • i - l U T> CO C CU Ai M cd > d o 4 J o oo o vl-v O A o ^ - f -d-tn m 0 0 vi-m «V r~. r^ * r^ cyi * t m co CO <yi « t m o CO o 9% CO CT. 9* o-m m r~. co O o ^^ u ca ca • r - j M o o > m co vr 91 O ^^ CO A vT m M m *—t A v O r*. • V r^. ^^ M oo 0 0 CN O 9t v O CN CN < f n CO <t 9\ CO —m m r-« O -O 4-1 CO eu

a

I W • 1 - 1 • H i-l •o CO Ö eu Ai u cd > Ci o 4-1 o oo •—t CO CO 9* <y\ _ * m CN 9t v O •—« M r^ co n oo ^^ * VO v O CN CO 9k v O CN CN ^^ «s •<r v j -9\ <t <T\ m •—• CO O o 1—I u ca ca • f - i ca c CN r~ • - 1 M v£) «-^ OS A v O 0 0 9* m o * 0 0 «d-M r~-O «• 0 0 CO v O v O * t »—• »-^ 0 0 oo <T» 9K CO 0 0 •\ CO 0 0 <r CO •vl-o 4-> CO CU 0 •<-> • 1 - 1 ) - l T 3 CO e cu Ai ca > ö o 4 J o v O CT> •* co A ~^ 1 — * 1 ^ * -Cf CO #k 1 ^ o # 1 v O v © A oo s r f\ v O C N -* CN 9\ oo CO CN ~~ » i t n 0 0 «\ co CN VO 0 0 CO O O u ca c3 •<-> ca e

(18)

21 00 ö •I-I u cd § JQ • I - I • H . O ä 0) r - l 0 ) P. P. Cd -o cd co *o d cd N Cd , 0 w § > 4-> ,C O •H

§

00 u CU u cd

a

CU T3 g O 4-1 O 0) 4-> i - I cd , 0 CU 0 0 m o 4-> co cu 00 o M T3 /—\ •u o 0) o si G ^ • r - l i - l CJ 0 ) cu o 00 r-l C cu •r-l O u Ai CU •a e e cu cd cu H o) e > ->-i M h-I W 9 <J r-5 !-) M PQ —-^ r~4 V O CO S }

f

CO s o 2J § Q SM <3> « «

i

05 O -P ö -P O Û , < H O •p r « ö> M 0) 3 SM ca -p S Q>

'S

s SM O -P S Cfl -p s o SM 05 + i + i ö g 1 S)

•S

e M 03 <a Ö> s ö Ä o h H * H 9 r= &3 ^ fx. ^? -^ O o • • * ^— E O o SM t 3 r - i O O « e v ca ö> ö SM O + i 03 Ö J e M 3 o 1-Jl r - i ,o <K «—• 0 3 o\ » — t u co oo o o

s

ON u o o o\ r^ en —^ u to 00 o O v O r^ en 4-1 o o m r^ en «—• 4-1 10 öfl O O 1 4-J CO Ö 3 Ui 4-1 CJ CU • r - l £> O 00 & O 14-4 O 4-1 CO CU 0 0 O U -O t>« 00

