• No results found

De invloed van perceptual fluency en affect bij subjectie tijdwaarneming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van perceptual fluency en affect bij subjectie tijdwaarneming"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Perceptual Fluency en

Affect bij Subjectieve Tijdwaarneming

Debby den Houdijker

Bachelorthese: Sociale Psychologie Studentnummer: 10347267

Naam begeleider: Mark Rotteveel Aantal woorden: 5238

(2)
(3)

Inhoudsopgave Pagina Abstract 3 Inleiding 4 Methode 10 Resultaten 15 Discussie 19 Literatuurlijst 24 Appendices 27 - Appendix A: Woordenlijsten 27 - Appendix B: Informatiebrochure 29

- Appendix C: Informed Consent 30

- Appendix D: Instructies Experiment 32

- Appendix E: Exitinterview 34

- Appendix F: Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Proportie 37 Langresponsen van Fluency, Affect en Aanbiedingstijd.

(4)

Abstract

Dat tijd niet alleen absoluut maar ook relatief is en door meerdere factoren beïnvloed wordt is uit eerdere onderzoeken al gebleken. In dit onderzoek werd de invloed van perceptual fluency (makkelijk vs. moeilijk leesbare woorden) en affect (positieve, neutrale en negatieve woorden) op subjectieve tijdwaarneming onderzocht. In totaal moesten 56 studenten inschatten of de targetstimulus korter of langer

aangeboden werd dan de daarvoor aangeboden standaardstimulus. In overeenstemming met de misattributiehypothese en de correspondentietheorie is gevonden dat fluency en positief affect leiden tot een overschatting en dat disfluency en negatief affect leiden tot een onderschatting van de tijdsduur. Tevens bleek dat fluency en affect interacteren. Hieruit blijkt dus dat perceptual fluency en affect subjectieve tijdwaarneming kunnen beïnvloeden.

(5)

Inleiding

Iedereen kent wel het gevoel dat de weg die we kennen altijd korter lijkt te zijn dan de weg die we nog niet kennen, zelfs als de afstanden hetzelfde zijn: alsof tijd niet alleen absoluut is, maar ook relatief. Een verschijnsel dat door Matthews en Meck (2014) ook wel een temporele illusie genoemd wordt. Hoewel mensen zich niet altijd bewust zijn van tijdwaarneming, is het cruciaal bij de talrijke activiteiten die men iedere dag uitvoert (Mella, Conty & Pouthas, 2011). Daarnaast is het waarnemen van de tijd ook belangrijk als reactie op de omgeving. Een weg oversteken bijvoorbeeld kan al niet zonder te beseffen hoe lang het duurt voordat de auto er is en in te schatten hoe lang jij erover doet de weg over te steken. Er wordt gesuggereerd dat subjectieve

tijdwaarneming beïnvloed wordt door een onbewust proces (Ono & Kawahara, 2005). Subjectieve tijdwaarneming is de inschatting van de tijdsduur door een individu. Uit eerdergenoemd onderzoek van Mella et al. (2011) is gebleken dat men tijd vrij accuraat kan vaststellen, maar dat tijdwaarneming sterk afhankelijk is van de context. Hieruit blijkt dat subjectieve tijdwaarneming beïnvloed kan worden door verschillende factoren.

Eén van deze factoren is perceptual fluency. Perceptual fluency is de subjectieve ervaring die gepaard gaat met de mate van gemak die ervaren wordt tijdens het

uitvoeren van een mentale taak (Oppenheimer, 2008). Fluency wordt ook wel uitgelegd als het gemak waarmee informatie verwerkt kan worden (Van Veggel, 2015). Disfluency staat in dat geval gelijk aan de moeite waarmee informatie verwerkt kan worden. Perceptual fluency kan bijvoorbeeld gemanipuleerd worden door foto’s in goede of in slechte kwaliteit aan te bieden, door een voorspellende of niet-voorspellende context en door middel van leesbaarheid, waarbij woorden vloeiend of disvloeiend worden

(6)

Whittlesea, 1993). In de onderzoeken van Matthews (2011) en Witherspoon en Allan (1985) werd een manipulatie van herhaling toegepast, die volgens Phaf en Rotteveel (2005) geïnterpreteerd kan worden als een vorm van fluency. Wat echter interessant is, is dat er binnen eenzelfde manipulatie van fluency tegenstrijdige resultaten gevonden zijn wat betreft tijdwaarneming. Uit onderzoek van Matthews blijkt namelijk dat herhaling zou leiden tot een verkorte tijdwaarneming, terwijl uit onderzoek van

Witherspoon en Allan blijkt dat herhaling zou leiden tot een verlengde tijdwaarneming. In het onderzoek van Matthews (2011) deden deelnemers een taak waarbij zij steeds twee afbeeldingen van landschappen te zien kregen. De twee afbeeldingen werden na elkaar aangeboden met daartussen 306 ms. De eerste afbeelding, ofwel de standaardstimulus, werd 506 ms aangeboden. De tweede afbeelding, ofwel de

targetstimulus, werd met verschillende aanbiedingstijden aangeboden (306 – 706 ms). Na elke targetstimulus gaven de deelnemers aan of deze korter of langer werd

aangeboden dan de standaardstimulus. Bij de ene helft van de trials werd dezelfde afbeelding aangeboden als standaardstimulus en als targetstimulus. Bij de andere helft van de trials verschilde de targetstimulus van de standaardstimulus. Als de

standaardstimulus afbeelding herhaald werd, rapporteerden de deelnemers de tijd van de targetstimulus afbeelding als korter dan als de afbeelding niet herhaald werd. Hieruit blijkt dus dat herhaling zou leiden tot een verkorte tijdwaarneming. Matthews

verklaarde dit effect echter niet door middel van fluency maar door middel van de neural coding efficiency hypothese. Volgens deze hypothese is er door de herhaalde aanbieding van een stimulus een vermindering in de neurale respons waar te nemen. Dit komt doordat informatie door codering in de hersenen wordt opgeslagen. Hoe vaker men wordt blootgesteld aan een bepaalde stimulus, hoe efficiënter de codering. Bij het herhaaldelijk zien van een afbeelding kan worden aangenomen dat de afbeelding

(7)

gemakkelijker verwerkt kan worden (Pariyadath & Eagleman, 2007). Doordat stimuli herhaaldelijk werden aangeboden, was er sprake van verminderde neurale activiteit wat weer geïnterpreteerd zou kunnen worden als een kortere tijdsduur. Als herhaling gelijk staat aan fluency, zoals Phaf en Rotteveel (2005) beweerden, zou fluency mogelijk kunnen leiden tot een kortere tijdwaarneming.

