• No results found

De rol van context en emotioneel redeneren bij emetofobie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van context en emotioneel redeneren bij emetofobie"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Context en Emotioneel

Redeneren bij Emetofobie

Alina Beglarian Universiteit van Amsterdam

10212086

Begeleider: Johan Verwoerd Aantal woorden: 5202

Abstract

Emotioneel redeneren betekend dat er op basis van subjectieve emoties onjuiste conclusies worden getrokken over een situatie. In dit onderzoek is emotioneel redeneren op basis van walging en angst bij emetofobie (angst om over te geven) onderzocht. Dit is gedaan binnen drie verschillende contexten: anderen zien overgeven, overgeven in het bijzijn van anderen, en zelf overgeven. De niet-klinische deelnemers die hoog (>75%; n = 91) en laag (<25%: n = 81) scoorden op emetofobie kregen verschillende scenario’s te lezen die eindigden op een neutraal-, walging- of angstrespons. Elke scenario werd beoordeeld op

ziekteverwekkend en controleerbaar. Tegen verwachting in gebruikten beide groepen walging en angst om ziekteverwekkendheid te overschatten en om controleerbaarheid te onderschatten. De huidige resultaten spreken de resultaten van eerder onderzoek tegen.

(2)

De angst voor overgeven, ook wel emetofobie genoemd, is een specifieke fobie waarbij er sprake is van een irrationele angst voor overgeven die gepaard gaat met het vermijden van situaties die te maken kunnen hebben met overgeven (APA, 2014).

Hoewel emetofobie een van de minst onderzochte specifieke fobieën is, is het zeker geen zeldzame fobie. Uit onderzoek met een steekproef uit de Nederlandse bevolking is

gebleken dat de prevalentie op 8.8% ligt. Hiervan heeft 7% van de vrouwen en 1.8% van de mannen de angst om over te geven (van Hout & Bouwma, 2012). Emetofobie

ontwikkeld zich vaak op een jonge leeftijd, de gemiddelde leeftijd waarbij de klachten zich voor het eerst voordoen is volgens het onderzoek van Lipsitsz, Fyer, Paterniti en Klein (2001) 9.2 jaar.

Emetofobie kent drie verschijningsvormen: de angst voor overgeven, de angst voor overgeven in het bijzijn van anderen, en de angst om anderen te zien overgeven (van Hout & Bouwma, 2012). Volgens het onderzoek van Veale & Lambrou (2006) zijn er verschillende manieren waarop mensen met emetofobie veiligheid zoeken en vermijden. Voorbeelden hiervan zijn: herhaaldelijk controleren van de

houdbaarheidsdatum van producten, excessief handenwassen en tandenpoetsen, vermijden van illegale substanties, vermijden van dronken en zieke mensen. Naast dit veiligheid en vermijd gedrag is uit een online vragenlijst gebleken dat 44% van de vrouwen met emetofobie zwangerschap uitstellen of zelfs vermijden uit de angst om te moeten overgeven (Lipsitsz et al., 2001).

Naast dat er weinig onderzoek is gedaan naar emetofobie, is er ook beperk onderzoek gedaan naar de behandeling van emetofobie. Bestaand onderzoek naar behandeling van emetofobie bestaat voornamelijk uit case studies waarin de patiënt behandeld wordt met een vorm van exposure therapie (Hunter & Antony, 2009; Maack, Deacon & Zhao, 2013; Moran & O’Brien, 2005). Bij exposure therapie wordt de patiënt

(3)

herhaaldelijk blootgesteld aan overgeven zodat de angst ervoor zal verminderen of verdwijnen. Deze behandeling blijkt succesvol te kunnen zijn. Recentelijk is er een eerste

randomized controlled trial (RCT) uitgevoerd om de effectiviteit van cognitieve

gedragstherapie (CGT) bij emetofobie te onderzoeken (Riddle-Walker et al., 2016). Hierbij werd een wachtlijst conditie vergeleken met een CGT conditie. Uit dit onderzoek is gebleken dat emetofobie te behandelen is door CGT, maar slechts 50% van de

deelnemers die CGT kreeg bereikte klinisch significante verandering. Een stap naar gestandaardiseerde behandelingen voor mensen met emetofobie is meer onderzoek nodig naar emetofobie en de processen die daarbij een rol spelen.

In het artikel van Boschen (2007) is een verklaringsmodel voor emetofobie opgesteld, dat is afgeleid van modellen van andere angststoornissen. Dit model bevat drie fases: de kwetsbaarheidsfactoren, de acute fase en de instandhoudende fase. De eerste kwetsbaarheidsfactor is de angst-kwetsbaarheid factor, dit houdt in dat de persoon een geërfde kwetsbaarheid heeft voor angst en gerelateerde stoornissen. De tweede kwetsbaarheidsfactor is somatisatie-kwetsbaarheid, dit houdt in dat de persoon een biologische kwetsbaarheid heeft om angst te somatiseren als maagklachten,

bijvoorbeeld in de vorm van vlinders of misselijkheid. In de acute fase interpreteren mensen met de genoemde kwetsbaarheden cues, zoals gedachtes die te maken hebben met overgeven of situaties die te maken hebben met overgeven, als een indicatie van overgeven. Hierdoor wordt de angst verhoogd en wordt deze angst door de somatisatie-kwetsbaarheid gevoeld in de maag. Het proces in de acute fase zorgt ervoor dat de persoon zich zorgen maakt over overgeven in de toekomst, dit lijdt er weer toe dat de persoon in de instandhoudende fase bijvoorbeeld situaties gaat vermijden die te maken hebben met overgeven. Een voorbeeld van dit proces is wanneer iemand met de

(4)

genoemde kwetsbaarheidsfactoren zeeziek is geworden en daardoor niet meer durft te varen. Vermijding hiervan houdt de angst in stand.

