• No results found

Nederlandse en Vlaamse opvoeding en temperament : cross-nationaal onderzoek naar de socialisatiedoelen van moeders en de mate van extraversie van hun kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederlandse en Vlaamse opvoeding en temperament : cross-nationaal onderzoek naar de socialisatiedoelen van moeders en de mate van extraversie van hun kinderen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

Nederlandse en Vlaamse Opvoeding en Temperament

Cross-nationaal onderzoek naar de socialisatiedoelen van moeders

en de mate van extraversie van hun kinderen

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Iris S.C. Donkers Studentnummer: 6074243 Begeleiding: mw. dr. Mirjana Majdandzic Tweede beoordelaar: mw. dr. Cristina Colonnesi

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Summary 4

Samenvatting 5

De cultuur van Nederland en Vlaanderen 7

Socialisatiedoelen: het verband tussen cultuur en opvoeding 11 Extraversie: het verband tussen cultuur, socialisatiedoelen en temperament 13

Dit onderzoek 16 Methode 17 Nederlandse Steekproef 17 Vlaamse Steekproef 18 Maten 19 Resultaten 21

Verschillen in Socialisatiedoelen tussen de Nederlandse en Vlaamse steekproef 22 Verschillen in de mate van Extraversie tussen Nederlandse en Vlaamse kinderen 23

Verband tussen land, Extraversie en Socialisatiedoelen 23

Discussie 25

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Nederlandse en Vlaamse Opvoeding en Temperament’; een cross-nationaal onderzoek gehouden bij Nederlandse en Vlaamse moeders naar de socialisatiedoelen van moeders en de mate van extraversie van hun 1,5 tot 3-jarige kinderen. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen van de master Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf januari 2015 ben ik bezig geweest met het onderzoek en het schrijven van deze scriptie. Voorafgaand aan dit onderzoek heb ik gesolliciteerd naar de functie van onderzoeksassistent bij het cross-cultureel onderzoek naar temperament, gedragsproblemen en opvoeding in opdracht van Washington State University in de Verenigde staten. Mirjana Majdandzic is vanuit de Universiteit van Amsterdam verantwoordelijk voor de Nederlandse bijdrage aan dit onderzoek. Dankzij dit onderzoek kon ik zowel gebruik maken van de dataset in Nederland als in een ander land. De keuze voor Vlaanderen is dan wellicht niet heel avontuurlijk, maar in mijn geval wel erg interessant vanwege mijn Vlaamse achtergrond met Nederlandse nationaliteit. Hierdoor was het voor mij zowel herkenbaar als verrassend om deze twee culturen naast elkaar te leggen. Het afgelopen jaar heb ik veel geleerd over het starten van een onderzoek, het werven van participanten, het ontwerpen van online vragenlijsten, het doen van huisbezoeken, het analyseren van data en natuurlijk het schrijven van een masterscriptie. Dit was niet altijd even gemakkelijk, zeker omdat dit een onderzoek betreft met een zeer specifieke doelgroep, maar ik ben blij dat ik de moed onderweg naar dit moment nooit heb opgegeven. Dit is in het bijzonder te danken aan het enthousiasme van Mirjana en haar fijne begeleiding. Ook ben ik heel dankbaar voor de steun van mijn medestudenten, mijn vrienden en mijn familie die nooit te beroerd waren om mee te denken in het proces. Ook bedank ik de participanten, zonder hun medewerking was deze scriptie nooit van de grond gekomen.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Iris Donkers

(4)

Summary

Dutch and Flemish Parenting and Temperament

Previous research demonstrates differences between the Dutch and Flemish culture despite their shared language, geography and history (Hofstede, 1980; Claes & Gerritsen, 2011). This study examines the differences in parenting goals of Flemish and Dutch mothers and the temperament of their children. Mothers (43 Flemish, 41 Dutch) and their children (age 18-36 months) filled out two online questionnaires. The Socialization Goals Questionnaire measured their Autonomous (independence, self-confidence, self-esteem) and Relational (obedience, caring, respect) Socialization Goals. The Early Childhood Behavior Questionnaire measured the children’s Extraversion, an aspect of temperament. The results show that Both Dutch and Flemish mothers score higher on Autonomous than Relational Socialization Goals and that their children do not differ significantly in their level of Extraversion. This suggests that Dutch educational material is suitable for both cultures when it comes to parenting goals. Also, irrespective of culture, a positive correlation was found between mothers’ Autonomous Socialization Goals and child’s Extraversion. A child low in Extraversion could therefore possibly benefit from a parent with strong Autonomous Socialization Goals.

(5)

Samenvatting

Nederlandse en Vlaamse opvoeding en temperament

Uit eerder onderzoek blijken Nederland en Vlaanderen, ondanks gedeelde taal, ligging en geschiedenis, veel van elkaar te verschillen (Hofstede, 1980; Claes & Gerritsen, 2011). Dit onderzoek brengt de verschillen in opvoedingsdoelen van Vlaamse en Nederlandse moeders en het temperament van hun kinderen in kaart. Er zijn online bij 84 moeders (43 Vlaamse, 41 Nederlandse) en hun kinderen (18-36 maanden) twee vragenlijsten afgenomen; de

Socialisatiedoelen vragenlijst voor het meten van de Autonome (onafhankelijkheid, zelfvertrouwen, zelfgevoel) en Relationele Socialisatiedoelen (gehoorzaamheid,

zorgzaamheid, respect) en de Early Childhood Behavior Questionnaire voor het meten van Extraversie (onderdeel van temperament, bestaande uit Impulsiviteit, Activiteitsniveau, Hoge Intensiteit van Plezier, Sociabiliteit en Positieve Anticipatie). Uit de resultaten komt naar voren dat zowel Nederlandse en Vlaamse moeders hoger scoren op Autonome dan

Relationele Socialisatiedoelen en hun kinderen niet significant verschillen op Extraversie. Dit suggereert dat Nederlandstalig materiaal ten behoeve van de opvoeding wellicht geschikt is voor beiden culturen. Tevens is er in beide landen een positieve relatie gevonden tussen Autonome Socialisatiedoelen en de mate van Extraversie. Dit impliceert dat een kind met een lage mate van Extraversie mogelijk gebaat is bij een ouder met sterke Autonome

Socialisatiedoelen.

(6)

Nederland en Vlaanderen lijken door hun gedeelde taal, geografische ligging en geschiedenis veel op elkaar. Toch geeft Hofstede (1980) aan dat nergens ter wereld de cultuurverschillen tussen twee aangrenzende volkeren die dezelfde officiële taal spreken zo groot is als tussen Nederland en Vlaanderen. Uit onderzoek van Hofstede (1980) en Claes en Gerritsen (2011) komt naar voren dat de Vlaming meer respect toont voor gezag en

hiërarchie, meer gericht is op competitie en hij zich sneller bedreigd voelt dan een

Nederlander. Nederlanders zijn daarentegen meer zelfverzekerd, directer en meer gericht op samenwerken en gevoelens uiten (Gerritsen, 2014). De waarden die naar voren komen in deze onderzoeken belichten welke waarden door Nederlanders en Vlamingen belangrijk worden gevonden en waarschijnlijk worden doorgegeven aan hun kinderen. Cultuur kan daarom beschouwd worden als intrinsiek pedagogisch; het betreft het doorgeven van (o.a.) waarden van generatie op generatie (Soetaert, Mottart, & Verdoodt, 2004). De manier waarop

opvoeding wordt ingevuld door ouders is hiermee ook cultureel bepaald. Zo vraagt een ouder zich af welke normen en waarden hij zijn kind wil meegeven en welke eigenschappen

belangrijk zijn voor zijn kind om te ontwikkelen (Chen & French, 2008).

Door Nederland en Vlaanderen te vergelijken, twee op het eerste gezicht gelijkende culturen, kan men meer te weten komen over de invloed van nuanceverschillen in cultuur op de opvoeding en temperament bij (jonge) kinderen. Met het in kaart brengen van deze bevindingen kan dit onderzoek aanbevelingen doen ter verbetering van bijvoorbeeld

onderwijsmateriaal en interventies voor Nederlandstaligen in België en Nederland; de taal is voor beide groepen gelijk, maar de doelgroep hoeft dit niet te zijn. Zo zouden Nederlandse en Vlaamse ouders verschillende socialisatiedoelen voor hun kinderen voor ogen kunnen hebben en hun kinderen kunnen verschillen in temperament. Hierdoor zouden algemene

aanbevelingen wellicht niet passend zijn voor beide culturen. Door aanbevelingen af te stemmen op de doelgroep kunnen misvattingen worden voorkomen en de effectiviteit worden verhoogd. Hierbij kan gedacht worden aan vragenlijsten die worden afgenomen in het

Nederlands, televisieprogramma’s voor kinderen en hulpboeken bij de opvoeding. Het gaat hierbij niet om misvattingen in de communicatie (vocabulaire en uitspraken), maar om de algemene normen en waarden van de ouders en het temperament van de kinderen die kunnen verschillen tussen deze twee groepen. In deze studie werd onderzocht welke normen en waarden ouders in de Nederlandse en Vlaamse cultuur willen overdragen en of temperament verschilt tussen Vlaamse en Nederlandse peuters. Hierbij werd gekeken naar het verschil in socialisatiedoelen tussen Nederlandse en Vlaamse moeders en de mate van extraversie bij hun kinderen.