Eerder onderzoek van Witherspoon en Allan (1985) liet echter zien dat fluency zou kunnen leiden tot een langere tijdwaarneming. In dit onderzoek moesten

deelnemers een woordenlijst hardop voorlezen. Hierna volgde een perceptuele

identificatietaak, waarbij de ene helft van de woorden die in deze taak aangeboden werd nieuw was. De andere helft van de woorden die in de perceptuele identificatietaak aangeboden werd, stond in de eerder voorgelezen woordenlijst. De woorden werden 30 of 50 ms aangeboden. Na elk aangeboden woord moest de proefpersoon aangeven hoeveel seconden het woord in beeld was geweest (20, 33, 46 of 59 ms). Uit de resultaten bleek dat de woorden die ze eerder gelezen hadden, langer leken te

verschijnen dan nieuwe woorden. Dit impliceert dus dat herhaling juist zou leiden tot overschatting van de tijdsduur. Witherspoon en Allan verklaarde dit aan de hand van de misattributiehypothese. Volgens deze hypothese wordt fluency verward met een langere aanbiedingstijd van de stimulus. Deze verwarring ontstaat doordat de eerdere

aanbieding van een stimulus perceptuele identificatie (het herkennen van de stimulus) versterkt. Op welke manier deze verwarring precies ontstaat, wordt niet uitgelegd in het onderzoek van Witherspoon en Allan. Zij vinden in hun onderzoek alleen bewijs voor de misattributiehypothese. Er bestaat op het gebied van fluency en tijdwaarneming echter een andere hypothese die deze verwarring zou kunnen verklaren, namelijk de

aandachtshypothese (Macar, Grondin & Casini, 1994). Volgens deze hypothese is de getoonde aandacht op het verstrijken van de tijd van invloed op de subjectieve

(8)

tijdsduur. Doordat er veel aandacht gaat naar een stimulus die moeilijk te verwerken is, zoals een disvloeiend woord, is er minder aandacht voor de verstreken tijd. Hierdoor lijkt een disvloeiende stimulus korter te duren dan een vloeiende stimulus en vindt er dus een onderschatting van de tijdsduur plaats.

Naast het feit dat aandacht van belang lijkt te zijn bij fluency, wordt aandacht ook in verband gebracht met een andere belangrijke factor die mogelijk een rol speelt in subjectieve tijdwaarneming, namelijk emotie (Lui, Penney & Shirmer, 2011). Dat emotie, ofwel affect, een rol lijkt te spelen, blijkt uit het feit dat mensen het gevoel hebben dat de tijd voorbijvliegt als ze iets leuks aan het doen zijn en dat de tijd langzamer lijkt te gaan als er iets tragisch gebeurt (Coull, Vidal, Nazarian & Macar, 2004). Aangezien er bij positieve gebeurtenissen relatief weinig aandacht naar het verstrijken van de tijd gaat, lijken deze gebeurtenissen voorbij te vliegen (Flaherty, 1999). Terwijl er bij negatieve gebeurtenissen, zoals verveling, veel aandacht is voor het verloop van de tijd waardoor de tijd langzamer lijkt te gaan (Watt, 1991). De suggestie wordt hierdoor gewekt dat tijd overschat wordt bij een negatieve gebeurtenis en onderschat wordt bij een positieve gebeurtenis. Onderzoek van Noulhiane, Mella, Samson, Ragot en Pouthas (2007) liet echter zien dat positieve en negatieve emoties eenzelfde invloed zouden kunnen hebben op subjectieve tijdwaarneming. Zowel positieve als negatieve stimuli worden overschat door het individu in vergelijking tot neutrale stimuli. Bovenstaande onderzoeken laten zien dat er ook op het gebied van affect geen consensus is over de invloed op subjectieve tijdwaarneming.

Er lijkt echter een andere benadering te bestaan, waarin fluency en affect als vergelijkbare processen worden gezien. Onderzoek van Winkielman en Cacioppo (2001) liet zien dat fluency kan leiden tot spiertrekkingen die positief affect indiceren.

(9)

intrinsiek correspondeert met positieve valentie en disfluency intrinsiek correspondeert met negatieve valentie. Deze combinatie wordt verklaard door de

correspondentietheorie van Phaf en Rotteveel (2005). Hieruit blijkt dat fluency en positief affect eenzelfde effect op tijdwaarneming kunnen hebben, net als disfluency en negatief affect. De invloed van perceptual fluency en affect op subjectieve

tijdwaarneming is al eerder onderzocht.

Van Veggel (2015) voerde een replicatie van het onderzoek van Matthews (2011) uit. Er werd gekozen voor het paradigma van Matthews omdat de taak van Witherspoon en Allan (1985) mogelijk beïnvloed kan worden door individuele verschillen. Niet iedereen kan namelijk even goed woorden onthouden. Fluency werd in dit onderzoek niet gemanipuleerd door herhaling, maar door middel van leesbaarheid. Woorden werden vloeiend of disvloeiend aangeboden, vergelijkbaar met eerdergenoemd onderzoek van Carr et al. (2016). Affect werd meegenomen in het onderzoek van Van Veggel omdat volgens de correspondentietheorie fluency en affect dezelfde uitkomsten zouden moeten hebben. Als dit het geval is, kan worden aangenomen dat er inderdaad sprake is van fluency in het onderzoek van Matthews. Affect werd gemanipuleerd door woorden positief, negatief of neutraal aan te bieden. Verder gaven in dit onderzoek proefpersonen, net als in het onderzoek van Matthews, aan of de targetstimulus korter of langer aangeboden werd dan de standaardstimulus. Deze standaardstimulus bestond uit een scherm met kruisjes. Uit de resultaten van Van Veggel bleek een effect van fluency, maar niet in de verwachte richting. Deelnemers ervoeren namelijk een relatieve overschatting van tijd bij fluency, terwijl, volgens de neural coding efficiency hypothese (Matthews, 2011), verwacht werd dat er een relatieve onderschatting van tijd bij fluency zou zijn. Van Veggel vond dus in het paradigma van Matthews een onverwacht resultaat, gelijk aan het resultaat van Witherspoon en Allan. Dit gevonden effect sluit aan bij de