Het blijkt dat naast angst, walging ook een rol speelt bij emetofobie. Er zijn twee vormen van walging beschreven: walging sensitiviteit (disgust sensitivity) en neiging tot walging (disgust propensity) (van Overveld, de Jong, Peters, Cavanagh & Davey, 2006). Walging sensitiviteit kan beschreven worden als hoe intens en belastend de walging wordt ervaren op de momenten dat het wordt ervaren. Neiging tot walging is de neiging om in verschillende situaties snel walging te ervaren. Uit een online vragenlijst

onderzoek is gebleken dat mensen met emetofobie een grotere neiging hebben tot walging en een hogere walging sensitiviteit in vergelijking met een controle groep (van Overveld, de Jong, Peters, van Hout, Bouman, 2008). Uit recent onderzoek naar de psychometrische kwaliteiten van een tweetal emetofobie vragenlijsten, de SPOVI en de

EmetQ-13, is ook gebleken dat mensen die hoog scoren op de angst voor overgeven,

hoog scoren op walging sensitiviteit (Veale, Ellison, Boschen, Costa, Whelan, Muccio & Henry, 2013; Boschen, Veale, Ellison & Reddell, 2013). Het lijkt erop dat er een relatie is tussen de angst om over te geven en walging sensitiviteit.

De rol van walging bij emetofobie kan verklaard worden vanuit het

ziekte-vermijdingsmodel (Davey, 2011). De emotie walging heeft als biologische functie om de mens te beschermen tegen ziekte en besmetting. In vergelijking met de normale

populatie is bij mensen met emetofobie, en andere psychopathologie waarbij walging een rol speelt, deze emotie zo sterk bij bepaalde stimuli dat het disfunctioneel is; de persoon gaat de stimuli vermijden uit angst om besmet te raken of ziek te worden. Volgens Teachman (2006) zouden mensen met emetofobie, en andere fobieën waarbij walging een rol speelt, vooral gebruik maken van secundaire appraisals. Een primaire

(5)

bijvoorbeeld: ‘’Ik denk dat ik ga overgeven’’. Een secundaire appraisal gaat over hoe men denkt over de consequenties van zo’n reactie op de stimulus, bijvoorbeeld: ‘’Als ik ga overgeven, dan schaam ik mij heel erg’’. Er wordt gedacht dat bij een walging stimuli, zoals braaksel, veel mensen walging zullen voelen, maar voor mensen die denken dat het voelen van walging ernstige consequenties kan hebben heeft negatieve gevolgen op hun functioneren en draagt bij aan vermijdingsgedrag. In het verklaringsmodel voor emetofobie door Boschen (2007) wordt alleen de emotie angst besproken als verklaring voor emetofobie, maar in theorie zou walging ook in het verklaringsmodel kunnen passen. De neiging tot walging en walging sensitiviteit, die lijken te horen bij angst voor overgeven, kunnen leiden tot het interpreteren van de stimuli als besmettelijk of

ziekteverwekkend. Dit heeft vermijding van de stimuli als gevolg, wat instandhoudend werkt.

In het experiment van Arntz, Rauner en van den Hout (1995) werd onderzocht op wat voor manier angstpatiënten ten opzichte van gezonde controles inschattingen maken van gevaar. Dit werd gemeten aan de hand van de beoordeling van de

deelnemers op scenario’s die ze voorgelegd kregen. Deze scenario’s bevatte objectieve veiligheid of objectief gevaar, en angstrespons informatie of geen angstrespons

informatie. Uit het onderzoek is gebleken dat de gezonde controles zich vooral lieten leiden door objectieve omgevingscues die gevaar impliceerden, terwijl de

angstpatiënten zich vooral lieten leiden door angstrespons informatie. Dit verschil kwam met name naar voren binnen objectief veilige scenario’s. Het lijkt erop dat de angstpatiënten gebruik maken van emotioneel redeneren, dit houdt in dat er op basis van subjectieve emoties onjuiste conclusies worden getrokken over een situatie (Arntz et al., 1995). Emotioneel redeneren zou een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling en instandhouding van angststoornissen.

(6)

Verwoerd, de Jong, Wessel en van Hout (2013) hebben onderzocht of emotioneel redeneren op basis van walging een rol zou kunnen spelen bij de angst om besmet te raken. Hierbij hebben ze een groep die hoog scoort op besmettingsangst vergeleken met een groep die hier laag op scoort. Voor dit onderzoek zijn scenario’s gemaakt die

vergelijkbaar zijn met de scenario’s uit het onderzoek van Arntz et al. (1995). Deze scenario’s bevatte wel of geen besmettingsbedreiging en wel of geen walgingsrespons. Uit de resultaten was gebleken dat als er een walgingsrespons werd toegevoegd aan de scenario’s die geen besmettingsbedreiging bevatte, het risico om ziek te worden werd overschat. Dit emotioneel redeneren op basis van walging was voornamelijk aanwezig in de groep die hoog scoorde op besmettingsangst. Je zou uit deze onderzoeken kunnen afleiden dat een gevoel van walging bij mensen met besmettingsangst wellicht de subjectieve kans om ziek te worden vergroot.

