• No results found

Emotioneel redeneren op basis van angst en walging bij Emetofobie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotioneel redeneren op basis van angst en walging bij Emetofobie"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotioneel redeneren op basis van angst en walging bij Emetofobie Meike Dirks

Studentnummer: 10724478 Universiteit van Amsterdam Begeleider: Johan Verwoerd Aantal woorden: 4768 Aantal woorden abstract: 158

(2)

Abstract

Emotioneel redeneren bij emetofobie werd onderzocht bij psychologiestudenten (n = 288) van de Universiteit van Amsterdam. Emetofobie is de angst voor zelf of anderen te zien overgeven. Emetofobie symptomen werden in kaart gebracht door de Emetq13. Op basis van de score werden twee groepen vanuit het hoogste (n = 91) en laagste kwartiel score (n = 81) gecreëerd en met elkaar vergeleken. Emotioneel redeneren is het trekken van foutieve conclusies over een situatie op basis van een emotionele reactie en werd geoperationaliseerd door een scenariotest, waarin scenario’s per verschijningsvorm verschilde met variaties van walgings-, angst en neutrale conditie. Naderhand waren er schaalvragen over de inschatting van ziekte en controleerbaarheid om emotioneel redeneren te meten. Uit resultaten bleek dat mensen met meer emetofobie-symptomen niet sterker emotioneel redeneerden op basis van angst en walging in vergelijking met mensen met weinig symptomen. Resultaten bieden geen ondersteuning voor het idee dat emotioneel redeneren onderliggend is voor de instandhouding van emetofobie-symptomen zoals vermijdingsgedrag.

(3)

Emotioneel Redeneren op basis van walging en angst bij emetofobie De DSM-5 omschrijft emetofobie als een irrationele angst om over te geven in

combinatie met vermijdingsgedrag van overgeef-gerelateerde situaties (DSM-5, APA, 2013). Van Hout en Bouman (2012) onderscheiden bij emetofobie de angst voor zelf overgeven, de angst voor overgeven in het bijzijn van anderen en de angst voor anderen te zien overgeven. Mensen met emetofobie hebben selectieve aandacht voor interne sensaties, zoals hartkloppingen bij angst, (Van Hout & Bouman, 2012) en monitoren introspectieve signalen, zoals misselijkheid (Hunter & Antony, 2009). Net als bij andere fobieën, vermijden mensen met emetofobie

overgeef-gerelateerde situaties (Van Hout & Bouman, 2012). Over de prevalentie van emetofobie verschijnen wisselende resultaten. Uit het onderzoek van Becker, Rinck, Türke, Kause en

Goodwin (2007) kwam een prevalentie van 0,2%. Van Hout en Bouman (2006) tonen aan dat emetofobie vier keer zo vaak bij vrouwen dan bij mannen voorkomt. Meestal ontstaat emetofobie in de puberteit tussen de 13 en 18 jaar met een chronisch beloop(Veale & Lambrou, 2006). Uit het onderzoek van Sykes en collega’s (2015) blijkt dat emetofobie samen kan gaan met depressie, gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, sociale angst en obsessief-compulsieve stoornis.

Net als andere angststoornissen, heeft emetofobie nadelige gevolgen. Mensen met emetofobie vermijden restaurants en zieke mensen(Bouman & Van Hout, 2006). Emetofobie kan paniekaanvallen(Lipsitz, 2001; aangehaald in Boschen, 2007), voedselrituelen of –

beperkingen(Bouman & Van Hout, 2006) en controlerend gedrag, zoals het obsessief nakijken van houdbaarheidsdata(Veale & Lambrou, 2006), teweegbrengen. Ook de omgeving kan de gevolgen van emetofobie ervaren. Zo blijkt uit het onderzoek van Veale en Lambrou (2006) dat vrouwen met emetofobie zwangerschap uit stellen of beëindigen.

Om de gevolgen van emetofobie te beperken, is behandeling nodig. Onderzoek naar behandeling van emetofobie blijft tot nu toe beperkt tot case-studies(Pearson, 2010). Zo is er een voorstel gedaan voor een CGT en exposure behandeling (Veale, 2009), maar onderzoek ontbreekt nog. Het onderzoek van Philips en collega’s (1985, aangehaald in Boschen, 2007) gaf bewijs voor de effectiviteit van een exposure behandeling bij emetofobie, maar het participantenaantal bestond slechts uit zeven mensen. Tenslotte, bleek in het onderzoek van Simons en Vervloet (2016) een Meta-cognitieve behandeling effectief, maar ook hier was het participantenaantal beperkt tot drie. Op basis van geringe participantenaantallen kan nog weinig gezegd worden over

(4)

de effectiviteit van de behandeling. Door gebrek aan onderzoek naar specifieke behandelprotocollen maken therapeuten gebruik van behandelingen voor andere

angststoornissen. Echter, Pearson (2010) vermeldt dat emetofobie unieke kenmerken heeft die de behandelingen voor andere angststoornissen kunnen verstoren. De unieke kenmerken, waaronder “misselijkheidvermijding”, verstoort iemands bereidheid om behandeling te zoeken of de angst zelfs te erkennen. Verder hebben de kenmerken invloed op de kans op terugval, een gefaalde behandeling of drop-out van de behandeling (Pearson, 2010). Op basis van deze bevindingen is het raadzaam om meer onderzoek te doen naar emetofobie in plaats van kennis van andere fobieën voor emetofobie te gebruiken. Het ontbreekt vooral aan informatie over de onderliggende mechanismen van emetofobie (Boschen, 2007). Onderliggende mechanismen zijn van belang bij het bepalen van een effectieve behandeling, omdat de mechanismen dan in de behandeling aangepakt kunnen worden.