(10)

misattributiehypothese van Witherspoon en Allan en is mogelijk verklaarbaar door de aandachtshypothese van Macar, et al. (1994). In het onderzoek van Van Veggel werd geen effect van affect gevonden, waardoor niet gezegd kan worden of er in het

onderzoek van Matthews wel echt sprake is van fluency. Een mogelijke reden hiervoor is dat er niet genoeg aandacht was voor de woorden die werden aangeboden in haar experiment. Aangezien uit eerder onderzoek van Mella et al. (2011) is gebleken dat een vraag over een getoonde stimulus de aandacht voor de betekenis van de stimulus vergroot, zal er door een vraag over de stimulus toe te voegen aan het onderzoek van Van Veggel mogelijk wel een effect voor affect gevonden kunnen worden. Het huidige onderzoek zal dan ook op veel punten overeenkomen met het onderzoek van Van

Veggel, echter zal er meer aandacht voor de affectieve betekenis van de woorden komen. In het huidige onderzoek zal dan ook de invloed van perceptual fluency en affect bij subjectieve tijdwaarneming centraal staan.

Naar aanleiding van bovenstaande hypothesen en resultaten uit vergelijkbaar onderzoek kan het volgende verwacht worden. Ten eerste wordt verwacht dat volgens de misattributiehypothese fluency zal leiden tot een relatieve overschatting van de tijdsduur en disfluency zal leiden tot een onderschatting van de tijdsduur. Ten tweede wordt volgens de correspondentietheorie van Phaf en Rotteveel (2005) verwacht dat positief affect zal leiden tot een relatieve overschatting van de tijdsduur en negatief affect tot een relatieve onderschatting van de tijdsduur. Als fluency en positief affect en disfluency en negatief affect vergelijkbare processen zijn, zouden dezelfde

verwachtingen logischerwijs moeten volgen. Ook wordt er een interactie verwacht tussen fluency en affect volgens de correspondentietheorie (Phaf & Rotteveel, 2005). Het hoofdeffect van fluency zal dan gekwalificeerd worden door een interactie met affect. Positieve valentie en fluency zullen dan dus dezelfde invloed hebben op

(11)

tijdwaarneming net zoals negatieve valentie en disfluency dit zullen hebben. Hieruit volgt de derde verwachting dat de combinatie van fluency en positieve woorden zullen zorgen voor de sterkste relatieve overschatting van tijd en dat de combinatie van disfluency en negatieve woorden zullen zorgen voor de sterkste relatieve

onderschatting. Binnen disfluency zullen negatieve woorden naar verwachting het sterkst onderschat worden, positieve woorden het minst sterk en neutrale woorden daartussen. Binnen fluency zullen positieve woorden het meest overschat worden, negatieve woorden het minst overschat en neutrale woorden daartussen (zie Figuur 1).

Figuur 1. De verwachtingen van dit onderzoek

Methode Design

De taak die gebruikt is voor dit onderzoek is gemaakt in het programma

Presentation. De drie onafhankelijke variabelen waren perceptual fluency (vloeiend of disvloeiend), affect (positief, neutraal of negatief) en tijdsaanbieding (400.1 ms, 466.7 ms, 516.7 ms, 566.7 ms, 633.4 ms). Er was dus sprake van een 2 x 3 x 5 within-subjects repeated-measures design. Subjectieve tijdwaarneming was de afhankelijke variabele in dit onderzoek, deze werd gemeten doordat mensen aan moesten geven of de

(12)

werd dichotoom gemeten (0 of 1), waarbij 0 stond voor een kortere tijdwaarneming en 1 stond voor een langere tijdwaarneming. Deelnemers werden uitgesloten van het onderzoek als men niet goed Nederlands sprak, als deelnemers dyslectisch waren of aan hadden gegeven meer dan 10 procent van de woorden niet gelezen te kunnen hebben. Redenen hiervoor konden zijn dat disvloeiende woorden niet goed leesbaar waren of dat de studenten geen bril of contactlenzen mee hadden naar het onderzoek.

Deelnemers

Er deden 56 studenten van de Universiteit van Amsterdam mee aan dit

onderzoek. Uiteindelijk werden er 56 deelnemers meegenomen in de analyses omdat alle deelnemers voldeden aan de inclusiecriteria. Er deden 35 vrouwen (62.5%) en 21 mannen (37.5%) mee aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 20,3 jaar (SD = 3.01). De studenten konden zich van tevoren online aanmelden voor het onderzoek: “Tijdwaarneming is een kunst” of vrij inlopen. Ze kregen één

proefpersoonpunt ter beloning.

Materialen

In het huidige onderzoek werden drie onafhankelijke variabelen gemanipuleerd: perceptual fluency, affect en aanbiedingstijd. In dit onderzoek werd perceptual fluency gemanipuleerd door middel van leesbaarheid. Woorden werden ofwel vloeiend

(makkelijk leesbaar) ofwel disvloeiend (moeilijk leesbaar) aangeboden door lettertype en kleur. Voor leesbare woorden werd er gebruikgemaakt van het lettertype Arial, grootte 18, dikgedrukt, in de kleur zwart (

voorbeeld

). Voor moeilijk leesbare woorden werd er gebruikgemaakt van het lettertype Script Mt Bold, grootte 18, in de

(13)

kleur grijs (voorbeeld) (Carr, Rotteveel & Winkielman, 2016).

