• No results found

Het gebruik van emoties in campagnes voor gedragsverandering : de invloed van de emoties schuld en walging op de impliciete- en expliciete attitude tegenover ongewenst gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het gebruik van emoties in campagnes voor gedragsverandering : de invloed van de emoties schuld en walging op de impliciete- en expliciete attitude tegenover ongewenst gedrag"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het gebruik van emoties in campagnes

voor gedragsverandering

De invloed van de emoties schuld en walging op de impliciete- en expliciete attitude tegenover ongewenst gedrag

Naam: Eva van Solkema Studentnummer: 10384936 Master’s Thesis

Graduate School of Communication

Masters programma: Persuasive communication Begeleider: B. C. Schouten

(2)

1 Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van emoties schuld en walging in berichten om ongezond gedrag af raden, op de impliciete en expliciete attitude van de ontvanger van het bericht tegenover dit gedrag. Daarnaast is gekeken wat de mediërende invloed van het aantal gedachten dat bij de ontvanger opkwam na het lezen van het bericht hierbij was. Dit

onderzoek is gedaan door middel van een online experiment bij 113 respondenten (38,9% man, 61,1% vrouw). Een walgings- of schuldbericht heeft geen ander effect dan een neutraal bericht op de expliciete en impliciete attitude. Een walgingsbericht leidt tot een significant negatievere impliciete attitude in vergelijking met een schuldbericht. Een schuldbericht leidt tot significant meer gedachten over het bericht dan een walgingsbericht. Hoe meer gedachten de ontvanger heeft, hoe negatiever de expliciete attitude. Het aantal gedachten heeft geen invloed op de impliciete attitude. Het aantal gedachten medieert het effect van het soort bericht op de expliciete attitude volledig. Voor het beïnvloeden van de expliciete attitude is het dus belangrijk een emotie te kiezen die veel gedachten oproept. Voor het beïnvloeden van de impliciete attitude is het effectief om walging op te roepen.

(3)

2 Inleiding

In campagnes en andere manieren om gezond gedrag te promoten wordt vaak gebruik

gemaakt van emoties. Zo zijn de teksten op sigarettenpakjes als ‘Roken is dodelijk’ of plaatjes van aandoeningen die je kunt krijgen van roken bedoeld om mensen te laten stoppen met roken door angst en/of walging bij de ontvanger op te roepen. De nieuwe campagne van het KWF (2016) ‘Eigenlijk best gek hè?’ is bedoeld om bij rokers schuldgevoel op te roepen. Verschillende emoties kunnen verschillende attitudes oproepen bij de ontvanger. Om overtuiging teweeg te brengen is de attitude van een persoon, dus de algehele positieve of negatieve evaluatie van een object, een belangrijke variabele (Petty, Fabrigar, & Wegener, 2003). Het is daarom belangrijk om te weten welke emoties welke attitudes oproepen en of dit in alle gevallen op dezelfde manier gaat.

Een emotie is een interne mentale staat die de evaluatieve reactie tegenover een object, persoon of evenement representeert. Emoties zijn van korte duur, intens en gericht op externe stimuli (Nabi, 2002). Twee emoties die vaak worden gebruikt in campagnes tegen ongezond gedrag, maar nog weinig zijn onderzocht, zijn schuldgevoel en walging. Schuldgevoel is “de pijnlijke zelfwaardering naar aanleiding van een negatief gewaardeerde handeling waarvoor de persoon zichzelf verantwoordelijk acht” (Frijda, 2005, p. 215). Walging is een sensatie die gevoeld wordt wanneer iemand iets weerzinwekkends voelt of levendig voorstelt en gaat voornamelijk over smaak, maar het kan ook opgewekt worden door middel van geur,

aanraking of zelfs door het zien van iets wat een gelijkwaardige sensatie veroorzaakt (Darwin, 1873). Het weinige onderzoek dat is gedaan ging tot dusver vooral over het uitvoeren van gewenst gedrag als orgaan-, bloed- of andere donaties en zelfs koopgedrag, maar niet over het stoppen met ongewenst gedrag, zowel bij schuld (b.v.: Reinhart, Marshall, Feeley, &

Tutzauer, 2007; Renner, Lindenmeier, Tscheulin, & Drevs, 2013), als bij walging (bv: Morales, Wu, & Fitzsimons, 2012; Shimp & Stuart, 2004). Daarnaast is er over de emotie

(4)

3

schuldgevoel inconsistentie in de literatuur; in sommige onderzoeken wordt geconcludeerd dat het oproepen van een schuldgevoel effectief is in het op de gewenste manier beïnvloeden van attitudes en gedragsintenties (bv: Chang, 2011), terwijl deze effecten in andere

onderzoeken juist in de tegenovergestelde richting gaan (bv: Bessarabova, Turner, Fink, & Blustein, 2015).

Een ander construct dat centraal staat in dit onderzoek is de informatieverwerking van de ontvanger van het bericht. Met betrekking tot de emoties walging en schuld is er nog weinig bekend over welke mate van informatieverwerking deze emoties teweeg brengen. Walging zorgt voor een reflexieve afweerreactie (Nabi, 2002), dus er kan verwacht worden dat dit ervoor zorgt dat de ontvanger het bericht niet grondig verwerkt. Een schuldgevoel daarentegen, zorgt ervoor dat men actief op zoek gaat naar een oplossing voor de oorzaak van het gevoel (Nabi, 2002). Er kan verwacht worden dat dit ervoor zorgt dat de ontvanger het bericht wel grondig verwerkt. Deze verwachtingen zijn nog niet eerder onderzocht.

De verschillende maten van informatieverwerking hebben verschillende uitkomsten, zoals beschreven in het Reflective Impulsive Model (RIM) (Strack & Deutsch, 2004). Wanneer een persoon veel over een bericht nadenkt, wordt dit verwerkt op de reflectieve manier, waarmee bewuste, expliciete attitudes worden gevormd. Wanneer een persoon weinig over een bericht nadenkt, wordt dit verwerkt op de impulsieve manier, waarmee onbewuste, impliciete attitudes worden gevormd. Beide soorten attitudes kunnen gedrag beïnvloeden. Voor het in stand houden van verslavingsgedrag spelen vooral de impliciete attitudes een rol (Wiers & Stacy, 2006). Het is daarom belangrijk dat niet alleen de expliciete, maar ook de impliciete attitude beïnvloed wordt.

Dit onderzoek vult de wetenschappelijke kennis aan op drie manieren. De kennis over de effectiviteit van het gebruik van de emoties schuld of walging in

(5)

4

wordt de kennis over de verschillende maten van informatieverwerking, die het gebruik van deze emoties teweeg brengt, aangevuld. Als laatste wordt de kennis over de impliciete en expliciete attitudes aangevuld door te onderzoeken op welke soort attitude de emoties schuld en walging de meeste invloed hebben. De volgende onderzoeksvraag staat centraal in dit onderzoek:

“Wat is de invloed van het gebruik van de emoties schuld of walging in een gezondheidsboodschap op de impliciete en expliciete attitude van de ontvanger tegenover het onderwerp van het bericht en wat is de mediërende rol van de hoeveelheid gedachten die een persoon over het bericht heeft hierbij?”

Met de resultaten van dit onderzoek kunnen interventieontwikkelaars in de toekomst betere besluiten nemen over het gebruik van de emoties walging en schuld in

gezondheidsinterventies, om deze op die manier zo effectief mogelijk te maken.

Theorie

Emoties

Emoties hebben verschillende functies. Al in 1873 stelde Darwin dat emoties leiden tot bepaalde gedragingen die zorgen voor een juiste aanpassing aan de situatie waar een persoon zich in bevindt (Darwin, 1873). Er zijn vier onderliggende verklaringen voor de effecten van emoties op gedrag (Nabi, 2002). Emoties hebben adaptieve functies, zijn gebaseerd op gebeurtenissen die persoonlijk relevant zijn, hebben hun eigen specifieke doel en organiseren en motiveren gedrag.

(6)

5

Emoties - Schuld

Een schuldgevoel is “de pijnlijke zelfwaardering naar aanleiding van een negatief

gewaardeerde handeling waarvoor de persoon zichzelf verantwoordelijk acht” (Frijda, 2005, p. 215). Een schuldgevoel ontstaat wanneer iemand een interne religieuze, ethische of morele code schendt (Nabi, 2002). Een schuldgevoel gaat meestal over interpersoonlijke relaties en het doel van deze emotie is dan ook om deze relaties te verbeteren. Het gedrag dat hieruit voortkomt, is dat iemand de gemaakte schade gaat repareren en mogelijk zelfs een straf voor zijn daden zoekt (Lazarus, 1991).