Ondanks dat er weinig bekend is over de onderliggende mechanismen, zijn er theorieën over het ontstaan en voortbestaan gevormd. De theorie van Veale en zijn collega’s (2013) is gebaseerd op klassieke conditionering en gaat ervan uit dat iemand in het verleden nare

ervaringen heeft gehad met overgeven met negatieve associatie voor overgeven en misselijkheid tot gevolg. De studie van Price, Veale en Brewin (2012) leek bewijs te leveren voor de theorie. Het ontbreekt echter aan een controlegroep, waardoor het onduidelijk is of mensen met emetofobie vroeger meer ernstigere ervaringen met overgeven hebben gehad dan mensen zonder emetofobie. Het is mogelijk dat beiden evenveel nare overgeef-ervaringen hebben gehad, want het lijkt logisch dat overgeven geen positief ervaring is, maar wel een onvermijdelijke ervaring. Daarom lijkt het onwaarschijnlijk dat emetofobie een zodanig lage prevalentie heeft, gezien de onvermijdelijkheid en het negatieve gevoel van overgeven. Daarom lijkt klassieke conditionering geen waarschijnlijke oorzaak van het ontstaan van emetofobie (Boschen, 2007).

Een andere theorie is het model van Boschen (2007). Het model bestaat uit predisponerende factoren, een acute fase en in-standhoudende factoren. Predisponerende factoren zijn kwetsbaarheid voor somatiseren en algemene angstkwetsbaarheid, zoals de karaktertrek neuroticisme. Kwetsbaarheid voor somatisatie is kwetsbaar zijn voor angst door signalen uit het maag-darmstelsel. De acute fase omschrijft Boschen als de confrontatie met een overgeef-gerelateerde situatie die een ander als veilig zou beschouwen. Volgens Boschen

(5)

interpreteren patiënten met emetofobie introspectieve cues, zoals gevoelens in de buik, door de predisponerende factoren verkeerd, wat tot gevolg heeft dat in de in-standhoudende fase de verkeerde interpretatie van cues tot vermijding en veiligheidsgedrag leidt. Daardoor komt er geen tegenstrijdig bewijs over de niet-direct bedreigende cues binnen. Een goede toevoeging aan het model van Boschen met betrekking tot interpretaties van patiënten tijdens de acute fase is de theorie van Teachman (2006). Teachman beschrijft pathologische walging in tegenstelling tot functionele walging vanuit de appraisal theorie over emoties. Walging heeft de evolutionaire functie om de mens te beschermen tegen ziekte (Davey, 2011). Teachman (2006) maakt dan het onderscheid tussen functionele walging en pathologische walging. Functionele walging is walging als universele evolutionaire emotie. Pathologische walging voldoet aan de volgende punten. De walgingsreactie op een stimuli dient door een ander beschouwd te worden als excessief. De walgingsresponse dient stress of beperkingen in het dagelijks leven te veroorzaken. Het

informeren met niet-bedreigende informatie over de stimulus dient niet te helpen. Pathologische walging gaat volgens Teachman samen met een disfunctionele gevolgtrekking over gebrek aan controle en daarmee bevestiging van negatieve overtuigingen. De disfunctionele gevolgtrekking van pathologisch walgen kan plaatsvinden in de acute fase van het model van Boschen. Op basis van deze toevoeging wordt ervanuit gegaan dat walging een rol speelt bij emetofobie.

De rol van walging bij emetofobie wordt verder bevestigd in de studie van Overveld en collega’s (2008). Mensen met emetofobie neigen eerder walging te ervaren en ervaren walging ook intenser dan mensen zonder emetofobie. Aangezien er verschillen zijn tussen de ervaring van walging bij mensen met emetofobie in vergelijking tot de gezonde populatie, lijkt het waarschijnlijk dat walging ook een grote rol speelt bij emetofobie. Overgeven is daarnaast van zichzelf al een van de universeel geaccepteerde walgings-stimuli(Rozin, Haidt & McCauley,2000; aangehaald in Overvled et al., 2008).

Een manier waarop walging wellicht een rol bij emetofobie kan spelen, is via emotioneel redeneren. Emotioneel redeneren is het trekken van foutieve conclusies over een situatie op basis van een emotionele reactie (Arntz et al., 1995). Arntz en zijn collega’s beschrijven emotioneel redeneren op basis van angst. Hierbij gebruikt de persoon niet alleen objectieve signalen voor de inschatting van gevaar, maar ook subjectief gevoel van angst, waardoor de angstgedachten versterken en een vicieuze cirkel creëren. Arntz illustreert de theorie met een

(6)

voorbeeld van een angstige patiënt die naast de propositie “ik zie gevaar, dus ik voel mij angstig” ook “ik voel mij angstig, dus er is gevaar” als cognities heeft. Arntz en zijn collega’s vergeleken emotioneel redeneren bij angstige patiëntengroepen en niet-angstige controlegroepen.

Emotioneel redeneren was geoperationaliseerd door scenario’s met naderhand schaalvragen. Er waren vier verschillende scenario’s met elk vier verschillende uitkomsten. Een scenario kon een objectief veilige of onveilige situatie omschrijven met een angstig of een neutraal gevoel als uitkomst. Het bleek dat de angst-patiënten de neiging hadden om niet alleen objectieve

kenmerken uit de omgeving als gevaarlijk te interpreteren, maar ook op basis van een subjectief angstgevoel gevaar te zien. Hieruit blijkt dat mensen door emotioneel redeneren wellicht een objectief veilige situatie als gevaarlijk interpreteren.