Affect werd gemanipuleerd door gebruik te maken van 285 woorden (Zeelenberg, Wagenmakers & Rotteveel, 2006) drie woorden minder dan in het onderzoek van Van Veggel (2015). De woorden die het laagst scoorden op neutraal, negatief en positief vlak werden verwijderd uit de woordenlijst. In dit onderzoek

werden 95 positieve woorden, 95 negatieve woorden en 95 neutrale woorden gebruikt. Voorbeelden van gebruikte woorden zijn voor positief: ‘aaien’, ‘dapper’ en ‘humor’, voor negatief: ‘blind’, ‘kanker’ en ‘pech’ en voor neutraal: ‘cijfer’, ‘kalk’ en ‘meeuw’ (zie

Appendix A voor de volledige woordenlijsten). Alle woorden werden gebruikt en ieder woord werd één keer en willekeurig aangeboden. Voor het echte experiment begon, deden de deelnemers eerst een oefentrial om bekend te worden met de taak. Deze oefentrial bestond uit 15 woorden, waarvan acht leesbaar en zeven moeilijk leesbaar. Aanbiedingstijd werd gemanipuleerd door vijf verschillende aanbiedingstijden aan te bieden. Deze aanbiedingstijden (400.1, 466.7, 516.7, 566.7 en 633.4 ms) werden allemaal drie keer aangeboden in de oefentrial. Hierna begon het echte onderzoek waarbij er drie blokken van 90 trials werden aangeboden met een totaal van 270 trials. Er werd gekozen voor drie blokken zodat de proefpersonen tussen de blokken twee keer een korte pauze konden houden. Deelnemers werd verzocht om op de plek te blijven zitten in de onderzoeksruimte en niet op hun mobiel te kijken. Om de aandacht goed bij de taak te houden werd na iedere targetstimulus gevraagd wat het woord met hen deed. De woorden werden steeds op het midden van het scherm aangeboden. De deelnemers kregen achter de computer zeven schermen na elkaar te zien. Het eerste scherm was een wit scherm en deze werd 1000.7 ms aangeboden. Het tweede scherm werd 508.4 ms aangeboden, hierop werd ‘XXXX’ aangeboden (de

(14)

standaardstimulus). Het aantal X’en was even lang als het woord dat later getoond werd (de targetstimulus), bijvoorbeeld ‘XXXX’, ‘kalk’. Vervolgens was het derde scherm weer een wit scherm dat 316.9 ms werd aangeboden. Op het vierde scherm werd het woord (positief, neutraal of negatief) aangeboden, op dit scherm werden de woorden steeds op verschillende aanbiedingstijden aangeboden. De targetstimulus werd hier 54 keer 400.1 ms aangeboden, 54 keer 466.7 ms, 54 keer 516.7 ms, 54 keer 566.7 ms en 54 keer 633.4 ms. Het vijfde scherm was een wit scherm dat 500.3 ms werd aangeboden. Op het zesde scherm werd gevraagd of de participanten de targetstimulus korter of langer vonden dan de standaardstimulus. Dit moesten ze aangeven door op de blauwe sticker (deze sticker was over de letter S van een qwerty toetsenbord heen geplakt) of op de gele sticker te drukken (deze sticker was over de letter K heen geplakt), waarbij de letter S stond voor korter en de K voor langer. Dit scherm verdween als de deelnemers op de S of op de K hadden gedrukt. Vervolgens werd het zevende scherm nog in beeld gebracht met daarop de vraag: “welk gevoel geeft dit woord je?” totdat de participant op het toetsenbord het cijfer 1, 2, 3, 4, 5, 6 of 7 in had gedrukt, waarbij 1 stond voor negatief en 7 voor positief (Zie Figuur 2 voor een overzicht van de taak met aanbiedingstijden en wat er op het scherm stond).

(15)

Procedure

Het onderzoek werd gedaan in een labruimte L2.22 van de UvA op Roeterseiland. Alvorens de deelnemers mochten beginnen aan het onderzoek, moesten de deelnemers de informatiebrochure (Appendix B) lezen en de informed consent ondertekenen

(Appendix C). In deze informatiebrochure werd verteld wat het doel van het onderzoek was. Namelijk: hoe goed is men in het discrimineren tussen verschillende

aanbiedingstijden. Ook werd hier een korte instructie van het experiment gegeven. Daarnaast was er te lezen dat woorden emotioneel geladen konden zijn en in verschillende verschijningsvormen aangeboden konden worden. Vervolgens kreeg iedere deelnemer dezelfde instructie van de proefleider en werd de deelnemer gevraagd achter een computer plaats te nemen. Op het scherm werden nogmaals de instructies weergegeven (zie Appendix D). Van tevoren werd aangegeven dat het experiment zo’n 60 minuten ging duren. Bij iedere deelnemer werden er twee proefleiders ingezet om het onderzoek te leiden. Aan het einde van de trials werd er een exitinterview

afgenomen (zie Appendix E voor het exitinterview). Dit interview werd door een van de twee proefleiders afgenomen waardoor deelnemers het niet zelf hoefden in te vullen. Eerst werden er een paar persoonlijke vragen gesteld om te controleren of men wel voldeed aan de inclusiecriteria en wat de demografische gegevens van de deelnemer waren. Vervolgens werden in het exitinterview vragen gesteld als: “hoe lang denk je dat dit onderzoek geduurd heeft?” en “heb je opgemerkt dat woorden in een andere kleur werden aangeboden?”. Daarna kregen de deelnemers de kans om vragen te stellen en konden zij hun emailadres achterlaten om op de hoogte gehouden te worden van de onderzoeksresultaten.

(16)

Resultaten

Er werden geen outliers gevonden, waardoor de gegevens van alle 56 deelnemers zijn meegenomen in dit onderzoek. Uit de exitinterviews bleek dat 80.4 % van de

deelnemers de verschillende lettertypes had opgemerkt. 73.2% merkte de verschillende kleuren van de woorden op. Ook had 92.9 % in de gaten dat de aanbiedingstijd van de woorden verschilden. Daarnaast gaf 91.1% aan te zien dat woorden emotioneel geladen waren. De meerderheid van de deelnemers had dus door dat er gemanipuleerd werd op fluency, affect en aanbiedingstijd. Daarnaast gaf 44.6% aan dat ze dachten dat er een relatie zou bestaan tussen de aanbiedingstijd en het lettertype. 64.3% gaf aan dat er een relatie zou kunnen bestaan tussen de aanbiedingstijd van de woorden en de emotionele lading. 23.2 % dacht verder dat er een relatie zou kunnen bestaan tussen de emotionele lading van een woord en het lettertype en de kleur.