Emotioneel redeneren lijkt een manier te zijn waarop walging en angst een rol kunnen spelen bij het ontwikkelen en in stand houden van emetofobie. Recentelijk is onderzoek gedaan naar emotioneel redeneren bij angst om te overgeven (Verwoerd, van Hout & de Jong, 2016). Dit onderzoek werd gedaan in een niet-klinische populatie

waarbij de deelnemers online scenario’s moesten beoordelen in hun mate van gevaar, besmettingskans en de kans om ziek te worden. Bij elke scenario was er een angst-, walgings- of neutrale respons informatie aan toegevoegd. De deelnemers werden verdeeld over twee groepen: de ene groep scoorde hoog op de angst om over te geven, en de andere groep scoorde hier laag op. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat emotioneel redeneren in de groep die hoog scoorde op angst voor overgeven, in tegenstelling tot de laag scorende groep die dit niet of in mindere mate liet zien, gedaan werd op basis van angst en walging, maar vooral gedreven werd door de emotie

(7)

walgings-gerelateerd emotioneel redeneren een impact op de subjectieve kans om ziek te worden. Het lijkt erop alsof emotioneel redeneren bij emetofobie en eerder ook bij smetvrees voornamelijk een rol speelt bij het overschatten van de kans om ziek te worden.

Locus of control zou ook een rol kunnen spelen bij emetofobie (Davidson, Boyle &

Lauchlan, 2008). Iemand met voornamelijk een interne locus of control ziet de oorzaak van gebeurtenissen als iets waar diegene zelf invloed op kan uitoefenen. Iemand met voornamelijk een externe locus of control zoekt de oorzaak van gebeurtenissen buiten zichzelf. In dit onderzoek werd bij deelnemers met emetofobie, deelnemers met een andere fobie en een controle groep een vragenlijst over locus of control en health locus of

control (locus of control met betrekking tot gezondheid) afgenomen. Uit de resultaten is

gebleken dat deelnemers met emetofobie een significant hogere score hadden op interne locus of control (algemeen en health) dan de andere twee groepen. Op basis van deze resultaten kan de suggestie naar voren worden gebracht dat mensen met

emetofobie de angst zouden kunnen hebben om controle te verliezen.

Naar aanleiding van de besproken onderzoeken en resultaten zou er gesteld kunnen worden dat emotioneel redeneren op basis van angst en walging een rol spelen bij emetofobie, waarbij waarschijnlijk walging het sterkst betrokken is. Er is nog geen onderzoek gedaan naar emotioneel redeneren bij emetofobie waarbij specifiek naar de context waarin de angst zich hoofdzakelijk voordoet wordt gekeken. Deze contexten zijn eerder besproken: angst om zelf over te geven, angst om over te geven in het bijzijn van anderen en anderen zien overgeven. Het is mogelijk dat de rol van angst of walging bepaald wordt door de context waarin de angst voor overgeven uitgelokt wordt. Bij de angst om zelf over te geven, wel of niet in het bijzijn van anderen, zouden irrationele gedachten over controleverlies een rol kunnen spelen. Bij de angst om anderen te zien

(8)

overgeven, zou eerder de inschatting van de mate van hoe ziekteverwekkend een

situatie is een rol kunnen spelen. Dit hebben wij onderzocht door een groep deelnemers die hoog scoren op emetofobie en een groep die laag scoren op emetofobie met elkaar te vergelijken. De deelnemers kregen verschillende overgeven gerelateerde scenario’s te lezen, in een van de drie contexten, die eindigden op een walgings-, angst- of neutrale respons. De deelnemers moesten beoordelen in hoeverre de situatie ziekteverwekkend en controleerbaar was. Er wordt verwacht dat de deelnemers die hoog scoren op emetofobie de scenario’s met een toegevoegde emotie hoger zullen beoordelen op ziekteverwekkend en lager op controleerbaar dan de deelnemers die laag scoren op emetofobie. Er wordt ook verwacht dat bij scenario’s met de emotie walging toegevoegd hoger gescoord zal worden op ziekteverwekkend in de context anderen zien overgeven, voornamelijk bij de groep die hoog scoren op emetofobie. Tenslotte dat bij de scenario’s met de emotie angst toegevoegd lager gescoord zal worden op controleerbaarheid in de context zelf overgeven of zelf overgeven in bijzijn van anderen, voornamelijk bij de groep die hoog scoren op emetofobie.

Methode Deelnemers

De deelnemers (N = 288; gemiddelde leeftijd = 20.30, SD = 3.01) waren

eerstejaars studenten van de opleiding Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. De deelname van deze studenten was een verplicht onderdeel van het eerste jaar. De deelnemers werden aan de hand van de naar Nederlands vertaalde EmetQ-13 (Boschen et al., 2013) verdeeld in een hoog en laag scorende groep op emetofobie. De deelnemers werden hiervoor geselecteerd uit de laagste (EmetQ-13 ≤ 20; n = 91; 58% vrouw, 41% man, 1% anders) en hoogste (EmetQ-13 ≥ 29; n = 81; 79% vrouw, 21% man) kwartiel.

(9)

Materiaal

Online taak. De taak en vragenlijst zijn gemaakt met behulp van Qualtrics software, Version 03-17 of Qualtrics. Copyright © 2017. Dit programma is gespecialiseerd in het maken van online vragenlijsten.