In het geval van emetofobie, zou kans op gevaar voor overgeven niet alleen gezien worden bij een objectief bedreigende overgeef-gerelateerde situatie, maar ook door angst- en walgingsgevoelens binnen objectief veilige situaties. Verwoerd en zijn collega’s (2016) deden onderzoek in welke mate walging en angst versterkte catastrofale gedachtes opriepen in objectief veilige overgeef-gerelateerde situaties bij mensen met emetofobie in vergelijking met mensen zonder emetofobie. Aan het onderzoek deden 73 niet-klinische participanten mee, die middels een vragenlijst over emetofobie-symptomen werden verdeeld in hoog-scorende en laag-scorende groep op emetofobie-symptomen. Uit de resultaten bleek dat overgeef-angstige participanten in vergelijking met personen zonder overgeefangst, angst en walgingsgevoelens gebruikten om de kans op gevaar te overschatten. Het onderzoek geeft aanleiding tot geloven dat emotioneel redeneren op basis van angst en walging een rol speelt bij de instandhouding van kernsymptomen van emetofobie.

Evolutionair gezien zorgen angst en walging beide voor bescherming (Davey, 2011). Angst geeft informatie over de kans op gevaar (Arntz et al., 1995). Walging geeft informatie over de kans op ziekte (Davey, 2011). Bij emotioneel redeneren ontstaat er op basis van een emotie een dysfunctionele overtuiging (Verwoerd et al., 2016). Walging leidt tot de overschatting van de kans op ziekte. Angst leidt tot overschatting van de kans op controleverlies. Een studie van Davidson, Boyle en Lauchlan (2008) laat zien dat mensen met emetofobie en hogere locus van controle hebben. Mensen met emetofobie zijn angstiger om de controle te verliezen dan mensen zonder emetofobie. Het is mogelijk dat controleverlies bij overgeven een rol speelt, omdat er bij

(7)

overgeven geen controle over de lichamelijke impulsen heerst. De angst voor controleverlies zou op deze manier een rol kunnen spelen bij emotioneel redeneren bij emetofobie. Hier is nog geen eerder onderzoek op ingegaan. Het huidige onderzoek gaat hier wel op in.

Daarnaast ontbreekt het eerder onderzoek aan informatie over de verschijningsvormen van emetofobie. Emetofobie kan zich uiten in de angst om anderen te zien overgeven, de angst om zelf over te geven en de angst om zelf over te geven in het bijzijn van anderen (Van Hout & Bouman, 2012). Het is mogelijk dat bij elke verschijningsvorm een andere emotie een rol speelt. Dit dient onderzocht te worden, omdat het mogelijk is dat elke verschijningsvorm een andere behandelvorm vereist.

Het huidig onderzoek speelt in op de gebreken van voorafgaand onderzoek. Er wordt gekeken naar de rol van emotioneel redeneren op basis van angst en walging als onderliggend proces dat symptomen in stand houdt bij personen met hoge scores op overgeefangst. Verder wordt er apart gekeken naar de verschijningsvorm door drie scenariocontexten, waaronder zelf overgeven, anderen zien overgeven en overgeven bij anderen. Hierbij valt te verwachten dat met name mensen met veel emetofobie-symptomen bij de scenario’s met een emotie hogere scores zullen rapporteren bij het inschatten van de kans om ziek te worden en de kans op

controleverlies in tegenstelling tot de scenario’s zonder emotie. Daarnaast wordt verwacht dat aan elke verschijningsvorm een andere emotie te grondslag ligt. De verschijningsvormen zelf overgeven en overgeven in het bijzijn van anderen lokken naar verwachting angst uit bij mensen met emetofobie-symptomen, waardoor te verwachten valt dat de kans op controleverlies wordt overschat. De verschijningsvorm anderen zien overgeven zal naar verwachting walging oproepen bij mensen met emetofobie-symptomen, waardoor het aannemelijk is dat de kans op ziekte daardoor overschat wordt. Het overschatten van de kans op ziekte en controleverlies is een maat voor emotioneel redeneren.

Methode

Deelnemers

Bij de studie psychologie aan de Universiteit van Amsterdam is het verplicht om in het eerste jaar deel te nemen aan onderzoeken voor bachelortheses. Het huidig onderzoek is

daardoor ingevuld door 288 eerstejaars psychologie studenten (31% man; Leeftijd: M = 22.14, SD = 1.85). Door te kijken naar het hoog-scorende kwartiel en het laag-scorende kwartiel

(8)

op de Emetq13 (zie onder), konden er twee groepen gecreëerd worden om een vergelijking te kunnen maken tussen de resultaten van mensen met veel emetofobie-symptomen tegenover mensen met weinig symptomen. In de laag-scorende groep (n = 91) was 40.7% man en in de hoog-scorende groep ( n = 81) was 21% man. De man-vrouwverdeling in de groepen was niet gelijk verdeeld. Echter, vrouwen lijden in het algemeen vaker aan angststoornissen (Gater, Tansella, Korten, Tiemens et al., 1998). Daarom is de verdeling vergelijkbaar met de realiteit. In de veronderstelling dat serieus invullen van het onderzoek minstens vijf minuten duurt, zijn de participanten met een kortere tijdsduur uit het onderzoek verwijderd.