Er zijn drie soorten schuldgevoel te onderscheiden in de literatuur. Dit zijn het existentiële schuldgevoel, het reactieve schuldgevoel en het anticiperende schuldgevoel (Renner, Lindenmeier, Tscheulin, & Drevs, 2013). Het existentiële schuldgevoel ontstaat wanneer men het gevoel heeft beter af te zijn dan een andere persoon of groep van personen. Reactief schuldgevoel ontstaat wanneer een morele norm al is overschreden, en anticiperend schuldgevoel ontstaat wanneer een morele norm in de toekomst overschreden kan worden. Het blijkt dat wanneer in overtuigende boodschappen wordt gericht op het anticiperende schuldgevoel, de boodschap het meest effectief is in het beïnvloeden van de attitude van de ontvanger. Wanneer wordt gericht op reactief schuldgevoel, treedt er weerstand op bij de ontvanger, waardoor het bericht minder effect heeft (Renner et al., 2013). In verschillende andere onderzoeken wordt ook geconcludeerd dat het oproepen van schuldgevoel effectief is in het op de gewenste manier beïnvloeden van attitudes. Dit betekent bijvoorbeeld dat het gebruik van een schuldgevoel in een bericht om een product te verkopen zorgt voor positievere attitudes tegenover het object in het bericht, dan een neutraal bericht (Chang, 2011; Coulter & Pinto, 1995). In een ander onderzoek werd echter geconcludeerd dat het oproepen van een schuldgevoel in een overtuigend bericht niet effectiever is in het

(7)

6

2007). De reden dat het oproepen van schuldgevoel in dit onderzoek niet effectief was, was omdat er bij de ontvanger weerstand werd opgeroepen. Dit gebeurt als de mate van

opgeroepen schuldgevoel te hoog is (Coulter & Pinto, 1995). Aangezien de reden dat er in een van de onderzoeken geen effecten zijn gevonden waarschijnlijk is dat er te veel schuldgevoel is opgeroepen, kan ervanuit gegaan worden dat het oproepen van schuldgevoel wel effectief is wanneer het middelmatig gebeurt. Op basis van deze informatie is de volgende hypothese opgesteld (voor een overzicht van de hypothesen, zie Figuur 1 aan het einde van dit hoofdstuk):

H1: Een bericht waarmee anticiperend schuldgevoel wordt opgeroepen, leidt tot een negatievere attitude tegenover het beschreven gedrag dan een neutraal bericht.

Emoties - Walging

Walging is een sensatie die gevoeld wordt wanneer iemand iets weerzinwekkends voelt of levendig voorstelt en gaat voornamelijk over smaak, maar het kan ook opgewekt worden door middel van geur, aanraking of zelfs door het zien van iets wat een gelijkwaardige sensatie veroorzaakt (Darwin, 1873). Het doel van de emotie walging is dat mensen zich afwenden van of verweren tegen het object dat hen laat walgen, in dit geval de inhoud van het bericht (Lazarus, 1991).

In een recent onderzoek werd gekeken naar het oproepen van walging in berichten over stoppen met roken (Halkjelsvik & Rise, 2015). Er werd gevonden dat een bericht waarin walging werd opgeroepen leidt tot een negatievere attitude dan een neutraal bericht. In een ander onderzoek werd gekeken naar angst en walging. Wanneer de angst constant werd gehouden, bleek dat walging effectief was in het verhogen van de intentie om het gewenste gedrag uit te voeren en het negatiever maken van de attitude tegenover het ongewenste gedrag

(8)

7

(Morales, Wu, & Fitzsimons, 2012). Walging bleek in vergelijking met een neutraal bericht ook effectief in het negatiever maken van attitudes tegenover orgaandonaties en in het zorgen voor een lagere koopintentie (Shimp & Stuart, 2004; Quick, Morgan, LaVoie, & Bosch, 2013). Aangezien walging effectief is gebleken in het negatiever maken van attitudes

tegenover al deze verschillende soorten gedragingen, is de volgende hypothese opgesteld (zie Figuur 1):

H2: Het oproepen van walging in een bericht leidt tot een negatievere attitude tegenover het gedrag dan een neutraal bericht.

Emoties en informatieverwerking

Theorieën over emoties en informatieverwerking maken vooral onderscheid tussen positieve en negatieve emoties. Volgens de feelings as information theorie en de appraisals theory of

emotion geven emoties aan in wat voor situatie we ons bevinden (Schwarz, 2011; Tiedens &

Linton, 2001). Een negatieve emotie geeft aan dat de persoon zich in een problematische omgeving bevindt, wat leidt tot twijfel, waardoor de persoon de informatie uit de omgeving zeer bewust verwerkt. Een positieve emotie geeft aan dat er niets aan de hand is en er geen gevaar dreigt, wat leidt tot zelfvertrouwen, waardoor het niet nodig is informatie uit de omgeving bewust te verwerken.

In de hiervoor beschreven theorieën wordt geen onderscheid gemaakt tussen de specifieke negatieve emoties, maar wordt er vanuit gegaan dat alle negatieve emoties

eenzelfde effect op de informatieverwerking hebben, namelijk dat een negatieve emotie leidt tot bewuste informatieverwerking. Zoals eerder besproken hebben emoties echter allemaal hun eigen functie, dus zullen ze niet allemaal tot eenzelfde diepte van informatieverwerking leiden. Een model waarin hier anders tegenaan gekeken wordt, is het Limited Capacity Model

(9)

8

(Lang, 2000). Het is in dit model niet belangrijk welke emotie er wordt opgeroepen, maar wat het doel van de ontvanger is bij het verwerken van het bericht. In dit model wordt gesteld dat mensen gelimiteerde capaciteit tot hun beschikking hebben bij het verwerken van alle

informatie die door hen wordt waargenomen. Als informatie wordt waargenomen, wordt dit opgeslagen in het werkgeheugen, waar het kort blijft bestaan. Wanneer de persoon meer over de informatie nadenkt, wordt het steeds meer opgeslagen in het lange-termijn geheugen. Hoe veel een persoon over de informatie nadenkt, wordt -bewust of onbewust- beslist op basis van het doel van de persoon. Het doel van de emotie walging is dat een persoon zich afweert van of verweert tegen het object dat hem laat walgen (Lazarus, 1991). Er kan verwacht worden dat dit doel ervoor zorgt dat de persoon besluit minder over het bericht na te denken. Het doel van de emotie schuld is dat er een oplossing wordt gezocht voor de schending van een interne code (Lazarus, 1991; Nabi, 2002). Er kan verwacht worden dat dit doel ervoor zorgt dat de persoon besluit meer over de informatie na te denken. Deze verwachtingen zijn nog niet eerder onderzocht. Op basis van deze verwachtingen is de volgende hypothese opgesteld (zie Figuur 1):

H3: Een bericht waarin een schuldgevoel wordt opgeroepen zorgt ervoor dat de ontvanger meer over het bericht nadenkt dan een bericht waarin walging wordt opgeroepen.

Soort attitude

In veel bestaande theorieën die gedrag voorspellen wordt uitgegaan van bewuste voorspellers van gedrag. In theorieën als de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991) en de Theory of

Reasoned Action (Ajzen & Fishbein, 1980) zijn het bewuste determinanten, zoals de bewuste

(10)

9

meta-analyse naar de verklarende kracht van de bewuste intentie op het gedrag van een persoon, blijkt dat de intentie maar 28% van de variantie in gedrag verklaart (Sheeran, 2002). Er is dus nog veel variantie in gedrag die niet verklaard kan worden door bewuste

gedragsdeterminanten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er onbewuste determinanten zijn die een deel van deze variantie ook verklaren. Uit een meta-analyse naar de effecten van de bewuste en onbewuste attitude op alcoholgebruik bleek dat deze samen een significante correlatie (r=0,35) hadden met het gedrag (Reich, Below, & Goldman, 2010). De correlatie van de onbewuste attitude alleen was ook significant (r=0,23). Uit een andere meta-analyse bleek ook dat de onbewuste attitude een significante correlatie (r=0,27) had met verslavend gedrag (Rooke, Hine, & Thorsteinsson, 2008). Het is dus belangrijk om niet alleen de bewuste, maar ook de onbewuste attitude van een persoon te beïnvloeden.

In verschillende dual-process modellen wordt beschreven dat onbewuste en bewuste gedragsdeterminanten, zoals attitude, gevormd worden door twee verschillende systemen (Smith & DeCoster, 2000). Een voorbeeld van een dual-process model is het Reflective

Impulsive Model (RIM) (Strack & Deutsch, 2004). In dit model wordt uitgegaan van het

impulsieve en het reflectieve systeem, die de gedragsdeterminanten bepalen waarop een persoon zijn gedrag baseert. Wanneer een persoon het reflectieve systeem gebruikt bij het verwerken van binnenkomende stimuli, denkt deze persoon er goed over na. Dit leidt tot bewuste gedragsdeterminanten, zoals de bewuste, expliciete attitude (Strack & Deutsch, 2004). Wanneer een persoon het impulsieve systeem gebruikt bij het verwerken van

binnenkomende stimuli, wordt er veel minder goed over nagedacht. Dit leidt tot onbewuste gedragsdeterminanten, zoals de onbewuste, impliciete attitude (Smith & DeCoster, 2000).

Wanneer een persoon probeert te stoppen met roken, zal hij over de consequenties nadenken en daar een bepaalde negatieve waarde aan hechten. Dit leidt ertoe dat zijn

(11)

10

op basis van waargenomen consequenties uit het verleden. Als hij in het verleden bijvoorbeeld ontspanning heeft gevoeld na het roken van een sigaret, zal zijn impliciete attitude positief zijn. Welke soort attitude gedrag bepaalt, hangt ook af van de hoeveelheid die een persoon over het gedrag nadenkt (Strack & Deutsch, 2004). Heeft de persoon de

mogelijkheid en de wil om goed over de keuze om het gedrag wel of niet uit te voeren na te denken, dan zal de expliciete attitude het gedrag voorspellen (Friese, Hofmann, & Wänke, 2008; Hofmann, Friese, & Roefs, 2009; Hofmann, Gschwendner, Friese, Wiers, & Schmitt, 2008). Heeft de persoon deze mogelijkheid niet of heeft hij niet de wil, dan zal de impliciete attitude het gedrag voorspellen.