De scenario’s zijn gemaakt aan de hand van de scenario’s van Verwoerd et al. (2016; zie ook Verwoerd et al., 2013; Arntz et al., 1995). De scenario’s zijn alledaagse verhaaltjes die objectief gezien veilig zijn, maar relevant voor mensen met een hoge score op de angst om over te geven. Elke deelnemer kreeg in totaal 27 unieke scenario’s te lezen waarbij negen scenario’s een neutraal einde hadden, negen een met de emotie walging en de overige negen met de emotie angst. De scenario’s hebben ook per negen betrekking op een van de drie contexten: het zien overgeven van anderen, zelf

overgeven en zelf overgeven in het bijzijn van anderen. Binnen een specifieke context en emotie-conditie (neutraal, walging en angst) werden er drie scenario’s gebruikt om de scores te bepalen. Voor deze verschillende scenario’s werd de deelnemers gevraagd om aan te geven in hoeverre ze de situatie beoordeelden als ziekteverwekkend en

controleerbaar. Dit konden de deelnemers aangeven op een schaal van 0 tot 100, waarbij 0 staat voor ‘’totaal niet’’ en 100 voor ‘’heel erg’’. We hebben gebruik gemaakt van drie verschillende versies, waarbij de 27 verschillende scenario’s gekoppeld werden aan een andere emotie-conditie per versie. De deelnemers werden willekeurig

toebedeeld aan een van de drie versies en de scenario’s werden voor elke deelnemer binnen een versie willekeurige gepresenteerd. Emotioneel redeneren kan bepaald worden door de scores op de scenario’s die op angst en walging eindigen te vergelijken met de scores op de neutrale scenario’s.

(10)

Hieronder staan voorbeelden van de gebruikte scenario’s voor een van de verhaaltjes, bij deze scenario’s gaat het om anderen zien overgeven:

Neutralerespons scenario:

‘’Een vriendin van jou is zwanger. Je gaat met haar lunchen. Tijdens het lunchen klaagt ze over pijnlijk gevoel in haar buik. Je besluit alleen een glas water te drinken.’’

Walgingsrespons scenario:

‘’Een vriendin van jou is zwanger. Je gaat met haar lunchen. Tijdens het lunchen klaagt ze over een pijnlijk gevoel in haar buik. Je voelt walging opkomen.’’

Angstrespons scenario:

‘’Een vriendin van jou is zwanger. Je gaat met haar lunchen. Tijdens het lunchen klaagt ze over een pijnlijk gevoel in haar buik. Je voelt je angstig.’’

Een neutrale scenario waarbij iemand zelf moet overgeven:

‘’Je bent op een festival en moet ontzettend nodig naar het toilet. Als je eindelijk aan de beurt bent, zie je dat de persoon na wie jij naar het toilet gaat helemaal bleek ziet. Eenmaal in het hokje ruik je een zurige lucht en je voelt onmiddellijk een raar gevoel in je maag. Je loopt weer naar buiten en wacht tot er een ander hokje vrij komt.’’

(11)

‘’Je bent samen met een groep vrienden/vriendinnen een dag naar een pretpark. Jullie besluiten met z’n allen in de achtbaan te gaan. Veel mensen staan te kijken naar de heftige achtbaan. Je besluit in het midden te gaan zitten, omringd door je tien vrienden. Je gaat heel langzaam omhoog en gaat vervolgens keihard met een looping naar beneden. Je hebt dus te maken met hoogteverschillen. Je focust je op het mooie uitzicht.’’

Emetofobie vragenlijst (EmetQ-13). De EmetQ-13 (Boschen et al., 2013) is een emetofobie vragenlijst die 13 vragen bevat om de mate van de angst om over te geven te meten. De vragen konden beantwoord worden aan de hand van een 5-punts

Likertschaal. Voorbeeld van een vraag is: ‘’Ik vermijd vliegreizen omdat ik mogelijk misselijk word/moet overgeven’’. Deze vraag kon beoordeeld worden met: ‘’sterk mee oneens’’, ‘’mee oneens’’, ‘’niet zeker’’, ‘’mee eens’’ of ‘’sterk mee eens’’.

Procedure

De deelnemers moesten de vragenlijst online op de universiteit invullen. Elk persoon werd willekeurig aan één van de drie versies toebedeeld, waarbij er binnen elke versie de scenario’s in een willekeurige volgorde beoordeeld konden worden. Dit werd gedaan zodat de volgorde waarin de scenario’s gepresenteerd werden (en dus de inhoud van de verhaaltjes) geen invloed had op het onderzoek. Alle deelnemers kregen eerst informatie te lezen over het onderzoek en konden daarna akkoord gaan met de voorwaarden in de vorm van een toestemmingsverklaring voordat ze verder konden gaan met de vragenlijst. Elke versie bestond uit dezelfde verhaaltjes, behalve dat de scenario’s per versie eindigden met een andere emotie-conditie (neutraal, walging of angst). Na de beoordeling van de scenario’s moesten de deelnemers de EmetQ-13

(12)

(Boschen et al., 2013) invullen. Als laatste konden de deelnemers hun e-mailadres

achterlaten om op de hoogte gesteld te worden van de resultaten van het onderzoek. Het onderzoek duurde in totaal tussen de 10 en 15 minuten.