(7)

De cultuur van Nederland en Vlaanderen

Cultuur kan beschreven worden als een groep of categorie mensen die te

onderscheiden is van een andere doordat er in deze groep gedeelde meningen, gedragingen, normen en waarden aanwezig zijn. Hierbij is sprake van een mentale voorprogrammering, waarbij iemand zodanig geïnstrueerd wordt dat hij doet of zegt wat er van hem verlangd of verwacht wordt (Hofstede, 2001). Deze mentale voorprogrammering gebeurt door middel van opvoeding waarbij culturele eigenschappen worden doorgegeven en identiteiten worden gecreëerd. Cultuur kan daarom beschouwd worden als intrinsiek pedagogisch; het wordt doorgegeven van generatie op generatie (Giroux & Myrsiades, 2001; Soetaert, Mottart, & Verdoodt, 2004). Daarom ligt cultuur het diepst geworteld in normen en waarden en is zij bijvoorbeeld ook duidelijk terug te zien in het rechtssysteem; waarden hebben immers invloed op wat de één normaal, goed of schoon vindt en de ander abnormaal, slecht of vies (Hofstede, 2001). De waarden per land in kaart brengen is daarmee een goede manier om verschillen tussen landen inzichtelijk te maken. Vanuit deze visie heeft Hofstede zich de afgelopen decennia beziggehouden met het onderzoeken van nationale culturen. Hierbij ontwierp hij een cultuurmodel naar aanleiding van een onderzoek bij IBM-werknemers in vijftig landen

(Hofstede, 1980). Hij vond dat werknemers internationaal verschillen in gedrag op het werk en hun attitude tegenover het werk. Deze verschillen zijn volgens het cultuurmodel te

herleiden tot vijf waarden die fundamentele problemen representeren die in elke samenleving opgelost moet worden (Tabel 1). Hoe hoog een land scoort ten opzichte van andere landen is via een indexcijfer af te lezen op een schaal van 0 (bijzonder laag) tot 100 (bijzonder hoog). Hofstede (2001) herhaalde zijn onderzoek meerdere malen, zo ook begin deze eeuw, en vond wederom dezelfde waarden per land. Deze herhaalonderzoeken tonen aan dat culturen erg langzaam veranderen (Claes & Gerritsen, 2011).

Hofstede heeft zowel het Nederlands- (Vlaanderen) als Franssprekende (Wallonië) deel van België onderzocht. In Figuur 1 worden de waarden uit het meest recente onderzoek binnen Vlaanderen en Nederland weergegeven. Hierbij is de dimensie lange- of korte-termijngerichtheid niet meegenomen omdat deze data niet voor beide landen beschikbaar is. Uit dit onderzoek van Hofstede (2001) komt naar voren dat er, met individualisme als

uitzondering, een zeker verschil is in de basiswaarden. In Nederland is er sprake van een lage Machtsafstand (38), lage Masculiniteit (14) en gemiddelde Onzekerheidsvermijding (53). In Vlaanderen is er sprake van een hoge Machtsafstand (61), een gemiddelde Masculiniteit (43) en een bijzonder hoge Onzekerheidsvermijding (97) (Hofstede, 2001).

(8)

Tabel 1

De vijf basiswaarden volgens Hofstede (1980).

Basiswaarde Bijzonder Laag (0) Bijzonder Hoog (100) Machtsafstand Streven naar gelijkheid Streven naar hiërarchie Individualisme Zorgen voor de samenleving Zorgen voor zichzelf Masculiniteit Feminiene samenleving:

overlap van sekserollen, zacht, sympathiseren met de zwakken

Masculiene samenleving: duidelijk verschil in sekse, hard, sympathiseren met de sterken

Onzekerheidsvermijding Soepel, tolerant, open voor vernieuwing

Star, intolerant, bang voor vernieuwing

Lange-termijngerichtheid Gericht op het heden, respect voor tradities

Gericht op de toekomst, plannen en sparen

Figuur 1. De indexcijfers van de basiswaarden in Nederland en Vlaanderen (Hofstede, 2001).

Uit de basiswaarden en de indexcijfers in Nederland en Vlaanderen kan het volgende worden gesteld. Allereerst blijkt er in Vlaanderen meer respect te zijn voor gezag en

hiërarchie dan in Nederland. Voorbeelden hiervan zijn dat Nederlanders eerder tutoyeren dan Vlamingen en Vlamingen meer afstand bewaren dan Nederlanders. Ook in het onderwijs is dit

0 20 40 60 80 100 Machtsafstand Individualisme Masculiniteit Onzekerheidsvermijding Vlaanderen Nederland

(9)

verschil aanwezig. Vlaamse kinderen zeggen U tegen hun leerkracht, leren luisteren en herhalen. Nederlandse kinderen daarentegen tutoyeren hun leerkracht en worden aangemoedigd hun mening te geven (Gerritsen, 2002; Schwartz & Ros, 1995).

Als tweede valt op dat Vlaanderen een relatief meer masculiene en Nederland een feminiene cultuur heeft. In een masculiene cultuur leeft men om te werken en wil men vooral geld verdienen, assertiviteit tonen en succesboeken. Ook heeft de mate van Masculiniteit in de cultuur betrekking op de verdeling van sekserollen in een samenleving. In een masculiene cultuur worden mannen gezien als hard en vrouwen als zorgzaam. Ook wordt competitief en sterk zijn meer beloond dan meevoelend en zacht. Er zijn in een masculiene cultuur dan ook duidelijke verschillen tussen de rollen van vader en moeder; vader houdt zich bezig met feiten, moeder met gevoelens. Jongens moeten vechten en mogen niet huilen. Meisjes mogen niet vechten, maar wel huilen (Hofstede & Hofstede, 2005). Deze masculiene houding is terug te vinden in onderzoeken naar de Vlaamse cultuur. Vlamingen vinden volgens Gerritsen (2002; 2014) ten eerste vooral resultaat, erkenning en competitie belangrijk. Ten tweede moet een leidinggevende ook daadwerkelijk de leiding nemen en niet alles eerst overleggen. Ten derde hebben Vlamingen een hogere prestatiegerichtheid en kennen zij een grotere prioriteit aan hun werk toe dan Nederlanders. Gerritsen (2014) geeft aan dat Nederlanders daarentegen hun familieleven belangrijker vinden, minder competitief zijn, waarde hechten aan

samenwerken en een grote rol wegleggen voor gevoelens en meningen. Dit komt overeen met het beeld van een feminiene cultuur, waar men werkt om te leven en het leven ziet als een organisch geheel. Werk en privé worden niet gescheiden en relaties tussen mensen staan voorop. Ook de sekserollen zijn in Nederland meer organisch verdeeld; moeder en vader houden zich beiden bezig met feiten en gevoelens en jongens en meisjes mogen allebei hun gevoelens uiten, maar mogen niet vechten (Hofstede & Hofstede, 2005).

Zeer opvallend is de Onzekerheidsvermijding van de Vlamingen die vele mate hoger is dan van de Nederlanders. Bij een sterke Onzekerheidsvermijding heeft men het gevoel dat alles onder controle gehouden moet worden en is men bang voor onduidelijke situaties en onbekende risico’s. Hierdoor komen Vlamingen vaak over als verlegen, geven zij minder snel ongevraagd hun mening en nemen sneller de veilige, voorspelbare weg (Gerritsen, 2014; Marcha & Haverkamp, 1995). Door deze weerstand tegen verandering ervaren Vlamingen meer stress (subjectief gevoel van angst) wat leidt tot een zekere agressie en

over-emotionaliteit (Claes & Gerritsen, 2011). Kortgezegd, voelen Vlamingen zich sneller bedreigd door onzekere situaties, reageren emotioneler en zoeken sneller bescherming. Bij

(10)

een zwakke Onzekerheidsvermijding, zoals in de Nederlandse cultuur, neemt men daarentegen het leven met de dag en voelt men zich meer op zijn gemak in onduidelijke situaties. Nederlanders vinden vernieuwingen juist interessant en hebben een tolerantere houding tegenover het onbekende. Door het omarmen van onzekerheden en risico’s ervaart men minder stress en hierdoor is de mate van agressie en negatieve gevoelens in

samenlevingen met een lage Onzekerheidsvermijding zoals in Nederland vele mate lager (Hofstede & Hofstede, 2005).

Bovenstaande verschillen komen overeen met de verschillen die gevonden zijn tussen Germaanse landen, zoals Nederland, en landen waarin een Romaanse taal wordt gesproken, zoals België (Hofstede, 2001). Hofstede geeft een aantal verklaringen voor deze verschillen. De eerste verklaring is het verschil in bevolkingsgrootte en klimaat in deze landen. In de tijd dat men zelf hun gewassen liet groeien was er in Romaanse landen een autoriteit nodig om alle vruchtbare grond eerlijk te verdelen over een groot aantal mensen. In Germaanse landen, waar de grond minder vruchtbaar was en de bevolking minder dicht, werd initiatief meer gewaardeerd en moest men zelfstandiger zijn om met oplossingen te komen om de gewassen te laten groeien. Daarnaast staat ook de religie in nauw verband met de manier waarop mensen in het leven staan. Het katholicisme bloeit op in landen met een grote Machtsafstand, sterke Onzekerheidsvermijding en een sterke Masculiniteit omdat er in dit geloof de

monarchie (grote Machtsafstand), één Waarheid (Masculiniteit) en duidelijke regels en waarden (grote Onzekerheidsvermijding) centraal staan. Daartegenover staat het

protestantisme waarin democratie (kleine Machtsafstand), zorg voor de minderbedeelden (feminiteit) en tolerantie (kleine Onzekerheidsvermijding) de hoofdwaarden zijn. Dit geloof komt daarmee overeen met de basiswaarden zoals gezien in de Germaanse landen (Claes & Gerritsen, 2011). De verschillen zoals beschreven door eerdere literatuur komt daarmee zowel overeen met de Germaanse landen en landen waarin een Romaanse taal wordt gesproken, als het heersende geloof in Nederland (protestantisme) en Vlaanderen (katholicisme).