De verwachting dat de impliciete attitude het meest beïnvloed wordt wanneer een persoon weinig nadenkt en dat de expliciete attitude het meest beïnvloed wordt wanneer een persoon veel nadenkt, is in twee onderzoeken onderzocht (Gawronski & LeBel, 2008; Rydell, McConnell, Mackie, & Strain, 2006). In het eerste onderzoek kwam een positieve of

negatieve stimulus 25ms in beeld, zodat deze stimulus wel werd waargenomen, maar er niet over na werd gedacht. Daarna kwam meer positieve of negatieve informatie langer in beeld (Rydell, McConnell, Mackie, & Strain, 2006). Het bleek dat de impliciete attitude het sterkst beïnvloed werd door de korte stimulus en dat de expliciete attitude het sterkst beïnvloed werd door de extra informatie daarna. In het tweede onderzoek werden deze resultaten ook

gevonden (Gawronski & LeBel, 2008). Op basis van de verwachtingen die gesteld zijn in het RIM en het onderzoek dat naar dit onderwerp is gedaan, zijn de volgende hypothesen

opgesteld (zie Figuur 1):

H4: Wanneer de ontvanger van een bericht minder cognitieve capaciteit gebruikt bij het verwerken van een boodschap, leidt dit tot een sterkere invloed op de impliciete dan op de expliciete attitude van deze persoon.

(12)

11

H5: Wanneer de ontvanger van een bericht meer cognitieve capaciteit gebruikt bij het verwerken van een boodschap, leidt dit tot een sterkere invloed op de expliciete dan op de impliciete attitude van deze persoon.

H4, H5 H3

H1, H2

Figuur 1: Conceptueel model

Methode

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden werd gebruik gemaakt van een experiment in een online survey. De survey werd gemaakt met het programma Qualtrics. Er werd gekozen voor een experiment, omdat hiermee een causaal verband aangetoond kan worden tussen de verschillende soorten emoties die opgeroepen werden in een bericht en de impliciete en expliciete attitude van de ontvanger (Gravetter & Forzano, 2013). Het design van dit onderzoek is een een-factorieel design met de variabele emotie (twee niveaus, namelijk: walging en schuld) als between-subjects variabele.

Participanten

De respondenten van dit onderzoek werden verkregen door middel van convenience sampling, wat inhield dat de respondenten werden geselecteerd op basis van hun nabijheid aan de

onderzoeker en het gemak van selectie (Ferber, 1977). Een voordeel van deze techniek is dat er in een relatief korte tijd zo veel mogelijk respondenten geworven kunnen worden. Een

Emotie

Hoeveelheid gedachten

Impliciete of expliciete attitude

(13)

12

nadeel van deze techniek is dat de steekproef vooral zal bestaan uit mensen die gelijk zijn aan de onderzoeker en daarmee geen representatieve afspiegeling van de populatie zal zijn. Respondenten werden geworven via de sociale medium Facebook. Oorspronkelijk deden er 191 mensen mee aan het onderzoek. 76 Respondenten die het onderzoek niet volledig hadden ingevuld werden verwijderd. Daarna werden nog eens twee respondenten verwijderd, met een reactietijd die meer dan drie standaarddeviaties afweek van het gemiddelde. Dit werd gedaan omdat de respondenten met deze score te veel afweken en de gemiddelde score hiermee te veel konden beïnvloeden. Uiteindelijk bleven er 113 respondenten over die meegenomen werden in de analyses. 38,9% hiervan was man en 61,1% vrouw. De jongste respondent was 18 en de oudste 60 jaar (M=26,59, SD=11,07). De respondenten hadden het vaakst HBO (16,8%) en WO (67,3%) als hoogst genoten opleiding. Zie tabel 1 voor een beschrijving van de steekproef.

Tabel 1

Beschrijving respondenten per conditie

Conditie Aantal respondenten

Gemiddelde leeftijd

Geslacht Hoogst genoten opleiding Walging 31 26,13 (SD=10,41) 48,4% vrouw WO (80,6%) Schuld 46 26,85 (SD=11,52) 65,2% vrouw WO (58,7%) Controle 36 26,67 (SD=11,33) 66,7% vrouw WO (66,7%) Totaal 113 26,59 (SD=11,07) 61,1% vrouw WO (67,3%) Procedure

Bij het werven van de respondenten via Facebook werd hen verteld dat het onderzoek ging over communicatie over eetgedrag. Voordat zij aan het onderzoek begonnen, vulden zij een

(14)

13

informed consent formulier in. Daarna kregen zij een van de drie berichten te lezen die gingen

over het eten van te veel suiker. De verdeling van de berichten gebeurde willekeurig over de respondenten. Het gedrag waar de berichten over gingen was een onderwerp waarvan in een pre-test werd vastgesteld dat men hier niet een zeer positieve of zeer negatieve bestaande attitude tegenover had, omdat deze extreme attitudes waarschijnlijk moeilijker te beïnvloeden zijn. De pre-testen worden in de volgende paragraaf beschreven.

In het bericht waarmee walging werd geprobeerd op te roepen, werd ingegaan op de gevolgen van overmatige suikerinname die psychologisch of biologisch bedorven waren. In het bericht waarmee een schuldgevoel werd geprobeerd op te roepen, werd ingegaan op de sociale negatieve gevolgen van overmatige suikerinname, waarmee de discrepantie tussen gewenst en uitgevoerd gedrag werd benadrukt. Het derde bericht was een neutraal bericht, waar feiten over suiker werden beschreven. De gebruikte berichten waren berichten waarvan in een pre-test was vastgesteld dat deze de gewenste gevoelens opriepen. Voor een overzicht van het gebruikte stimulusmateriaal, zie bijlage B.

Nadat de respondenten het onderzoek hadden ingevuld, werd hen een debriefing gegeven, waarin werd uitgelegd dat de gebruikte berichten speciaal voor dit onderzoek waren gemaakt en niet echt bestonden.

Pre-testen

De eerste pre-test was ervoor bedoeld om het onderwerp van het onderzoek te bepalen. De attitude tegenover zes gedragingen werd gemeten. Deze gedragingen waren: roken, het eten van voedsel dat veel suiker bevat, xtc-gebruik, fysieke activiteit, het tegelijk nemen van alcohol en drugs en het roken van wiet/cannabis. Het onderwerp dat werd gekozen was het eten van voedsel dat veel suiker bevat, omdat de attitude hiertegenover negatiever was dan tegenover fysieke activiteit, maar positiever dan de andere vier gedragingen. De respondenten

(15)

14

hadden hier dus de meest neutrale attitude tegenover. Voor een uitgebreide beschrijving van de pre-testen, zie bijlage A.

De tweede pre-test was ervoor bedoeld om de specifieke berichten uit te kiezen die in het onderzoek gebruikt zouden worden. Hiervoor werden negen berichten gemaakt (drie walging, drie schuld en drie neutraal). Aan de respondenten werd gevraagd in welke mate verschillende emoties bij hen werden opgeroepen. Naast schuld en walging werden de emoties angst en boosheid toegevoegd, omdat in eerdere onderzoeken is gebleken dat

wanneer walging wordt geprobeerd op te roepen, dit angst kan oproepen in plaats van walging en wanneer schuld wordt geprobeerd op te roepen, dit boosheid kan oproepen in plaats van schuld (Hendriks, Van den Putte, & De Bruijn, 2014; Turner & Underhill, 2012). Alle walgingsberichten werden als walgelijker beoordeeld dan de andere berichten. Het tweede walgingsbericht werd het meest walgelijk gevonden, daarom werd deze gekozen. De

schuldberichten riepen niet significant meer schuldgevoel op dan de walgingsberichten. Om deze reden werd hier nog geen keuze over gemaakt, maar werd een derde pre-test uitgevoerd.

De derde pre-test was ervoor bedoeld om de specifieke schuldberichten te kiezen die in het onderzoek gebruikt zouden worden. Er werden vijf nieuwe schuldberichten aan de respondenten voorgelegd. Aan de respondenten werd weer gevraagd in welke mate verschillende emoties bij hen werden opgeroepen. Sommige schuldberichten riepen meer schuldgevoel op dan de neutrale berichten uit pre-test twee en andere schuldberichten riepen meer schuldgevoel op dan de walgingsberichten uit pre-test twee. Het derde schuldbericht werd gekozen, omdat in dit bericht meer schuldgevoel dan walging werd opgeroepen, wat het belangrijkste verschil tussen de berichten was. Dit bericht riep wel significant meer

schuldgevoel op dan alle neutrale berichten uit pre-test twee. Het eerste neutrale bericht werd gekozen, omdat de neutrale berichten zo weinig van elkaar verschilden, dat het niet uitmaakte welke gekozen werd. Voor het gebruikte stimulusmateriaal, zie bijlage B.

(16)

15

Operationalisatie variabelen

De expliciete attitude van de respondenten werd gemeten door middel van een semantische differentiaal schaal. Hier werd aan de respondenten gevraagd met welke kant zij het het meest eens waren. De stelling was ‘Ik vind het eten van voedsel dat veel suiker bevat…’ met de mogelijkheden: schadelijk – onschadelijk, aangenaam – onaangenaam, slecht - goed, leuk –

niet leuk, prettig – onprettig (Ajzen, 2002). Om de validiteit van deze differentiaal te

vergroten werden de positieve en negatieve woorden afgewisseld aan de linker- en

rechterkant, om zo mogelijke antwoordtendensen te voorkomen. Voordat de schaal voor de expliciete attitude werd gemaakt, werden de twee variabelen die ‘omgekeerd’ stonden gehercodeerd, zodat bij elk item een lage score een negatieve attitude en een hoge score een positieve attitude betekende. Het bleek dat er twee componenten waren te vinden in deze items. Een met een eigenwaarde van 2,67 en een verklaarde variantie van 53,40% en de tweede met een eigenwaarde van 1,18 en een verklaarde variantie van 23,61%. Voor de componentladingen, zie bijlage C. De schaal voor de eerste component, de affectieve expliciete attitude, bleek zeer betrouwbaar (α=0,88) en kon niet verbeterd worden door een item te verwijderen. De schaal van de affectieve expliciete attitude liep van 1,00 tot 7,00 (M=4,45, SD=1,30). De schaal voor de tweede component, bestaande uit twee items, de instrumentele expliciete attitude, bleek zwak betrouwbaar (α=0,58). De nieuwe schaal liep van 1,00 tot 4,50 (M=2,46, SD=0,87). Bij beide schalen betekende een lage score een negatieve attitude en een hoge score een positieve attitude. Voor een overzicht van alle gemaakte schalen, zie tabel 2.

