• No results found

Een kwalitatief onderzoek naar online seksueel risicogedrag en sextortion : een blik in de motieven en de beleving van jonge sextortion-slachtoffers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een kwalitatief onderzoek naar online seksueel risicogedrag en sextortion : een blik in de motieven en de beleving van jonge sextortion-slachtoffers"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een kwalitatief onderzoek naar online seksueel risicogedrag en sextortion: Een blik in de motieven en de beleving van jonge sextortion-slachtoffers

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam A.A. (Aukje) van de Kuilen Studentnummer: 10517723 Eerste beoordelaar: Mw. Dr. I.B. (Inge) Wissink Tweede beoordelaar: Mw. J. (Joyce) Weeland Amsterdam, juli, 2017

(2)

Abstract

The present study focused on the motives to display, the experience of and the possible sex differences present within online sexual risk behaviour in a sample of teenagers and young adults who became victims of sextortion. Reports of 31 help-seeking sextortion victims (15 boys and 16 girls), within the age of 9 and 24 years old, were qualitatively analysed. More insight in the sextortion-process was an important result of the analyses, existing of a phase of seduction, sexual request (and persuasion and blackmail), and aftereffect. Extrinsic

motivation to display online sexual risk behaviour was mainly found among girls and intrinsic motivation among boys. The sextortion itself was characterized by blackmail, with negative feelings, like fear and a negative self-reflection, as a result. The sextortion-processes of girls generally seemed to differ from the boys; girls tended to first reject a sexual request and then gave in to the blackmail. Boys did neither of these things. The present study offers insight into why sexually explicit material is shared and when teenagers and young adults share it.

Furthermore, suggestions on how to prevent and limit the risk on sextortion are presented, as are suggestions on how to improve policies and awareness on online sexual risk behaviour and sextortion.

Key words: online sexual risk behaviour, sextortion, motives, experience, sex differences

(3)

Een kwalitatief onderzoek naar online seksueel risicogedrag en sextortion: Een blik in de motieven en beleving van jonge sextortion-slachtoffers “Het begon allemaal met een gesprek op een chatsite. De webcam staat aan: hun gezichten zijn zichtbaar. De jongen vraagt of ze haar truitje omhoog wil doen. Voor de webcam, heel even. Dus doet ze dat. Waarom ook niet?...” (Es, 2014). Wat het meisje in dit verhaal niet wist is dat de leuke jongen waar ze mee praatte in werkelijkheid een volwassen man was. Niet alleen zij, maar nog tientallen andere meisjes waren op ‘zijn verzoek’ ingegaan en hebben zich voor de webcam uitgekleed, waarna ze jarenlang online seksueel werden afgeperst. Steeds meer dergelijke seksuele internetmisdrijven tegen minderjarigen raken bekend en dat zorgt voor onrust en bezorgdheid bij ouders en de maatschappij (Mitchell, Jones, Finkelhor, & Wolak, 2011). Over de daders is relatief veel bekend, maar veel minder over de rol van de online seksueel actieve jongeren (Bryce, 2010), die een groot risico lopen om slachtoffer te worden van deze misdrijven (Baumgartner, Valkenburg, & Peter, 2010). Sextortion

Wanneer iemand, zoals in bovenstaand voorbeeld, wordt afgeperst en de wederdienst is het uitvoeren van een seksuele handeling, dan wordt dat sextortion genoemd (Wittes, Poplin, Jurecic, & Spera, 2016). De term sextortion is een samenvoeging van de woorden sexual en extortion (Europol, 2016), wat seksuele afpersing betekent. Sextortion kan ook worden omschreven als seksuele uitbuiting, wat door Bryce (2010) wordt omschreven als “het online ervaren van ongewenste seksuele contacten en communicatie met volwassenen en andere jonge mensen; betrokkenheid in de productie en verspreiding van illegaal en/of

leeftijdsongeschikt seksueel materiaal; het initiëren van ongepast en grof seksueel contact met anderen”. In huidige studie wordt echter uitgegaan van de twee hoofdvormen van sextortion: aangedreven door inhoud of financieel gedreven (Europol, 2016). Wanneer de sextortion wordt aangedreven door inhoud, dan is er sprake van seksuele doeleinden, maar bij financieel gedreven sextortion gaat het om het verkrijgen van geld (Europol, 2016). Tevens wordt bij sextortion veelal gebruik gemaakt van online grooming (Europol, 2016). Hierbij worden een persoon en diens omgeving klaargestoomd voor seksueel misbruik, doordat meegaandheid, vertrouwen en een gevoel van veiligheid worden gecreëerd door een ander individu (Craven, Brown, & Gilchrist, 2006).

Trends

Volgens Europol, een Europese instelling voor wetshandhaving, is er de laatste jaren een enorme toename geweest in het aantal gevallen van sextortion, vooral met betrekking tot het seksueel uitbuiten van kinderen (Europol, 2016). Dat dit heeft kunnen gebeuren, daar

(4)

heeft de technologie een belangrijke rol in gespeeld. Sinds de enorme toename in het aantal Personal Computers (PC’s) in de jaren ’90 heeft onder andere het internet namelijk gezorgd voor een nieuwe wereld met veel kansen, maar weinig controle (Berson, 2003;

Schell, Vargas Martin, Hung, & Rueda, 2007). Het maken en verspreiden van kinderporno werd daardoor internationaal een toenemend en steeds zichtbaar wordend probleem (Schell et al., 2007). Sinds een aantal jaar is er tevens een explosieve toename in het aantal mobiele telefoons, voornamelijk onder jongeren. Niet alleen het aantal, maar ook de capaciteit van deze apparaten neemt toe. Behalve om te bellen of sms’en, gebruiken steeds meer jongeren hun mobiele telefoon ook voor toegang tot het internet (Lenhart, 2009). De onlinewereld wordt dus veelvuldig gebruikt en die wereld wordt steeds toegankelijker.

Ook in de onlinewereld zelf zijn veranderingen geweest. Zo is het gebruik van sociale netwerksites en sociale media de afgelopen jaren enorm toegenomen, onder andere door kinderen en adolescenten (Boyd, 2008; O’Keeffe & Clarke-Peterson, 2011). Sociale netwerksites en sociale media zijn online plekken, een soort virtuele community, waarbij mensen zich kunnen aansluiten om met elkaar in contact te blijven (Dwyer, Hitlz,

& Passerini, 2007), zoals Facebook en Twitter (Strassberg, McKinnon, Sustaíta, & Rullo, 2012). Populaire handelingen op sociale netwerksites en sociale media zijn het maken en delen van foto’s en video’s en het presenteren van een geïdealiseerd zelfbeeld (Dwyer et al., 2007; Lenhart, 2009).

Ondanks dat sextortion een steeds groter wordend probleem wordt en de technologie alleen maar vooruitgaat, wordt er nog te weinig gedaan met het soort gevaren die de

onlinewereld met zich meebrengt, zowel door de wetenschap als door de maatschappij en de directe omgeving van een kind. Zo is sextortion in het algemeen nog een onderbelicht en – bestudeerd onderwerp (Wittes et al., 2016). Verder, is online grooming, waar veelvuldig gebruik van wordt gemaakt bij sextortion, sinds 2010 officieel strafbaar gesteld, maar

sextortion op zichzelf nog niet. Overlappende en ingewikkelde regels in de wetgeving maken het straffen van sextortion lastig, doordat het geen duidelijke plaats heeft binnen de wetgeving (Rijksoverheid, 2016). Daarnaast zijn ouders vaak meer bedacht en beschermend als het gaat om het leven van hun kinderen en contact met onbekenden in de offlinewereld (stranger danger) dan in de onlinewereld (Berson, 2003; Whittle, Hamilton-Giachritsis, Beech, & Collins, 2013), terwijl daar tegenwoordig juist meer gevaar ligt.

Kwetsbaarheid jongeren en online seksueel risicogedrag

Dat er in de onlinewereld bij kinderen en jongeren meer gevaar ligt, daar spelen volgens O’Connell (2003) drie belangrijke kenmerken een rol in: toegankelijkheid,

(5)

gelegenheid en kwetsbaarheid. Vanwege het gebrek aan toezicht door ouders, zijn kinderen online makkelijker te benaderen en dus toegankelijker. Tevens hebben veel kinderen tegenwoordig een eigen mobiel of laptop met internet, wat als hun privébezit wordt

beschouwd en waardoor er ook gelegenheid is om ze te benaderen. Als laatste is een kind, met name via het internet, nog erg vormbaar en beïnvloedbaar, wat resulteert in kwetsbaarheid. Het toenemend gebruik (door jongeren) en de vele onlinemogelijkheden van het internet doet deze drie kenmerken alleen maar versterken (O’Connell, 2003).

Naast dat jongeren kwetsbaar zijn, hebben ze ook nog veelvuldig moeite met het maken van seksueel verantwoorde keuzes (Baams, Overbeek, Semon Dubas, & van Aken, 2012). Als door bekende of onbekende contacten van kinderen en jongeren online een online sexual solliciation wordt verstuurd, een seksuele vraag of verzoek via het internet (Kerstens & Stol, 2012; Whittle et al., 2013), blijkt het nogal een uitdaging voor hen hoe ze daarmee om horen te gaan (Baams et al., 2012). Als jongeren ingaan op een online seksueel verzoek is er dan ook sprake van online seksueel risicogedrag, aangezien de fysieke en/of geestelijke gezondheid van jongeren mogelijk wordt beschadigd door de vertoning van het online seksuele gedrag (Baams et al., 2012). Een veelvoorkomende vorm van online seksueel risicogedrag is sexting: het maken en online versturen van persoonlijke seksuele expliciete of suggestieve teksten en beelden (Diliberto & Mattey, 2009). Dit is een trend die de laatste jaren erg in populariteit is toegenomen (Benotsch, Snipes, Martin, & Bull,

2013; Diliberto & Mattey, 2009) en vindt vooral plaats via online directe en private middelen, bijvoorbeeld door de mogelijkheden die sociale netwerksites en sociale media bieden

(Strassberg et al., 2012).