Materialen

De mate van emetofobie werd geoperationaliseerd door de Emetq13(Boschen, Veale, Ellison, & Reddell, 2013

)

. De Emetq-13 is een vragenlijst met 13 items om

emetofobie-symptomen te meten. Een voorbeeld van een item is “Ik vermijd kinderen die waarschijnlijk zullen overgeven”. Elk item wordt beantwoord op een vijf punts-schaal, waarbij 1 = sterk oneens en 5 = sterk eens. De som van de vragenscore is de totale score. Een hoge totale score betekent dat de persoon meer last heeft van emetofobie-symptomen. De minimale score is 13 en de maximale score is 65. De internal consistency is vrij goed (Cornbach’s alpha = 0.82 tot 0.85; Boschen et al., 2013) en de Emetq-13 heeft een test-hertest betrouwbaarheid van 0.76 (Boschen et al., 2013). Emotioneel redeneren werd gemeten door de score op schaalvragen na een scenario. In het onderzoek kreeg de participant 27 scenario’s aangeboden. In elk scenario werd een situatie met overgeefrisico beschreven. Er zijn negen verschillende scenario’s voor elk van de

verschijningsvormen samengesteld. Binnen de drie verschijningsvormen heeft een scenario een verschillende einde, waarbij het einde aangeeft welke emotie of geen emotie gevoeld wordt in de omschreven situatie. Voorbeelden van zodanige scenario’s zijn te lezen in Tabel 1:

Tabel 1

Voorbeelden van scenariotest per verschijningsvorm per emotieconditie Verschijningsvorm Scenario Einde in

neutrale conditie Einde in walgingsconditie Einde in angstconditie

(9)

overgeven drinken met vrienden. Het wordt steeds later en de drankjes blijven snel achter elkaar komen. De jongen naast je wordt steeds meer dronken en nu zie je hem vooroverbuigen. naar huis te gaan opkomen opkomen. Zelf overgeven in het bijzijn van anderen

Je bent in een kroeg met vrienden. Jullie hebben een aantal biertjes gedronken en je bent redelijk aangeschoten, aangezien je niet goed gegeten hebt. Ineens begint je maag pijn te doen. Je besluit wat te eten. Je voelt walging opkomen. Je voelt angst opkomen.

Zelf overgeven Je loopt in de stad en bent op weg naar je fiets. Je besluit een kortere route te nemen en loopt door een steegje. Ineens komt je een vlaag rotte eieren-lucht tegemoet. Je voelt dat je bleek

wegtrekt. Je loopt snel door tot de geur weg is Je voelt walging opkomen. Je voelt angst opkomen.

Na elk verhaaltje werden schaalvragen gesteld, waarin de participant een eigen inschatting diende te maken over de kans op ziekte en de controleerbaarheid van de situatie. Naar aanleiding van de informatie kan een onderscheid worden gemaakt tussen emotioneel

(10)

redeneren op basis van scores op scenario’s met emotie en scenario’s zonder emotie. Er waren 3 versies van de test om een mogelijk volgorde-effect te herkennen.

Design en Manipulatie

De onafhankelijke variabelen waren de mate van emetofobie-symptomen, de toevoeging van emotie en de verschijningsvorm en de afhankelijke variabele was emotioneel redeneren. Het onderzoek bestond uit twee groepen en een meetmoment. De twee groepen werden vergeleken op scenario’s met en zonder emotie, waarbij scores op kans op ziekte en gevoel van

controleerbaarheid als uitkomstmaat werden gebruikt. Procedure

Bij aanvang ontvingen participanten een informed-consent met de voorlichting over gevolgen en ethische kwesties van het onderzoek. Bij niet akkoord gaan, werd deelname uitgesloten. De participanten vulden het onderzoek op de computer in. Het onderzoek werd uitgezet middels een link bij de testdagen van Psychologie aan de UvA. De vragenlijst begon met enkele demografische vragen, zoals leeftijd en geslacht. Voorafgaand aan het beoordelen van deze scenario’s kreeg de participant instructies over de scenario’s en werd gevraagd om zich de situaties in te beelden. Vervolgens beantwoordde elke participant de schaalvragen bij 27

scenario’s. Vervolgens vulde de participant de Emetq-13 in om emetofobie-symptomen te meten. Over de gehele test deed de gemiddelde participant ongeveer 12 minuten(M = 12.4, SE = 3.53). Aan het eind van de studie werd een debriefing gegeven om eventuele gevolgen van het onderzoek aan te kunnen geven.

Data-analyse

Het onderzoek had een Mixed-design met één between-subjectsfactor van groep, bestaande uit hoog en laag-scorende groep op de Emetq13, en een within-subjectsfactor van emotie, bestaande uit de walging, angst en neutrale conditie. Om de hoog-scorende en laag-scorende groepen te vergelijken, werden er dummy-variabelen gecreëerd. De dummyvariabele voor de laag-scorenden werd gevormd door de laagste 25% gescoorde participanten op de Emetq-13 te nemen. Voor de hoog-scorenden werd gekeken naar het hoogste kwartiel. Er werden drie Repeated Measures ANCOVA’s uitgevoerd om de verschijningsvormen van emetofobie apart te bekijken wat betreft emotioneel redeneren bij hoog en laag scorende personen. Om laag-scorende en hoog-scorende groep bij elke verschijningsvorm te kunnen

(11)

vergelijken, werd bij elke ANCOVA groep als variabele toegevoegd. De eerste Repeated Measures ANCOVA werd gedaan over de data van anderen zien overgeven. Hierbij waren de onafhankelijke variabelen emotie en groep en de afhankelijke variabele was de score op de inschatting van ziekte. Voor de tweede Repeated Measures ANCOVA werd de data van zelf overgeven genomen met als onafhankelijke variabelen emotie en groep en als afhankelijke variabele de score op de inschatting van controleerbaarheid. De derde Repeated Measures ANCOVA werd gedaan over zelf overgeven bij anderen met als onafhankelijke variabelen groep en emotie en als afhankelijke variabele de inschatting van controleerbaarheid. Na de hoofdanalyses werd er gekeken naar de hoofd- en interactie-effecten. Om te controleren of de versies van de test niet verschilden, was als manipulatiecheck Versie als covariaat toegevoegd. Bij een significant resultaat heeft de inhoud van de scenario’s invloed op de scores van controleerbaarheid en ziekte-makend. Daarnaast werd er nog een manipulatiecheck uitgevoerd door te kijken of hoog-scorende groep de schaalvragen in totaal hoger beoordeelden dan laag-scorende groep. Als dit niet geval zou zijn, zijn de gemaakte scenario’s geen goede operationalisatie.