(11)

Socialisatiedoelen: het verband tussen cultuur en opvoeding

Opvoedingsdoelen (onder andere socialisatiedoelen) worden gezien als interne representaties van een ouder van het gewenste gedrag van het kind. Het gedrag van de ouder naar het kind wordt daarmee ook beïnvloed door de gestelde opvoedingsdoelen (Austin & Vancouver, 1996; Pels, 2004). Wat een ouder ziet als gewenst gedrag voor het kind kan per ouder verschillen. Zo kan de ene ouder meer waarde hechten aan de ontwikkeling van

onafhankelijkheid van het kind en de andere ouder het belangrijker vinden dat een kind vooral gehoorzaam is. Opvoedingsdoelen houden daarom verband met de normen en waarden die een ouder draagt en zijn daarmee gedeeltelijk cultureel bepaald (Chen & French, 2008; Soetaert, Mottart, & Verdoodt, 2004; Pels, 2004). Keller en collega’s (2006) beamen dit en toonden, via een door hen ontwikkelde vragenlijst, aan dat socialisatiedoelen kunnen

verschillen tussen culturen. Het wenselijke gedrag dat de ouder van het kind wil bereiken, kan worden opgedeeld in twee schalen: Autonome Socialisatiedoelen en Relationele

Socialisatiedoelen. Onder Autonome Socialisatiedoelen wordt verstaan dat ouders het

belangrijk vinden dat hun kind onafhankelijk is, voldoende zelfvertrouwen heeft en een sterk zelfgevoel ontwikkelt. Relationele Socialisatiedoelen hebben daarentegen betrekking op het kind in relatie tot anderen. Doelen die ouders hierbij stellen zijn onder andere

gehoorzaamheid, zorgzaam zijn naar anderen en respect voor ouderen (Keller et al., 2006). De eerder beschreven verschillen in basiswaarden tussen Nederland en Vlaanderen (Hofstede, 2001) en de kennis dat normen en waarden invloed hebben op de

opvoedingsdoelen van ouders (Keller et al., 2006) suggereren dat Nederlandse en Vlaamse ouders van elkaar zullen verschillen in opvoeding. Onderzoek waarin de opvoedingsdoelen van Nederlandse en Vlaamse ouders direct worden vergeleken blijkt echter niet te bestaan. Wel is er voorgaand onderzoek naar opvoeding voor deze landen afzonderlijk bekend. Zo komt uit onderzoek naar opvoeding in Nederland dat Nederlandse ouders veel waarde hechten aan autonomie en democratie. Nederlandse ouders hanteren grotendeels een autoritatieve opvoedingsstijl waarin regels en vrijheden door ouders worden opgelegd in overleg met het kind (Hermanns, 2007; Dekovic, Groenendaal, & Gerrits, 1996). Ook in onderzoek van Harkness, Super en van Tijen (2000) naar het verschil in opvoeding tussen Amerikaanse en Nederlandse ouders wordt dit bevestigd. Zij vonden dat Nederlandse ouders vooral het maken van eigen keuzes en ondernemerschap (Autonome Socialisatiedoelen) willen bijbrengen aan hun kinderen. Uit ditzelfde onderzoek kwam tevens naar voren dat Nederlandse ouders veel waarde hechten aan het leven in een vredige samenleving waarin men ook aan anderen denkt

(12)

en niet alleen aan zichzelf (Relationele Socialisatiedoelen). Dit komt overeen met de resultaten gevonden door Hofstede (2001) en Claes en Gerritsen (2011) waarin de Nederlandse samenleving gekenmerkt werd als zorgzaam (feminien), maar met oog voor individualisme en het geven van je eigen mening (lage Machtsafstand, gemiddelde Onzekerheidsvermijding).

Harkness, Super en van Tijen (2000) geven aan dat de meeste Westerse landen grotendeels dezelfde normen en waarden rond opvoeding dragen, maar dat deze landen zeker niet over één kam mogen worden geschoren als het gaat om socialisatiedoelen. Onderzoek naar opvoedingsdoelen bij Vlaamse ouders is echter nihil. Wel is er begin deze eeuw een algemeen Vlaams onderzoek gedaan naar de identiteit van jongeren en hun beleving van de opvoedstijl van hun ouders (De Witte, Hooge, & Walgrave, 2000). Hierin wordt bevestigd dat, zoals in het algemeen in Westerse landen, de ontwikkeling van een positief gevoel van zelfwaarde en een sterk ontwikkelde identiteit van groot belang is in de Vlaamse samenleving (Autonome Socialisatiedoelen). De moeders worden volgens de ondervraagde jongeren als vrij responsief en toezichthoudend ervaren. Dit gedrag van de moeders is ook terug te zien in de resultaten van Hofstede (2001) waarin wordt aangegeven dat Vlamingen niet graag risico’s nemen en onzekerheid vermijdend gedrag vertonen.

(13)

Extraversie: het verband tussen cultuur, socialisatiedoelen en temperament

Zoals eerder gesteld, kan cultuur beschouwd worden als intrinsiek pedagogisch; normen en waarden worden middels de opvoeding van de (Vlaamse en Nederlandse) ouders doorgegeven van generatie op generatie (Soetaert, Mottart, & Verdoodt, 2004). Het

verschillende gedrag dat kinderen vertonen in een land kan daarmee deels verklaard worden door het (opvoedings)gedrag van hun ouders. Op deze manier kan cultuur, via de

socialisatiedoelen van de ouders, ook het gedrag van het kind beïnvloeden. Het gedrag van het kind kan beschreven worden door te kijken naar zijn activiteitsniveau, aanpassingsvermogen, emotionaliteit, nieuwsgierigheid en reactievermogen (Slotboom, Elphick, & Mervielde, 2000). Deze gedragingen samen vormen het temperament van het kind. Temperament kan gedefinieerd worden als een natuurlijke gemoedstoestand die relatief stabiel is en verschilt per individu in kwaliteit en intensiteit op het gebied van zelfregulatie en emotie regulatie

(Rothbart, Ahadi, Hershey, & Fisher, 2001). Deze individuele verschillen zijn grotendeels aangeboren, maar kunnen wel beïnvloed worden door de omgeving (Putnam, Sanson, & Rothbart, 2002). Dit wil zeggen dat het temperament van een kind bijdraagt aan hoe hij of zij reageert op de omgeving, maar dat het kind wel kan leren van zijn omgeving om meer sociaal wenselijk gedrag te vertonen.

Bij het meten en classificeren van temperament bij kinderen spelen zelfregulatie, negatieve emotionaliteit en extraversie een rol. Ook zijn deze aspecten goede voorspellers van het (toekomstige) gedrag van het kind (Rothbarts & Bates, 2006). Zelfregulatie, ook wel Effortful Control genoemd, heeft betrekking op het plannen en reguleren van emoties en gedrag. Zelfregulatie is de aanpassing van het gedrag op de wensen van de omgeving; het is de vrijwillige controle die een persoon heeft op zijn gedrag. Zelfregulatie heeft daarom niet alleen invloed op hoe iemand zich nu gedraagt, maar ook in de toekomst. Als een kind leert dat gedrag niet wordt geapprecieerd door de omgeving, kan het kind besluiten dit te

onthouden en dit gedrag in de toekomst niet meer te vertonen (Rothbart & Bates, 2006). De dimensie Negatieve Emotionaliteit heeft betrekking op de prikkelbaarheid, angst en frustratie. Daarom wordt deze dimensie van temperament vaak in verband gebracht met externaliserend en internaliserend probleemgedrag (Eisenberg, Sadovsky, Spinrad, Fabes, Losoya, Valiente, Reiser, Cumberland, & Shepard, 2005). Extraversie, ook wel Surgency genoemd, zegt iets over het niveau van activiteit, impulsiviteit en sociabiliteit van een persoon (Rothbart et al., 2001). Iemand met een hoge mate van Extraversie geeft de voorkeur aan het hebben van veelvuldige en intensieve sociale interacties, energiek gedrag en een optimistische houding.

(14)

Extraversie wordt geassocieerd met positieve emotionaliteit en beloning zoekend gedrag (Williams, Suchy, & Rau, 2009). Ook sensatiezoekend gedrag en sociale dominantie worden gezien als twee componenten van Extraversie. Een hoge mate van Extraversie brengt daarmee zowel beschermende als risicofactoren met zich mee. Aan de ene kant hebben kinderen met een hoge mate van Extraversie een grotere kans op ongelukken en verslaving door het sensatie- en beloning zoekend gedrag. Aan de andere kant is de positieve emotionaliteit die hiermee gepaard gaat een beschermende factor bij stress en wordt deze eigenschap

geassocieerd met een gezonder en langer leven (Williams, Suchy, & Rau, 2009). Onderzoek naar het verband tussen temperament en opvoedingsdoelen is nog in ontwikkeling. Wel is er bestaand cross-cultureel onderzoek dat suggereert dat verschillen in temperament bij kinderen tussen landen verklaard kunnen worden door verschillen in opvoedingsdoelen (Chen,

Hastings, Rubin, Chen, Cen, & Stewart, 1998; Ahadi, Rothbart, & Ye, 1993). Zo wordt er in

een Westers land meer waarde gehecht aan autonomie en zullen gedragingen die daarmee in verband staan worden beloond door ouders. Dit zal mogelijk deze gedraging van het kind versterken. Hetzelfde gedrag kan in een andere cultuur juist beschouwd worden als onwenselijk en worden bestraft. Hierdoor zal het kind dit gedrag niet langer of in mindere mate vertonen (Chen, Hastings, Rubin, Chen, Cen, & Stewart, 1998; Ahadi, Rothbart, & Ye, 1993).