Bij online seksuele verzoeken en de reacties van jongeren daarop is het belangrijk om een onderscheid te maken in hoe vaak jongeren daadwerkelijk te maken krijgen met een dergelijk verzoek (risk of risks), hoe ze het ervaren (real risk), en of ze erop ingaan. Dat speelt namelijk een rol in de mate van het leed dat veroorzaakt kan worden (Kerstens & Stol, 2012). Uit cijfers blijkt dat ongeveer 13 tot 19 procent van de jongeren weleens een seksuele vraag of verzoek via het internet ontvangt (Kerstens & Stol, 2012; Whittle et al., 2013), maar dat slechts zes procent het als vervelend ervaart (Kerstens & Stol, 2012). Het aantal jongeren dat ingaat op een dergelijk verzoek en daadwerkelijk gaat ‘sexten’, is moeilijk vast te stellen en lijkt afhankelijk te zijn van bijvoorbeeld de doelgroep en de definities die gehanteerd worden (Mitchell, Finkelhor, Jones, & Wolak, 2012). Zo rapporteerde bijna drie tot zeven procent van de 10- tot 17-jarigen die online actief waren in ….. aan sexting te doen (Mitchell et al., 2012)

(6)

tegenover de 19 procent bij 13- tot 19-jarigen en 32 procent bij 20- tot 26-jarigen (National Campaign to Prevent Teen and Unplannend Pregnancy, 2008, in Benotsch et al., 2013). Gevolgen van online seksueel risicogedrag

Als de jongeren dan toch de keuze hebben gemaakt om op een online seksueel verzoek in te gaan en, bijvoorbeeld gaan ‘sexten’, dan kan dat meerdere negatieve gevolgen voor hen hebben. Allereerst, doordat jongeren moeite hebben met het maken van een seksueel

verantwoorde keuze en doordat ze kwetsbaar zijn, kan het seksuele uitbuiting, oftewel

sextortion, tot gevolg hebben. Zowel het online groomen, dat wordt gebruikt bij de sextortion, als de sextortion zelf vallen onder de term seksuele uitbuiting en een deel van de online seksuele verzoeken kan dan ook als zodanig worden gecategoriseerd (Whittle et al., 2013).

Tevens is er door de vergrote kans op seksuele uitbuiting ook een vergrote kans op een post-traumatische stressstoornis (PTSS). Uit een online artikel van het Algemeen Dagblad blijkt dat er jaarlijks tientallen jongeren in psychiatrische klinieken belanden, nadat (vaak) eigengemaakte naaktfoto’s en seksfilmpjes online komen te staan en verspreid worden (“Tientallen jongeren in psychiatrische klinieken na gelekte naaktfoto’s”, 2017). De impact die een uitgelekte foto of video heeft, zou te vergelijken zijn met een trauma. Jongeren die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting vertonen namelijk vaak PTSS-symptomen die terug te leiden zijn naar de gevolgen van seksuele uitbuiting (Wells & Mitchell, 2007; Algemeen Dagblad, 2017). Ernstige trauma’s die eraan kunnen worden overgehouden, gaan dan vaak samen met depressies en emotionele problemen die vergelijkbaar zijn aan die van slachtoffers van aanranding en verkrachting (Veenhuizen, 2017).

Een ander negatief gevolg is dat er een grotere kans op misleiding en bedrog is, doordat zowel jongeren als seksuele uitbuiters online chatrooms gebruiken waarin anoniem gechat kan worden (Berson, 2003; Cooper, Morahan-Martin, Mathy, & Maheu, 2002).

Jongeren hebben een gebrek aan kennis, ervaring en volwassenheid, waardoor ze minder goed mogelijke risico’s, zoals anonimiteit en de mogelijk daaruit volgende misleiding en bedrog kunnen herkennen. Online is het herkennen daarvan nog moeilijker en de kans op seksuele uitbuiting dus weer groter (Berson, 2003). Seksuele uitbuiters maken ook misbruik van de nieuwsgierigheid van jongeren, vooral met betrekking tot onderwerpen als seks

(Thuraisingham, 2010, in Gupta, Kumaraguru, & Sureka, 2012). Ook dit is makkelijker gedaan in een anonieme omgeving.

Theoretisch kader

Dat jongeren online seksueel risicogedrag vertonen terwijl er een kans bestaat op een negatieve uitkomst zou passen bij de ontwikkeling die jongeren doorgaan: de adolescentie,

(7)

waarin veel jongeren enorme veranderingen meemaken op seksueel gebied en ze veel stress ervaren door de vele uitdagingen waar ze mee geconfronteerd worden (Graaf, Neeleman, & Haas, 2009a; Kar, Choudhury, & Singh, 2015). De seksuele ontwikkeling tijdens de

adolescentie kan worden uitgelegd aan de hand van het bio-psycho-sociale model (Graaf et al., 2009a; Kar et al., 2015). Om te beginnen spelen er aan het begin van de adolescentie allerlei biologische factoren een rol, die ervoor zorgen dat de seksuele ontwikkeling van adolescenten in een stroomversnelling komt (Graaf et al., 2009a; Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman, & Meeus, 2009b). Hierbij kan worden gedacht aan hormonale veranderingen van, bijvoorbeeld de hormonen testosteron, oestrogeen en cortisol. Daarnaast spelen er individuele psychische factoren een rol, zoals persoonlijkheid, temperament en cognitieve ontwikkeling (Graaf et al. 2009a; Kar et al., 2015), die bepalen hoe iemand tegenover seksualiteit staat en hoe iemand ermee omgaat. Het derde aspect van het model zijn de sociale factoren, zoals politiek, vrienden, en normen en waarden (Graaf et al., 2009a, Kar et al., 2015) die tevens een invloed uitoefenen op de seksuele ontwikkeling. De adolescentie is een periode waarin de gedachtes, perceptie en reacties van een jongere seksueel gekleurd worden (Kar et al., 2015).

Ook Tolman en McClelland (2011) vinden een dergelijk bio-psycho-sociaal model in hun review, waarin werd gekeken naar seksualiteit en hoe dit kon worden opgevat als

normatief aspect van de ontwikkeling van adolescenten. Waar vroeger de nadruk werd gelegd op de negatieve kanten van seks ((tiener)zwangerschappen, soa’s en seksueel geweld), heerst vanaf de 21e eeuw de opvatting dat de seksualiteit van adolescenten iets ‘normaals’ is en een

te verwachten onderdeel is van de ontwikkeling. De onderzoekers stippen drie domeinen aan die zouden moeten worden gebruikt om een ‘normatieve’ seksuele ontwikkeling te kunnen schetsen: seksueel gedrag (gedragsaspecten), seksuele persoonlijkheid (interne ontwikkeling), en seksuele socialisatie (sociale contexten). Toch, is er nog geen duidelijkheid over de vraag of er gesproken kan worden van een normatieve seksuele ontwikkeling bij adolescenten, want ondanks een toename in het aantal onderzoeken naar het seksuele gedrag van adolescenten zijn er volgens de onderzoekers alleen maar meer vragen ontstaan over de onderscheiding van een normatieve seksuele ontwikkeling van adolescenten.

Deel van de (seksuele) ontwikkeling

Hoewel het bestaan van een normatieve seksuele ontwikkeling dus niet duidelijk is, zou het nemen van (seksuele) risico’s binnen de seksuele ontwikkeling van de adolescentie passen, en daar speelt het internet, waar adolescenten ook kunnen experimenteren met liefde en intimiteit, een steeds grotere rol in (Kar et al., 2015). Het maken van (online) seksuele beelden door jongeren van zichzelf is een manier om de (seksuele) identiteit te ontwikkelen

(8)

en vast te stellen en tegelijkertijd ook die van de ander (Bryce, 2008, in Bryce, 2010). Dit vindt ook Vanwesenbeeck (2011), die aangeeft dat jongeren minstens evenveel tijd besteden aan het internet als aan de offlinewereld en het seksuele leven tegenwoordig daarbij is geïntegreerd. De anonimiteit van het internet geeft juist de kans om te experimenteren met diens identiteit, omdat beperkingen vanuit de buitenwereld, zoals oordelen over het uiterlijk of karakter, opzij kunnen worden gezet (McKenna & Bargh, 2000).

Eerder verricht onderzoek naar online seksueel actieve jongeren

Ondanks het veelvuldige gebruik van jongeren van het internet, sociale netwerksites en sociale media en de vele risico’s die verbonden zijn aan het vertonen van online seksueel risicogedrag is er relatief meer bekend over de seksuele uitbuiters aan wie jongeren zijn blootgesteld dan over de kenmerken en eigenschappen van de online seksueel actieve

jongeren die de beelden leveren (Baumgartner et al., 2010; Bryce, 2010). Zo zou er weinig tot geen kennis zijn over demografische, sociale en psychologische kenmerken en eigenschappen van de jongeren (Bryce, 2010). Tevens wordt er gespeculeerd dat de resultaten van onderzoek naar offline seksueel risicogedrag ook gelden voor online seksueel risicogedrag, maar ook dat is onduidelijk.

Wel is bekend dat online seksueel risicogedrag dus vooral plaatsvindt via sociale netwerksites en sociale media (Strassberg et al., 2012) en dat het dagelijks gebruik van chatrooms, onder andere beschikbaar op de sociale netwerksites en sociale media, door jongeren veelvuldig (Berson, 2003; Gross, 2004) en erg seksueel gericht is. Na het onderzoeken van online chatgesprekken vonden Subrahmanyam, Smahel en Greenfield (2006) dat minstens vijf procent van alle uitingen binnen een chatgesprek seksueel getint waren, wat neerkomt op ongeveer één seksuele uitdrukking per minuut. Wat de onderzoekers niet konden zeggen was of het hoge aantal aan seksuele uitdrukkingen binnen de

chatgesprekken van jongeren lag aan het prikkelende effect van een (anonieme) online chat. De onderzoekers concludeerden wel dat, hoewel een groot deel van de participanten niet meedeed aan het leveren van seksuele uitdrukkingen, iedereen wel werd blootgesteld aan de hoge mate van seksuele uitdrukkingen door anderen of in het openbaar.