Resultaten

Een Chi-kwadraattoets wees uit dat de sekseverhouding significant verschilde tussen de twee groepen, X²(2) = 8.89, p = 0.01. In Tabel 2 is te zien hoe de sekseverhouding zich

manifesteerde tussen de groepen. Er zaten meer vrouwen dan mannen in de hoog-scorende groep in vergelijking tot de laag-scorende groep. Het resultaat sluit aan bij de bevinding dat angststoornissen in het algemeen ook vaker voorkomen bij vrouwen dan bij mannen (Gater et al., 1998).

Tabel 2

Aantal mannen en vrouwen per groep

Conditie Man Vrouw Totaal

Laag-scorende groep 37 53 91

Hoog-scorende groep 17 64 81

In alle statistische analyses is een significantieniveau van α = .05 aangehouden, wanneer de p-waarde hieronder viel, werd het als significant beschouwd. Daarnaast is er een

Onafhankelijke t-toets uitgevoerd om te controleren voor leeftijdsverschil tussen de groepen. De Levene’s test was significant, wat aangeeft dat de assumptie van homogeniteit van variantie is

(12)

geschonden. Hiervoor is gecontroleerd door bij de resultaten naar de kolom equal variances not assumed te kijken. De onafhankelijke t-toets bleek niet significant, t(79.15) = -0.96, p = 0.34. Dat betekent dat de leeftijd tussen de groepen niet significant verschilt.

Om te verzekeren dat de scenariotest emotioneel redeneren voldoende

operationaliseert, is er gekeken naar de scores op de scenariotest van de hoog-scorende groep in vergelijking tot de scores van de laag-scorende groep. Bij de laatste twee analyses is de maat controleerbaarheid gebruikt. Wanneer iemand de situatie minder controleerbaar inschat, is de score op emotioneel redeneren hoger. Daarom scoorde de hoog-scorende groep bij de laatste twee analyses ook hoger op emotioneel redeneren dan de laag-scorende groep. Dat geeft aanleiding tot geloven dat de operationalisatie goed gelukt is.

Tabel 3

Gemiddelden en Standaarddeviaties(tussen haakjes) op gevoel van ziekmakend na toevoeging van angst, walging of geen emotie (neutraal) tussen de hoog- en laag-scorende groep over de data van anderen zien overgeven.

Emotie Laag-scorende groep Hoog-scorende groep

Neutraal 26.29 (20.0) 36.37(23.63)

Angst 28.15(19.91) 41.21(24.39)

Walging 29.45(21.64) 42.47(23.64)

Tabel 4

Gemiddelden en Standaarddeviaties(tussen haakjes) op gevoel van controleerbaarheid na toevoeging van angst, walging of geen emotie (neutraal) tussen de hoog- en laag-scorende groep over de data van zelf overgeven.

Emotie Laag-scorende groep Hoog-scorende groep

Neutraal 50.03 (26.39) 38.0(22.09)

Angst 36.7(24.5) 27.57(21.77)

Walging 38.4(25.12) 27.61(20.22)

(13)

Gemiddelden en Standaarddeviaties(tussen haakjes) op gevoel van controleerbaarheid na toevoeging van angst, walging of geen emotie (neutraal) tussen de hoog- en laag-scorende groep over de data van zelf overgeven in het bijzijn van anderen.

Emotie Laag-scorende groep Hoog-scorende groep

Neutraal 47.57 (27.11) 36.98(20.22)

Angst 43.11(24.48) 31.9(18.79)

Walging 34.83(25.84) 28.71(20.38)

In het onderzoek is er gebruik gemaakt van verschillende versies om volgorde-effecten te herkennen. Het is de bedoeling dat de versie geen invloed heeft op de antwoorden van een persoon. Om dat te controleren, is versie meegenomen als covariaat. Bij alle analyses was het interactie-effect tussen emotie en versie significant (F (2, 321.32) = 34.14, p < 0.001; F (2, 334) = 14.96, p < 0.001; F (2, 338) = 10.13, p < 0.001). Dit betekent dat de inhoud van de scenario’s tegen verwachting in, invloed heeft op de scores op controleerbaarheid en ziekte-makend. Daarom is versie als covariaat in elke hoofd- en interactie-analyse meegenomen, zodat er gecontroleerd wordt voor het effect van versie bij de hoofdanalyses.

Er zijn drie hoofdanalyses uitgevoerd om het effect van emotie en groep te meten. De eerste hoofdanalyse behandelde de data van anderen zien overgeven met als uiting gevaar voor ziekte, de tweede analyse de data van zelf overgeven met als uiting controleerbaarheid en tenslotte werd de data van zelf overgeven bij anderen met als uiting controleerbaarheid geanalyseerd. Bij de eerste analyse (verschijningsvorm anderen zien overgeven) was de

assumptie van spfericiteit geschonden. De Mauchly’s test van spfericiteit bleek significant, W(2) = 0.95, p = 0.01. Daarvoor is gecontroleerd door naar de resultaten van Greenhouse-Geisser test te kijken.. Er was een hoofdeffect voor Emotie, F(1.9, 321.32) = 36.24, p < 0.001 en een hoofdeffect voor Groep, F(1, 169) = 18.26 en p < 0.001. De Partial Eta Squareds van beide effecten begeven zich onder de 0.3, wat beschouwd wordt als een klein effect. Uit post-hoc analyses van het hoofdeffect emotie bleek dat enkel de vergelijking tussen de neutrale en de walgingsconditie significant was, t(172) = -2.71 en p = 0.007. Dat geeft aan dat enkel de walgingsconditie zorgt voor een hogere score op de inschatting van ziekte ten opzichte van de neutrale conditie. Er was daarnaast geen interactie-effect gevonden tussen Groep en Emotie, F(1.9, 321.32) = 0.5, p = 0.6.