Er is een manipulatiecheck uitgevoerd over de affectieve ratings. Op deze manier kon gekeken worden of de emotionele woorden daadwerkelijk als positief, neutraal of negatief gezien werden. Er werd een repeated-measures ANOVA uitgevoerd. Voor affect bleek de assumptie van sphericiteit geschonden te zijn, omdat Mauchly’s W significant was, χ²(2)= 92.35, p <.001. Doordat er op de Huynh-Feldt hoger dan 0.7 gescoord is, moest er univariaat getest worden. Greenhouse-Geisser was lager dan 0.75, waardoor er een Greenhouse-Geisser correctie is toegepast. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor affect F (1.10, 60.47) = 506.92, p <.001, η2 = .90. Post-hoc testen lieten zien dat negatieve woorden (M = 2.44, SD = 0.08) van zowel neutrale woorden (M = 4.43, SD = 0.04) als van positieve woorden (M = 5.58, SD = 0.07) significant verschilden, p <.001. Ook bleken neutrale woorden (M = 4.43, SD = 0.04) van positieve woorden (M = 5.58, SD = 0.07) te verschillen, p <.001. Negatieve woorden werden negatief ingeschat, neutrale woorden neutraal en positieve woorden positief. Hieruit kan dus

(17)

geconcludeerd worden dat de manipulatie van affect gewerkt heeft.

De afhankelijke variabele subjectieve tijdwaarneming is een dichotome variabele, namelijk korter of langer. Deze is omgezet naar gemiddelden met een waarde tussen 0 en 1, waarbij waarde 0 staat voor “korter” en waarde 1 voor “langer”. Dit houdt in dat een waarde onder de 0.5 een gemiddeld kortere tijdsinschatting dan de

standaardstimulus betekent en een waarde boven de 0.5 een gemiddeld langere

tijdsinschatting dan de standaardstimulus. De waarde van de afhankelijke variabele kan daarom gezien worden als een proportie langresponsen.

Er is een repeated-measures ANOVA uitgevoerd, waaruit blijkt dat er een hoofdeffect is van fluency F (1, 55) = 10.51, p< .002, η2 = .16. Dit betekent dat binnen fluency een verschil gevonden is op subjectieve tijdwaarneming. Een post-hoc test liet zien dat fluency (M = 0.47, SD = 0.02) een relatief langere subjectieve tijdwaarneming heeft dan disfluency (M = 0.41, SD = 0.02), p <.001. Disvloeiende woorden worden dus relatief onderschat ten opzichte van vloeiende woorden. Uit deze resultaten kan

geconcludeerd worden dat de verwachting voor fluency is uitgekomen, omdat disfluency zorgt voor een kortere subjectieve tijdwaarneming dan fluency.

Voor affect bleek de assumptie van sphericiteit geschonden te zijn, omdat

Mauchly’s W significant was, χ²(2)= 33.84, p <.001. Doordat er op de Huynh-Feldt hoger dan 0.7 gescoord is, moest er univariaat getest worden. Greenhouse-Geisser was lager dan 0.75, waardoor er een Greenhouse-Geisser correctie is toegepast. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor affect F (1.37, 75.06) = 7.14, p =.005, η2 = .12. Hieruit blijkt dat er binnen affect een verschil gevonden is op subjectieve

tijdwaarneming. Een post-hoc test liet zien dat negatieve woorden (M = 0.42, SD = 0.02) leidden tot een kortere subjectieve tijdwaarneming dan positieve woorden (M = 0.48, SD = 0.02), p = .015. Verder bleek uit de post-hoc test dat negatieve woorden (M = 0.42, SD =

(18)

0.02) en neutrale woorden (M = 0.44, SD = 0.02) niet significant van elkaar verschilden. Neutrale woorden (M = 0.44, SD = 0.02) en positieve woorden (M = 0.48, SD = 0.02) verschilden ook niet significant van elkaar. De aanbiedingstijd van negatieve woorden wordt zoals verwacht relatief onderschat ten opzichte van positieve woorden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat negatief affect voor een kortere subjectieve

tijdwaarneming zorgt dan positief affect.

Voor aanbiedingstijd is de assumptie van sphericiteit geschonden, doordat Mauchly’s W significant was, χ²(9)= 135, 58, p<.001. Doordat er op Huynh-Feldt hoger dan 0.7 is gescoord moest er univariaat getest worden. Doordat Greenhouse-Geisser hoger was dan 0.75 is er een Huynh-Feldt correctie toegepast. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor aanbiedingstijd F (1.66, 91, 48) = 148. 11, p <.001, η2 = .73. Uit post-hoc testen bleek dat “aanbiedingstijd 1” (M= 0.17, SD = .02) als kortst werd waargenomen en dat “aanbiedingstijd 5” (M= 0.70, SD = 0.03) als langst werd

waargenomen met respectievelijk “aanbiedingstijd 2, 3 en 4” daartussen. Dit wil zeggen dat alle aanbiedingstijden significant van elkaar verschilden, p < .001. Dit is ook waar te nemen in Tabel 1. Dit is een logische uitkomst aangezien 400.1 ms de kortste

aanbiedingstijd was en 633.4 ms de langste aanbiedingstijd. Hieruit blijkt dus dat het paradigma werkt.

(19)

Daarnaast is er een interactie-effect gevonden voor fluency en affect F (2, 110) = 3.11, p= .049, η2= .054. Hieruit blijkt dat het effect van fluency en affect interacteren (zie Tabel 2 voor de proportie langresponsen van de gemiddelden en standaarddeviaties van fluency en affect).

In Tabel 2 is te zien dat verschillen binnen affect groter zijn in de disvloeiende conditie dan in de vloeiende conditie. Om te controleren of deze verschillen

betrouwbaar zijn, moeten deze verschillen getoetst worden. Bonferroni gecorrigeerde t-toetsen lieten zien dat alle gemiddelden van elkaar verschilden (alle ps <.01).