De impliciete attitude van de respondenten werd gemeten aan de hand van een single

target Implicit Association Test (IAT) (Greenwald, McGhee & Schwarz, 1998). Deze test

werd door middel van Javascript in Qualtrics gecodeerd. Het doel van deze test was om woorden die te maken hebben met suiker (suiker, zoet, snoep, koekjes, dessert, ijs, chocolade,

(17)

16

frisdrank) te koppelen met ofwel positieve woorden (vreugde, liefde, vrede, mooi, lachen, gelukkig, leuk, geweldig) ofwel negatieve woorden (pijn, stom, erg, naar, horror, mislukking, oorlog, verdriet) door respectievelijk op de A en L toets op het toetsenbord te klikken. De associatie werd gemeten door de reactietijden in milliseconden te meten van het koppelen aan positieve woorden en het koppelen aan negatieve woorden. Een kortere reactietijd gaf aan dat de associatie sterker was. Om een variabele te maken van de reactietijden van de

respondenten werden er logaritmes gemaakt van beide reactietijden en werden de reactietijden van de positieve associaties afgetrokken van de reactietijden van de negatieve associaties, wat een veelgebruikte techniek is bij het analyseren van resultaten van een IAT (Greenwald, Nosek & Banaji, 2003). Het verschil tussen deze scores was de nieuwe variabele ‘Impliciete Attitude’. Een negatieve score betekende een sterkere negatieve associatie en een positieve score een sterkere positieve associatie.

Mediërende variabele

De mediërende variabele, de diepte van informatieverwerking, werd gemeten door het aantal gedachten te meten dat bij de persoon opkwam na het lezen van het bericht. Dit is gedaan, omdat in het Limited Capacity Model wordt gesteld dat hoe meer iemand over een bericht nadenkt, hoe beter het in zijn geheugen komt en hoe beter deze persoon het terug kan halen (Lang, 2000). Aan de respondenten werd de volgende opdracht voorgelegd: ‘Je hebt aan het

begin van het onderzoek een bericht gelezen over suiker. Schrijf hieronder alle gedachten, ideeën en reacties op die bij jou opkwamen door het lezen van dit bericht. Scheidt de

verschillende gedachten door middel van een ; (puntkomma).’. De respondenten konden hier

open antwoord op geven. De hoeveelheid unieke gedachten tussen de verschillende puntkomma’s werd geteld. Als iemand bijvoorbeeld “zoet; suiker; koekjes; snoepjes”

(18)

17

antwoordde, werd dit geteld als één gedachte, omdat meer woorden niet direct meer gedachten betekende. Het aantal gedachten liep van nul tot acht.

Manipulatiecheck

Er werd een manipulatiecheck uitgevoerd, om vast te stellen of de gevonden verschillen toe te schrijven waren aan hoe de berichten gemanipuleerd waren. De mate van schuldgevoel werd gemeten door de respondenten een aantal stellingen voor te leggen, waar zij op een vijf-puntsschaal aan konden geven in hoeverre zij het ermee eens waren (1=helemaal niet mee

eens, 5=helemaal wel mee eens). Deze stellingen zijn gebaseerd op onderzoek van Cotte,

Coulter en Moore (2005) waarin de gebruikte items zeer betrouwbaar bleken in het meten van schuldgevoel. De stellingen waren: “Ik voel mij door dit bericht schuldig over het eten van te

veel suiker.”, “Ik voel mij door dit bericht onverantwoordelijk als ik te veel suiker eet.”, “Ik voel mij door dit bericht zelf verantwoordelijk, als ik de beschreven gevolgen zou ervaren.”, “Ik voel mij door dit bericht ongemakkelijk.” en “Ik voel mij door dit bericht slecht over het eten van te veel suiker.”. Voor deze items werd een component gevonden, met een

eigenwaarde van 2,82 en een verklaarde variantie van 56,45%. De schaal bleek betrouwbaar (α=0,80) en hoefde niet verbeterd te worden door een item te verwijderen. De nieuwe schaal liep van 1,00 tot 4,40 (M=2,92, SD=0,76).

De mate van walging werd gemeten door de volgende stellingen: “Ik vind de

beschreven gevolgen in dit bericht walgelijk.” en “Ik vind de beschreven gevolgen in dit bericht weerzinwekkend.” (Halkjelsvik & Rise, 2015). Deze stellingen zijn in voorgaand

onderzoek betrouwbaar gebleken in het meten van walging. Deze items konden een

component vormen met een eigenwaarde van 1,65 en een verklaarde variantie van 82,56%. De schaal bleek betrouwbaar (α=0,79). De nieuwe schaal liep van 1,00 tot 4,50 (M=2,73, SD=0,91). Voor een overzicht van de gemaakte schalen, zie tabel 2.

(19)

18 Tabel 2

Overzicht variabelen

Variabele Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Instrumentele attitude 1,00 4,50 2,46 0,87 Affectieve attitude 1,00 7,00 4,45 1,30 Impliciete attitude -0,53 0,40 0,05 0,16 Aantal gedachten 0,00 8,00 2,31 1,41 Walging 1,00 4,50 2,73 0,91 Schuldgevoel 1,00 4,40 2,92 0,76 Data-analyse

Om te kijken of bepaalde, niet voor het onderzoek relevante, variabelen willekeurig over de condities verdeeld waren, werd een randomisatiecheck uitgevoerd. Voor de categorische variabelen ‘Geslacht’ en ‘Leeftijd’ werd dit gedaan met een Chi-kwadraat toets en voor de continue variabele ‘Leeftijd’ werd dit gedaan met een eenwegs-variantieanalyse met de variabele ‘Conditie’ onafhankelijke variabele. Naast de randomisatiecheck werd ook een manipulatiecheck uitgevoerd, om te kijken of het manipuleren van de emoties in de berichten is gelukt. Dit werd gedaan aan de hand van twee t-toetsen. Een met de variabele ‘Walging’ als afhankelijke variabele en een met de variabele ‘Schuld’ als afhankelijke variabele. Beide met de variabele ‘Conditie’ als onafhankelijke variabele.

Voor het testen van de eerste twee hypothesen werden verschillende t-testen uitgevoerd met de variabelen ‘Instrumentele attitude’, ‘Affectieve attitude’ en ‘Impliciete attitude’ als afhankelijke variabelen. Voor hypothese een werden deze scores vergeleken tussen conditie 1 en de controleconditie en voor hypothese twee werden deze scores

(20)

19

vijfde hypothese, waarin een mediatie-effect wordt verondersteld, werden drie keer drie regressie-analyses uitgevoerd, volgens de methode van Baron en Kenny (1986) om de effecten van conditie op de cognitieve capaciteit, van conditie op attitude (instrumenteel, affectief of impliciet), van cognitieve capaciteit op attitude (instrumenteel, affectief of impliciet) te meten. Als alle drie deze regressie-analyses significant waren, werd een vierde regressie-analyse uitgevoerd om het mediatie-effect van conditie, cognitieve capaciteit en attitude (instrumenteel, affectief of impliciet) te meten. Hiervoor werd een dummyvariabele aangemaakt van de variabele ‘Conditie’, zodat 0 de schuldconditie betekende en 1 de walgingsconditie.

Resultaten

Randomisatiecheck

Het blijkt dat beide Chi-kwadraat toetsen niet significant zijn, en geslacht en leeftijd dus ongeveer hetzelfde verdeeld zijn over alle drie de condities. Het verschil in leeftijd tussen de drie condities is niet significant, wat inhoudt dat de variabele ‘Leeftijd’ random over de condities is verdeeld. Aangezien de variabelen willekeurig over de condities verdeeld blijken te zijn, is het niet nodig deze in andere analyses als controlevariabelen mee te nemen. Voor de tabellen van deze toetsen, zie bijlage C.

Manipulatiecheck

De respondenten die het walgingsbericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 3,18 (SD=0,87) op de walgingsschaal. Respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren

gemiddeld 2,46 (SD=0,74) op de walgingsschaal. Dit verschil is significant, t(65)=3,65,

p=0,001, CI=[0,33;1,11]. Dit houdt dus in dat de manipulatie van het walgingsbericht gelukt

(21)

20

Respondenten die het schuldbericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 2,90 (SD=0,87) op de schuldschaal. Respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 2,86 (SD=0,65) op deze schaal. Dit verschil is niet significant, t(79,90)=0,265, p=0,792. Dit houdt dus in dat de manipulatie van het schuldbericht niet is gelukt.