(14)

De effecten zijn te zien in Figuur 1. De hoofdeffecten geven aan dat er bij de data van anderen zien overgeven hoger gescoord werd op emotioneel redeneren bij walging en dat de hoog-scorende groep ook hogere scores heeft op de scenariotest dan de laag-hoog-scorende groep. Het is echter niet zo dat de hoog-scorende groep bij de toevoeging van emotie een ander scorepatroon laat zien dan de laag-scorende groep. Daarom sluiten de resultaten niet aan bij de verwachting dat in situaties van anderen zien overgeven, mensen met emetofobie-symptomen emotioneel redeneren op basis van angst en walging in tegenstelling tot mensen zonder emetofobie-symptomen.

Figuur 1. De vertoonde verandering op scores van kans op ziekte binnen de scenariotest van anderen zien overgeven bij toevoeging van emotie tussen twee groepen. De emotie kan walging, angst of neutraal zijn.

Bij de analyse over de data van zelf overgeven met als uiting gevoel van

controleerbaarheid, bleek ook zowel een hoofdeffect voor Emotie, F(2, 334) = 26.23 met p < 0.001, als een hoofdeffect voor Groep te zijn, F(1, 167) = 11.25 met p = 0.001. De Partial Eta Squareds van beide effecten begaven zich onder de 0.014, wat beschouwd kan worden als een zeer klein effect. Uit post-hoc analyses van het hoofdeffect Emotie bleek dat zowel de vergelijking tussen de neutrale en de walgingsconditie significant is (t(170) = 7.49 en p < 0.001), als de vergelijking tussen de neutrale en de angstconditie, t(169) = 7.04 en p <0.001. Dat geeft aan dat

(15)

de walgings- en de angstconditie zorgt voor een lagere score op de inschatting van gevoel van controleerbaarheid ten opzichte van de neutrale conditie. Wederom was er geen significant interactie-effect tussen Emotie en Groep, F(2, 334) = 0.85 met p = 0.43. De effecten zijn

weergegeven in Figuur 2. De resultaten geven aan dat bij zelf overgeven hoger gescoord werd op emotioneel redeneren wanneer walging en angst genoemd worden dan een neutrale uitkomst en dat de hoog-scorende groep ook hogere scores had op de scenariotest in vergelijking tot de laag-scorende groep. Ook hier bleek dat de hoog-laag-scorende groep bij de toevoeging van emotie geen ander scorepatroon had dan de laag-scorende groep. De resultaten komen wederom niet geheel overeen met de verwachting dat hoog scorende personen in tegenstelling tot laag scorende personen sterker emotioneel redeneerden op basis van angst en walging in situaties met een risico tot zelf overgeven.

Figuur 2. De vertoonde verandering op de inschatting van controleerbaarheid binnen de scenariotest van zelf overgeven bij toevoeging van emotie tussen twee groepen. De emotie kan walging, angst of neutraal zijn.

Tenslotte bleek dat er bij zelf overgeven bij anderen met als uiting gevoel van

controleerbaarheid, ook sprake te zijn van een hoofdeffect Groep, F(1, 169) = 9.1 met p = 0.003. Het hoofdeffect had een kleine Partial Eta Squared van 0.05. Er was echter geen hoofdeffect voor

(16)

Emotie, F(2, 338) = 1.43 met p =0.24, en geen interactie-effect tussen Emotie en Groep, F(2, 338) = 1.14 met p = 0.32. De resultaten zijn te zien in Figuur 3. Bij zelf overgeven bij anderen heeft de hoog-scorende groep hogere scores op de scenariotest in vergelijking tot de laag-scorende groep, maar het toevoegen van emoties bij de scenariotest maakt geen verschil in het scorepatroon. Daarnaast blijkt dat de hoog-scorende groep geen ander scorepatroon laat zien bij de toevoeging van emotie dan de laag-scorende groep. De resultaten komen wederom niet overeen met de verwachting dat hoog scorende personen in tegenstelling tot laag scorende personen sterker emotioneel redeneerden op basis van angst en walging in situaties met een risico tot zelf overgeven bij anderen.

Figuur 3. De vertoonde verandering op de uiting controleerbaarheid binnen de scenariotest van zelf overgeven bij anderen bij toevoeging van emotie tussen twee groepen. De emotie kan walging, angst of neutraal zijn.

Discussie

In de huidige studie werd emotioneel redeneren op basis van walging en angst bij verschillende verschijningsvormen van emetofobie onderzocht. Bij de context van anderen zien overgeven bleek dat mensen sterker emotioneel redeneerden op basis van walging dan op basis

(17)

van angst en zonder emotie en bij zelf overgeven bleek dat mensen sterker emotioneel

redeneerden op basis van walging en angst dan zonder emotie. Echter, bij overgeven bij anderen werd niet gevonden dat mensen bij toevoeging van emotie sterker emotioneel redeneerden. Het belangrijkste resultaat was echter dat bij alle contexten mensen met emetofobie-symptomen niet sterker emotioneel redeneerden bij angst en walging dan zonder emotie in vergelijking tot mensen met minder symptomen. De resultaten sluiten daarom niet aan bij de hypothesen, waarin werd voorspeld dat mensen met veel emetofobie-symptomen bij het inschatten van ziekte en controleerbaarheid op basis van angst en walging zouden verschillen van mensen met lage scores op emetofobie symptomen.