Disvloeiende negatieve woorden (M = 0.38, SD = 0.02) verschilden significant van disvloeiende positieve woorden (M = 0.46, SD = 0.02), t (55) = 4.080, p <.001 en van disvloeiende neutrale woorden (M = 0.41, SD = 0.02), t (55) = 2,705, p = .009. Ook verschilden disvloeiende neutrale woorden (M = 0.41, SD = 0.02) significant van disvloeiende positieve woorden (M = 0.46, SD = 0.02), t (55) = 3.318, p = .002. Hieruit blijkt dus dat alle verschillen tussen affect betrouwbaar zijn in de disvloeiende conditie. Bonferroni gecorrigeerde t-toetsen lieten zien dat de gemiddelden tussen affect in de vloeiende conditie niet van elkaar verschilden. Vloeiende negatieve woorden (M = 0.45, SD = 0.02) verschilden en niet significant van vloeiende neutrale woorden (M =

(20)

0.47, SD = 0.02), t (55) = -1.24, p = n.s. en niet significant van vloeiende positieve woorden (M = 0.49, SD = 0.02), t (55) = 1.501, p = n.s.. Ook verschilden vloeiende

neutrale woorden (M = 0.47, SD = 0.02) niet significant van vloeiende positieve woorden (M = 0.49, SD = 0.02), t (55) = -0.93, p = n.s.. Hieruit blijkt dus dat de verschillen tussen affect niet betrouwbaar zijn in de vloeiende conditie. Zoals verwacht worden negatieve woorden het meest onderschat en positieve woorden het minst in de disvloeiende

conditie met neutrale woorden daartussen. Er zijn echter onverwacht geen betrouwbare verschillen gevonden tussen de emotioneel geladen woorden in de vloeiende conditie. In Appendix F is verder nog een groot overzichtstabel te vinden met proporties

langresponsen van gemiddelden en standaarddeviaties van fluency, affect en aanbiedingstijd.

Discussie

In het huidige onderzoek werd de invloed van perceptual fluency en affect op subjectieve tijdwaarneming onderzocht. Er werd een duidelijk effect van perceptual fluency gevonden. Bij het zien van moeilijk leesbare woorden werd de waargenomen tijd meer onderschat dan bij het zien van makkelijk leesbare woorden. Hieruit blijkt dat fluency leidt tot een langere subjectieve tijdwaarneming dan disfluency. Ook bleek er een effect te zijn voor affect, negatieve woorden werden korter ingeschat dan positieve woorden. Hieruit blijkt dat negatief affect leidt tot een kortere subjectieve

tijdwaarneming dan positief affect. Onverwacht werden er geen verschillen gevonden tussen de inschattingstijden van negatieve en neutrale woorden en niet tussen de inschattingstijden van neutrale en positieve woorden. Daarnaast werd een interactie-effect gevonden tussen fluency en affect, waarbij de betrouwbare verschillen alleen tussen disfluency en affect en niet tussen fluency en affect bestaan.

(21)

Volgens verwachting blijkt dat fluency leidt tot een overschatting van de tijdsduur ten opzichte van disfluency. Dit sluit dus aan bij de resultaten van Witherspoon en Allan (1985). De gevonden resultaten kunnen verklaard worden door de aandachtshypothese van Macar et al. (1994). Doordat er veel aandacht ging naar een disvloeiende stimulus, werd de aandacht voor de verstreken tijd verminderd en werd de tijd als korter

ingeschat. Bij een vloeiende stimulus is er echter meer aandacht voor het verstrijken van de tijd omdat de vloeiende stimulus minder aandacht nodig heeft dan een disvloeiende stimulus. Rhodes en McCabe (2009) droegen in een soortgelijk onderzoek ook de aandachtshypothese aan om het onjuist toeschrijven van fluency aan een langere tijdwaarneming te verklaren. Zij manipuleerden fluency aan de hand van

expertwoorden, waardoor er bij deze vloeiende woorden meer aandacht geschonken kon worden aan de tijdsduur. Uit het huidige onderzoek blijkt dus ondersteuning voor de aandachtshypothese.

Ook is er een effect gevonden van affect op subjectieve tijdwaarneming. Het vergroten van de aandacht voor de emotionele betekenis van de woorden heeft er mogelijk voor gezorgd dat dit effect gevonden is. Op deze manier werd de emotionele betekenis van de woorden waarschijnlijk bewuster verwerkt. Negatief affect leidt namelijk tot een onderschatting van de tijdsduur ten opzichte van positief affect. Er werden echter geen betrouwbare verschillen gevonden tussen neutraal en negatief affect en niet tussen neutraal en positief affect. Aangezien fluency en affect volgens de correspondentietheorie van Phaf en Rotteveel (2005) vergelijkbare processen zijn, is het gevonden effect voor affect mogelijk ook te verklaren aan de hand van de

aandachtshypothese van Macar et al. (1994). Omdat er een relatieve onderschatting van negatief affect gevonden is ten opzichte van positief affect zouden negatieve stimuli meer de aandacht moeten dan positieve stimuli. Het is echter volgens deze hypothese

(22)

niet helemaal duidelijk waarom negatief affect dan meer aandacht krijgt dan positief affect. Een verklaring zou gevonden kunnen worden in een approach-avoidance reactie op de woorden (Elliot & Covington, 2011). Instinctief wordt de aandacht namelijk gericht op negatieve woorden omdat er mogelijk gevaar aan gekoppeld is. De aandacht wordt hierdoor afgeleid van het verstrijken van de tijd. Positieve woorden zijn

daarentegen geen voorspeller van gevaar, waardoor de aandacht minder afgeleid wordt van het verstrijken van de tijd. Dit verklaart echter nog niet waarom er geen

betrouwbaar verschil gevonden is tussen neutraal en negatief affect en niet tussen neutraal en positief affect. Een verklaring zou een nog steeds te zwakke manipulatie van affect kunnen zijn. Onderzoek van Kensinger en Schacter (2006) liet zien dat emotionele afbeeldingen beter verwerkt worden dan emotionele woorden. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om emotionele woorden te vervangen door emotionele afbeeldingen.

In het huidige onderzoek werd lichte ondersteuning gevonden voor de

correspondentietheorie van Phaf en Rotteveel (2005). Bij disfluency en negatief affect werd namelijk een relatieve onderschatting van de tijdsduur gevonden ten opzichte van fluency en positief affect. In dit opzicht zou dus gezegd kunnen worden dat fluency en affect inderdaad dezelfde processen kunnen zijn. Omdat er echter geen betrouwbaar verschil is gevonden tussen neutraal en positief affect en neutraal en negatief affect is dit niet met zekerheid te stellen. Wel bevestigen deze resultaten dat er in het onderzoek van Matthews (2011) wellicht geen sprake was van fluency en dat zijn bevindingen

inderdaad te verklaren zijn aan de hand van de neural coding efficiency hypothese.