Hypotheses testen

De eerste hypothese is dat mensen die een walgingsbericht lezen een negatievere attitude hebben tegenover het eten van voedsel dat veel suiker bevat, dan mensen die een neutraal bericht lezen. Respondenten die het walgingsbericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 2,69 (SD=0,87) op de instrumentele attitudeschaal en respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 2,39 (SD=0,82) op deze schaal. Dit verschil is niet significant,

t(65)=1,48, p=0,144. Respondenten die het walgingsbericht hebben gelezen, scoren

gemiddeld 4,49 (SD=1,32) op de affectieve attitudeschaal en respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 4,24 (SD=1,39). Dit verschil is niet significant,

t(65)=0,76, p=0,448. Respondenten die het walgingsbericht hebben gelezen, scoren

gemiddeld -0,07 (SD=1,00) op de impliciete attitudeschaal en respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 0,10 (SD=0,69) op deze schaal. Dit verschil is niet significant, t(65)=-0,81, p=0,419. Aangezien de verschillen in de soorten attitudes tussen het walgingsbericht en het neutrale bericht niet significant zijn, houdt dit in dat het oproepen van walging in een bericht niet leidt tot een negatievere attitude dan een neutraal bericht.

Hypothese 1 wordt dus verworpen. Voor een overzicht van de t-testen, zie Tabel 3. De tweede hypothese is dat mensen die een schuldbericht lezen een negatievere attitude tegenover het eten van voedsel dat veel suiker bevat hebben, dan mensen die een neutraal bericht lezen. Respondenten die het schuldbericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 2,35 (SD=0,90) op de instrumentele attitudeschaal en respondenten die het neutrale bericht

(22)

21

hebben gelezen, scoren gemiddeld 2,39 (SD=0,82) op deze schaal. Dit verschil is niet

significant, t(80)=-0,21, p=0,832. Respondenten die het schuldbericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 4,59 (SD=1,23) op de affectieve attitudeschaal en respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 4,24 (SD=1,39) op deze schaal. Dit verschil is niet significant, t(80)=1,19, p=0,236. Respondenten die het schuldbericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 0,18 (SD=0,97) op de impliciete attitudeschaal en respondenten die het neutrale bericht hebben gelezen, scoren gemiddeld 0,10 (SD=0,69) op deze schaal. Dit verschil is niet significant, t(80)=0,40, p=0,691. Aangezien de verschillen in de soorten attitudes tussen het schuldbericht en het neutrale bericht niet significant zijn, houdt dit in dat het oproepen van schuldgevoel in een bericht niet leidt tot een negatievere attitude dan een neutraal bericht. Hypothese 2 wordt dus verworpen.

Tabel 3

T-testen attitudeverschillen walging en neutraal en schuld en neutraal

t-test voor gelijkheid van gemiddelden

t df p

Walging-Neutraal Instrumentele attitude 1,48 65 0,144 Walging-Neutraal Affectieve attitude 0,76 65 0,448 Walging-Neutraal Impliciete attitude -0,81 65 0,419 Schuld-Neutraal Instrumentele attitude -0,21 80 0,832 Schuld-Neutraal Affectieve attitude 1,19 80 0,236 Schuld-Neutraal Impliciete attitude 0,40 80 0,691

In hypothese drie wordt gesteld dat het walgingsbericht leidt tot meer gedachten over het bericht dan een schuldbericht. In hypothese vier wordt gesteld dat wanneer er weinig

(23)

22

gedachten worden opgeroepen bij het lezen van het bericht, de impliciete attitude sterker beïnvloed wordt dan de expliciete attitude. In hypothese vijf wordt gesteld dat wanneer er veel gedachten worden opgeroepen bij het lezen van het bericht, de expliciete attitude sterker beïnvloed wordt dan de impliciete attitude. Deze drie hypothesen beschrijven een mediatie-effect en worden daarom samen geanalyseerd.

Regressie-analyse instrumentele attitude

Het regressiemodel met het aantal gedachten dat bij de respondent opkwam door het lezen van het bericht als afhankelijke variabele en het soort bericht als onafhankelijke variabele is significant, F(1,75)=5,70, p=0,020. De voorspelling is zwak, aangezien de conditie maar 7,1% van het verschil in aantal gedachten verklaart (R²=0,071). Wanneer mensen in de conditie zitten met het walgingsbericht, leidt dit ertoe dat de persoon minder cognitieve capaciteit gebruikt om het bericht te verwerken in vergelijking met het schuldbericht, B=-0,27, t=-2,39, p=0,020. Zie tabel 4 aan het einde van dit hoofdstuk.

Het regressiemodel met de instrumentele attitude als afhankelijke variabele en het aantal gedachten dat bij de respondent opkwam na het lezen van het bericht als onafhankelijke variabele is significant, F(1,111)=8,34, p=0,005. De voorspelling is zwak, aangezien de variatie in aantal gedachten 7,0% van de variatie in attitude verklaart (R2=0,070). Wanneer mensen meer gedachten hebben over het bericht, leidt dit tot een negatievere instrumentele attitude, B=-0,26 t=-2,89, p=0,005.

Het regressiemodel met de instrumentele attitude als afhankelijke variabele en het soort bericht als onafhankelijke variabele is marginaal significant aangezien de p-waarde nog onder de grens van 0,1 valt, F(1,75)=2,83, p=0,097. Variatie in het soort conditie voorspelt slechts 3,6% van de variatie in de instrumentele attitude (R²=0,036). Wanneer mensen het walgingsbericht hebben gelezen, hebben zij een positievere instrumentele attitude dan

(24)

23

wanneer mensen het schuldbericht hebben gelezen, B=0,19, t=1,68, p=0,097. Een schuldbericht leidt dus tot een negatievere instrumentele attitude in vergelijking met een walgingsbericht. Aangezien alle drie de enkelvoudige regressies significant zijn, wordt een vierde regressie-analyse uitgevoerd.

Het model met de conditie en het aantal gedachten als onafhankelijke variabelen en de instrumentele attitude als afhankelijke variabele is significant, F(2,74)=5,35, p=0,007.

Wanneer wordt gekeken naar het effect van conditie als wordt gecontroleerd voor het aantal gedachten dat een persoon heeft, blijkt dat het effect van conditie op instrumentele attitude niet meer significant is, B=0,11, t=0,96, p=0,342. Dit houdt in dat het effect van conditie op instrumentele attitude volledig wordt gemedieerd door het aantal gedachten dat iemand heeft. Voor een overzicht van deze analyses, zie tabel 5 aan het einde van dit hoofdstuk.

Regressie-analyses affectieve attitude

Zoals in de vorige paragraaf besproken is het regressiemodel met het aantal gedachten als afhankelijke variabele en de conditie als onafhankelijke variabele significant.

Het regressiemodel met het aantal gedachten dat mensen hebben na het lezen van het bericht als onafhankelijke variabele en de affectieve attitude als afhankelijke variabele is significant, F(1,111)=6,18, p=0,014. Variatie in het aantal gedachten voorspelt voor 7,6% de variatie in de affectieve attitude (R2=0,076). Wanneer mensen meer gedachten hebben over

het bericht, wordt de affectieve attitude negatiever, B=-0,23, t=-2,49, p=0,014.

Het regressiemodel met het soort conditie als onafhankelijke variabele en de affectieve attitude als afhankelijke variabele is niet significant, F(1,75)=0,10, p=0,755. Variatie in de conditie voorspelt slechts voor 0,1% de variatie in de affectieve attitude (R2=0,001).

(25)

24

worden om het mediatie-effect te testen. Het effect is al volledig gemedieerd. Voor een overzicht van deze modellen, zie tabel 6 aan het einde van dit hoofdstuk.

Regressie-analyse impliciete attitude

Zoals eerder besproken is het model met het aantal gedachten als afhankelijke variabele en de conditie als onafhankelijke variabele significant.

Het regressiemodel met het aantal gedachten dat iemand heeft over het bericht als onafhankelijke variabele en de impliciete attitude als afhankelijke variabele is niet significant,

F(1,111)=0,22, p=0,644. De variatie in het aantal gedachten verklaart voor slechts 0,2% de

variatie in impliciete attitude (R²=0,002). Aangezien dit effect niet significant is, is het niet mogelijk dat er een mediatie-effect plaatsvindt.

Het regressiemodel met het soort conditie als onafhankelijke variabele en de impliciete attitude als afhankelijke variabele is significant, F(1,75)=6,12, p=0,016. De voorspelling is zwak, aangezien de variatie in soort conditie slechts 7,5% van de variatie in impliciete attitude verklaart (R²=0,075). Wanneer in een bericht walging wordt opgeroepen, leidt dit tot een negatievere impliciete attitude tegenover het eten van voedsel dat veel suiker bevat in vergelijking met een bericht waarin schuldgevoel wordt opgeroepen, B=-0,28, t=-2,47,

p=0,016. Voor een overzicht van deze modellen, zie tabel 7 aan het einde van dit hoofdstuk.

Hypothese drie wordt aangenomen, aangezien een walgingsbericht leidt tot minder gedachten over het bericht dan het schuldbericht. Wanneer mensen meer gedachten hebben over het bericht, leidt dit tot een negatievere expliciete attitude. Het aantal gedachten heeft geen effect op de impliciete attitude. Hypothese vijf wordt dus aangenomen. Hypothese vier wordt verworpen, aangezien de hoeveelheid gedachten geen invloed heeft op de impliciete attitude.