Analyseplan

Deelnemers werden niet meegenomen in het onderzoek bij een afname van de taak in minder dan 5 minuten en het niet afmaken van de taak. Voor de hoofdanalyses werden er drie Mixed ANOVA’s uitgevoerd, voor elke context één. Hierbij werden de deelnemers van de laagste en hoogste kwartiel op de EmetQ-13 (Boschen et al., 2013) met elkaar vergeleken. Voor de context ‘anderen zien overgeven’ zijn de VAS-scores van ziekteverwekkend gebruikt. Voor de context ‘zelf overgeven’ en ‘zelf overgeven in bijzijn van andere’ zijn de VAS-scores van controleerbaarheid gebruikt. Om te controleren voor versie is deze meegenomen als covariaat.

Er werd bij de ANOVA’s gekeken naar het hoofdeffect van emotie, hierbij werden de scenario’s met toegevoegde emotie vergeleken met scenario’s zonder toegevoegde emotie. Hieruit kon afgeleid worden of er sprake is van emotioneel redeneren. Bij significante effecten zullen post-hoc t-testen gebruikt worden om apart binnen de laag en hoog scorende groep naar verschillen tussen de scenario’s met- en zonder emotie te kijken. Er werd ook gekeken worden naar het hoofdeffect van groep, hierbij werd er gekeken of de groep die laag scoorde op emetofobie de scenario’s anders beoordeelde dan de groep die hoog scoorde op emetofobie.

Tenslotte werd er gekeken naar een interactie-effect van emotie en groep, hierbij werd er gekeken of de groep die laag scoorde op emetofobie verschilde van de groep die hoog scoorde op emetofobie bij het beoordelen van de scenario’s met en zonder emotie. Voor dit onderzoek zal het interactie-effect het belangrijkste effect zijn. Schending van

(13)

de assumpties die horen bij de ANOVA’s zullen een te verwaarloosbare rol spelen vanwege de grote aantal proefpersonen. Om te controleren voor leeftijd is er een t-toets uitgevoerd en om te controleren voor geslacht een chi-kwadraat toets.

Resultaten

Van de 288 deelnemers had één deelnemers de taak niet afgemaakt, hierdoor werd diegene niet meegenomen in de verdere dataverwerking. Een van de deelnemers heeft een leeftijd van 546 ingevuld bij de vragenlijst, wat vermoedelijk een typ-fout was. Het antwoord patroon zag er normaal uit, dus werd besloten deze persoon verder wel mee te nemen in de dataverwerking. Deze persoon werd alleen buiten beschouwing gelaten bij de leeftijdsanalyse.

Om te controleren voor leeftijd is er een t-test uitgevoerd. Hieruit is gekomen dat de lage emetofobie groep (M = 20.52, SE = 0.201) een hogere gemiddelde leeftijd heeft dan de hoge emetofobie groep (M = 20.27, SE = 0.501). Dit verschil was niet significant

t(168) = 0.49, p = 0.627. Er was dus, zoals verwacht, geen significant verschil in leeftijd

tussen de twee groepen.

Er is een chi-kwadraat toets uitgevoerd om het verband tussen geslacht en groepslidmaatschap te onderzoeken. Er was een significant verband tussen geslacht en groepslidmaatschap X2 (2) = 8.89, p = 0.012. Van de vrouwen zat 55% in de hoge

emetofobie groep t.o.v. 32% van de mannen.

Een overzicht van de gemiddelde VAS-scores voor de drie verschillende scenario’s, waarbij ‘anderen zien overgeven’ gekoppeld is aan ‘ziekteverwekkend’ en ‘zelf overgeven’ en ‘zelf overgeven in het bijzijn van anderen’ aan ‘controleerbaar’ wordt weergeven in Tabel 1. Er zijn drie ANOVA’s gedaan op de gemiddeldes in Tabel 1, met als tussen-proefpersoon variabele ‘groep’ en als binnen-proefpersoon variabele ‘emotie’.

(14)

Tabel 1

Gemiddeldes (SD) van ziekteverwekkend en controleerbaar voor de drie verschillende typen scenario’s: anderen zien overgeven, zelf overgeven bij anderen en zelf overgeven voor de hoog-scorende (n = 91) en de laag-scorende (n = 81) groep op de EmetQ-13

_____________________________________________________________________________________________________ Emetofobie groep Emotie

_____________________________________________________________________

Neutraal Angst Walging

_____________________________________________________________________________________________________ Anderen zien overgeven

(Ziekteverwekkend)

Laag 26.29 (19.97) 28.15 (19.91) 29.45 (21.64) Hoog 36.37 (23.63) 41.21 (24.39) 42.47 (23.64) _____________________________________________________________________________________________________ Zelf overgeven bij anderen

(Controleerbaar) Laag 47.57 (27.11) 43.11 (24.48) 34.833 (25.84) Hoog 36.98 (20.22) 31.90 (18.79) 28.71 (20.39) _____________________________________________________________________________________________________ Zelf overgeven (Controleerbaar) Laag 50.03 (26.39) 36.70 (24.50) 38.40 (25.12) Hoog 37.98 (22.09) 27.57 (21.77) 27.61 (20.22) _____________________________________________________________________________________________________

Anderen Zien Overgeven

De ANOVA die over de context ‘’anderen zien overgeven’’ is gedaan liet Mauchly’s toets zien dat de assumptie van sphericiteit geschonden was voor het hoofdeffect van emotie, X2 (2) = 8.96, p < 0.05. De vrijheidsgraden zijn gecorrigeerd met

Greenhouse-Geisser (ε = 0.95 voor het hoofdeffect van emotie). Er was een hoofdeffect van emotie