Ook werd er een interactie-effect gevonden tussen fluency en affect. Opmerkelijk is dat er alleen betrouwbare verschillen gevonden werden tussen affect en disfluency terwijl er geen betrouwbare verschillen tussen affect en fluency gevonden werden. Een

(23)

mogelijke verklaring is dat disfluency meer gemanipuleerd is dan fluency. Omdat er zo veel aandacht nodig was om de disvloeiende stimulus te kunnen lezen, is het mogelijk dat disvloeiende woorden bewuster verwerkt werden waardoor de emotionele betekenis beter onthouden werd. Door de gemakkelijke verwerking bij vloeiende woorden zijn de woorden wellicht minder bewust verwerkt en werd de emotionele betekenis minder goed onthouden. Een suggestie zou daarom een andere vorm van fluency in vervolgonderzoek zijn om te kijken of affect dan wel interacteert met fluency. Daarnaast is het mogelijk dat affect alleen maar interacteert met disfluency. Ook dit zou op door een andere vorm van fluency te gebruiken onderzocht kunnen worden in vervolgonderzoek.

Daarnaast is er een effect gevonden wat betreft aanbiedingstijd van de woorden op subjectieve tijdwaarneming. Hieruit blijkt dat het paradigma werkt. Wat verder nog interessant is, is dat de resultaten ingaan tegen wat de deelnemers dachten. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat dit paradigma erg sterk is en dat deelnemers niet

gedreven werden door het feit dat ze bepaalde ideeën hebben over het experiment. Er kan geconcludeerd worden dat dit onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoeksveld van tijdwaarneming. Het gevonden effect van perceptual fluency ondersteunt de misattributiehypothese en is verklaarbaar door de aandachtshypothese. Daarnaast is het toevoegen van aandacht voor de emotionele betekenis van een woord cruciaal om een effect te kunnen vinden voor affect. In vervolgonderzoek zou echter een sterkere manipulatie van affect nodig zijn om de correspondentietheorie van Phaf en Rotteveel (2005) geheel te kunnen ondersteunen. Zowel perceptual fluency als affect kunnen tijdwaarneming beïnvloeden. Ook kan geconcludeerd worden dat op het gebied van perceptual fluency en affect een interactie-effect bestaat. Vervolgonderzoek is echter nodig om te achterhalen hoe deze interactie precies werkt. Verschillende onbewuste

(24)

processen, zoals perceptual fluency en affect, kunnen subjectieve tijdwaarneming dus beïnvloeden. Vervolgonderzoek is van belang omdat tijdwaarneming cruciaal is bij talrijke alledaagse activiteiten.

(25)

Literatuurlijst

Carr, E. W., Rotteveel, M., & Winkielman, P. (2016). Easy moves: Perceptual fluency facilitates approach-related action. Emotion, 16(4), 540.

Coull, J.T., Vidal, F., Nazarian ,B., & Macar, F. (2004) Functional anatomy of the attentional modulation of time estimation. Science, 303, 1506–1508.

Elliot, A. J., & Covington, M. V. (2001). Approach and avoidance motivation. Educational Psychology Review, 13(2), 73-92.

Flaherty, M.G. (1999). A watched pot: How we experience time. New York: New York University Press.

Kensinger, E. A.., & Schacter, D. L. (2006). Processing emotional pictures and words: Effects of valence and arousal. Cognitive, Affective & Behvaioral Neuroscience, 6, 110-126.

Lui, M. A., Penney, T. B., & Schirmer, A. (2011). Emotion effects on timing: Attention versus pacemaker accounts. Plos One, 6, 1-9.

Macar, F., Grondin, S., & Casini, L. (1994). Controlled attention sharing influences time estimation. Memory & Cognition, 22, 673-686.


Matthews, W. J. (2011). Stimulus repetition and the perception of time: The effects of prior exposure on temporal discrimination, judgment, and production. PLoS one, 6(5), e19815.

Matthews, W. J., & Meck, W. H. (2014). Time perception: The bad news and the good. Cognitive Science, 5, 429-446.

(26)

Mella, M., Conty, L., & Pouthas, V. (2011). The role of physiological arousal in time perception: Psychological evidence from an emotion regulation paradigm. Brain and Cognition, 75, 182-187.

Noulhiane, M., Mella, N., Samson, S., Ragot, R. & Pouthas, V. (2007) How emotional auditory stimuli modulate time perception. Emotion, 7, 697–704. 


Ono, F., & Kawahara, J. (2005). The effect of unconscious priming on temporal production. Consciousness and Cognition, 14, 474–482.

Oppenheimer, D. M. (2008). The secret life of fluency. Trends in cognitive sciences, 12(6), 237-241.

Pariyadath, V., & Eagleman, D. (2007). The effect of predictability on subjective duration. Plos one, 11, 1-6.

Reber, R., Winkielman, P., & Schwarz, N. (1998). Effects of perceptual fluency on affective judgments. Psychological Science, 9, 45–48.

Rhodes, M. G., & McCabe, D. P. (2009). Expertise makes the world slow down: Judgements of duration are influenced by domain knowledge. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 62, 2313-2319.

Van Veggel, J. (2015). De invloed van perceptual fluency en affect op subjectieve tijdswaarneming (Niet gepubliceerde bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Watt, J. D. (1991). Effect of boredom proneness on time perception. Psychological reports, 69, 323-327.

(27)

Witherspoon, D., & Allan, L. G. (1985). The effect of a prior presentation on temporal judgments in a perceptual identification task. Memory & Cognition, 13.

Whittlesea, B. W. (1993). Illusions of familiarity. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 19(6). 1235.