Vanuit de schaarse onderzoeken die wel voor handen zijn, over jongeren die

slachtoffer worden van hun eigen online seksuele risicogedrag, is niet veel bekend. Zo lijken jongeren niet vaker op online seksuele verzoeken in te gaan dan volwassenen, maar is er voor hen wel meer risico om er negatieve gevolgen aan over te houden (Baumgartner et al.,

2010; Whittle et al., 2013). Bovendien blijkt dat jongeren die zich online ongeremder bewegen dan offline en dus intensief internetten een verhoogde kans hebben om in de

(9)

problemen te komen (Kerstens en Stol, 2012). Whittle en collega’s (2013) bevestigen niet alleen de verhoogde kwetsbaarheid van jongeren ten opzichte van volwassenen en

het intensief gebruik van het internet, maar concluderen ook dat een gebrek aan toezicht door en betrokkenheid van ouders een rol speelt in de kwetsbaarheid en het verhoogde risico van jongeren.

Verder lijken oudere jongeren meer de neiging te hebben aan online seksueel

risicogedrag, zoals sexting, te doen dan jongere (Gordon-Messer, Bauermeister, Grodzinski, & Zimmerman, 2013) en lijkt de uitwisseling van online seksueel beeldmateriaal in drie scenario’s te gebeuren: uitwisselingen exclusief binnen een liefdesrelatie, uitwisselingen tussen twee personen die verder worden doorgespeeld en uitwisselingen tussen twee

personen, waarbij minstens één hoopt op een relatie (Lenhart, 2009). Het maken van (online) seksuele beelden lijkt daarnaast een standaard te zijn geworden binnen de relaties van

jongeren (Lenhart, 2009). Hoewel veel jongeren aangeven nog nooit seksuele beelden te hebben gemaakt of doorgestuurd, wordt er veel druk ervaren om toch zulke beelden te delen. Vooral meisjes zouden druk ervaren om seksuele beelden te maken en sturen, omdat het een manier zou zijn om indruk te maken op de jongens die ze leuk vinden (Lenhart, 2009).

Met betrekking tot sekseverschillen in kenmerken en eigenschappen van online seksueel actieve jongeren zijn ook enkele dingen gevonden. Zo lijken vrouwen vaker een online seksueel verzoek te ontvangen dan mannen, maar nemen ze vervolgens wel minder risico’s hierin (Baumgartner et al., 2010). Tevens blijken mannen vaker ‘ontvanger’ te zijn en vrouwen juist ‘afzenders’, al zouden seksueel actieve jongeren het vaak beide zijn (Gordon-Messer et al., 2013). Vrouwelijke chatgebruikers zouden ook meer geneigd zijn impliciet seksueel te communiceren (“hij is sexy”) en mannelijke chatgebruikers juist meer expliciet (“wat een geile chick”) (Subrahmanyam et al., 2006). Enige tegenstrijdigheid over

sekseverschillen wordt gevonden door Gross (2004), die de volgens haar heersende verwachting, dat mannen meer aan online surfen en gamen doen en vrouwen meer

communiceren en chatten, niet terugvindt in haar resultaten. Het online gedrag van mannen en vrouwen zou juist steeds meer gelijk trekken.

Huidig onderzoek: onderzoeksvragen en hypothesen

Bestaand onderzoek naar online seksueel risicogedrag van jongeren is wat

beschrijvend en kwantitatief van aard. Zo werd meestal gekeken naar aantallen en frequenties, rolverdeling (ontvanger of zender), de setting waarin het risicogedrag plaatsvond, of naar de kenmerken van de jongere als slachtoffer. In de voorgaande studies blijft de rol van de online seksueel actieve jongeren zelf echter relatief onderbelicht, terwijl zij een grote rol spelen in

(10)

het mogelijk maken van onder andere sextortion. Hoewel het risicogedrag bij de leeftijd zou horen, is niet bekend wat de jongeren tot het online risicogedrag heeft gemotiveerd en wat ze er zelf van vinden. Aangezien het internet en de technologie een steeds grotere en

belangrijkere rol spelen in het leven van jongeren en online seksueel risicogedrag negatieve gevolgen kan hebben, is het van belang daar onderzoek naar te doen.

Dit onderzoek richt zich dan ook op de motieven voor het vertonen van en de beleving van het online seksueel risicogedrag en de mogelijke sekseverschillen die daarin aanwezig zijn bij jongeren en jongvolwassenen die slachtoffers zijn geworden van sextortion. Het onderzoek zal kwalitatief van aard zijn, gebaseerd op informatie afkomstig van hulpzoekende jongeren en jongvolwassenen, die hulp of advies hebben gezocht omdat ze zijn afgeperst of uitgebuit nadat ze online seksueel risicogedrag hadden vertoond (oftewel jonge sextortion-slachtoffers). Hierbij zijn de concrete vraagstellingen: 1) Welke motieven hebben ervoor gezorgd dat jonge sextortion-slachtoffers online seksueel risicogedrag zijn gaan vertonen? 2) Op welke manier hebben jonge sextortion-slachtoffers het online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion beleefd? 3) Zijn er mogelijk sekseverschillen te vinden in de motieven voor het vertonen van online seksueel risicogedrag en de beleving van het online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion bij deze jonge sextortion-slachtoffers?

Met betrekking tot de motieven van jonge sextortion-slachtoffers om online seksueel risicogedrag te zijn gaan vertonen, wordt verwacht dat de vertoning van online seksueel risicogedrag voor een deel voortkomt uit intrinsieke motivatie. Hiermee wordt bedoeld dat de motivatie vanuit de jongere zelf komt (Ryan & Deci, 2000). De vertoning van het gedrag is immers een belangrijk deel van de seksuele- en identiteitsontwikkeling van jongeren en jongvolwassenen (Bryce, 2008, in Bryce, 2010; Vanwesenbeeck, 2011) en het vertonen van het gedrag is tevens een manier om hiermee te experimenteren (McKenna & Bargh, 2000). Aan de andere kant wordt verwacht dat een deel van het gedrag voortkomt uit extrinsieke motivatie: vertonen van gedrag vanwege een externe factor (Ryan & Deci, 2000). In het geval van sextortion kan er namelijk sprake zijn van manipulatie. De natuurlijke behoeften van jongeren en jongvolwassenen om geliefd en verzorgd te willen worden, worden dan uitgebuit, en jongeren en jongvolwassenen gaan dan online seksueel gedrag vertonen om in die

behoeften te voorzien (Whittle et al., 2013). Tevens wordt verwacht dat bepaalde sociale situaties een rol zullen spelen in het sturen van online seksueel beeldmateriaal, zoals de situationele contexten beschreven door Lenhart (2009): uitwisselingen exclusief of niet exclusief binnen een liefdesrelatie, en uitwisselingen binnen een relatie waarbij er hoop op een relatie is door in ieder geval één persoon.

(11)

Wat betreft de beleving van het vertonen van online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion worden enkele dingen verwacht. Sextortion wordt gekarakteriseerd doordat er gebruik wordt gemaakt van een grooming proces (Europol, 2016). Voordat een slachtoffer van sextortion afgeperst wordt, wordt dan ook verwacht dat het online seksueel risicogedrag als positief wordt ervaren, omdat er bijvoorbeeld gevoelens van vertrouwen en veiligheid worden opgewekt met als doel uiteindelijk iemand over te halen tot het versturen van online seksueel beeldmateriaal. Naast dat iemand anders (online) het doel heeft om de jongere over te halen online seksueel beeldmateriaal te versturen, wordt ook verwacht dat de jongere zelf op zoek is naar en aan het experimenteren is met liefde en intimiteit, vanwege de ontwikkelingen die in de adolescentie bezig zijn. Verwacht wordt dat uit de meldingen blijkt dat een jongere hier actief naar zoekt bij de online contactpersoon en vooraf aan de sextortion daar voldoening uit probeert te halen met betrekking tot zijn of haar eigen seksuele

gezondheid. Hierbij kan gedacht worden aan dat iemand het ‘fijn’ vindt (seksuele) aandacht te krijgen. Na eenmaal onder druk te zijn gezet en afgeperst te zijn, wordt verwacht dat er sprake is van negatieve gevoelens in verband met de seksuele of financiële afpersing en uitbuiting die de vertoning van het online seksueel risicogedrag als gevolg had.

Omtrent de sekseverschillen wordt verwacht dat meisjes minder intrinsieke motivatie hebben voor het vertonen van online seksueel risicogedrag. Ondanks dat onder de seksueel actieve jongeren jongens en meisjes beide de rollen zouden vervullen van ontvanger en afzender (Gordon-Messer et al., 2013) ervaren meisjes volgens Lenhart (2009) meer druk. De reden om dan toch online seksueel risicogedrag te vertonen zou dan van buitenaf komen, om bijvoorbeeld een goede indruk te maken op een jongen. Aangezien meisjes meer druk zouden beleven voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal (Lenhart, 2009), wordt tevens verwacht dat meisjes zich meer verplicht zullen voelen om iets te sturen. Verder zouden jongeren negatief oordelen, vooral over meisjes die bijvoorbeeld aan sexting doen (Lenhart, 2009). Hierdoor wordt verwacht dat vooral meisjes, maar in wat lichtere mate ook jongens, zich na de vertoning van online seksueel risicogedrag veroordeeld voelen.

Methode Dataverzameling

Om de drie onderzoeksvragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van informatie afkomstig van jonge sextortion-slachtoffers: jongeren en jongvolwassenen die hulp of advies hebben gezocht na het vertonen van online seksueel risicogedrag, waarna ze sextortion-slachtoffers werden. Deze informatie was afkomstig uit ingevulde meldingen van de organisatie Help Wanted (HW), onderdeel van Expertisebureau Online Kindermisbruik

(12)

(EOKM). HW is een online organisatie die zich bezighoudt met online seksueel misbruik van kinderen en jongeren. Via HW kan informatie worden verzameld over of een melding worden gedaan van online seksueel misbruik, door kinderen, jongeren en opvoeders. Via een

meldformulier kan (anoniem) een melding worden gedaan waarin een beschrijving kan worden gegeven van wat er gebeurd is, waarna de organisatie probeert om zo snel mogelijk een antwoord terug te sturen. Veel van de meldingen zijn afkomstig van jongeren en

jongvolwassenen die online seksueel beeldmateriaal hebben verstuurd. Op deze manier kon inzicht worden verkregen in hun motieven voor het versturen van dit materiaal en de beleving daarvan, vanuit henzelf verteld.