(26)

25 Tabel 4

Regressie-analyse van conditie op aantal gedachten

Model 1

Beta t p

Conditie -0,27 -2,39 0,020

Noot. Afhankelijke variabele is aantal gedachten

Tabel 5

Regressie-analyse van conditie en aantal gedachten op instrumentele attitude

Model 1 Model 2 Model 3

Beta t p Beta t p Beta t p

Aantal gedachten -0,26 -2,89 0,005 -0,31 -2,76 0,007 Conditie 0,19 1,68 0,097 0,11 0,96 0,342

Noot. Afhankelijke variabele is instrumentele attitude

Tabel 6

Regressie-analyse van aantal gedachten en conditie op de affectieve attitude

Model 1 Model 2 Beta t p Beta t p Aantal gedachten -0,23 -2,49 0,014 Conditie -0,04 -0,31 0,755

(27)

26 Tabel 7

Regressie-analyse van aantal gedachten en conditie op impliciete attitude

Model 1 Model 2 Beta t p Beta t p Aantal gedachten 0,04 0,46 0,644 Conditie -0,28 -2,47 0,016

Noot. Afhankelijke variabele is impliciete attitude

Conclusie

In dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Wat is de invloed van het gebruik van de emoties schuld of walging in een gezondheidsboodschap op de impliciete en expliciete attitude van de ontvanger tegenover het onderwerp van het bericht en wat is de mediërende rol van de hoeveelheid gedachten die een persoon over het bericht heeft hierbij?’.

In hypothese een wordt gesteld dat een bericht waarin een schuldgevoel wordt opgeroepen, tot een negatievere attitude leidt dan een neutraal bericht. Deze verwachting is niet uitgekomen. De impliciete-, instrumentele-, en affectieve attitude van mensen die het schuldbericht hebben gelezen, wijken niet significant af van de impliciete-, instrumentele- en affectieve attitude van mensen die het neutrale bericht hebben gelezen. In hypothese twee wordt gesteld dat een bericht waarin walging wordt opgeroepen tot een negatievere attitude leidt dan een neutraal bericht. Deze verwachting is niet uitgekomen. De impliciete-,

instrumentele- en affectieve attitude van mensen die het walgingsbericht hebben gelezen, wijken niet significant af van de impliciete-, instrumentele- en affectieve attitude van mensen die een neutraal bericht hebben gelezen

(28)

27

In hypothese drie wordt gesteld dat een schuldbericht leidt tot meer gedachten over het bericht dan een walgingsbericht. Deze verwachting is uitgekomen. In hypothese vier wordt gesteld dat wanneer er minder gedachten worden opgeroepen bij de ontvanger, de impliciete attitude sterker beïnvloed wordt dan de expliciete attitude. In hypothese vijf wordt gesteld dat wanneer er meer gedachten worden opgeroepen bij de ontvanger, de expliciete attitude sterker beïnvloed wordt dan de impliciete attitude. Wanneer er meer gedachten worden opgeroepen, leidt dit tot een negatievere instrumentele- en affectieve attitude. Het aantal opgeroepen gedachten heeft geen significant effect op de impliciete attitude. Hypothese vier wordt daarom verworpen en hypothese vijf wordt aangenomen. Een interessante bevinding is dat wanneer mensen het walgingsbericht hebben gelezen, dit leidt tot een significant negatievere impliciete attitude in vergelijking met mensen die het schuldbericht hebben gelezen. De verwachte mediatie-effecten komen uit bij de instrumentele attitude, waarbij het effect van de conditie op deze attitude helemaal verdwijnt wanneer wordt gecontroleerd voor het aantal gedachten dat opkomt. Het mediatie-effect komt ook uit bij de affectieve attitude, waarbij het effect van de conditie direct al niet significant is, maar het indirecte effect via het aantal gedachten wel. Op basis van de hiervoor besproken conclusies kan een antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag. In vergelijking met een neutraal bericht hebben de emoties walging en schuld in dit onderzoek geen effect op de expliciete en impliciete attitude van de ontvanger tegenover het onderwerp van het bericht. Wanneer de condities met het schuldbericht en het walgingsbericht met elkaar worden vergeleken, blijkt dat een walgingsbericht leidt tot een significant negatievere impliciete attitude, maar dat dit effect niet wordt gemedieerd door het aantal gedachten dat bij de ontvanger opkwam. Een schuldbericht leidt tot een significant negatievere expliciete attitude in vergelijking met een walgingsbericht en dit effect wordt wel gemedieerd door het aantal gedachten dat bij de ontvanger wordt opgeroepen. Een

(29)

28 Discussie

Een limitatie aan dit onderzoek is dat het manipuleren van het schuldbericht niet gelukt is. Het schuldbericht roept niet significant meer schuld op dan het neutrale- of het walgingsbericht. De gevonden resultaten met betrekking tot het schuldbericht zijn dan ook niet toe te schrijven aan het feit dat er schuld is opgeroepen. Het feit dat er toch significante resultaten zijn

gevonden met betrekking tot het schuldbericht kan aan twee dingen liggen. Aan de ene kant kan het zijn dat de meting van schuldgevoel niet valide is. Wanneer echter de

manipulatiecheck wordt uitgevoerd met enkel het item “Ik voel me door dit bericht schuldig

over het eten van te veel suiker”, is er alsnog geen significant verschil tussen de condities (zie

bijlage C). Een andere mogelijke verklaring kan zijn dat er een andere emotie is opgeroepen, zoals boosheid, die zorgde voor een bewuste informatieverwerking. Respondenten gaven in het onderzoek bijvoorbeeld commentaren als “dwingende boodschap”, “dominant” en “belerend”. In eerdere onderzoeken is al gevonden dat, wanneer er wordt geprobeerd een schuldgevoel op te roepen, dat er vooral boosheid wordt opgeroepen (Turner & Underhill, 2012). Dat kan in dit onderzoek ook het geval zijn geweest.

Het blijkt, vooral voor het onderwerp van dit onderzoek, zeer moeilijk om op een goede manier een schuldgevoel op te roepen. Dit is ook te merken aan het feit dat er een extra pre-test nodig was om een juist schuldbericht te kiezen en dat zelfs na deze tweede pre-test de manipulatie in het onderzoek niet gelukt is. In vervolgonderzoek is het daarom belangrijk dat het duidelijk is wat bij de ontvanger schuldgevoel oproept. Dit kan door eerst een kwalitatief onderzoek te doen waar dieper in wordt gegaan op het gedrag waar het onderzoek over gaat en op welke manier dit schuldgevoel bij de ontvangers op kan roepen. Op basis van deze resultaten kunnen de berichten dan ontworpen worden. Een andere manier is door het kiezen van gedrag waarbij je daadwerkelijk anderen pijn doet, zoals roken of overmatig

(30)

29

De reden dat de verwachtingen over de invloed van de emoties walging of schuld op de beide soorten attitudes niet uitkwamen, kan zijn omdat de respondenten slechts een keer zijn blootgesteld aan het bericht. Vanuit eerder onderzoek kan verwacht worden dat er een omgekeerde u-curve bestaat, wanneer het gaat over effectiviteit van campagnes. Na de eerste paar keer dat een persoon aan een bericht wordt blootgesteld, komen de gedachten van deze persoon meer in lijn met de boodschap uit het bericht. Dit is tot een bepaald punt, waarna de effecten weer omgekeerd zullen zijn (Cacioppo & Petty, 1979). Het niet uitkomen van de verwachtingen met betrekking tot negatieve attitudeverandering ligt er dus waarschijnlijk aan dat er slechts een blootstelling heeft plaatsgevonden. In vervolgonderzoek zou daarom gekeken kunnen worden of de verwachte effecten van de emoties walging en schuld in een bericht zullen verschijnen of sterker zullen worden wanneer de respondenten er vaker aan worden blootgesteld.

Een andere beperking is de steekproef van dit onderzoek. Aangezien deze is verkregen door middel van convenience sampling, is de uiteindelijke steekproef niet een willekeurige afspiegeling van de Nederlandse bevolking. De respondenten zijn vooral hoogopgeleide vrouwen, waardoor de resultaten niet kunnen worden gegeneraliseerd naar de gehele bevolking. Er is reden om aan te nemen dat de resultaten van deze steekproef mogelijk verschillen van anderen, aangezien in verschillende onderzoeken is gebleken dat hoogopgeleide vrouwen veel meer gezond gedrag vertonen en ongezond gedrag vaker

vermijden (Chiolero et al., 2006; Laaksonen, Prättälä & Lahelma, 2003). Deze hoogopgeleide vrouwen hebben daarom waarschijnlijk al negatievere attitudes tegenover ongezond gedrag, waardoor de verschillen tussen de condities minimaal zijn en daarom niet significant van elkaar verschillen. In komend onderzoek is het daarom belangrijk om te proberen een willekeurige steekproef van de Nederlandse bevolking te krijgen, zodat de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden.

(31)

30

Naast schuldgevoel en walging worden in campagnes nog veel meer emoties gebruikt. Van deze emoties is nog maar weinig duidelijk over de hoeveelheid cognitieve capaciteit die er wordt gebruikt om berichten met deze emoties te verwerken en welke soort attitude door deze emoties het meest beïnvloed wordt. In komend onderzoek kan ditzelfde onderzoek herhaald worden, maar dan met andere emoties. Er kunnen dan ook positieve emoties gebruikt worden, waarmee bijvoorbeeld gewenst gedrag wordt aangestuurd.

Theoretische en praktische implicaties

Op basis van eerdere theorieën over emoties en het Limited Capacity Model werd verwacht dat mensen minder cognitieve capaciteit gebruiken bij het verwerken van een walgingsbericht en meer cognitieve capaciteit bij het verwerken van een schuldbericht (Lang, 2000; Lazarus, 1991). Een andere verwachting die werd gesteld op basis van het Reflective Impulsive Model (Strack & Deutsch, 2004), was dat wanneer mensen meer gedachten hadden, de expliciete attitude meer beïnvloed werd dan de impliciete attitude. In dit onderzoek kwamen de gestelde verwachtingen met betrekking tot het aantal gedachten die het walgings- en schuldbericht opriepen en over het effect van deze gedachten op de expliciete attitude uit. De resultaten van dit onderzoek tonen dus aan dat deze theorieën ook in de praktijk toegepast kunnen worden. Aangezien deze theorieën met betrekking tot de emoties walging en schuld nog bijna nooit in de praktijk zijn onderzocht is dit onderzoek een begin van de kennis over de werking van deze twee emoties.