Terugkoppelend naar Nederland en Vlaanderen zal gedrag geassocieerd met de verschillen in Machtsafstand, Individualisme, Masculiniteit en Onzekerheidsvermijding tussen deze landen (Figuur 1) daarom mogelijk ook terug te zien zijn in het temperament van de Nederlandse en Vlaamse kinderen. Volgens de basiswaarden van Hofstede (2001)

verschillen Nederland en Vlaanderen het sterkst op Onzekerheidsvermijding (53 versus 97, zie Figuur 1) en daarna het meest op Masculiniteit (14 versus 43) en Machtsafstand (38 versus 61). Dit wil zeggen dat ouders in Vlaanderen gedragingen van het kind die in verband staan met Onzekerheidsvermijding zullen belonen en hiermee zal het kind dit gedrag ook meer vertonen of versterken. Hetzelfde gedrag zal echter in Nederland worden beschouwd als onwenselijk en worden ontmoedigd. Hierdoor zal het kind dit gedrag niet langer of in mindere mate vertonen (Chen, Hastings, Rubin, Chen, Cen, & Stewart, 1998; Ahadi, Rothbart, & Ye, 1993). Gedragingen geassocieerd met de basiswaarde Onzekerheidsvermijding, zoals het vermijden van risico’s, angst voor het onzekere en het vasthouden aan het bekende, komen negatief overeen met de schalen die vallen onder de dimensie Extraversie (Activiteitsniveau, Hoge intensiteit Plezier, Impulsiviteit, Positieve Anticipatie en Sociabiliteit) van de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ) (Rothbart & Bates, 2006). Nederlandse ouders,

(15)

met een lage Onzekerheidsvermijding zullen daarom waarschijnlijk gedrag geassocieerd met een hoge mate van Extraversie belonen. Nederlandse kinderen zullen dit gedrag daardoor meer (gaan) vertonen. Vlaamse ouders daarentegen hebben een hoge Onzekerheidsvermijding en zullen gedrag geassocieerd met een lage mate van Extraversie belonen. Vlaamse kinderen zullen daarom waarschijnlijk dit gedrag in mindere mate vertonen. De verwachting is dat door het grote verschil in het onderzoek van Hofstede (2001) op Onzekerheidsvermijding,

Nederlandse en Vlaamse kinderen het sterkste verschillen op deze dimensie van temperament. In dit onderzoek werd daarom binnen temperament exclusief gekeken naar de dimensie Extraversie.

(16)

Dit onderzoek

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van vragenlijsten bij Vlaamse en Nederlandse moeders van jonge kinderen (18 tot 36 maanden oud). Naar aanleiding van onder andere het onderzoek van Hofstede (1980) en Claes en Gerritsen (2011) werd allereerst (hypothese 1) verwacht dat moeders binnen Nederland meer waarde hechten aan waarden die betrekking hebben op de autonomie van het kind (zelfstandigheid, gevoelens uiten) dan aan de relationele waarden binnen de opvoeding (respect, hiërarchie, competitie). Moeders in Vlaanderen

zouden daarentegen meer focussen op de relationele waarden binnen de opvoeding dan op de autonomie van het kind (hypothese 2). Dit verschil werd ook verwacht bij de vergelijking van opvoedingsdoelen tussen Nederlandse en Vlaamse moeders. Er werd verwacht dat

Nederlandse moeders meer autonome opvoedingsdoelen nastreven dan Vlaamse moeders; Nederlandse moeders hechten meer waarde aan de ontwikkeling van onafhankelijkheid, zelfvertrouwen en zelfgevoel van hun kind (hypothese 3). Ook hanteren Nederlandse ouders een autoritatieve opvoedingsstijl en is er in de Nederlandse cultuur volgens Hofstede (2001) sprake van een lagere Machtsafstand, Masculiniteit en Onzekerheidsvermijding dan in Vlaanderen. Hierdoor is er bijvoorbeeld meer ruimte voor tolerantie, het geven van een mening en het nemen van initiatief (Gerritsen, 2002; Gerritsen, 2014; Schwartz & Ros, 1995). Verder werd verwacht dat Vlaamse ouders meer waarde hechten aan relationele waarden dan Nederlandse ouders (hypothese 4). Dit wil zeggen dat Vlaamse ouders opvoedingsdoelen nastreven die te maken hebben met het kind in relatie tot de omgeving, zoals gehoorzaamheid, zorgzaamheid en respect tonen voor ouderen (Keller et al., 2006). Deze verwachting komt voort uit onderzoek waaruit blijkt dat Vlamingen meer respect hebben voor gezag, minder snel hun mening geven en zich sneller bedreigd voelen door onzekere situaties (Gerritsen, 2002; Gerritsen, 2014). Ook zouden moeders vrij controlerend zijn en dit komt overeen met de gehoorzaamheid die wordt gevraagd in een opvoeding met meer relationele

socialisatiedoelen (De Witte, Hooge, & Walgrave, 2000). Ondanks gebrek aan bestaand onderzoek over de invloed van socialisatiedoelen op de mate van Extraversie bij Vlaamse en Nederlandse kinderen, werd verwacht dat Nederlandse kinderen hoger scoren op extraversie dan Vlaamse kinderen (hypothese 5). Deze verwachting is gebaseerd op twee eerder

beschreven onderzoeken. Allereerst blijkt dat socialisatiedoelen van ouders verschillen in temperament van kinderen in verschillende landen kunnen verklaren (Chen, Hastings, Rubin, Chen, Cen, & Stewart, 1998; Ahadi, Rothbart, & Ye, 1993). Ten tweede lijken de

(17)

Vlaanderen, overeen te komen met de schalen die vallen onder de dimensie Extraversie van de ECBQ, waarbij een hoge Onzekerheidsvermijding de mate van Extraversie zou

ontmoedigen. Vlamingen scoren zeer hoog op Onzekerheidsvermijding (Hofstede, 2001) en daarom is de verwachting dat Vlaamse kinderen lager zullen scoren op Extraversie dan Nederlandse kinderen.

In het verlengde hiervan is ook gekeken naar de relatie tussen Extraversie enerzijds, en Autonome en Relationele Socialisatiedoelen anderzijds (hypothese 6). Hierbij was de

verwachting dat Autonome Socialisatiedoelen en Extraversie een positieve samenhang zouden hebben, omdat Autonome Socialisatiedoelen focussen op de onafhankelijkheid, zelfvertrouwen en zelfgevoel van het kind en deze doelen sterk overeenkomen met de schalen van Extraversie. Relationele Socialisatiedoelen en Extraversie zouden daarentegen een

negatieve samenhang hebben, omdat deze doelen juist focussen op het kind in relatie tot anderen (Keller et al., 2006; Rothbart & Bates, 2006). Daarnaast werd naar aanleiding van onder andere onderzoek van Hofstede (2001) ook de herkomst van de moeder (Vlaams of Nederlands) als moderator op deze relatie onderzocht (hypothese 7). Over het verschil (in sterkte en richting) van deze verbanden in Nederland en Vlaanderen was vooraf geen verwachting. Deze hypothese is daarom exploratief onderzocht.

Methode

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee verschillende databestanden; een Vlaamse georganiseerd vanuit de Koninklijke Universiteit Leuven en een Nederlands databestand georganiseerd vanuit de Universiteit van Amsterdam.

Nederlandse Steekproef

Proefpersonen. In Nederland zijn de moeders geworven middels een wervingsfolder die verspreid is via kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en sociale netwerken (onder andere via sociale media) van de onderzoekers. De moeders die zich aanmeldden zijn daarna op basis van hun kind (uitsluitend 18 tot 36 maanden oud en typische ontwikkeling) en hun

achtergrond (wonende in het land van herkomst) geselecteerd om mee te doen aan het onderzoek. Er is gestreefd naar een zo gelijk mogelijk verhouding in het geslacht en de leeftijd van het kind. Beide ouders werd gevraagd mee te werken aan het invullen van de vragenlijst, maar de meeste nadruk lag op de participatie van de moeder.

(18)

De Nederlandse steekproef bestond uit 41 moeders met hun kind. De moeders waren in de leeftijd van 20 tot en met 40 jaar (M = 31.24 jaar, SD = 4.92 jaar) en hun kinderen waren gemiddeld 26.14 maanden (SD = 5.88 maanden). Hiervan waren 22 jongens en 19 meisjes. De moeders waren, met uitzondering van één Surinaamse, één Zuid-Europese, één Oost-Europese en één Zuid-Amerikaanse moeder, allemaal van Nederlandse afkomst. Het grootste percentage moeders was getrouwd (43.9%) of woonde samen (39.0%). Gemiddeld hadden deze moeders 16.57 jaar aan onderwijs genoten (SD = 3.98 jaar).