In 2014 zijn er in totaal 1.058 meldingen gedaan (Help Wanted, 2014). De meldingen uit het jaar 2014 zijn anoniem beschikbaar gesteld. Na goedkeuring van de Commissie Ethiek (CE) van de Universiteit van Amsterdam (Id: 2017-CDE-7865) is een dataverwervingsplan opgesteld om te bepalen welke ingevulde meldingen zouden worden meegenomen in de analyses. Allereerst moesten zowel het geslacht als de leeftijd van het sextortion-slachtoffer zijn ingevuld. Het geslacht moest bekend zijn, omdat er anders niet kon worden gekeken naar sekseverschillen. Meldingen zonder geslachtsindicatie zijn dan ook niet meegenomen in de analyses. Leeftijdsgevallen boven de 25 jaar werden ook niet meegenomen, aangezien deze strikt genomen niet meer tot de doelgroep van HW behoren en ook niet relevant waren voor het huidige onderzoek.

Tevens moest een melding zijn ingevuld door het slachtoffer zelf. Een deel van de meldingen bij HW was namelijk gedaan door vrienden of ouders. Deze meldingen gaven niet genoeg informatie over de motieven en belevenis van het slachtoffer zelf en werden dus niet meegenomen in de analyses. Ook zijn meldingen van slachtoffers die het seksueel materiaal zelf niet bewust hadden gemaakt of verstuurd (bijvoorbeeld meldingen van slachtoffers die in het geheim gefilmd waren) buiten beschouwing gelaten, omdat huidige studie zich specifiek richtte op slachtoffers die ervoor hadden gekozen om zelf online seksueel actief te zijn en daarmee dus online seksueel risicogedrag vertoonden (met alle nare gevolgen van dien). Ondanks dat er meerdere vormen van online seksueel risicogedrag te onderscheiden zijn, is in huidige studie met betrekking tot online seksueel risicogedrag de definitie van sexting

aangehouden: het maken en online versturen van persoonlijke seksuele expliciete of suggestieve teksten en beelden (Diliberto & Mattey, 2009).

Verder moest een melding voldoende zijn ingevuld, wat wil zeggen dat duidelijk moest zijn wat het onderwerp/probleem en de hulpvraag van het individu was. Bij een deel van de meldingen was duidelijk sprake van een grap, die meldingen konden in het kader van

(13)

het onderzoek niet worden meegenomen. Veel van de overige meldingen gingen over aangemaakte nepprofielen op sociale media. Deze waren ook niet relevant, aangezien het huidige onderzoek zich richtte op online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion. Een ander deel van de meldingen leek wel over online seksueel risicogedrag van een jong sextortion-slachtoffer zelf te gaan, maar dit was soms toch te vaag aangegeven waardoor onduidelijk was waar het precies over ging. Als laatste was het mogelijk dat een melding voldeed aan de bovengenoemde eisen, maar dat de situatieomschrijving te beperkt was om voldoende informatief te zijn. In een dergelijk geval werd bijvoorbeeld wel duidelijk dat een jongere online seksueel actief was en werd afgeperst, maar niet wat er precies was gebeurd en hoe, in welke setting het plaatsvond en hoe de sextortion plaatsvond. Dit maakte het dan onmogelijk om op deze meldingen analyses uit te voeren die een relevante bijdrage konden leveren aan de beantwoording van de onderzoeksvragen. In Figuur 1 is een verloop te zien van het aantal meldingen dat per eis voldeed.

Uiteindelijk bleken er bij de jongens 57 meldingen (n = 57) en bij de meisjes 72 meldingen (n = 72) geschikt voor de huidige studie. In deze groep lagen de leeftijden tussen de 9 en 25 jaar in. De gemiddelde leeftijd (M) was 18.0 jaar, waarvan het gemiddelde van de jongens hoger lag (M = 20.4 jaar) dan dat van de meisjes (M = 15.6 jaar). Van deze meldingen zijn telkens vier meldingen per seksegroep random geselecteerd (één ronde) en dit is

vervolgens telkens per seksegroep een aantal rondes herhaald tot er saturatie optrad en er geen nieuwe informatie meer uit de meldingen te halen was. Tegen het punt van saturatie aan, is er telkens één melding per seksegroep random geselecteerd in plaats van vier. Dit leidde tot een uiteindelijke steekproef van 15 meldingen van de jongens (n = 15) en 16 meldingen van de meisjes (n = 16). Voor dit onderzoek is uiteindelijk dus gebruik gemaakt van 31 meldingen van jonge sextortion-slachtoffers. Zij hadden een leeftijd tussen de 9 en 24 jaar oud. De gemiddelde leeftijd (M) was 17.6 jaar, waarvan het gemiddelde van de jongens wederom hoger lag (M = 20.7 jaar) dan dat van de meisjes (M = 14.8 jaar). Bij geen van de meldingen die onderzocht zijn is gebleken dat het om een homoseksuele of biseksuele jongere of jongvolwassene ging.

Design

Het onderzoek was kwalitatief van aard, waarbij de meldingen afkomstig van HW werden geanalyseerd om de motieven voor de vertoning van online seksueel risicogedrag en de beleving van online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion van jonge slachtoffers te ontdekken en tevens te kijken naar een mogelijk sekseverschil daarin. Data-analyse

(14)

Om de data te analyseren is gebruik gemaakt van de analysemethode van Boeije (2005) om kwalitatief onderzoek uit te voeren, aan de hand van drie stappen: open, axiaal en selectief coderen. Het coderen is door de onderzoeker alleen gedaan. Allereerst is een breed terrein in beeld gebracht door open te coderen. Voor beide seksen is een aantal meldingen doorgelezen en is er bijgehouden welke informatie relevant was met betrekking tot de onderzoeksvragen. Dit is bijgehouden door relevante fragmenten te coderen: te selecteren en het fragment een bijbehorende naam geven, een zogenaamd thema. Deze thema's zijn

bijgehouden in een themalijst. Dit is zoals reeds gezegd in rondes van vier meldingen per keer gedaan bij zowel de jongens als de meisjes, zodat de themalijst telkens kon worden bijgesteld na het lezen van nieuwe informatie in de vier meldingen. Tevens werd er gewisseld van seksegroep per ronde, om de sekse-vergelijkende blik scherp te houden. Door constant de thema's bij te houden, bestond er aan het einde van ronde 2, voor zowel de jongens als de meisjes een themalijst met alle thema's uit de eerste twee rondes (zie Tabel A1)

Daarnaast is er na twee rondes open coderen, bij zowel de jongens als de meisjes, alvast gestart met het axiaal coderen. Hierbij is gekeken of de opgestelde thema's uit de eerste twee rondes de informatie uit de meldingen voldoende dekten, of er nieuwe thema's nodig waren of dat thema's konden worden samengevoegd. Hiervoor moesten fragmenten met elkaar worden vergeleken en moest er soms opheldering komen over de betekenis van een bepaald thema. Door alvast axiaal te coderen werd het brede terrein kleiner gemaakt en worden gegevens gegroepeerd. Er is voor gekozen om dit na ronde 2 te doen, zodat open codering in de rondes erna makkelijker zou verlopen en er alvast structuur aanwezig zou zijn voor het axiaal coderen aan het einde.

Vanaf de derde ronde tot het moment van saturatie hebben open en axiale codering plaatsgevonden. Hierdoor is de in ronde 1 en 2 opgestelde themalijst (het brede terrein, zie Tabel A1) twee keer aangepast en bijgewerkt (zie Tabel A2 en A3, voor een overzicht van de thema's per aanpassing. De derde themalijst (zie Tabel A3) gold als definitieve themalijst, waarin geprobeerd is alle thema’s een zo duidelijk mogelijke themanaam te geven en waarin een onderverdeling is gemaakt met hoofd- en sub-thema’s. Bij zowel de jongens als de

meisjes is in ronde 4 saturatie opgetreden. Er is aangehouden dat als er na vijf meldingen geen nieuwe informatie binnenkwam er gestopt zou worden met het random selecteren van

meldingen. Bij de meisjes trad dit een melding later op dan bij de jongens.

Na het moment van saturatie en het opstellen van de definitieve themalijst is aan de hand van de definitieve themalijst in combinatie met de gebruikte data begonnen met het selectief coderen. Hiervoor is gekeken naar de frequenties van de voorgekomen thema's en of

(15)

er een chronologische volgorde kon worden gevonden binnen de thema's. Op deze manier werd geprobeerd een algemeen beeld te schetsen van de meest voorkomende thema's en op welke manier deze thema's plaatsvonden. Verder kon aan de hand van de opgestelde thema's en het algemene beeld een interpretatie worden gegeven voor de motieven voor het vertonen van online seksueel risicogedrag, en de beleving van het online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion voor zowel jongens als meisjes.

Naast het kwalitatief analyseren van de onderzoeksgegevens aan de hand van de methode van Boeije (2005) zijn er tot slot ook nog twee Chi-kwadraat toetsen uitgevoerd in het teken van beschrijvende achtergrondgegevens. Bij de eerste toets is er gekeken naar de verschillen in typen online seksueel risicogedrag. Dit houdt in dat er is getoetst of jongens en meisjes verschilden in de gerapporteerde (seksuele) activiteiten voorafgaand aan de

sextortion. Bij de tweede toets is gekeken naar de verschillen in typen chantage. Dit houdt in dat er is getoetst of er verschillen waren in de manier waarop jongens en meisjes werden gechanteerd na online seksueel materiaal te hebben gedeeld.