In voorgaand onderzoek over de effecten van het oproepen van walging is voornamelijk geconcludeerd dat deze toevoeging effectief is in het beïnvloeden van de attitude tegenover het gedrag waar over gesproken wordt (Halkjelsvik & Rise, 2015; Quick, Morgan, LaVoie & Bosch, 2013). In dit onderzoek wordt echter gevonden dat het oproepen van walging in een bericht geen ander effect heeft op de attitude dan een neutraal bericht. Op

(32)

31

basis van dit onderzoek kan gesteld worden dat het oproepen van walging niet altijd effectief is. Er is meer onderzoek nodig naar de precieze omstandigheden waarin het oproepen van walging wel en niet effectief is.

Er werd op basis van het RIM ook verwacht dat een walgingsbericht leidde tot minder cognitieve capaciteit bij het verwerken van het bericht, waardoor de impliciete attitude meer beïnvloed zou worden dan de expliciete attitude. Deze verwachting is niet uitgekomen. Wat wel werd gevonden is dat een walgingsbericht leidt tot een significant negatievere impliciete attitude in vergelijking met het schuldbericht. Het is belangrijk om de impliciete attitude te beïnvloeden als je verslavingsgedrag wilt veranderen (bv: Friese, Hofmann & Wänke, 2008). Deze bevinding is interessant voor campagnemakers in de praktijk. De emotie walging is een effectieve emotie om op te roepen wanneer je probeert de impliciete attitude tegenover het gedrag negatiever te maken. De conclusie die in de huidige discussie over sigarettenpakjes getrokken wordt dat de walgelijke foto’s die erop moeten komen te staan niet werken, is op basis van de resultaten van dit onderzoek mogelijk niet juist. Deze foto’s zijn wellicht juist heel effectief.

Referenties

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50(2), 179-211. doi:10.1016/0749-5978(91)90020-T

Ajzen, I. (2002). Constructing a TpB questionnaire: conceptual and methodological

considerations. Verkregen op 12-04-2016 van: http://chuang.epage.au.edu.tw/

ezfiles/168/1168/attach/20/pta_41176_7688352_57138.pdf

Ajzen, I, & Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behavior. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall

(33)

32

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of

Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.

doi:10.1037/0022-3514.51.6.1173

Bessarabova, E., Turner, M. M., Fink, E. L., & Blustein, N. B. (2015). Extending the theory of reactance to guilt appeals: You ain’t guiltin’ me into nothin’. Zeitschrift fur

Psychologie, 223, 215-224. doi:10.1027/2151-2604/a000223

Cacioppo, J. T., & Petty, R. E. (1979). Effects of message repetition and position on cognitive response, recall, and persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 37(1), 97-109. doi:10.1037/0022-3514.37.1.97

Chang, C. (2011). Guilt appeals in cause-related marketing. International Journal of

Advertising, 30(4), 587-616. doi:10.2501/IJA-30-4-587-616

Chiolero, A., Wietlisbach, V., Ruffieux, C., Paccaud, F., & Cornuz, J. (2006). Clustering of risk behavior with cigarette consumption: A population-based survey. Preventive

Medicine, 42(5), 348-353. doi:10.1016/j.ypmed.2006.01.011

Cotte, J., Coulter, R. A., & Moore, M. (2005). Enhancing or disrupting guilt: the role of ad credibility and perceived manipulative intent. Journal of Business Research, 58(3), 361-368. doi:10.1016/S0148-2963(03)00102-4

Coulter, R. H., & Pinto, M. B. (1995). Guilt appeals in advertising: What are their effects?

Journal of Applied Psychology, 80(6), 697-705. doi:10.1037/0021-9010.80.6.697

Darwin, C. (1873). The expression of the emotions in man and animals. London: John Murray, Albemarle street.

Ferber, R. (1977). Research by convenience. Journal of Consumer Research, 4. 57-58. doi:10.1086/208679

(34)

33

Friese, M., Hofmann, W., & Wänke, M. (2008). When impulses take over: Moderated predictive validity of explicit and implicit attitude measures in predicting food choice and consumption behavior. British Journal of Social Psychology, 47(3), 397-419. doi:10.1348/014466607X241540

Frijda, N. (2005). De emoties. Een overzicht van onderzoek en theorie. Amsterdam: Bert Bakker.

Gawronski, B., & LeBel, E. P. (2008). Understanding patterns of attitude change: When implicit measures show change, but explicit measures do not. Journal of Experimental

Social Psychology, 44(5), 1355-1361. doi:10.1016/j.jesp.2008.04.005

Gravetter, F. J., & Forzano, L. B. (2013). Custom research methods for the behavioral

sciences. Boston: Cengage Learning

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwarz, J. L. K. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: The implicit association test. Journal of Personality

and Social Psychology, 74(6), 1464-1480. doi:10.1037/0022-3514.74.6.1464

Greenwald, A. G., Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2003). Understanding and using the implicit association test: I.. An improved scoring algorithm. Journal of Personality and

Social Psychology, 85(2), 197-216. doi:10.1037/0022-3514.85.2.197

Halkjelsvik, T. & Rise, J. (2015). Disgust in fear appeal anti-smoking advertisements: the effects on attitudes and abstinence motivation. Drugs: Education, Prevention and

Policy, 22(4), 362-369. doi:10.3109/09687637.2015.1015491

Hendriks, H., Van den Putte, B., & De Bruijn, G. (2014). Changing the conversation: The influence of emotions on conversational valence and alcohol consumption. Prevention

Science, 15(5), 684-693. doi:10.1007/s11121-013-0418-2

Hofmann, W., Friese, M., & Roefs, A. (2009). Three ways to resist temptation: The independent contributions of executive attention, inhibitory control, and affect

(35)

34

regulation to the impulse control of eating behavior. Journal of Experimental Social

Psychology, 45(2), 431-435. doi:10.1016/j.jesp.2008.09.013

Hofmann, W., Gschwendner, T., Friese, M., Wiers, R. W., & Schmitt, M. (2008). Working memory capacity and self-regulatory behavior: Toward an individual differences perspective on behavior determination by automatic versus controlled processes.

Journal of Personality and Social Psychology, 95(4), 962-977. doi:10.1037/a0012705

KWF (2016). Eigenlijk best gek, hè? Verkregen op 24-03-2016 van:

https://www.kwf.nl/preventie/roken-en-kanker/Pages/default.aspx

Laaksonen, M., Prättälä, R., & Lahelma, E. (2003). Sociodemographic determinants of multiple unhealthy behaviours. Scandinavian Journal of Public Health, 31(1), 37-43. doi:10.1080/14034940210133915

Lang, A. (2000). The limited capacity model of mediated message processing. Journal of

Communication, 50(1), 46-70. doi:10.1111/j.1460-2466.2000.tb02833.x

Lazarus, R. S. (1991). Emotions and adaptation. New York: Oxford University Press. Morales, A. C., Wu, E. C., & Fitzsimons, G. J. (2012). How disgust enhances the

effectiveness of fear appeals. Journal of Marketing Research, 49(3), 383-393. doi:10.1509/jmr.07.0364

Nabi, R. L. (2002). Discrete emotions and persuasion. In J. Dillard & M. Pfau (Eds.),

Handbook of persuasion (289–308). Thousand Oaks, CA: Sage.

Petty, R. E., Fabrigar, L. R., & Wegener, D. T. (2003). Emotional factors in attitudes and persuasion. In R. J. Davidson, K. R. Scherer, & H. H. Goldsmith (eds.), Handbook of

affective sciences (752-772). Oxford: Oxford University Press.

Quick, B. L., Morgan, S. E., LaVoie, N. R., & Bosch, D. (2014). Grey’s Anatomy viewing and organ donation attitude formation: Examining mediators bridging this relationship

(36)

35

amon African Americans, Caucasians and Latinos. Communication Research, 41(5), 690-716. doi:10.1177/0093650213475476

Reich, R. R., Below, M. C., & Goldman, M. S. (2010). Explicit and implicit measures of expectancy and related alcohol cognitions: A meta-analytic comparison. Psychology of

Addictive Behaviors, 24(1), 13-25. doi:10.1037/a0016556

Reinhart, A. M., Marshall, H. M., Feeley, T. H., & Tutzauer, F. (2007). The persuasive effects of message framing in organ donation: the mediating role of psychological reactance. Communication Monographs, 74(2), 229-255.

doi:10.1080/03637750701397098

Renner, S., Lindenmeier, J., Tescheulin, D. K., & Drevs, F. (2013). Guilt appeals and prosocial behavior: an experimental analysis of the effects of anticipatory versus reactive guilt appeals on the effectiveness of blood donor appeals. Journal of Nonprofit

& Public Sector Marketing, 25(3), 237-255. doi:10.1080/10495142.2013.816595

Rooke, S. E., Hine, D. W., & Thorsteinsson, E. B. (2008). Implicit cognition and substance use: A meta-analysis. Addictive Behaviors, 33(10), 1314-1328.

doi:10.1016/j.addbeh.2008.06.009

Rydell, R. J., McConnell, A. R., Mackie, D. M., & Strain, L. M. (2006). Of two minds: Forming and changing valence-inconsistent implicit and explicit attitudes.