Procedure. Na het lezen van de wervingsfolder met daarin de benodigde informatie over het onderzoek (doel, inhoud, aanmeldingsprocedure en vergoeding) konden moeders die aan de criteria voldeden zich aanmelden door hun gegevens te mailen naar een voor dit onderzoek gecreëerd mailadres. Hierna ontvingen zij per e-mail een folder met meer

informatie over het onderzoek, een link naar de vragenlijsten, een uniek gezinsnummer en een wachtwoord waarmee ze konden inloggen om toegang te krijgen tot hun eigen vragenlijsten. Het zelfstandig online invullen van de vragenlijst nam in totaal ongeveer een uur in beslag. Hierbij waren online instructies afdoende en geen van de onderzoekers was dan ook aanwezig tijdens het invulproces. Voor de deelname aan het onderzoek (alle vragenlijsten volledig ingevuld) kreeg iedere ouder een online waardebon ter waarde van vijf euro.

Vlaamse Steekproef

Proefpersonen. In Vlaanderen is een advertentie opgesteld die werd verspreid via verschillen kanalen, zoals Facebook, websites voor jonge ouders en via mailinglijsten van verschillende kinderdagverblijven door heel Vlaanderen. Ook vrienden, familie en kennissen werden bereikt via e-mail. In deze advertentie stond beschreven wat er van de moeders werd verwacht en wat zij konden terugverwachten van de onderzoekers (informatie over de

ontwikkeling van peuters en een cadeaubon van tien euro bij een speelgoedwinkel). Men kon op de advertentie reageren door een e-mail te versturen naar het mailadres voor de studie. De moeders die zich aanmeldden zijn daarna op basis van hun kind (uitsluitend 18 tot 36

maanden oud en typische ontwikkeling) en hun achtergrond (wonende in het land van herkomst) geselecteerd om mee te doen aan het onderzoek.

De Vlaamse steekproef bestond uit 43 moeders met hun kind. De groep kinderen bestond uit 24 jongens en 18 meisjes. Van één kind was het geslacht onbekend. De kinderen waren gemiddeld 24.48 maanden (SD = 4.60 maanden). De moeders waren tussen de 27 en 38 jaar oud (M = 32.31 jaar, SD = 2.74 jaar). Van elf moeders was de leeftijd onbekend. De

(19)

moeders waren, met uitzondering van één Spaanse en één Congolese moeder, allemaal van Vlaamse afkomst. De meeste moeders waren getrouwd (60.5%) of woonden samen (37.2%). Gemiddeld hadden deze moeders 17.93 jaar aan onderwijs genoten (SD = 2.99 jaar).

Procedure. Als ouders voldeden aan de inclusiecriteria werd hen een folder toegezonden met meer uitgebreide informatie over de studie en een code om toegang te krijgen tot de online enquête. De vragenlijsten konden ingevuld worden door de participanten op een moment naar keuze en nam ongeveer een uur in beslag. Bij het begin van de

vragenlijst is er gevraagd naar naam en voornaam van de deelnemers. Deze informatie werd gebruikt om moeder, kind en de bijhorende resultaten aan elkaar te kunnen koppelen. De gegevens zijn anoniem verwerkt en geanalyseerd. Later is de beloofde cadeaubon opgestuurd naar de gezinnen via de post.

Maten

Socialisatiedoelen. De opvoedingsdoelen van de moeders werden gemeten aan de hand van de Socialization Goals Questionnaire (SG; Keller et al., 2006). Hierbij is gebruik gemaakt van de verkorte en Nederlandstalige versie van de SG. De SG meet de

ontwikkelingsdoelen die ouders nastreven tijdens de eerste drie levensjaren van een kind. De vragenlijst bestaat uit een lijst van tien uitspraken met betrekking tot eigenschappen die kinderen zouden moeten aanleren of ontwikkelen gedurende de eerste drie jaren van hun leven. De moeders worden gevraagd om met antwoordmogelijkheden op een 6-punts

Likertschaal (0 = helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens) aan te geven in hoeverre zij het eens zijn met de uitspraken. Deze vragenlijst bestaat uit twee schalen: Autonome

Socialisatiedoelen en Relationele Socialisatiedoelen. Onder Autonome Socialisatiedoelen wordt verstaan dat moeders het belangrijk vinden dat hun kind zelfvertrouwen en

eigenwaarde ontwikkelt. Deze worden gemeten aan de hand van vijf items, bijvoorbeeld “Tijdens de eerste drie jaar van hun leven moeten kinderen zelfvertrouwen ontwikkelen”. Onder Relationele Socialisatiedoelen valt onder andere gehoorzaamheid, zorgzaam zijn naar anderen en respect voor ouderen. Deze worden gemeten aan de hand van vijf items, zoals “Tijdens de eerste drie jaar van hun leven moeten kinderen leren om anderen op te vrolijken” (Keller et al., 2006). Volgens de literatuur hebben deze schalen een betrouwbaarheid van respectievelijk .93 en .89 (Keller et al., 2006). De betrouwbaarheid in de huidige studie was voldoende tot goed. In de Nederlandse steekproef werden voor beide schalen een

(20)

betrouwbaarheid van .90 gevonden. In de Vlaamse steekproef was de betrouwbaarheid voor de Relationele en Autonome Socialisatiedoelen respectievelijk .71 en .65.

Extraversie. Het temperament van de peuters werd gemeten aan de hand van de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, Rothbart, Ahadi, Hershey & Fisher, 2001). Deze vragenlijst is ontworpen voor het in beeld brengen van temperament bij 1,5- tot 3-jarigen en wordt afgenomen bij de ouders van het kind. De lijst bestaat uit achttien schalen die door middel van factoranalyse kunnen worden opgedeeld in drie dimensies van temperament: Negatieve Affect, Extraversie en Zelfregulatie. Voor het huidige onderzoek is alleen de dimensie Extraversie gebruikt. Deze dimensie is opgebouwd uit vijf schalen: Impulsiviteit (10 items), Activiteitsniveau (12 items), Hoge Intensiteit van Plezier (12 items), Sociabiliteit (8 items) en Positieve Anticipatie (11 items). Deze 53 items beschrijven vaak voorkomende situaties waarbij de ouder middels een 7-punts Likertschaal (nooit tot altijd) moest aangeven hoe vaak een bepaalde gedraging in de afgelopen drie weken in die situatie is voorgekomen. Voorbeelden van deze vragen zijn: „Wanneer u uw kind voordeed hoe iets te doen, hoe vaak begon uw kind aan de taak voordat het volledig uitgelegd was?” (Impulsiviteit). „Tijdens dagelijkse activiteiten, hoe vaak verplaatste uw kind zich snel van de ene naar de andere plaats?” (Activiteitsniveau). „Tijdens het buitenspelen, hoe vaak vond uw kind het leuk om veel geluid te maken?” (Hoge Intensiteit van Plezier). „Wanneer een bekende volwassene, zoals een familielid of een vriend, uw huis bezocht, hoe vaak wilde uw kind een interactie aangaan met de volwassene?” (Sociabiliteit). „Wanneer uw kind een ingepakt cadeau kreeg, hoe vaak werd uw kind extreem blij/uitgelaten?” (Positieve Anticipatie).

De betrouwbaarheid per schaal voor de twee steekproeven is af te lezen in Tabel 2. Hieruit blijkt dat de α van Activiteitsniveau aan de lage kant is (α=.64) in de Vlaamse steekproef en Impulsiviteit (α=.31) in de Nederlandse steekproef. Het weglaten van verschillende items zou de betrouwbaarheid enigszins verhogen, maar dit had niet genoeg invloed om een α boven de .70 te genereren. De dimensie Extraversie had als geheel over de schalen in de Nederlandse steekproef een α van .66. Het weglaten van de schaal Impulsiviteit zou deze waarde juist verlagen. Er is daarom ervoor gekozen Impulsiviteit ondanks zijn lage betrouwbaarheid op schaalniveau, toch mee te nemen in de analyse. De Vlaamse steekproef heeft op de dimensie Extraversie een α van .39 (op basis van de schalen). De α van de Vlaamse steekproef zou slechts met .09 verhoogd kunnen worden als de schaal Positieve Anticipatie zou worden uitgesloten en dan nog zou .53 onder de betrouwbaarheidsgrens van .70 vallen. Het weglaten van deze schaal is om deze reden achterwege gelaten. De

(21)

betrouwbaarheid van de hele dimensie Extraversie op basis van de items was echter wel ruim voldoende (Tabel 2).

Tabel 2

Cronbach’s Alpha voor de Early Childhood Behavior Questionnaire: Extraversie, Schalen binnen Extraversie en Items binnen de Schalen.

Schalen Aantal Items Vlaanderen Nederland

Impulsiviteit 10 .74 .31

Activiteitsniveau 12 .64 .72

Hoge Intensiteit van Plezier 12 .84 .74

Sociabiliteit 8 .89 .90

Positieve Anticipatie 11 .86 .88

Betrouwbaarheid

Extraversie op basis van items

53 .83 .92

Betrouwbaarheid

Extraversie op basis van Schalen

(5 schalen) .39 .66

Resultaten

Er is per steekproef gekeken naar onder andere de scheefheid (skewness) en de gepiektheid (kurtosis) van de variabelen (Extraversie, Autonome en Relationele

Socialisatiedoelen). Bij benadering bleken alle maten wat betreft scheefheid en gepiektheid normaal verdeeld (< |2|) te zijn. Uitbijters zijn vervangen aan de hand van Z-scores, waarbij scores groter dan 3 of kleiner dan -3 werden gecorrigeerd.