Resultaten

Online seksueel risicogedrag: verschillen tussen jongens en meisjes

Om te beginnen is er gekeken naar de verschillen tussen de jongens en meisjes in de verdeling over de typen van gemeld online seksueel risicogedrag (voorafgaand aan de

sextortion). In Tabel 1 is een overzicht hiervan te zien, waaruit blijkt dat er twee typen online seksueel risicogedrag zijn aangegeven binnen de meldingen van de jonge

sextortion-slachtoffers: het maken/versturen van naaktfoto's of video's en webcamseks (beide gingen dus vooraf aan de sextortion). Het verschil tussen de beide typen was dat bij het sturen van

naaktfoto’s of video’s er sprake was van losse fragmenten, terwijl bij webcamseks er sprake was van een continue (live) interactie. Na het uitvoeren van een Chi-kwadraattoets (er werd voldaan aan de assumpties) is de nulhypothese verworpen, wat betekent dat er

sekseverschillen bestaan in de typen online seksueel risicogedrag die in de onderzochte meldingen naar voren kwamen, X2 (1) = 14.30, p < .05. De percentages in Tabel 1 laten zien dat jongens meer risicogedrag beschrijven in de meldingen waarbij webcamseks een rol speelt (87%), terwijl meisjes meer rapporteren over het maken en versturen van naaktfoto's of video’s (81%). Het soort online seksueel risicogedrag dat een jong sextortion-slachtoffer beschrijft in de meldingen en dat heeft geleid tot sextortion lijkt dus af te hangen van sekse. Drie fases van online seksueel risicogedrag (en sextortion) en bijbehorende thema's

Gedurende de analyse van de gegevens werd duidelijk dat het voor de resultaten van het (selectief) coderen van belang was om een onderscheid te maken in drie fases van het

(16)

online seksueel risicogedrag met de sextortion als gevolg: de fase voorafgaand aan de sextortion, de fase van de sextortion zelf (inclusief het online seksueel risicogedrag), en de fase ná de sextortion. De thema's verschillen per fase en per fase zijn er ook sekseverschillen aanwezig, zowel binnen de thema’s als in verbanden tussen de thema's (zie Tabel 2 voor de belangrijkste thema's per fase en de sekseverschillen). Tevens zijn in Figuur 2 de meest voorkomende thema's te vinden die bij de jongens en meisjes voorkwamen. Enkele thema’s zijn wel gebruikt tijdens het coderen, maar werden niet vaker dan eenmaal benoemd of uitgelegd en kwamen dus te weinig voor of waren niet relevant met betrekking tot de onderzoeksvragen. Een voorbeeld hiervan is het thema Ouder voordoen dat één keer voorkwam bij de meisjes: “Ik ben 14, maar eerst zei ik dat ik 16 was” (M5, 14 jaar). Dit fragment was geselecteerd en gecodeerd onder die naam, omdat het als nuttige informatie werd beschouwd in het geval dat het thema vaker zou zijn voorgekomen. Dit bleek later in het analyseproces echter niet het geval, en dus leverde het geen relevante bijdrage aan het inzicht in de motieven voor het vertonen van of de beleving van online seksueel risicogedrag.

Fase 1: Voorafgaand aan de sextortion

Emotionele spagaat. Veel meisjes gaven aan de online contactpersoon die later de sextortion zou plegen voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal te vertrouwen. Dit werd expliciet door hen gezegd: "Ik vertrouwde hem, dus stuurde ik een aantal foto's" (M12, 16 jaar). Aansluitend beschreven meisjes ook vaker hoe 'lief' die ander was, het 'aardige' karakter en hoe dat op hen overkwam: "Hij was heel lief tegen me" (M1, 13 jaar). Naast het vertrouwen in en het karakter van de online contactpersoon, werden er ook beloftes aan meisjes gedaan door diegene die hen later zou afpersen: "Hij had beloofd dat hij er niets mee zou doen" (M5, 14 jaar). Verder gaf een aantal meisjes aan zich speciaal te voelen door toedoen van de latere sextortion-pleger en te handelen uit verliefde gevoelens: "De jongen waar ik gevoelens voor had" (M15, 15 jaar). Soms volgde dan een relatie en werd het sturen van online seksueel materiaal gezien als onderdeel daarvan: "We moeten een stapje verder, want we hebben al een tijdje een relatie" (M1, 13 jaar).

Naast alle positieve gevoelens die meisjes ervoeren voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal, ervoeren ze ook iets negatiefs, namelijk emotionele chantage. Bij enkele meisjes werd er voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal door de contactpersoon op hun emoties ingespeeld. Dit kon zijn met betrekking tot hun verliefde gevoelens, zowel binnen als buiten relationeel verband. Doordat er al een (emotionele) band aanwezig was tussen de twee personen ontstond er bij de meisjes een angst dat deze band zou worden verbroken. Deze emotionele chantage had als gevolg dat online seksueel materiaal

(17)

uiteindelijk werd verstuurd: "Hij zei dat hij het zou uitmaken als ik dit niet zou doen (M10, 19 jaar). Emotionele chantage valt daardoor onder deze fase, aangezien er eerst een (emotionele) band werd gecreëerd, voordat de emotionele chantage effect had en het dus voorafging aan het sturen van online seksueel materiaal en de daaropvolgende sextortion.

Seksuele prikkel. Bij de jongens kwamen minder kenmerkende aspecten naar voren voorafgaand aan de sextortion dan bij de meisjes. Eén kenmerkend aspect dat wel vaak terugkwam voorafgaand aan de sextortion was het zien of krijgen van een seksuele prikkel. Het zien of krijgen van een seksuele prikkel werd in bijna alle meldingen vermeld en is het op één na meest voorkomende thema onder de jongens. Jongens werden naar eigen zeggen verliefd of gek gemaakt, doordat ze deze prikkels binnenkregen: "Ze maakte mij gek door van alles uit te trekken" (J7, 23 jaar) en "Ik werd verleid door een jonge vrouw" (J13, 19 jaar). Bij bijna alle meldingen betrof de seksuele prikkel een (half)naakte vrouw via de webcam.

Wederkerigheid. Verder leek bij zowel de jongens als de meisjes wederkerigheid soms een rol te spelen voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal. Hiermee wordt bedoeld dat voordat zij zelf online seksueel risicogedrag vertoonden de ander, de online contactpersoon, dit eerst deed, waarna zij het zelf ook deden: "Hij stuurde er eerst één van zijn piemel" (M2, 12 jaar) en "Ik kreeg foto's van haar en ik stuurde foto's van mezelf" (J1, 24 jaar).

Fase van verleiding. Hoewel bij meisjes emoties dus een grotere rol lijken te spelen voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal, lijkt het bij de jongens meer te gaan om de seksuele prikkels. Door dit verschil dat zich al afspeelt voorafgaand aan het sturen van online seksueel materiaal zou kunnen worden geconcludeerd dat meisjes en jongens op een andere manier worden 'verleid' om uiteindelijk online seksueel risicogedrag te vertonen. Meisjes werden meer emotioneel verleid, door middel van het opwekken van vertrouwen, maken van beloftes en hun gevoelens. Jongens werden meer fysiek verleid, via (visuele) seksuele prikkels. Wel werd er zowel bij meisjes als bij jongens gebruik gemaakt van wederkerigheid tijdens deze eerste fase van verleiding.

Fase 2: De fase van de sextortion

Seksuele verzoeken. Om te beginnen leek er bij de meisjes vaker expliciet een seksueel verzoek verstuurd te worden dan bij de jongens (respectievelijk 11 en vijf). In eerste instantie wezen enkele meisjes een dergelijk verzoek af: "Eerst zei ik nee..." (M5, 14 jaar). Toch, na aandringen en doorzetten van de ander waren die meisjes geneigd om een seksueel verzoek in te willigen: "…, maar hij drong zo aan dus ik dacht dat eentje geen kwaad kon" (M5, 14 jaar). Door uiteindelijk toch het seksuele verzoek in te willigen en seksueel materiaal

(18)

te sturen, vertoonden ze online seksueel risicogedrag. Jongens leken weliswaar minder een expliciet seksueel verzoek te ontvangen, maar ze kregen ze wel. Een dergelijk verzoek leken de jongens voornamelijk te ontvangen nadat ze al een seksuele prikkel van de online

contactpersoon hadden ontvangen en gezien hadden (verzoek om wederkerigheid), waarna een overgroot deel van de jongens vervolgens toegaf aan het verzoek en zelf seksueel materiaal verstuurde. Het in eerste instantie afwijzen en vervolgens toch inwilligen van een verzoek (zoals bij de meisjes) is door jongens niet gerapporteerd.

Chantage en verspreiding. Na het inwilligen van een seksueel verzoek door de meisjes en de jongens vond in alle gevallen chantage plaats. Na het uitvoeren van een Chi-kwadraattoets zou de nulhypothese verworpen worden, wat zou betekenen dat er

sekseverschillen bestaan in de manier waarop jongens en meisjes gechanteerd worden, X2 (2) = 20.31, p < .05, maar er werd niet voldaan aan de assumpties. Er kunnen dus geen ferme conclusies worden getrokken over de relatie tussen sekse en type chantage. In Tabel 3 is een overzicht van de verschillende typen chantage te vinden, waaruit blijkt dat er sprake is geweest van drie typen chantage: seksueel, financieel en emotioneel.

De meest voorkomende vorm van chantage bij de meisjes was seksuele chantage (63% versus 7% bij de jongens). Dit hield in dat na het sturen van online seksueel materiaal de meisjes verteld werd dat ze nog meer seksueel materiaal moesten sturen, ‘want anders...’. In de meeste gevallen werd gedreigd om hun seksuele materiaal online te verspreiden: "...dreigt hij deze foto's op het internet te zetten als ik niet meer stuurde" (M11, 16 jaar). Tevens kwam emotionele chantage vaak voor bij de meisjes (31% versus 7% bij de jongens): “…omdat hij anders iets met mij zou doen (M6, 9 jaar). Er werd veel gehoor gegeven aan de chantage, waardoor het delen van seksueel beeldmateriaal (en de chantage) in stand werd gehouden. Bij veel meisjes was hun seksuele materiaal al verspreid onder hun sociale kring, maar hier kwamen ze achteraf pas achter nadat ze al hadden toegegeven aan de chantage.