Psychological Science, 17(11), 954-958. doi:10.1111/j.1467-9280.2006.01811.x

Schwarz, N. (2011). Feelings-as-information theory. In P. A. M. van Lange, A. W. Kruglanski & E. T. Higgins (Eds.). Handbook of theories on social psychology:

Collection: Volumes 1&2 (289-308). SAGE.

Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review.

(37)

36

Shimp, T A., & Stuart, E. W. (2004). The role of disgust as an emotional mediator of advertising effects. Journal of Advertising, 33(1), 43-53.

doi:10.1080/00913367.2004.10639150

Smith, E. R., & DeCoster, J. (2000). Dual-process models in social and cognitive psychology: Conceptual integration and links to underlying memory systems. Personality and Social

Psychology Review, 4(2), 108-131. doi:10.1207/S15327957PSPR0402_01

Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior.

Personality and Social Psychology Review, 8(3), 220-247.

doi:10.1207/s15327957pspr0803_1

Tiedens, L. Z., & Linton, S. (2001). Judgment under emotional certainty and uncertainty: The effects of specific emotions on information processing. Journal of Personality and

Social Pscyhology, 81(6), 973-988. doi:10.1037/0022-3514.81.6.973

Turner, M. M., & Underhill, J. C. (2012). Motivating emergency preparedness behaviors: The differential effects of guilt appeals and actually anticipating guilty feelings.

Communication Quarterly, 60(4), 545-559. doi:10.1080/01463373.2012.705780

Wiers, R. W., & Stacy, A. W. (2006). Implicit cognition and addiction. Current Directions in

Psychological Science, 15(6), 292-296. doi:10.1111/j.1467-8721.2006.00455.x

Bijlage A: Pre-testen

Pre-test 1

In de eerste pre-test werden de attitudes van respondenten gemeten tegenover roken, het eten van voedsel dat veel suiker bevat, xtc-gebruik, fysieke activiteit, het tegelijk nemen van alcohol en drugs en het roken van wiet/cannabis. De attitudes werden gemeten aan de hand van een semantische differentiaal schaal. De stelling was: Ik vind (gedrag)…, met de

(38)

37

prettig – onprettig en niet leuk – leuk (Ajzen, 2002). Er deden 17 respondenten mee aan dit onderzoek met een minimale leeftijd van 18 jaar en een maximale leeftijd van 56 jaar (M=29,06, SD=15,05). 47,1% was man en 52,9% was vrouw.

De items aangenaam – onaangenaam en prettig – onprettig werden gehercodeerd, zodat een lage score altijd stond voor een negatieve attitude en een hoge score voor een positieve attitude. Er werd met alle items die de attitudes tegenover de verschillende gedragingen maten per gedrag een principale componenten analyse uitgevoerd, zie tabel 8. Voor de gemiddelde attitudes tegenover de gedragingen, zie tabel 9. Om de gedraging te vinden waar de respondenten het meest neutraal over waren, werden de verschillende attitudes vergeleken door middel van een t-test voor gepaarde waarnemingen, zie tabel 10 tot en met 15. Het gedrag dat werd gekozen was de overmatige suikerinname, omdat deze attitude negatiever was dan de attitude tegenover fysieke activiteit, maar positiever dan de rest van de gedragingen. Deze attitude was dus het meest neutraal.

Onderzoek

1. Wat is je geslacht?

0 Man

0 Vrouw

(39)

38 3. Ik vind roken…. Schadelijk 0 0 0 0 0 0 0 Onschadelijk Aangenaam 0 0 0 0 0 0 0 Onaangenaam Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed Prettig 0 0 0 0 0 0 0 Onprettig

Niet leuk 0 0 0 0 0 0 0 Leuk

4. Ik vind het eten van voedsel dat veel suiker bevat (snoepjes, koekjes, etc.)…

Schadelijk 0 0 0 0 0 0 0 Onschadelijk

Aangenaam 0 0 0 0 0 0 0 Onaangenaam

Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed

Prettig 0 0 0 0 0 0 0 Onprettig

Niet leuk 0 0 0 0 0 0 0 Leuk

5. Ik vind het nemen van XTC tijdens het uitgaan en/of op festivals…

Schadelijk 0 0 0 0 0 0 0 Onschadelijk

Aangenaam 0 0 0 0 0 0 0 Onaangenaam

Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed

Prettig 0 0 0 0 0 0 0 Onprettig

(40)

39 6. Ik vind sporten of andere fysieke activiteit…

Schadelijk 0 0 0 0 0 0 0 Onschadelijk

Aangenaam 0 0 0 0 0 0 0 Onaangenaam

Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed

Prettig 0 0 0 0 0 0 0 Onprettig

Niet leuk 0 0 0 0 0 0 0 Leuk

7. Ik vind het roken van wiet/cannabis…

Schadelijk 0 0 0 0 0 0 0 Onschadelijk

Aangenaam 0 0 0 0 0 0 0 Onaangenaam

Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed

Prettig 0 0 0 0 0 0 0 Onprettig

(41)

40 Tabel 8

Componentladingen attitudeschalen verschillende gedragingen

Roken Overmatige suikerinname XTC Mixen alcohol drugs Fysieke activiteit Wiet of cannabis 1 2 1 1 1 1 2 1 Schadelijk – onschadelijk 0,952 0,699 0,908 0,830 0,855 0,840 Slecht – goed 0,955 0,789 0,931 0,875 0,837 0,825 Niet leuk – leuk 0,922 0,912 0,985 0,964 0,957 0,922 Onprettig – prettig 0,983 0,917 0,959 0,948 0,732 0,901 Onaangenaam - aangenaam 0,958 0,883 0,958 0,944 0,972 0,941 Tabel 9

Gemiddelde attitudes verschillende gedragingen

Gemiddelde Standaarddeviatie Mixen 2,35 1,50 Roken 2,41 1,48 Wiet 3,00 1,76 XTC 3,27 2,14 Suiker 4,29 1,34 Sport 6,25 0,70

(42)

41 Tabel 10

Verschillende gemiddelde attitudes gedragingen

Gepaarde verschillen

Gemiddelde Standaarddeviatie t df p Attitude sport – Attitude suiker 1,95 1,53 5,27 16 0,000

Attitude sport – Attitude XTC 2,98 2,19 5,60 16 0,000

Attitude sport – Attitude wiet 3,25 1,99 6,74 16 0,000 Attitude sport – Attitude roken 3,84 1,69 9,37 16 0,000 Attitude sport – Attitude mixen 3,89 1,70 9,44 16 0,000

Tabel 11

Verschillende gemiddelde attitudes gedragingen

Gepaarde verschillen

Gemiddelde Standaarddeviatie t df p Attitude suiker – Attitude sport -1,95 1,53 -5,27 16 0,000 Attitude suiker – Attitude XTC 1,02 2,19 1,93 16 0,071 Attitude suiker – Attitude wiet 1,29 2,02 2,64 16 0,018 Attitude suiker – Attitude roken 1,88 2,23 3,48 16 0,003 Attitude suiker – Attitude mixen 1,94 1,87 4,29 16 0,001

(43)

42 Tabel 12

Verschillen gemiddelde attitudes gedragingen

Gepaarde verschillen

Gemiddelde Standaarddeviatie t df p Attitude XTC – Attitude sport -2,98 2,19 -5,60 16 0,000 Attitude XTC – Attitude suiker -1,02 2,19 -1,93 16 0,071

Attitude XTC – Attitude wiet 0,27 1,68 0,67 16 0,515

Attitude XTC – Attitude roken 0,86 2,55 1,39 16 0,184

Attitude XTC – Attitude mixen 0,92 1,77 2,14 16 0,048

Tabel 13

Verschillen gemiddelde attitudes gedragingen

Gepaarde verschillen

Gemiddelde Standaarddeviatie t df p Attitude wiet – Attitude sport -3,25 1,99 -6,74 16 0,000 Attitude wiet – Attitude suiker -1,29 2,02 -2,64 16 0,018 Attitude wiet – Attitude XTC -0,27 1,68 -0,67 16 0,515 Attitude wiet – Attitude roken 0,59 1,72 1,41 16 0,178 Attitude wiet – Attitude mixen 0,65 1,65 1,62 16 0,125

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit bovenstaande punten (1) en (2) blijkt dat het belang van de spontaan activeerbare gevoelsassociaties ten aanzien van lezen bij het tot stand komen van leesomvang en de mate

Dora Gudmundsdottir will identify, from a large monitor (European Social Survey), the prevalence of flourishing in 29 European countries and will take a special look at results

In dit onderzoek is geen bewijs gevonden voor het feit of het mogelijk is om herinneringen en productevaluaties te beïnvloedden door middel van een advertentie

Het doel van dit onderzoek was om te zien of leerlingen in staat waren om in zes jaar hun schrijfvaardigheid in het Frans even goed te kunnen ontwikkelen in een overwegend

An integration of institutional racism in diversity debit thesis implies lower levels of public goods provision for members of non-dominant ethnic groups, compared to members of

De koppeling van de hoogte of verschuldigdheid van rente aan de omzet leidt naar mijn mening niet tot een winstafhankelijke rente omdat er, zoals hierboven uiteengezet, niet voldoende

Omdat bij het controleren voor de invloed van deze factoren het verschil op de MET tussen de linker- en rechterhersenhelft conditie op het machtsmotief wegviel, zou in vervolg

van processing fluency ervaren bij een fit tussen betrokkenheid en complexiteit, zouden ze in staat zijn om de simpele [complexe] logo’s in de lage [hoge] betrokkenheid conditie beter