(22)

Verschillen in Socialisatiedoelen tussen de Nederlandse en Vlaamse moeders De verwachting was dat Nederlandse moeders relatief hoger zouden scoren op

Autonome Socialisatiedoelen dan op Relationele Socialisatiedoelen (hypothese 1) en Vlaamse moeders relatief hoger op Relationele dan op Autonome Socialisatiedoelen zouden scoren (hypothese 2). Daarnaast was de verwachting dat Nederlandse moeders hoger zouden scoren op Autonome Socialisatiedoelen dan Vlaamse moeders (hypothese 3) en Vlaamse moeders hoger zouden scoren op Relationele Socialisatiedoelen dan Nederlandse moeders (hypothese 4). Er is een ANOVA (repeated measures) uitgevoerd om te toetsen in hoeverre Vlaamse en Nederlandse moeders verschillen in score op Relationele en Autonome Socialisatiedoelen. Hierbij is allereerst gekeken naar het verschil in scores op Relationele en Autonome Socialisatiedoelen, zonder rekening te houden met de achtergrond van de moeders. Hieruit kwam naar voren dat moeders in het algemeen significant verschillen op de twee

Socialisatiedoelen (F (1, 75)= 16.36, p<.001). Dit wil zeggen dat, onafhankelijk van hun achtergrond, moeders niet gelijk scoren op beide Socialisatiedoelen, maar significant meer waarde hechten aan Autonome dan Relationele Socialisatiedoelen. Als er gekeken werd naar dit verschil in combinatie met het land (Socialisatiedoelen X Land) kwam voren dat moeders uit beide landen niet significant van elkaar verschillen binnen hun Socialisatiedoelen (F (1, 75)= 0.01, p=0.920). Dit wil zeggen dat de scores van de moeders op Socialisatiedoelen niet afhangen van het land waarin ze wonen.

Als gekeken werd binnen elk land naar de relatieve hoogte van de twee

Socialisatiedoelen bleek dat niet alleen Nederlandse moeders significant hoger scoren op Autonome (M=3.32, SD=1.03) dan op Relationele Socialisatiedoelen (M=2.98, SD=1.24), maar dat ook Vlaamse moeders significant hoger scoren op Autonome (M=3.38, SD=0.77) dan Relationele Socialisatiedoelen (M=3.71, SD=0.55); F (1,75)=16.36, p<.001. De eerste hypothese dat Nederlandse moeders relatief hoger scoren op Autonome Socialisatiedoelen dan Relationele Socialisatiedoelen kan daarmee worden aangenomen. De twee hypothese dat Vlaamse moeders relatief hoger scoren op Relationele Socialisatiedoelen dan Autonome Socialisatiedoelen kan worden verworpen. Als gekeken werd naar verschillen in elk van de Socialisatiedoelen tussen Nederland en Vlaanderen bleek dat Vlaamse moeders op zowel Autonome als Relationele Socialisatiedoelen significant hoger scoren dan Nederlandse moeders (F(1,75)=4.34, p=.041). De hypotheses dat Nederlandse moeders hoger scoren op Autonome Socialisatiedoelen dan Vlaamse moeders (hypothese 3) kan daarmee worden

(23)

verworpen. De hypothese dat Vlaamse moeders hoger scoren op Relationele

Socialisatiedoelen dan Nederlandse moeders (hypothese 4) kan wel worden aangenomen. Kijkend naar de verschillen binnen en tussen de steekproeven is te concluderen dat er geen sprake van een interactie-effect tussen land en Socialisatiedoelen; er is alleen verschil in sterkte aanwezig, maar het land is niet van invloed op of een moeder hoger scoort op Autonome of Relationele Socialisatiedoelen. Dit wil zeggen dat Nederlandse en Vlaamse ouders hetzelfde patroon vertonen wat betreft Socialisatiedoelen; beide groepen moeders scoren hoger op Autonome dan Relationele Socialisatiedoelen. Wel hechten Vlaamse moeders meer waarde aan allebei de doelen dan Nederlandse moeders; Vlaamse moeders streven de doelen sterker na dan Nederlandse moeders.

Verschillen in de mate van Extraversie tussen Nederlandse en Vlaamse kinderen

Om na te gaan of de Nederlandse kinderen gemiddeld hoger scoren op Extraversie dan de Vlaamse kinderen (hypothese 5) werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven

uitgevoerd. Er bleek geen statistisch significant verschil te zijn in de mate van Extraversie tussen Nederlandse (M=5.02, SD=0.60) en Vlaamse (M=5.15, SD=0.41) kinderen; t(68.77)=-1.20, p=0.235. Er kan daarmee gesteld worden dat de Nederlandse en Vlaamse kinderen op de dimensie Extraversie niet van elkaar verschillen en hypothese 5 wordt daarmee verworpen.

Verband tussen land, Extraversie en Socialisatiedoelen

Om (de sterkte van) de relatie per land tussen Extraversie enerzijds en

Socialisatiedoelen anderzijds te onderzoeken, zijn twee meervoudige regressievergelijkingen gedaan. Allereerst werd onderzocht of er een significante interactie aanwezig was tussen Extraversie en Autonome en Relationele Socialisatiedoelen. Verwacht werd dat Autonome Socialisatiedoelen een positief effect hebben op de mate van Extraversie (hypothese 6) omdat Autonome Socialisatiedoelen focussen op de onafhankelijkheid, zelfvertrouwen en zelfgevoel van het kind en deze doelen sterk overeenkomen met de schalen van Extraversie. Relationele Socialisatiedoelen en Extraversie zouden daarentegen een negatieve samenhang hebben, omdat deze doelen juist focussen op het kind in relatie tot anderen. Hierbij werd dus alleen gekeken naar de hoofdeffecten, met de mate van Extraversie als afhankelijke variabele en Autonome en Relationele Socialisatiedoelen beiden als onafhankelijke variabelen. Gevonden werd dat Relationele Socialisatiedoelen (gecorrigeerd voor Autonome Socialisatiedoelen) niet significant Extraversie voorspellen. Autonome Socialisatiedoelen (gecorrigeerd voor

(24)

Relationele Socialisatiedoelen) hebben daarentegen wel een positief effect op de mate van Extraversie (Tabel 3). Dit wil zeggen dat hoe hoger moeders scoorden op de vragenlijst over Autonome Socialisatiedoelen, hoe hoger de mate van Extraversie van de kinderen.

Tabel 3

Resultaten Multiple Regressievergelijking voor het voorspellen van de mate van Extraversie op basis van Socialisatiedoelen.

Variabele B SE B β p

(Constant) 5.07 .05 .000

Relationele Socialisatiedoelen -.02 .08 -.03 .838

Autonome Socialisatiedoelen .23 .10 .38 .017*

* p < .05.

Vervolgens is er een tweede multiple regressievergelijking gedaan met Extraversie als afhankelijke variabele, de Autonome en Relationele Socialisatiedoelen als onafhankelijke variabelen en het land als dummy-variabele (Nederland = 0, Vlaanderen = 1). Hierbij werd gekeken in hoeverre de herkomst van de moeder (Vlaams of Nederlands) een modererend effect had op de richting of sterkte van de relatie tussen Relationele of Autonome

Socialisatiedoelen en de mate van Extraversie (hypothese 7). Over het verschil (in sterkte en richting) van deze verbanden in Nederland en Vlaanderen was vooraf geen verwachting. Deze hypothese is daarom exploratief onderzocht. De meervoudige regressievergelijking laat zien dat geen van de interacties significant zijn (Tabel 4). De sterkte van de relatie tussen (één van) de Socialisatiedoelen en Extraversie heeft dus niet te maken met de herkomst van de moeder.

(25)

Tabel 4

Resultaten Multiple Regressievergelijking voor het voorspellen van de mate van Extraversie op basis van Socialisatiedoelen met Land als Dummy-variabele.

Variabele B SE B β p (Constant) 5.02 .09 .000 Dummy land .11 .12 .11 0.287 Relationele Socialisatiedoelen -.01 .11 -.01 .958 Autonome Socialisatiedoelen .23 .14 .37 .092 Relationele Socialisatiedoelen X Dummy land -.06 .21 -.05 .784 Autonome Socialisatiedoelen X Dummy land -.04 .16 -.04 .865 * p < .05. Discussie

Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van het verschil in

opvoedingsdoelen (Autonoom en Relationeel) tussen Vlaamse en Nederlandse moeders en het verschil in temperament (Extraversie) van hun kinderen.

Socialisatiedoelen in Nederland en Vlaanderen

De verwachting vanuit de literatuur dat Nederlandse moeders hoger scoren op Autonome socialisatiedoelen dan op Relationele socialisatiedoelen bleek ondersteund te worden door de resultaten. Nederlandse moeders vinden het belangrijk dat hun kind onafhankelijk is, voldoende zelfvertrouwen heeft en een sterk zelfgevoel ontwikkelt. Nederlandse moeders lijken hierbij relationele socialisatiedoelen als gehoorzaamheid, zorgzaam zijn naar anderen en respect voor ouderen minder zwaar te laten wegen in hun opvoeding (Keller et al., 2006). Dit is ook terug te zien in de autoritatieve opvoedstijl die

(26)

Nederlandse moeders hanteren, waarin autonomie en democratie een grote rol spelen (Hermanns, 2007; Dekovic, Groenendaal, & Gerrits, 1996; Harkness, Super, & van Tijen, 2000). De voorkeur voor autonome socialisatiedoelen komt voort uit de normen en waarden die de Nederlandse samenleving nastreeft. Deze wordt gekenmerkt als zorgzaam (feminien), maar met oog voor individualisme en het geven van je eigen mening (lage Machtsafstand, gemiddelde Onzekerheidsvermijding) (Hofstede, 2001; Claes & Gerritsen, 2011).