Ook de jongens werden gechanteerd, echter in hun geval bleek het vaker te gaan om financiële chantage (87% versus 6% bij de meisjes). Opvallend was dat zodra seksueel materiaal door de jongens online was gedeeld en de chantage begon, het meisje, waar ze zogenaamd contact mee hadden, in werkelijkheid vaak een volwassen man was. Na het hebben verstuurd of vertoond van seksueel materiaal werd er bij de jongens gedreigd met het online verspreiden van hun materiaal, tenzij er geld zou worden overgemaakt: "Als ik niet €500,- zou overmaken, zou ze mijn filmpje met al mijn vrienden delen" (J7, 23 jaar). In tegenstelling tot bij de meisjes werd hier echter nauwelijks gehoor aan gegeven. Af en toe werd er in onderhandeling gegaan over het bedrag wat moest worden overgemaakt, maar de

(19)

jongens gaven aan niet toe te geven aan de chantage (dat wil zeggen dat er dus niet werd betaald). Hierdoor werd het online seksuele risicogedrag (in dit geval het online delen van seksueel beeldmateriaal) niet meer vertoond.

Fase van seksuele verzoeken (en overreding en chantage). Net als in de fase van verleiding, lijken er ook sekseverschillen aanwezig te zijn in de manier waarop seksuele verzoeken worden ontvangen en hoe erop wordt gereageerd. Waar meisjes bij het ontvangen van een seksueel verzoek deze verzoeken in eerste instantie neigden af te wijzen, gingen de jongens er vrijwel meteen op in. Voor de meisjes was overreding nodig, waarna ze alsnog een seksueel verzoek vaak inwilligden. Wel vond zowel bij de jongens als de meisjes in alle gevallen chantage plaats: bij de meisjes veelal seksuele en emotionele chantage en bij de jongens financiële. Het gebruik van sociale media en de dreiging hiermee leek een belangrijke rol te spelen. Meisjes leken tevens gevoeliger voor de chantage dan de jongens, waardoor de sextortion in stand werd gehouden. Er zou dus kunnen worden geconcludeerd dat er een verschil lijkt te zijn in de kwetsbaarheid van jongens en meisjes als slachtoffer van sextortion. Fase 3: Ná het online delen van seksueel beeldmateriaal (en de daaropvolgende

sextortion)

Zelfbescherming. In plaats van aan de chantage, voor nog meer materiaal of het overmaken van geld, toe te geven, ondernamen de meldende jongens vaak en snel actie, door contacten te blokkeren en verwijderen: "Ik heb besloten hem meteen te blokkeren en te verwijderen" (J10, 20 jaar). Dit is in veel mindere mate het geval geweest bij de meldende meisjes. Dat de jongens snel actie ondernamen door te blokkeren en verwijderen, zodra ze gechanteerd werden, was een goede oplossingstactiek. De meisjes die rapporteerden lijken de situatie in eerste instantie te willen oplossen door toe te geven aan de chantage.

Negatieve gevoelens en zelfreflectie. Veel van de meldende meisjes gaven in de meldingen aan een rotgevoel te ervaren nadat ze online seksueel materiaal hadden gedeeld en de chantage die erop volgde. Door de chantage bleken veel meisjes hoofdzakelijk bang te zijn. Allereerst waren ze bang voor daadwerkelijke verspreiding van het materiaal: "Ik ben echt zo bang, want ik weet ook niet wie die persoon eigenlijk is en wat zijn bedoelingen zijn met mijn foto's" (M5, 14 jaar). Daarnaast leken veel meisjes specifiek bang te zijn voor de reacties van familie en vrienden: "Ik wil niet nog een keer iedereen kwijtraken" (M8, 13 jaar). Ook bij de jongens speelde angst een rol in de meldingen, met name angst voor mogelijke verspreiding en de gevolgen daarvan, ook met betrekking tot familie en vrienden: "Ik ben als de dood dat mijn vrienden en ouders de foto's te zien krijgen, mijn sociale leven zal nooit meer hetzelfde zijn" (J1, 24 jaar). Zowel de meisjes als de jongens leken tevens aan negatieve zelfreflectie te

(20)

doen, nadat ze online seksueel beeldmateriaal hadden gedeeld (met de negatieve gevolgen van dien). De slachtoffers voelden zichzelf stom en leken het gevoel te hebben zich daarvoor te moeten verantwoorden: "Normaal ben ik een net meisje dat dit soort dingen nooit zou doen" (M15, 15 jaar). Jongens leken tevens eerder de term 'naïef' te gebruiken, terwijl meisjes eerder de term 'dom' leken te gebruiken: "Ik ben zeer naïef geweest" (J1, 24 jaar) versus "Ik met mijn domme hoofd" (M16, 19 jaar).

Hulpvragen. Verder stelden zowel de meisjes als de jongens veel hulpvragen en zochten ze naar advies met betrekking tot het verminderen van hun angst en de opties en mogelijkheden om de problemen en risico’s te beperken. De manier waarop de vragen werden gesteld in combinatie met het gebruik van bepaalde woorden en interpunctie wekte de indruk dat er bij beide seksen enige mate van wanhoop en onwetendheid heerste. Een aantal

voorbeelden hiervan zijn: “Ik weet echt niet wat ik moet doen, help aub pff” (M16, 19 jaar), “Wat moet ik doen?” (M1, 13 jaar), “HELP!!!” (J9, 19 jaar), “Wat moet ik doen, ik weet echt geen raad meer” (J15, 19 jaar).

Fase van de nasleep. In tegenstelling tot de fases van verleiding en seksuele verzoeken (en overreding en chantage) zijn er minder sekseverschillen gevonden bij de nasleep van de sextortion. Beide seksen ervaren angst, verwijten zichzelf en willen

antwoorden op de hulpvragen die ze hebben. Een enkel verschil is gevonden in de mate van zelfbescherming als reactie op de sextortion door jongens. De manier waarop jongens en meisjes de sextortion na een tijd of achteraf beleven lijkt dus enigszins hetzelfde te zijn. Verloop van het sextortion-proces

De resultaten laten zien dat de drie fases als volgt gelabeld kunnen worden: de fasen van verleiding, verzoek (en overreding en chantage), en de nasleep. Deze drie fasen laten samen zien hoe het proces van sextortion verloopt en hoe de aanpak bij vrouwelijke en mannelijke slachtoffers lijkt te verschillen. Bij de jongens lijkt één en ander stap voor stap in elkaar over te lopen. Bij de meisjes lijkt er veel meer sprake te zijn van cyclische processen. In Figuren 3 en 4 is dit verloop schematisch weergegeven.

Discussie

In dit onderzoek werd aan de hand van een kwalitatieve analyse gekeken naar de motieven voor het vertonen van en de beleving van online seksueel risicogedrag (in dit geval: delen van seksueel beeldmateriaal) bij jonge sextortion-slachtoffers en naar de mogelijke sekseverschillen die daarin aanwezig zouden zijn. Met betrekking tot de motieven van jongeren en jongvolwassenen voor het vertonen van online seksueel risicogedrag (zoals sexting) werd verwacht dat er sprake zou zijn van zowel intrinsieke als extrinsieke motivatie.

(21)

Voor meisjes werd verwacht dat er meer extrinsieke motivatie zou zijn, vanwege de grotere ervaren druk bij meisjes om een indruk achter te laten bij personen die meisjes leuk vinden. Bepaalde scenario’s, zoals een liefdesrelatie of verwachtingen in een dergelijke richting, zouden tevens een rol kunnen spelen. Qua beleving van het online seksueel risicogedrag werd verwacht dat vooraf aan de sextortion er positieve gevoelens ervaren zouden worden, onder andere vanwege het vertrouwen en de gevoelens van veiligheid die zouden worden opgewekt door het online groomen. Meisjes zouden, zo werd verwacht, wel meer druk kunnen ervaren, waardoor naast positieve gevoelens ook enige gevoelens van verplichting werden verwacht. Als de sextortion eenmaal had plaatsgevonden werd verwacht dat door het afpersen en uitbuiten van het slachtoffer er negatieve gevoelens ervaren zouden worden.

Uit de resultaten van huidige studie is gebleken dat er drie fases in het sextortion-proces te onderscheiden zijn. Binnen die fasen waren zowel motieven om online seksueel risicogedrag (sexting) te vertonen als aspecten die met de beleving van dat gedrag te maken hadden te vinden. Om te beginnen waren de motieven te vinden in de eerste twee fasen: de fase van verleiding en de fase van verzoek (en overreding en chantage). Zowel jongens als meisjes leken verleid te worden om uiteindelijk online seksueel risicogedrag te vertonen, maar er was een verschil in de manier waarop ze verleid werden. Zo leek er bij de meisjes meer sprake te zijn van extrinsieke motivatie, motivatie vanwege een externe factor. Door de emotionele band, gecombineerd met (emotionele) chantage en overreding waren de meisjes geneigd seksueel materiaal te versturen voor het plezier van de ander, een oorzaak die dus meer buiten henzelf lag. Bij de jongens leek er toch meer sprake te zijn van intrinsieke motivatie, motivatie vanuit henzelf. Ondanks dat ze het zelf vaak niet in eerste instantie initieerden, leken jongens namelijk wel gewillig om vanuit henzelf seksueel materiaal te versturen. Qua motieven moet er bij de meisjes dus meer gekeken worden naar de beïnvloeding van buitenaf (door de pleger van de sextortion) en bij de jongens meer naar henzelf in relatie tot het uiteindelijk vertoonde online seksueel risicogedrag. Verder leken de situationele contexten, beschreven door Lenhart (2009), bij beide seksen voor te komen, maar was er wel een verschil tussen de seksen hierin. Met name de meisjes stuurden seksueel materiaal vaak binnen een liefdesrelatie of omdat ze gevoelens hadden, en het materiaal werd in de meeste gevallen ook doorgestuurd naar of verspreid in hun sociale omgeving. De jongens daarentegen hadden vaak geen gevoelens of relatieverwachtingen, dus bij hen was er simpelweg vooral sprake van uitwisselingen tussen twee ‘ongebonden’ personen. De vooraf opgestelde verwachtingen lijken met de resultaten grotendeels te zijn uitgekomen, maar in aanvulling daarop is gevonden dat jongens meer gedreven lijken te worden door intrinsieke

(22)

motivatie bij het versturen van online seksueel beeldmateriaal en lijkt er een sekseverschil te zijn in de situationele contexten waarin online seksueel risicogedrag (sexting) plaatsvindt, zoals hierboven is beschreven.