F(1.9, 321) = 36.24, p < 0.001. Dit betekent dat de 3 typen scenario’s verschilden op de

beoordeling van ‘ziekteverwekkend’ in de context ‘anderen zien overgeven’. Uit de post-hoc t-toets is gebleken dat de beoordeling van ziekteverwekkend significant hoger was bij de walging scenario’s (M = 35.58, SE = 1.79) dan bij de neutrale scenario’s (M = 31.07,

(15)

SE = 1.70), t(171) = -2.71, p = 0.007. De verschillen in gemiddeldes bij de emotie angst en

neutraal waren niet significant. Het lijkt erop dat er een algemeen effect is van emotioneel redeneren. De ANOVA toonde ook een hoofdeffect van groep F(1, 169) = 18.26, p < 0.001. De hoge-score groep beoordeelde de scenario’s hoger op

ziekteverwekkend dan de laag-scorende groep (zie Figuur 1). Er werd geen interactie effect gevonden tussen emotie en groep F(1.9, 321) = 0.495, p = 0.601. De hoge score groep en de lage score groep verschillen niet van elkaar bij het beoordelen van scenario’s met of zonder emotie, er is bij de twee groepen dus geen verschil in emotioneel redeneren. Er is wel een interactie effect gevonden van emotie en het covariaat versie, F(1.9, 321) = 34.14, p < 0.001. Dit betekent dat de volgorde waarin de scenario’s werden gepresenteerd uitmaakte voor het beoordelen van de scenario’s (zie Figuur 1).

Figuur 1. De gemiddelde scores van de drie emotie-condities op ziekteverwekkend in de

context van ‘anderen zien overgeven’. Laag-scorende = groep met een lage score op emetofobie, hoog-scorende = groep met een hoge score op emetofobie.

(16)

Zelf Overgeven bij Anderen

De ANOVA die gedaan is over ‘zelf overgeven bij anderen’ toonde geen

hoofdeffect van emotie F(2, 338) = 1.43, p = 0.241. Dit betekent dat de scenario’s waar een emotie aan was toegevoegd niet verschilden van scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd bij de beoordeling van controleerbaarheid. Er was wel een hoofdeffect van groep, F(1, 169) = 9.104, p = 0.051. De laag-scorende groep beoordeelde de

scenario’s op controleerbaarheid hoger dan de hoog-scorende groep (zie Figuur 2). Er was geen interactie effect van emotie en groep, F(2, 338) = 1.14, p = 0.321. Dit betekent dat de hoge score groep en de lage score groep niet van elkaar verschilden bij het beoordelen van scenario’s met of zonder emotie, er is bij de twee groepen dus geen verschil in emotioneel redeneren. Er was wel een interactie effect van emotie en het covariaat versie, F(2, 338) = 10.13, p < 0.001. Dit betekend dat de volgorde waarin de scenario’s werden gepresenteerd uitmaakte voor het beoordelen van de scenario’s.

Figuur 2. De gemiddelde scores van de drie emotie-condities op controleerbaarheid in

de context van ‘zelf overgeven bij anderen’. Laag-scorende = groep met een lage score op emetofobie, hoog-scorende = groep met een hoge score op emetofobie.

(17)

Zelf Overgeven

Uit de ANOVA over controleerbaarheid bij ‘zelf overgeven’ is een hoofdeffect van emotie gevonden, F(2, 224) = 26.23, p < 0.001. Dit betekend dat de scenario’s waar een emotie aan was toegevoegd verschilden van scenario’s waar geen emotie aan was toegevoegd bij de beoordeling van controleerbaarheid. Uit de post-hoc t-toets is gebleken dat de beoordeling van controleerbaarheid significant hoger was bij de

neutrale scenario’s (M = 44.41, SE = 1.92) dan bij de walging scenario’s (M = 33.22, SE = 1.80), t(170) = 7.49, p < 0.001. Er is ook uit gebleken dat de beoordeling van

controleerbaarheid significant hoger was bij de neutrale scenario’s (M = 44.43, SE = 1.93) dan bij de scenario’s met angst (M = 32.45, SE = 1.81), t(169) = 7.04, p < 0.001. Tussen scenario’s met angst en walging was er geen significant verschil, t(170) = 0.61, p = 0.544. Er was ook een hoofdeffect van groep, F(1, 167) = 11.25, p = 0.063. De lage score groep beoordeelde de scenario’s op controleerbaarheid hoger dan de hoge score groep (zie Figuur 3). Er was geen interactie effect van emotie en groep, F(2, 334) = 0.85,

p = 0.429. Dit betekent dat de hoge score groep en de lage score groep niet van elkaar

verschilden bij het beoordelen van scenario’s met of zonder emotie, er is bij de twee groepen dus geen verschil in emotioneel redeneren. Er was wel een interactie effect van emotie en het covariaat versie, F(2, 334) = 14.96, p < 0.001. Dit betekend dat de volgorde waarin de scenario’s werden gepresenteerd uitmaakt voor het beoordelen van de

(18)

Figuur 3. De gemiddelde scores van de drie emotie-condities op controleerbaarheid in

de context van ‘zelf overgeven’. Laag-scorende = groep met een lage score op emetofobie, hoog-scorende = groep met een hoge score op emetofobie.