Op basis van het huidig onderzoek wordt de theorie, die emotioneel redeneren een rol geeft als onderliggend proces bij het voorbestaan van emetofobie, niet ondersteund. De theorie gaat ervanuit dat er bij emotioneel redeneren door een emotionele reactie een dysfunctionele overtuiging (Verwoerd et al., 2016) ontstaat. Walging leidt dan tot de overschatting van de kans op ziekte. Angst leidt tot overschatting van de kans op gevaar en controleverlies. Angstgedachtes worden zo versterkt en overgeef-gerelateerde situaties worden vermeden met gebrek aan tegenstrijdige informatie tot gevolg. Hierdoor wordt de dysfunctionele gedachten alleen maar bevestigd en een vicieuze cirkel gecreëerd.

De resultaten zijn ook niet in lijn met eerder onderzoek. De resultaten van Verwoerd en collega’s (2016) geven aan dat overgeef-angstige participanten bij angst en walgingsgevoelens sterker emotioneel redeneerden op basis van angst en walging in vergelijking met participanten zonder emetofobie. Door uitkomstverschillen is het onduidelijk of er aanleiding is de

theoretische onderbouwing van de onderzoeken voldoende door resultaten wordt ondersteund. Ook ander eerder besproken onderzoeken (Verwoerd et al., 2013; Arntz et al., 1995) geven andere resultaten aan, wat aanleiding geeft tot het kritisch evalueren van de huidige studie. In het huidige onderzoek werd in de scenario’s onderscheid gemaakt tussen verschijningsvormen, die werden gekoppeld aan verschillende emoties, waarna er schaalvragen over dysfunctionele gevolgtrekkingen werden afgenomen. Het is mogelijk dat er andere emoties zijn die eerder zouden worden gebruikt bij emotioneel redeneren in die verschijningsvorm. Wellicht zou inleven in het scenario dan makkelijker gaan, met betere onderzoeksresultaten tot gevolg. Een voorbeeld

(18)

van een zodanig beter passende emotie bij zelf overgeven in het bijzijn van anderen is schaamte, omdat het aannemelijk is dat iemand beschaamd is bij het overgeven bij anderen.

Daarnaast is het denkbaar dat de schaalvragen niet optimaal aansluiten bij de verschijningsvormen. Nog niet eerder is het gevoel van controleerbaarheid als schaalvraag gebruikt bij emotioneel redeneren bij emetofobie. Dit is gebaseerd op eerder onderzoek (Davidson et al., 2008), dat aangaf dat mensen met emetofobie over een hogere locus van controle beschikken. Echter, bij overgeven zou gezegd kunnen worden dat iemand de controle over het lichaam verliest. Wanneer de schaalvraag controleerbaarheid na een scenario van zelf overgeven of overgeven in het bijzijn van anderen wordt gesteld, is het aannemelijk dat zowel mensen met emetofobie als gezonde mensen een laag gevoel van controleerbaarheid rapporteren. Dan geeft het gevoel van controleerbaarheid niet direct aan dat iemand meer gebruikt maakt van emotioneel redeneren. Er is mogelijk een verschil tussen de schaalvraag controleerbaarheid en de locus van controle, omdat de onderzoeksresultaten niet aangeven dat mensen met emetofobie over een hogere locus van controle beschikken. Het methodologische kritiekpunt zou een

verklaring kunnen zijn voor de resultatenverschillen met eerder onderzoek. In de toekomst is het aanbevolen om een andere schaalvraag te gebruiken.

Een andere beperking van het onderzoek is dat de participanten psychologiestudenten zijn. Psychologiestudenten kunnen in het algemeen beschouwd worden als gezond. De

prevalentie van emetofobie in een gezonde populatie lijkt rond de 0.2% te liggen (Becker et al., 2007). De hoog-scorende groep is daarmee niet gelijk aan de mensen die gediagnosticeerd zijn met emetofobie. Dit kan gevolgen hebben voor de onderzoeksresultaten. Daarom is het raadzaam om in de toekomst onderzoek te doen bij een klinische populatie.

Verder kwam uit de hoofdanalyses naar voren dat het soort versie verschilt bij de antwoorden van de proefpersonen. Dit betekent dat de inhoud van de scenario’s tegen verwachting in invloed heeft op de scores op controleerbaarheid en ziekte-makend. Er is hiervoor gecontroleerd door versie in elke analyse mee te nemen als covariaat. Toch is het mogelijk dat een potentieel significant interactie-effect door de verstoring van het volgorde-effect niet gevonden is. Daarom is het raadzaam om in vervolgonderzoek een pilotversie van het onderzoek te doen om volgorde-effecten te voorkomen.

(19)

Daarnaast wordt de variabele emotie geoperationaliseerd door scenario-uitkomsten van walging of angst. Een voorbeeld hiervan is “je voelt angst opkomen”. Om de juiste

onderzoeksresultaten te kunnen verkrijgen, wordt van de participant een bepaald

verbeeldingsvermogen verwacht. Het is mogelijk dat de participant niet over een dusdanig verbeeldingsvermogen beschikt en dat heeft mogelijk invloed op de onderzoeksresultaten. In de toekomst is het gewenst om het gemak waarmee situaties en emoties voor de geest gehaald kunnen worden te controleren met behulp van een test als de Questionairre Mental Imagery (Sheehan, 1967; aangehaald in Verwoerd et al., 2016).

Het huidige onderzoek geeft aan dat mensen met emetofobie niet sterker emotioneel redeneren bij angst en walging dan mensen zonder emetofobie. De resultaten bieden geen ondersteuning voor het idee dat emotioneel redeneren onderliggende is aan de instandhouding van emetofobie-symptomen. Gezien de resultaatverschillen met eerder onderzoek, spelen methodologische beperkingen wellicht een rol. Om hierachter te komen, is meer onderzoek nodig. Aangezien het betreffende onderzoek ontbreekt aan een klinische populatie, is het niet volledig te generaliseren naar mensen met emetofobie in het dagelijks leven.