Informatie met betrekking tot de beleving van de jonge sextortion-slachtoffers was ook in twee fasen te vinden: de fase van verleiding en de fase van de nasleep. Binnen de fase van verleiding was er bij de meisjes sprake van een emotionele band en chantage. Hoewel dit voor hen deels een motief was om online seksueel materiaal te versturen, kan dit ook worden gezien als een beleving. Het vertrouwen en de verliefde gevoelens die vaak aanwezig waren kunnen namelijk worden gecategoriseerd als positieve gevoelens en leken ook aan te sluiten bij wat de meisjes op dat moment (qua ontwikkeling) zochten. De druk die voortkwam uit de emotionele chantage kan echter als negatieve gevoel gecategoriseerd worden. Bij de jongens leek de gevoeligheid voor seksuele prikkels ook aan te sluiten bij hun (seksuele) behoefte op dat moment. Na de vertoning van online seksueel risicogedrag vond de fase van de nasleep plaats. Voor zowel de jongens als de meisjes gold dat er veel negatieve gevoelens waren. Er heerste vooral angst en de jongeren maakten zichzelf verwijten, alleen de oorzaak hiervoor verschilde. Jongens werden vaker financieel afgeperst en de meisjes vaker seksueel. De resultaten omtrent de beleving van het online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion zijn dus grotendeels in lijn met de vooraf opgestelde verwachtingen. De resultaten hebben daarnaast nieuwe (of onverwachte) informatie opgeleverd over de beleving van de emotionele chantage vooraf aan de sextortion (bij de meisjes). Wat ook niet expliciet

verwacht werd, waren de vele hulpvragen die aan bod kwamen. Het is logisch dat de jongeren en jongvolwassenen hulp en steun zochten bij HW, aangezien de organisatie onder andere bedoeld is voor sextortion-slachtoffers, maar uit de hulpvragen was ook vooral af te leiden dat er veel onwetendheid en wanhoop heerste over wat de jongeren en jongvolwassenen nu moesten en konden doen.

Veel van de gevonden resultaten lijken aan te sluiten bij informatie in andere

literatuurbronnen, zoals het gevonden verschil in ‘verleidingstactiek’ en situationele contexten bij jongens en meisjes. Vanuit de evolutietheorie wordt bijvoorbeeld gesteld dat vrouwen op zoek zijn naar een lange termijn investering en mannen naar een korte termijn investering (Buss, 1995). Dat de meisjes werden verleid op een meer emotionele manier, doordat

bijvoorbeeld vertrouwen bij ze werd opgewekt en beloftes werden gemaakt, sluit aan (vanuit de evolutietheorie beredeneerd) bij de wens van vrouwen een man te vinden die bereid is om tijd en energie in haar te investeren. Andersom geldt dat de jongens meer werden verleid aan de hand van seksuele prikkels, omdat mannen (vanuit de evolutietheorie beredeneerd) meer

(23)

gericht zouden zijn op het verkrijgen van ‘seksuele toegang’ tot vrouwen, waarmee ze

volgens de theorie het meest reproductieve voordeel zouden hebben. Mannen zouden dus juist weinig betrokkenheid en investering tonen om zoveel mogelijk nakomelingen te kunnen produceren en vrouwen tonen juist veel betrokkenheid en investering om voor hun

nakomeling te kunnen zorgen. De resultaten over de verschillende situationele contexten bij jongens en meisjes waarin seksueel materiaal werd verstuurd sluiten hierop aan; de meisjes waren geneigd seksueel materiaal te sturen zodra er sprake was van een band, bij de jongens leek dit emotioneel aspect minder een rol te spelen.

Dat de meisjes in eerste instantie niet op zoek waren naar seksuele activiteiten, maar zich toch door overreding lieten overhalen om seksueel beeldmateriaal te delen, kan ook worden bezien vanuit de evolutietheorie en wordt wellicht duidelijker aan de hand van de resultaten van een ander onderzoek. Het toch instemmen met wat een ander wil, omdat er bijvoorbeeld al een emotionele band aanwezig is en men de ander niet wil kwetsen, lijkt op het pleasen van de ander, de ander tevreden stellen. Hoewel het een onderzoek naar een ander onderwerp is, is het onderzoek van Muehlenhard en Shippee (2010) naar dat please-gedrag interessant in dit verband. In dat onderzoek is namelijk gevonden dat zowel mannen als vrouwen wel eens doen alsof ze een orgasme krijgen, maar dat eigenlijk niet hebben (respectievelijk 28 en 67 procent). Een veelvoorkomende reden voor vrouwen (35 procent) om te doen alsof ze een orgasme kregen, was om hun partner te pleasen. Al met al lijken vrouwen dus eerder geneigd te zijn dan mannen om een (seksuele) daad te verrichten, zodat hun partner tevreden wordt gesteld. De evolutietheorie ondersteunt deze gedachte vanuit het idee dat vrouwen dit eerder zullen doen, zodat zij langere tijd verzekerd zijn van een

aanwezige vader voor hun kinderen. Dit zou meisjes extra kwetsbaar maken voor sextortion-plegers.

Ook met betrekking tot de chantage en het hieraan toegeven leek een sekseverschil aanwezig te zijn. Allereerst was er een verschil in het soort chantage: meisjes werden meer seksueel gechanteerd en jongens meer financieel. Dat de nadruk bij de meisjes op de seksuele kant lag, komt overeen met andere onderzoeken in de offlinewereld, bijvoorbeeld naar

seksuele objectivering. Frederickson en Roberts (1997) beschrijven hoe door socioculturele invloeden de maatschappij het vrouwelijke lichaam als object is gaan beschouwen. Vanuit deze gedachte worden vrouwen (en hun lichamen) dus geseksualiseerd, waardoor seksuele chantage van de meisjes meer voor de hand ligt en er met seksuele chantage ook meer te halen valt (vrouwen hebben op dit terrein ‘meer te verliezen’) dan met financiële chantage. Huidig onderzoek geeft dus reden om te denken dat de nadruk die op de seksuele kant van vrouwen

(24)

in de offlinewereld heerst (Frederickson & Roberts, 1997) ook is verschoven naar de onlinewereld. Wat betreft het toegeven aan de seksuele chantage door meisjes kan seksuele dwang weer een rol spelen. Zweig en collega’s (1997) geven namelijk de machtsongelijkheid die heerst tussen mannen en vrouwen als een mogelijke verklaring voor het verschil in ervaring met seksuele dwang. Ook een Westerse samenleving wordt door hen beschouwd als een patriarchale samenleving, waarin mannen zouden domineren over vrouwen. Dit zou betekenen dat vrouwen persoonlijk en professioneel zwakker zijn dan mannen en ze dus makkelijker (seksueel) uit te buiten zijn.

In plaats van toe te geven aan de chantage, ondernamen de jongens vaker en sneller actie door de contactpersoon te blokkeren en te verwijderen. Tamres, Janicki en Helgeson (2002) bespreken in hun meta-analyse dat er veel onderzoeken zijn geweest die het idee bevestigen dat mannen meer geneigd zijn om probleem-confronterende coping strategieën te vertonen en vrouwen juist meer emotionele coping strategieën. Toch laten de onderzoekers in hun meta-analyse zien dat vrouwen over het algemeen op alle coping-stijlen significant hoger scoren dan mannen, dus ook qua probleemgericht oplossen. Verder is er een tekort aan

literatuur die zich specifiek richt op het omgaan met (seksuele) chantage, en de angst of stress die daaruit voortkomt, om het sekseverschil op dit gebied te kunnen verklaren. Toekomstig onderzoek zou zich hierop kunnen richten.

Verder duiden de vele hulpvragen van de slachtoffers op onwetendheid en wanhoop onder de jonge slachtoffers over hoe ze verder moeten na eenmaal sextortion-slachtoffer te zijn geworden. Er lijken vraagtekens te kunnen worden geplaatst bij de kennis van jongeren over hun gedrag, de risico’s daarvan en hun probleemoplossende vaardigheden met betrekking tot hun ervaren problemen. Hoewel het (online) delen van seksueel

beeldmateriaal voordelen kan hebben, zoals het experimenteren met diens (seksuele) identiteit en ontwikkeling (Bryce, 2008, in Bryce, 2010; McKenna & Bargh, 2000; Vanwesenbeeck, 2011), geven Baams en collega’s (2012) aan dat het maken van een seksueel verantwoorde keuze voor jongeren nog lastig blijft. Jongeren zijn met de verschuiving van (seksuele)

activiteiten naar de onlinewereld misschien wel voldoende op de hoogte van seksuele thema’s als anticonceptie, voortplanting en seksueel overdraagbare aandoeningen (“Seks onder je 25e”, 2017), maar er zijn nieuwe ongewenste ontwikkelingen waar rekening mee moet worden gehouden. Volgens Palfrey, Gasser en Boyd (2010) geven de jongeren wel om hun privacy en het behouden van een bepaalde status, ze missen alleen de vaardigheden en

middelen om dat wat ze delen op een zodanige manier te beschermen zoals ze dat zelf zouden willen. Tevens zou rekening gehouden moeten worden met het feit dat er verschillende

(25)

meningen zijn met betrekking tot wat gezien wordt als privacy en dat er intergenerationele verschillen kunnen bestaan met betrekking tot de opvatting over wat wel of niet acceptabel is om met anderen te delen. Zo kan het zijn dat de jongeren van tegenwoordig het als acceptabel zien om in ondergoed of zwemkleding te poseren en dat met de onlinewereld te delen, maar dat volwassenen die zijn opgegroeid zonder het internet dit niet acceptabel vinden.