Discussie

De voornaamste bevindingen kunnen samengevat worden als volgt: (1) de deelnemers gebruikten emotioneel redeneren om te beoordelen of een situatie ziekteverwekkend was. (2) de deelnemers gebruikten emotioneel redeneren om te beoordelen of een situatie controleerbaar was in de context ‘zelf overgeven’, maar niet in de context ‘zelf overgeven bij anderen’. (3) de hoge emetofobie deelnemers lieten geen sterkere mate van emotioneel redeneren zien dan de lage emetofobie deelnemers. (4) uit de post-hoc analyses is gebleken dat emotioneel redeneren vooral gedreven werd door walging bij de context ‘anderen zien overgeven’, en bij ‘zelf overgeven’ door

walging en angst.

Deze bevindingen suggereren dat er geen verschil is tussen mensen met en zonder emetofobie in de mate van emotioneel redeneren, dus de twee groepen lieten in

(19)

dezelfde mate emotioneel redeneren zien. Deze bevindingen spreken de bevindingen van eerder onderzoek (Arntz et al., 1995; Verwoerd et al., 2013; Verwoerd et al., 2016) tegen. In deze onderzoeken was gevonden dat mensen die hoog scoren op de angst, angst om besmet te raken en emetofobie ook sterker emotioneel redeneren dan de mensen die laag op scoren op deze klachten. Omdat er meerdere onderzoeken zijn die het tegenovergestelde hebben gevonden, kunnen wij aannemen dat het aan de opzet van het huidige onderzoek ligt in plaats van dat de theorie onjuist is. Een verklaring is dat er niet genoeg deelnemers waren die hoog genoeg scoorden op emetofobie om een verschil te kunnen vinden tussen de hoog-scorende en laag-scorende groep op emotioneel

redeneren. Het onderzoek van Verwoerd et al. (2016), dat eerder besproken is, had veel gelijkenissen met dit onderzoek, waaronder het gebruik van een hoog-scorende en laag-scorende groep op emetofobie. Er is bij het bepalen van deze groepen wel gebruik gemaakt van een andere emetofobie vragenlijst dan de EmetQ-13 (Boschen, 2013). Doordat de resultaten van dat onderzoek verschillen van het huidige onderzoek, zou het kunnen liggen aan het verschil in de emetofobie vragenlijsten. Dit zou opgelost kunnen worden door in vervolgonderzoek een klinische en niet-klinische populatie met elkaar te vergelijken in plaats van een hoog-scorende en laag-scorende groep.

Zoals eerder genoemd gebruikten de deelnemers geen emotioneel redeneren in de context ‘zelf overgeven bij anderen’ om controleerbaarheid te beoordelen. Dit zou kunnen komen doordat zo’n situatie over het algemeen gezien wordt als een

oncontroleerbare situatie. Dit is een gewenste bevinding omdat het kan betekenen dat de deelnemers de scenario’s goed gelezen en begrepen hebben.

Het verschil tussen mannen (32%) en vrouwen (55%) in de hoge score groep zouden verklaard kunnen worden doordat er over het algemeen meer vrouwen zijn met angststoornissen dan mannen, ook zoals bij emetofobie (van Hout & Bouwma, 2012).

(20)

Een andere opvallende bevinding was dat in alle drie contexten er een interactie-effect van emotie en versie is gevonden. Dit betekent dat de volgorde waarop de

scenario’s gepresenteerd werden uitmaakte voor de beoordeling van de scenario’s, dit werd niet verwacht. Er is wel gecontroleerd voor versie door het als covariaat mee te nemen. Dit zou in vervolgonderzoek opgelost kunnen worden door het opzetten van een pilotstudie waarbij de deelnemers scenario’s zonder toegevoegde emotie moeten

beoordelen.

Er zijn nog enkele verbeteringen mogelijk waardoor in vervolgonderzoek

mogelijk wel een interactie-effect van emotie en groep gevonden had kunnen worden. Er zou meer aandacht gegeven kunnen worden voor het opstellen van de scenario’s die gebruikt zijn. De scenario’s zouden namelijk ook anders geïnterpreteerd kunnen worden dan bedoeld, waardoor mensen die laag scoren op emetofobie de scenario toch zouden kunnen beoordelen als hoog ziekteverwekkend of oncontroleerbaar. Er zou zelf

nagedacht kunnen worden over een andere aanpak dan de scenario aanpak die herhaaldelijk in vergelijkbaar onderzoek is gebruikt. Om terug te komen op het

verklaringsmodel voor emetofobie van Boschen (2007) zou walging, naast angst, ook in het verklaringsmodel kunnen passen. Walging zou in de acute fase kunnen leiden tot een overschatting van ziekteverwekkendheid van een situatie, wat weer in stand houdend werkt. Het is mogelijk dat de scenario-taak deze acute fase van het verklaringsmodel niet goed genoeg uitdrukt, waardoor er geen interactie-effect gevonden is. Dit zou in vervolgonderzoek opgelost kunnen worden door beeldmateriaal te laten zien of met geluidsfragmenten te werken. Die kunnen gebruikt worden om de emoties angst en walging te versterken.