Tegen de verwachting in scoorden ook de Vlaamse moeders significant hoger op Autonome Socialisatiedoelen dan op Relationele Socialisatiedoelen. Dit spreekt de

onderzoeken van Hofstede (2001) tegen waaruit naar voren komt dat Vlamingen niet graag risico’s nemen, veel respect hebben voor hiërarchie en onzekerheid vermijdend gedrag vertonen. Uit het huidige onderzoek blijkt echter dat het bevorderen van autonomie wel als een belangrijke eigenschap wordt gezien in het huidige Vlaanderen. Vlaamse moeders zouden onafhankelijkheid, zelfvertrouwen en zelfgevoel als belangrijkere aspecten binnen de

opvoeding zien dan gehoorzaamheid, zorgzaam zijn naar anderen en respect voor ouderen. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is de verschuiving van de cultuur van

Vlaanderen richting een meer algemeen beeld van Westerse landen, waarin de ontwikkeling van een positief gevoel van eigenwaarde en een sterk ontwikkelde identiteit van groot belang is binnen de opvoeding (Harkness, Super, & van Tijen, 2000). Enerzijds kan het zo zijn dat Vlaanderen steeds meer richting de Nederlandse cultuur trekt. Anderzijds kan er sprake zijn van een steeds meer vervagende grens tussen de Germaanse, Nederlandse en Romaanse, Vlaamse cultuur, waarbij deze wordt overschreven door een algemene Westerse cultuur. De tijden veranderen en cultuur verandert mee. Dit komt overeen met het vergelijkbare profiel in Socialisatiedoelen die de Nederlandse en Vlaamse moeders laten zien in dit onderzoek. Het is daarom opvallend te noemen dat recent onderzoek (Hofstede, 2001; Claes & Gerritsen, 2011) nog zulke sterke verschillen laat zien tussen Nederland en Vlaanderen op de basiswaarden Onzekerheidsvermijding, Masculiniteit en Machstafstand. Hofstede (2001) herhaalde zijn onderzoek meerdere malen, zo ook begin deze eeuw, en vond wederom dezelfde waarden per land. Deze herhaalonderzoeken tonen aan dat culturen erg langzaam veranderen (Claes & Gerritsen, 2011).

(27)

Extraversie in Nederland en Vlaanderen

Tegen de verwachting in bleek er geen significant verschil te zijn in de mate van Extraversie tussen Nederlandse en Vlaamse kinderen. Dit is in tegenstelling tot de literatuur waarin beschreven wordt dat de Nederlandse en Vlaamse cultuur sterk van elkaar verschilt (Hofstede, 2001). Zo krijgen Nederlandse kinderen veel meer vrijheid dan Vlaamse kinderen; Nederlandse kinderen tutoyeren en geven hun mening, Vlaamse kinderen zeggen U, leren luisteren en herhalen (Gerritsen, 2002; Schwartz & Ros, 1995). Men zou verwachten dat dit ook terug te zien is in de mate van Extraversie. Een verklaring voor de gelijke mate van Extraversie binnen de twee groepen kinderen kan de eerdergenoemde vervaging van cultuur zijn, waarbij de Germaanse (Nederlands) en Romaanse (Vlaamse) cultuur, wordt

overschreven door een algemene Westerse cultuur. Hierdoor zullen ook de Nederlandse en Vlaamse kinderen steeds meer op elkaar gaan lijken. Echter blijkt uit herhaalonderzoeken dat cultuur erg langzaam verandert (Claes & Gerritsen, 2011). Een tweede verklaring is dat de verschillen mogelijk subtieler zijn en beter te meten zijn met de subcomponenten van Extraversie of andere schalen van temperament.

Verband tussen land, Extraversie en Socialisatiedoelen

Uit de resultaten kwam naar voren dat de (sterkte van de) relatie tussen de

Socialisatiedoelen en Extraversie niet te maken heeft met de herkomst van de moeder, maar dat Autonome Socialisatiedoelen op zichzelf wel een positief samenhangen met de mate van Extraversie; hoe meer een moeder Autonome Socialisatiedoelen nastreeft, hoe hoger de mate van Extraversie van haar kind. Dit wil zeggen dat hoe meer een ouder focust op

onafhankelijkheid, zelfvertrouwen en zelfgevoel binnen de opvoeding, hoe groter de kans is dat het kind extravert gedrag vertoont zoals energiek en impulsief gedrag, een optimistische houding heeft en veelvuldige en intensieve sociale interacties. Uit deze studie kan niet herleid worden of een opvoeding met deze doelen ook daadwerkelijk leidt tot een kind met een grotere onafhankelijkheid, zelfvertrouwen en zelfgevoel. Mochten deze doelen echter inderdaad worden bereikt, dan komt dit overeen met een studie van Watson, Suls en Haig (2002). Zij stellen dat een globaal zelfvertrouwen positief correleert met extraversie. Dit wil zeggen dat een kind met meer zelfvertrouwen, zoals nagestreefd bij Autonome

Socialisatiedoelen, ook meer extravert gedrag vertoont. In tegenstelling tot de verwachting kwam tevens uit de resultaten van dit onderzoek naar voren dat Relationele Socialisatiedoelen geen invloed hebben op de mate van Extraversie. Dit wil zeggen dat als een ouder zich focust

(28)

op gehoorzaamheid, zorgzaam zijn naar anderen en respect binnen de opvoeding, dit niet de kans vergroot op een mindere mate van Extraversie, zoals minder impulsief en energiek gedrag. Dit zou betekenen dat rekening houden met anderen niet ten koste hoeft te gaan van een sterk zelfbeeld.

Dit onderzoek kent zijn beperkingen. Zo zijn de gebruikte data verkregen via vragenlijsten ingevuld door alleen de moeder en is de vader buiten beschouwing gelaten. Wellicht dat bij het meten van temperament bij het kind het betrouwbaarder is als niet alleen moeder, maar beide ouders dit invullen. Ouders kunnen namelijk verschillen in de

gedragsproblemen die zij signaleren bij hun kind (Christensen, Margolin & Sullaway, 1992). Idealiter zou het temperament objectief gemeten worden door bijvoorbeeld gebruik te maken van observatie. Ook zou een grotere steekproef een meer betrouwbaar beeld geven van de populatie en worden wellicht ook de gevonden effecten op trendniveau significant. Tevens kan meer onderzoek naar de regionale verschillen binnen Vlaanderen en Nederland inzicht bieden in geografische overeenkomsten binnen de opvoedingsdoelen en temperament. In het huidige onderzoek is nu de regionale herkomst buiten beschouwing gelaten. Mogelijk verschillen Limburgse en West-Vlaamse moeders minder dan Friese en Oost-Vlaamse moeders. In het huidige onderzoek is er alleen aan de moeder gevraagd het temperament van het kind te meten. Kinderen kunnen zich echter in een andere context, bijvoorbeeld in het klaslokaal of op het schoolplein, anders gedragen. Zo zou het kunnen zijn dat kinderen thuis minder of meer extravert gedrag vertonen. Wellicht dat er een completer beeld van het

temperament van het kind wordt geschetst als de vragenlijst door beide ouders, een leerkracht en bijvoorbeeld een sportcoach zouden worden ingevuld. Daarnaast zou ook de gezinssituatie invloed kunnen hebben op de resultaten omdat ouders misschien andere opvoedingsdoelen nastreven naarmate zij meer kinderen hebben. Dit is te verklaren doordat de eerstgeborene vaak meer aandacht krijgen van hun dan ouders dan het jongste kind. Bij de eerstgeborene is alles immers nog nieuw en moeten ouders nog alles leren over het ouderschap. Bij een laatstgeborene weten ouders wat ze kunnen verwachten (Keller & Zach, 2002). Hierdoor zouden zij over de tijd hun opvoedingsdoelen kunnen hebben aangepast en deze doelen in meer of mindere mate kunnen nastreven.