Toekomstig onderzoek zou zich op dit thema kunnen richten. Ook op de kennis van de

jongeren over online gedrag en de mogelijke gevolgen hiervan zou toekomstig onderzoek zich kunnen richten.

Enkele beperkingen van huidig onderzoek moeten in acht worden genomen bij het interpreteren van de gepresenteerde resultaten. Ten eerste was het aan de jonge sextortion-slachtoffers zelf om te bepalen welke informatie er werd ingevuld en gedeeld in de

meldformulieren. Met andere woorden, er was geen mogelijkheid om door te vragen en dieper in te gaan op een bepaald onderwerp of om naar opheldering te vragen als iets niet duidelijk was. Hierdoor is informatie die relevant was voor het onderwerp mogelijk niet meegenomen in huidig onderzoek. In vervolgonderzoek zouden jongeren die online seksueel risicogedrag vertonen wellicht geïnterviewd kunnen worden, zodat op bepaalde thema’s dieper kan worden ingegaan.

Daarop aansluitend kan worden beargumenteerd dat het feit dat de kwalitatieve analyse enkel door de onderzoeker zelf is gedaan een tweede beperking van het onderzoek is. Onderzoekers die minder bekend zijn met kwalitatieve analyse, en de voorkeur geven aan kwantitatieve analyse, zien dit als een beperking doordat er een risico bestaat dat de resultaten biased (gekleurd of beïnvloed zijn door degene die de analyse heeft gedaan; niet objectief) zijn. Objectiviteit zou niet gegarandeerd zijn bij deze methode, dus is het de vraag of bij replicatie van huidig onderzoek een andere onderzoeker tot dezelfde conclusies zou komen. Aan de andere kant kan beredeneerd worden dat al het onderzoek dat gedaan wordt, dus ook kwantitatief onderzoek, afhankelijk is van de vaardigheden en het oordeel van de

onderzoeker, bijvoorbeeld met betrekking tot het kiezen van het juiste instrument en het correct interpreteren van statistische gegevens. Er zijn tevens meerdere manieren om de kwaliteit van kwalitatief onderzoek te optimaliseren. Zo moet worden geprobeerd de rol van de onderzoeker zo duidelijk en zichtbaar mogelijk te maken, zodat de replicatie van het onderzoek kan plaatsvinden en de kans op bias wordt verkleind. Daarnaast moeten genoeg details worden vrijgegeven door de onderzoeker om een helder beeld te schetsen van de situatie en moet de onderzoeker zoveel mogelijk proberen om aan de lezer duidelijk te maken hoe conclusies voort zijn gekomen uit de gebruikte data, zodat de getrokken conclusies

(26)

voldoende worden onderbouwd. In huidig onderzoek is geprobeerd te voldoen aan al deze factoren om zo de kwaliteit van het onderzoek zoveel mogelijk te kunnen waarborgen.

Ten derde is het leeftijdsverschil tussen de jongens en de meisjes in huidige studie ook een beperking. Ondanks de random selectie van meldingen voor de analyse bleek dat de gemiddelde leeftijd van de jongens veel hoger lag dan die van de meisjes. De gevonden resultaten, en daarmee ook sekseverschillen, zijn hierdoor wellicht geen sekseverschillen, maar leeftijdsverschillen. Door het leeftijdsverschil kunnen er eigenlijk geen ferme conclusies worden getrokken over mogelijk aanwezige sekseverschillen in de vertoning van online seksueel risicogedrag met betrekking tot de grotere populatie. Het verschil tussen jongens en meisjes in financiële chantage (dit leek meer voor te komen bij jongens) kan bijvoorbeeld ook samenhangen met het feit dat de jongens ouder waren, met een hoger inkomen, en daardoor een interessanter doelwit waren voor financiële chantage. Daarnaast kan het verschil tussen jongens en meisjes in woordgebruik (‘naïef’ versus ‘dom’) wellicht liggen aan de grotere woordkennis van de oudere jongens in vergelijking met de woordkennis van de jongere meisjes. Het verschil in gemiddelde leeftijd tussen de jongens en meisjes maakt aan de andere kant wel duidelijk dat de meeste meldingen van meisjes gedaan werden door jongere

adolescenten, en dat de jongens die zich meldden voor hulp wat ouder leken te zijn. Naast de ideeën die voortkomen uit de aanwezige beperkingen voor

vervolgonderzoek, zijn er nog een paar extra (meer inhoudelijke) suggesties voor

vervolgonderzoek. In huidig onderzoek stond de hulpbehoevende populatie centraal, waarbij de jongeren en jongvolwassenen negatieve gevolgen van hun online seksueel risicogedrag hadden ondervonden. Dit wil niet zeggen dat alle jongeren en jongvolwassenen die online seksueel risicogedrag vertonen er negatieve gevolgen van ondervinden. In een

vervolgonderzoek zou het interessant zijn om te kijken het online seksueel risicogedrag van een niet-hulpbehoevende populatie en naar de positieve invloed van het online seksueel risicogedrag op bijvoorbeeld de seksuele ontwikkeling, zelfbeeld en relaties.

Nog een mogelijke suggestie voor vervolgonderzoek naar online seksueel risicogedrag is het onderzoeken van online seksueel risicogedrag in relatie tot de seksuele identiteit. Zoals vermeld, is in dit onderzoek gebleken dat in geen van de gevallen de jonge

sextortion-slachtoffers aangaven homo- of biseksueel te zijn. Dat (voornamelijk) heteroseksuelen hulp hebben gezocht bij HW kan meerdere verklaringen hebben. Homo- en biseksuele jongeren kunnen nog met hun seksuele identiteit aan het experimenteren zijn of daar moeilijkheden mee ervaren. Zo kan het dus zijn dat homo- en biseksuele jongeren minder met online

(27)

minder geneigd zijn om (professionele) hulp in te schakelen bij het ervaren van problemen, zeker in relatie tot hun seksuele identiteit en gedrag, aangezien ze daar zelf nog onzeker en zoekende over zijn. De psychische en sociale uitdagingen waar homo- en biseksuele jongeren mee te maken krijgen met betrekking tot hun seksuele identiteit kan zorgen voor een extra kwetsbare groep die wellicht vatbaarder is voor de negatieve gevolgen van online seksueel risicogedrag, zeker wanneer zij minder snel om hulp en ondersteuning vragen. Het zou interessant kunnen zijn om te zien of hetero-, homo- en biseksuelen jongeren en

jongvolwassenen van elkaar verschillen met betrekking tot het vertonen van online seksueel risicogedrag, met betrekking tot de hulp en ondersteuning die ze nodig hebben en of zij zelf actief hulp vragen.

Huidig onderzoek heeft meer kennis en inzicht opgeleverd met betrekking tot de motieven voor het vertonen van online seksueel risicogedrag, de beleving van online seksueel risicogedrag en de daaropvolgende sextortion. Deze kennis en inzichten dragen op meerdere manieren bij aan het voorkomen van sextortion en het helpen van jongeren en

jongvolwassenen als ze problemen ervaren na online seksueel risicogedrag te hebben vertoond. In de praktijk kan beter begrepen worden waarom en wanneer jongeren en

jongvolwassenen besluiten (online) seksueel beeldmateriaal te delen. Sextortion kan op deze manier beter worden voorkomen, doordat jongeren bijvoorbeeld kunnen worden ingelicht over misleidende verleidingstactieken, gebaseerd op ware verhalen, en over de signalen die ze kunnen herkennen. Tevens is de rol die sociale websites en sociale media hierin spelen van belang. Aangezien het delen van (seksuele) beelden als deel van de ontwikkeling wordt gezien, kan voorlichting, naast het herkennen van seksuele uitbuiters online, ook bestaan uit tips die het delen van (seksuele) beelden alsnog mogelijk maakt, maar dan met minder risico’s (zoals: zorg dat je niet herkenbaar bent op beeld of plaats een digitaal watermerk over je foto om verspreiding tegen te gaan).

Verder is dit een eerste onderzoek naar de motieven van jongeren om online seksueel risicogedrag te vertonen en de beleving daarvan (en van de daaropvolgende sextortion), en wordt de al eerder besproken kwetsbaarheid van jongeren, waar nog vaak misbruik van wordt gemaakt, bevestigd. De bevindingen benadrukken de mogelijk negatieve gevolgen van het versturen van online seksueel beeldmateriaal en de vaak wanhopige vraag om hulp vanuit jongeren. Niet alleen bestaat er (nog) geen specifieke wetgeving met betrekking tot sextortion en seksuele uitbuiters, wat voor verwarring en een verminderd gevoel van veiligheid kan zorgen bij jongeren en hun ouders, maar vanuit de jongeren gezien bestaat er ook een grijs gebied als het gaat om de vertoning van online seksueel risicogedrag. Online seksueel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Teen hierdie agtergrond het die Departement Logistiek aan die Universiteit Stellenbosch gedurende 2000 ’n ondersoek uitgevoer om te bepaal hoe ’n leerplan in Operasionele

In verschillende gevallen wordt naar voren gebracht, dat men verwacht dat in de toekomst steeds meer dezelfde of verwante terreinen zullen worden

Therefore, for an arbitrary network, we approximate the continuous time approximation by obtaining an appropriate state independent service rate for each node to analyze the behavior

Sekswerkers die louter klanten thuis ontvangen vertonen het laagste aanbod in potentieel risicovolle diensten, maar bieden vaker de expliciet risico verhogende dienst pijpen

• The first issue we investigated is related to the process of cluster formation in a supersonic slit nozzle, and it aimed on determining the average size, 〈N 〉, of clusters, as well

lion in S. Thou shalt not covet another man's possessions honestly come by. \Vhy do es England issue a note to the world, affirming her respect for natio- nality

The goals of this work are, on the one hand, to describe the design and implementation of the proposed technological platform, ProViTao APP, as a support tool for

Mycophenolate mofetil, when administered to the correct subgroup of patients, is an effective and safe alternative for cyclophosphamide in the treatment of relapses of PR3 and