Uit eerder onderzoek was naar voren gekomen dat walging een belangrijke rol speelt bij emetofobie (van Overveld et al., 2008; Veale et al., 2013; Boschen et al., 2013;

(21)

Verwoerd et al. 2016), terwijl de huidige bevindingen suggereren dat walging niet direct via emotioneel redeneren een rol speelt bij het in stand houden van symptomen die bij emetofobie horen. Walging zou ook via een andere route dan emotioneel redeneren een rol kunnen spelen bij emetofobie, hierbij moet uiteraard rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de resultaten van dit onderzoek onbetrouwbaar zijn.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat emotioneel redeneren niet verschilt tussen mensen met en zonder emetofobie. Dit spreekt eerder bevindingen tegen, waardoor het noodzakelijk is om hier verder onderzoek naar te doen met de genoemde mogelijke verbeteringen of aanpassingen aan dit onderzoek. Het is belangrijk dat er meer onderzoek komt naar emetofobie, het liefst met een klinische emetofobie deelnemers, om deze stoornis en de verschillende contexten waarin het voorkomt verder te onderzoeken. Hierdoor kunnen er effectievere behandelingen ontwikkeld worden voor deze beperkende stoornis.

Referenties

American Psychiatric Association (2014). Beknopt overzicht van de criteria (DSM-5). Amsterdam: Boom.

Arntz, A., Rauner, M., van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: ex- consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour

Research and Therapy, 33, 917-925.

Boschen, M. J. (2007). Reconceptualizing emetophobia: a cognitive–behavioral formulation and research agenda. Journal of Anxiety Disorders, 21, 407-419. Boschen, M. J., Veale, D., Ellison, N., Reddell, T. (2013). The emetophobia questionnaire

(EmetQ-13): psychometric validation of a measure of specific phobia of vomiting (emetophobia). Journal of Anxiety Disorders, 27(7), 670-677.

(22)

Davey, G. C. L. (2011). Disgust: the disease-avoidance emotion and its dysfunctions.

Philosophical Transactions: Biological Science, 366(1583), 3453-3465.

Davidson, A. L., Boyle, C. & Lauchlan, F. (2008). Scared to lose control? General and health locus of control in females with a phobia of vomiting. Journal of Clinical

Psychology, 64(1), 30-39.

van Hout, W. J. P. J. & Bouwma, T. K. (2012). Clinical features, prevalence, and psychiatric complaints in subjects with fear of vomiting. Clinical Psychology & Psychotherapy,

19(6), 531-539.

Hunter, P. V. & Antony, M. M. (2009). Cognitive-behavioral treatment of emetophobia: the role of interoceptive exposure. Cognitive and Behavioral Practice, 16(1), 84- 91.

Lipsitz, J. D., Fyer, A. J., Paterniti, A., & Klein, D. F. (2001). Emetophobia: Preliminary results of an Internet survey. Depression and Anxiety, 14, 149–152.

Maack, D. J., Deacon, B. J. & Zhao, M. (2013). Exposure therapy for emetophobia: A case study with three-year follow-up. Journal of Anxiety Disorders, 27(5), 527-534. Moran, D. J. & O’Brien, R. M., (2005). Competence Imagery: A case study treating

emetophobia. Psychological Reports, 96, 635-635.

van Overveld, W. J. M., de Jong, P. J., Peters, M. L., Cavanagh, K. & Davey, G. C. L. (2006). Disgust propensity and disgust sensitivity: separate constructs that are

differentially related to specific fears. Personality and Individual Differences, 41, 1241–1252.

van Overveld, M., de Jong, P. J., Peters, M. L., van Hout, W. J. P. J., & Bouman, T. K. (2008). An internet-based study on the relation between disgust sensitivity and

emetophobia. Journal of Anxiety Disorders, 22, 524-531.

(23)

Maceachern, P. & Hicks, T. (2016). Cognitive behaviour therapy for

specific phobia of vomiting (emetophobia): A pilot randomized controlled trial.

Journal of Anxiety Disorders, 43, 14-22.

Teachman (2006). Pathological disgust: In the thoughts, not the eye, of the beholder.

Anxiety, Stress, Coping: An International Journal, 19(4), 335-351.

Veale, D. & Lambrou, C. (2006). The psychopathology of vomit phobia. Behavioural and

Cognitive Psychotherapy, 34, 139–150.

Veale, D., Ellison, N., Boschen, M. J., Costa, A., Whelan, C., Muccio, F. & Henry, K. (2013). Development of an inventory to measure specific phobia of vomiting

(emetophobia). Cognitive Therapy and Research, 37(3), 595-604.

Verwoerd, J., van Hout, W. J. P. J., & de Jong, P. J. (2016). Disgust- and anxiety-based emotional reasoning in non-clinical fear of vomiting. Journal of Behavior Therapy

and Experimental Psychiatry, 50, 83-89.

Verwoerd, J., de Jong, P. J., Wessel, I. & van Hout, W. J. P. J. (2013). “If I feel disgusted, I must be getting ill": Emotional reasoning in the context of contamination fear.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The next chapter will concentrate on a review of the literature relevant to: boxing in Northern Ireland; Conflict Transformation literature in Northern Ireland; Sport for

Indien de gedraging van de dochteronderneming of ketenpartner toegerekend kan worden aan de Nederlandse onderneming, dient het opzet nog vastgesteld te worden

In particular, the focus is on the perception and realisation of fricatives and non-r-coloured vowel- containing words, and how this has changed over the years due to factors such as

Five-year-olds’ systematic errors in second-order false belief tasks are due to first-order theory of mind strategy selection: A computational modeling study.. Frontiers

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

Such energy flexible manufacturing systems can achieve different development levels of energy flexibility: energy demand flexibility, balanced energy self-sufficiency and real

The acquired images are streamed to the laptop during the flight and are iteratively processed to generate a building damage map of the area.. As shown in Figure 4 two different

The present study addresses the effects of transformational leadership, professional learning communities and teacher learning on changes in teaching practices towards a