§

«4-1 o 4-1 co CU 00 o u T 3 r>« 00

§

00 > o 14-1 o 4-1 co cu 00 o W T 3 t>S 23 4 J co cu

s

sr i v O —* en 1 o ~™ »d-1 CO « — t <Xl 1 o CO 1 co ON v O CM «* 1 00 O 1 m m I co I «* ~ d -i o 1 d -« — i d -1 i — « O r—* 1 «a-—— u (U o, 00 Ai >—> CN 0 0 en ~^ ~-0 ~-0 en ~ CM CO en • • ^ »— oo <T\ —' « oo en —« o 00 en -^ O oo en —^ en r^ CTi —^ i ^ r>. er. vo r>> o> ' - • v O r^ CTi ^^ m r^ cri —« v O 1 ^ a\ • — • m r^ <J\ •—• /^\ cd Xi *—• i i — • •* -* CO o 1 m co CM l O + O CO «* »-^ A o 1 o m m CM CO 1 0 0 0 0 CO 1 1 1 1 o 00 # o <* — t + m o CM PM 00 Ai O -tf -™ o » — t •* <r CM o + o CO CM CM 0 0 + -* CT> CO VO •n o i v O 9k •& CM O -* ~~ 4J 03 cu e 4-> CQ e 3 M co r - l cd O CM Ui o\ 1 o CM <r >3-o 1 - J CM CM O CM + r^ o >d-v O + v O oo CO CM O + O CM CM O 0 0 < N CM 1 CO VO «tf CM O + CO «d-CM «tf r^ + co -* O v O 9 t <f CM m m + CM oo CO CO * — 1 + ~~ r^ co v O O + O ~~ CM O 00 ^ O oo CM + m o CM PM 00 Ai O 0 0 CM 1 ^ . ^^ 1 1^» •o--* CM O | O CO CM oo + m a\ CO CM M O 1 v O * t CO CM O d -i — -i 4-1 CO cu B 4 J CO Ö 0 Ai co r - l cd O CM Ui m i CO CM •a-co o 1 r~-CM CM m •-* + en <j\ CO CM + <T> r~ co co O + O CM CM O 0 0 CM CO | m ~~ <t <t o i CO CM CM f — i _^ + CM 0 0 CO CM m o + a\ « t CO CN CO + CTl CT> CO CO CO + v O CO r-~ O + f — • *— CM O 1 I M • i — ) • H !-i 1 3 CO e cu AS S-i cd > ö o 4-1 o <r CO + >* ^^ •* «—» O 1 o CM CM CO CO + 0 0 v O CO m #* o i v O M <r CM r*. f - W + ^^ 1 — * -^ ^^ r — t + < f 0 0 co m o 1 CTi »--CM O O U cd cd • r - l u o o > 4-J co CU e CT> —* 1 CT> <3\ CO m o i m « • ^ CM >d- -d-+ r*. co co CO «V o 1 •— M CO CM m CM + 0 0 oo co -^ co + CM v O CO O + v O O CM O 1 14-1 ••""> •r-l u T 3 co G cu A) h cd > e o 4-> o oo •—• + co CTi CO r>» O 1 co f — « CM 1 - ^ CM + VO CO CT> * O 1 (T\ A CM CM CO CM + r^ O • J -O v —* + m v O CO CO o + o CM O O u cd cd •<-> u o o > 4-1 co cu e oo 1 m CM «d- *d-O 1 r~. CM CM *d- >d-+ ON CT» CO CO «\ O + <f «^ CM CM r-~ l — l + <d-CTi co oo ^— + ON r^ CO CM O 1 O CM CM O 1 U-I • • " l • r - l U T 3 CO Ö <1) Ai U cd > 0 5 4J O 0 0 CO ^ 1 r^ O >d-i~» O 1 v O •— CM ^d-i — • + O i co *d-* o l m A CM CM >tf CM + vO O < f P ~ CM + oo r~. co —• O 1 v O CM CM O O S-i cd cd cd Cl 4J CO CU e vO 1 CM ~--* VO O 1 »—• CM CM CO m + r^ vO CO s j -«V o + m * ^ - t CS cs r-+ + oo en co r». ~-+ co v O CO d -o + <—• —-CM O | CM • r - l • H u T J CO Ö cu Ai U cd > a o 4 J o v O VO + r>» o »d-CO O | o CM CM m + vO m CO CM A O + co • t ^1 C S -tf W-4 + CM ^^ •* CM + O co m o l m ^_ CM O O U cd cd "—1 cd a 4-> co cu e

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de

De contingentering van de kinesitherapeuten wordt nu geregeld door het ‘KB van 20 juni 2005 tot vaststelling van de criteria en de regels voor de selectie van de

De Raad heeft reeds in 2004 een voorstel van advies houdende richtinggevende basisconclusies betreffende Bijzondere Beroepstitels en Bijzondere Beroepsbekwaamheden in

A number of baseline characteristics for each patient was included which allowed to stratify the patients according to a previous validated TIMI risk score:

Avis de la Commission paritaire relatif à l’avis de la Chambre d’ostéopathie relatif au niveau de formation pour atteindre le profil requis en ostéopathie..

Door de trendmatige prijsstijging van landbouwgrond in de beschouwde periode geldt voor bijna alle gebieden dat de verpachter met deze indexering beter af zou zijn geweest dan met

De geneti- sche samenstelling van de aldus ontstane rassen werd dus volledig bepaald door de genen aanwezig bij het beperkt aantal (soms niet meer dan tien) stichterdie- ren,

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in