Uit deze studie komt naar voren dat Autonome Socialisatiedoelen en een hoge mate van Extraversie samenhangen. Het is bekend dat het temperament van een kind bijdraagt aan hoe het kind reageert op de omgeving en dat deze omgeving ook het kind aanleert wat sociaal wenselijk gedrag is. Individuele verschillen in temperament zijn daarmee grotendeels

(29)

aangeboren, maar kunnen wel beïnvloed worden door hun omgeving (Putnam, Sanson, & Rothbart, 2002). Dit gegeven zou kunnen impliceren dat een kind met een lage mate van Extraversie gebaat is bij een ouder met een groot aantal Autonome Socialisatiedoelen. In de praktijk zou dit bijvoorbeeld betekenen dat interventies voor kinderen met een laag zelfbeeld zich niet alleen kunnen richten op de kinderen, maar ook op de autonome socialisatiedoelen van de ouders. Tevens komt uit deze studie naar voren dat moeders en kinderen uit Nederland en Vlaanderen meer overeenkomen dan dat ze verschillen wat betreft socialisatiedoelen en Extraversie. Hierbij streven beide groepen ouders meer Autonome Socialisatiedoelen na dan Relationele Socialisatiedoelen en zijn hun kinderen vergelijkbaar in de mate van Extraversie. Ondanks dat dit tegen de verwachtingen is die vooraf gesteld zijn, is dit een zeer interessante uitkomst. Allereerst omdat dit niet overeenkomt met de uitspraak van Hofstede (1980) waarin hij stelt dat nergens ter wereld de cultuurverschillen tussen twee aangrenzende volkeren met dezelfde taal zo groot is als die tussen Nederland en Vlaanderen, waarbij uit herhaald onderzoek blijkt dat cultuur maar heel langzaam verandert (Claes & Gerritsen, 2011). Wellicht dat dit voor opvoedingsdoelen niet het geval is en dat deze sterker wordt beïnvloed door de tijdsgeest dan cultuur. Vervolgonderzoek naar de socialisatiedoelen van ouders door de generaties heen zou hier meer inzicht in kunnen bieden. De bevinding dat moeders en kinderen uit Nederland en Vlaanderen meer overeenkomen dan dat ze verschillen wat betreft socialisatiedoelen en Extraversie geeft weer dat onderwijsmateriaal en interventies voor Nederlandstaligen passend kunnen zijn voor beide culturen. Hierbij hoeven aanbevelingen wat betreft opvoedingsdoelen niet afgestemd te worden op de verschillende groepen. Hierbij kan men denken aan vragenlijsten, televisieprogramma’s voor kinderen en hulpboeken bij de opvoeding. Algemene normen en waarden van de ouders wat betreft opvoedingsdoelen en het temperament van de kinderen zijn voor beiden groepen gelijk. Echter moet er waarschijnlijk binnen het materiaal wel rekening gehouden worden met de vocabulaire en uitspraken, omdat dit wel kan verschillen tussen beide groepen. Tevens biedt deze studie inzicht in de

cultuuronafhankelijke positieve samenhang tussen Autonome Socialisatiedoelen en een hoge mate van Extraversie. Dit gegeven draagt bij aan interventies die zich richten op de positieve elementen van Extraversie, zoals zelfvertrouwen en zelfbeeld. Deze studie leert dat de omgeving een niet te onderschatten factor is in de ontwikkeling van een kind. Hoewel temperament deels is aangeboren, betekent dit niet dat ouders geen invloed meer hebben op hoe hun kind zich gedraagt. Opvoedingsdoelen zijn daarmee niet alleen een middel om het kind zijn ontwikkeling te stimuleren, maar ook een instrument om normen en waarden van

(30)

Literatuur

Ahadi, S. A., Rothbart, M. K., & Ye, R. (1993). Children's Temperament in the U.S. and China: Similarities and Differences. European Journal of Personality, 7(5), 359-377.

Austin, J. T., & Vancouver, J. B. (1996). Goal Constructs in Psychology: Structure, Process, and Content. Psychological Bulletin, 120(3), 338.

Chen, X., & French, D. C. (2008). Children's Social Competence in Cultural Context. Annual

Review of Psychology, 59, 591-616.

Chen, X., Hastings, P. D., Rubin, K. H., Chen, H., Cen, G., & Stewart, S. L. (1998). Child-Rearing Attitudes and Behavioral Inhibition in Chinese and Canadian Toddlers: A Cross-Cultural Study. Developmental Psychology, 34(4), 677-686.

Claes, M. T., & Gerritsen, M. (2011). Culturele waarden en communicatie in internationaal

perspectief (3e ed.). Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Christensen, A., Margolin, G. & Sullaway, M. (1992). Interparental agreement on child behavior problems. Psychological Assessment, 4, 419–425

Dekovic, M., Groenendaal, J. H. A., & Gerrits, L. A. W. (1996). Opvoederkenmerken. In J. Rispens, J.M.A. Hermanns & W.H.J. Meeus (Eds.), Opvoeden in Nederland (pp. 70-94)

(25 p.). Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Eisenberg, N., Sadovsky, A., Spinrad, T. L., Fabes, R. A., Losoya, S. H., Valiente, C., Reiser, M., Cumberland, A., & Shepard, S. A.(2005). The Relations of Problem Behavior Status to Children's Negative Emotionality, Effortful Control, and Impulsivity: Concurrent Relations and Prediction of Change. Developmental Psychology, 41(1), 193–211.

Gerritsen, M. (2014). Vlaanderen en Nederland: één taal, twee culturen.

(31)

Gerritsen, M. (2002). Cultuur als spelbreker. De communicatieve gevolgen van

cultuurverschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 24(1), 50-61.

Giroux, H. A., & Myrsiades, K. (2001). Beyond the Corporate University: Culture and

Pedagogy in the New Millennium. Oxford, England: Rowman & Littlefield.

Harkness, S., Super, C. M., & Tijen, N. van (2000). Individualism and the “Western mind” reconsidered: American and Dutch Parents’ Ethnotheories of the Child. New Directions for Child and Adolescent Development, 87, 23–39.

Hermanns, J. M. A. (2007). Opvoeden en opgroeien: een visie achter het beleid. In P. A. H. Van Lieshout, M. S. S. Van der Meij, & J. C. I. De Pree (Red.), Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid (pp. 21-49). Amsterdam: Wetenschappelijke Raad voor het Jeugdbeleid/Amsterdam University Press.

Hofstede, G. (1980). Culture’s Consequences. International Differences in Work-Related Values. Newbury Park/London/New Delhi: Sage Publications.

Hofstede, G. (2001). Culture’s Consequences: Comparing Values, Behaviors, Institutions and Organizations Across Nations. Thousand Oaks/London/New Delhi: Sage Publications.

Hofstede, G., & Hofstede, G. J. (2005). Allemaal andersdenkenden; omgaan met cultuurverschillen. Amsterdam: Business Contact.

Keller, H., Lamm, B., Abels, M., Yovsi, R., Borke, J., Jensen, H., Papaligoura, Z., Holub, C., Lo, W., Tomiyama, A.J., Su, Y., Wang, Y., & Chaudhary, N. (2006). Cultural Models, Socialization Goals, and Parenting Ethnotheories: A Multicultural Analysis. Journal of

Cross Cultural Psychology, 37(2), 155-173.

(32)

Marcha, V., & Haverkamp, I. (1995). Gedeeld of verdeeld. Utrecht: ISOR.

Pels, T. (2004). Opvoeding en Integratie: een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en de pedagogische afstemming tussen gezin en school. Assen: Koninklijke van Gorcum.

Putnam, S. P., Sanson, A. V., & Rothbart, M. K. (2002). Child Temperament and Parenting. In M. H. Bornstein (Red.), Handbook of parenting: Volume 1. Children and Parenting (2e ed., pp. 255-277). Mahwah, Verenigde Staten: Lawrence Erlbaum.

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001). Investigations of

Temperament at Three to Seven Years: The Children's Behavior Questionnaire. Child

Development, 72(5), 1394-1408.

Rothbart, M. K., & Bates, J. E. (1998). Temperament. In W. Damon (Series Ed.) & N.

Eisenberg (Vol. Ed.), Handbook of Child Psychology. Volume 3: Social, Emotional, and Personality Development (5e ed.). New York: Wiley.

Slotboom, A., Elphick, E., & Mervielde, I. (2000). Temperaments- en

persoonlijkheidsonderzoek bij kinderen: de belangrijkste kenmerken in kaart gebracht. In J.D. Bosch e.a. (Red.). Jaarboek ontwikkelingspsychologie, orthopedagogiek en kinderpsychiatrie 4. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Soetaert, R., Mottart, A., & Verdoodt, I. (2004). Culture and Pedagogy in Teacher Education. Review of Education, Pedagogy, and Cultural Studies, 26(2–3), 155−174.

Watson, D., Suls, J., & Haig, J. (2002). Global self-esteem in relation to structural models of personality and affectivity. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 185–197.

Williams, P.G., Suchy, Y., & Rau, H.K. (2009). Individual differences in executive

functioning: Implications for stress regulation. Annals of Behavioral Medicine, 37, 126-140.

(33)

Witte, H. de, Hooge, N., & Walgrave, L. (2000). Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld.

12-tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst. Leuven, België: Universitaire Pers

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this section, we present solid-state devices for thermal regulation. The thermal properties of thermal regulators are modified with temperature. [172] In these devices,

Over de perceptie van moeders en hun kinderen op de periode tijdens het partnergeweld kunnen we concluderen dat er vooral verschillen in de verhalen tussen moeders en kinderen

The master thesis is about classification of Autism Spectrum Disorder or Typical Developing subjects based on RS-fMRI data using a Graph Convolutional Net. The advantage is that such

The analysis on the policymaking process in the hospitality industry shows that the new layer of market activity introduced by the platform economy has made the policy issue of

In this chapter, I will go into the role of emotional awareness and emotion management of Dutch parliamentarians in debates on the topic of migration.. This chapter

Additionally, the research identifies seven influencing factors on these motivations: the supply of data, the funding of open data projects, the communication

We hypothesized that in this lake (i) dis- solved nitrogen and phosphorus concentrations would be related with flamingo abundance due to guanotroph- ication and sediment

Bij een aantal kinderen zien we ook zorg en verantwoordelijkheid om moeder: deze kinderen geven aan niet hun eigen gevoelens aan moeder te willen tonen om er maar voor te zorgen