(20)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders

(DSM-5®). American Psychiatric Pub.

Arntz, A., Rauner, M., & Van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour Research and Therapy, 33(8), 917-925.

Becker, E. S., Rinck, M., Türke, V., Kause, P., Goodwin, R., Neumer, S., & Margraf, J. (2007). Epidemiology of specific phobia subtypes: findings from the Dresden Mental Health Study. European Psychiatry, 22(2), 69-74.

Blanchette, I. (2013). Emotion and reasoning. Psychology Press.

Boschen, M. J. (2007). Reconceptualizing emetophobia: A cognitive–behavioral formulation and research agenda. Journal of anxiety disorders, 21(3), 407-419.

Boschen, M. J., Veale, D., Ellison, N., & Reddell, T. (2013). The emetophobia questionnaire (EmetQ-13): Psychometric validation of a measure of specific phobia of vomiting (emetophobia).

Journal of anxiety disorders, 27(7), 670-677.

Davey, G. C., Bickerstaffe, S., & MacDonald, B. A. (2006). Experienced disgust causes a negative interpretation bias: A causal role for disgust in anxious psychopathology. Behaviour

research and therapy, 44(10), 1375-1384.

Davey, G. C. (2011). Disgust: the disease-avoidance emotion and its dysfunctions. Philosophical Transactions of the Royal Society of London B: Biological Sciences, 366(1583), 3453-3465. Davidson, A. L., Boyle, C., & Lauchlan, F. (2008). Scared to lose control? General and health locus

of control in females with a phobia of vomiting. Journal of clinical psychology, 64(1), 30-39.

Gater, R., Tansella, M., Korten, A., Tiemens, B. G., Mavreas, V. G., & Olatawura, M. O. (1998). Sex differences in the prevalence and detection of depressive and anxiety disorders in general health care settings: report from the World Health Organization Collaborative Study on Psychological Problems in General Health Care. Archives of general psychiatry,

55(5), 405-413.

Hout, W. J., & Bouman, T. K. (2012). Clinical features, prevalence and psychiatric complaints in subjects with fear of vomiting. Clinical psychology & psychotherapy, 19(6), 531-539.

(21)

Oaten, M., Stevenson, R. J., & Case, T. I. (2009). Disgust as a disease-avoidance mechanism.

Psychological bulletin, 135(2), 303.

Overveld van, M., de Jong, P. J., Peters, M. L., van Hout, W. J., & Bouman, T. K. (2008). An internet-based study on the relation between disgust sensitivity and emetophobia. Journal of

anxiety disorders, 22(3), 524-531.

Pearson, M. R. (2010). Characteristics, correlates, and experiences of emetophobia: An exploratory study. Theses and dissertations. Paper, 1480.

Price, K., Veale, D., & Brewin, C. R. (2012). Intrusive imagery in people with a specific phobia of vomiting. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 43(1), 672-678. Simons, M., & Vloet, T. D. (2016). Emetophobia–A Metacognitive Therapeutic Approach for an

Overlooked Disorder. Zeitschrift für Kinder-und Jugendpsychiatrie und Psychotherapie. Sykes, M., Boschen, M. J., & Conlon, E. G. (2015). Comorbidity in emetophobia (specific phobia of

vomiting). Clinical psychology & psychotherapy.

Teachman, B. A. (2006). Pathological disgust: In the thoughts, not the eye, of the beholder. Anxiety, Stress, and Coping, 19(4), 335-351.

Veale, D. (2009). Cognitive behaviour therapy for a specific phobia of vomiting. The Cognitive

Behaviour Therapist, 2(04), 272-288.

Veale, D., Ellison, N., Boschen, M. J., Costa, A., Whelan, C., Muccio, F., & Henry, K. (2013). Development of an inventory to measure specific phobia of vomiting (emetophobia).

Cognitive Therapy and Research, 37(3), 595-604.

Veale, D., Hennig, C., & Gledhill, L. (2015). Is a specific phobia of vomiting part of the obsessive compulsive and related disorders?. Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders, 7, 1-6.

Veale, D., & Lambrou, C. (2006). The psychopathology of vomit phobia. Behavioural and Cognitive

Psychotherapy, 34(02), 139-150.

Veale, D., Murphy, P., Ellison, N., Kanakam, N., & Costa, A. (2013). Autobiographical memories of vomiting in people with a specific phobia of vomiting (emetophobia). Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 44(1), 14-20.

(22)

Verwoerd, J., van Hout, W. J., & de Jong, P. J. (2016). Disgust-and anxiety-based emotional reasoning in non-clinical fear of vomiting. Journal of behavior therapy and experimental

psychiatry, 50, 83-89.

Verwoerd, J., de Jong, P. J., Wessel, I., & van Hout, W. J. (2013). “If I feel disgusted, I must be getting ill”: Emotional reasoning in the context of contamination fear. Behaviour research and therapy, 51(3), 122-127.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

Abstract The intrinsic vulnerability of a karstic aquifer system in central Greece was jointly assessed with the use of a statistical approach and PI method, as a function

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

Five-year-olds’ systematic errors in second-order false belief tasks are due to first-order theory of mind strategy selection: A computational modeling study.. Frontiers

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

The present study addresses the effects of transformational leadership, professional learning communities and teacher learning on changes in teaching practices towards a

Hierdie studie poog nie soseer om een spesifieke korrekte metode vir beoor­ deling te demonstreer nie, maar veeleer om kriteria vir die evaluering van die verskillende aspekte van