(28)

Appendices Appendix A

Woorden

Positief Negatief Neutraal

aaien afgang aanbod

aardig agressie aard

applaus akelig arbeid

baat bang aspect

begaafd bedrog beetje

bekwaam berucht bellen

beleefd bitter bizar

beloning blind blinken

beroemd bloed brij

best boos broek

bloei crisis buitenaf

braaf dief cabine

briljant dilemma casino

cadeau dode cent

charmant donderen cijfer

correct donker code

creatief doof comité

dapper drama conditie

deugd dreigend context

elegant driftig delven

engel duister dialoog

feest duivel drankje

fraai dwang drietal

fris falen dronk

gaaf fataal duizend

geliefd fout economie

geluk geslagen evolutie

gerust gevangen feit

geschenk giftig fles

geschikt grauw fractie

gewonnen haat fungeren

gezond herrie gamma

glorie hongerig gewicht

goed hopeloos gloeien

grappig idioot inwendig

gratie jammeren jeep

gratis janken jonker

guitig kaal kalk

gunnen kanker kauwen

handig kapot klappen

held klagen klok

hemels klap kudde

hoera koud lade

hoop kwaal laken

humor kwalijk lied

ideaal kwellen lijn

ijverig kwetsen linnen

jolig lawaai lopend

jong lelijk marine

juweel leugen media

kameraad monster meeuw

(29)

keurig nijdig meten

klasse nood mythe

knap onrust natie

knus ontslaan ontlenen

lach pech oosters

leuk piekeren oppakken

lief pistool opzoeken

luxe plaag orkest

makker plagen persen

moedig puin piano

opgewekt raar pijl

oprecht ramp piloot

paradijs rotzooi premier

perfect ruzie prompt

plus saai reeks

populair schade rivier

pret schande ronde

prima schelden rugzak

royaal schim ruiken

schoon schoft schema

slim slaaf smaak

speels sleur smidse

strelen smerig sparen

succes star stijl

teder stikken stof

triomf stomp straks

troost stress sultan

trots tragisch tante

trouw triest tempo

verzorgd verdomme tent

verzot verraad thee

voldaan verrot tijdig

volmaakt vijandig tijdperk

vredig vuil toezien

vreugde wanhoop totaal

vriend weduwe verblijf

waardig woest vloeien

welkom wraak werkend

wijsheid zeuren wetboek

winst ziekte wetgever

zalig zielig zender

zoen zinloos zoek

(30)

Appendix B

Informed consent

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de informatiebrochure ‘Tijdwaarneming is een kunst’. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar zullen worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn nadrukkelijke toestemming.

Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toekomst, kan ik mij wenden tot Debby den Houdijker (debbydenhoudijker@live.nl; 0629150553). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan ik mij wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020 5256755).

Aldus in tweevoud getekend:

... ... Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

... ... Naam onderzoeker Handtekening

(31)

Appendix C

Informatiebrochure ‘Tijdwaarneming is een kunst’

U gaat deelnemen aan het onderzoek ‘Tijdwaarneming is een kunst’. Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u kennis neemt van de procedure die in dit onderzoek gevolgd wordt. Leest u daarom het onderstaande zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

In dit experiment wordt onderzocht hoe goed u kunt discrimineren tussen verschillende tijdsaanbiedingen. Het gaat hierbij om de snelheid en juistheid waarmee dit wordt gedaan. Instructie

Tijdens het experiment zit u voor een computerscherm waarop woorden zullen worden aangeboden. U heeft per trial twee taken. Allereerst gaat u de tijdsduur beoordelen. Dit doet u door aan te geven of het woord dat u leest langer (druk op K) of korter (druk op S) wordt aangeboden dan een standaard stimulus (XXXXX) die kort daarvoor wordt aangeboden. Daarnaast vragen wij u om aan te geven hoe positief of negatief het woord voor u voelt. De woorden die zullen worden aangeboden kunnen een emotionele betekenis hebben en zullen daarnaast in verschillende verschijningsvormen worden aangeboden. U krijgt eerst een aantal oefentrials, om vertrouwd te raken met de experimentele procedure en de verschillende woorden en verschillende verschijningsvormen van deze woorden.

Metingen

Tijdens het experiment zal uw beoordeling van aanbiedingstijd gemeten worden. Daarnaast meten we hoe de aangeboden woorden voelen.

Vrijwilligheid

Uw deelname is geheel vrijwillig, het zal op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben als u nu of tijdens het onderzoek afziet van deelname aan dit onderzoek. U kunt ook tot 24 uur na het onderzoek nog uw toestemming voor het gebruiken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus te allen tijde staken; U bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. In dat geval zullen uw gegevens uit onze bestanden worden verwijderd en vernietigd.

Veiligheid en verzekering

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

(32)

Vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens

De gegevens van dit onderzoek zullen door de onderzoekers alleen worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uw persoonsgegevens en blijft de anonimiteit gewaarborgd. De gegevens kunnen eventueel ter beschikking worden gesteld aan andere onderzoekers, maar dan wel in volstrekt anonieme vorm.

Vergoeding

De deelnemer krijgt een vergoeding van één proefpersoonpunt per uur voor deelname aan het onderzoek.

Nadere inlichtingen

Voor eventuele extra informatie over het onderzoek, kunt u zich wenden tot Debby den Houdijker (debbydenhoudijker@live.nl; 0629150553), voor eventuele klachten over dit onderzoek, kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling

Psychologie van de Universiteit van Amsterdam: Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020 5256755).

(33)

Appendix D

Instructies Experiment

15 oefentrials volgde

(34)

eerste blok van 90 trials

tweede blok van 90 trials

(35)

Appendix E

Exit interview bij: “ Tijdwaarneming is een kunst “ Proefpersoonnummer: Persoonlijke vragen: 1. Wat is je geslacht? Man/Vrouw 2. Wat is je leeftijd? --- 3. Wat is je woonplaats? --- 4. Studeer je? Zo ja, wat studeer je?

Ja/Nee,

--- 5. Wat is je moedertaal?

--- 6. Heb je alle woorden kunnen lezen?

a. Ja

b. Nee, ik ben mijn bril of contactlenzen vergeten mee te nemen c. Nee, ik heb een dyslexieverklaring

d. Nee, ik heb niet alle woorden kunnen lezen vanwege andere redenen, namelijk:

--- Exit-interview vragen:

7. In hoeverre vond je de taak: (Omcirkel wat het meest van toepassing is)

Moeilijk Makkelijk

1 2 3 4 5 6 7

(36)

1 2 3 4 5 6 7 ZOZ

Uitdagend Saai

1 2 3 4 5 6 7

Langdradig Snel gaan

1 2 3 4 5 6 7

8. Hoe lang denk je dat dit onderzoek heeft geduurd? --- Minuten

9. Heb je tijdens het gehele onderzoek je aandacht bij de taak kunnen houden? Zo niet, vanaf welk moment kon jij je aandacht niet meer bij de taak houden?

---

10. Wat is je opgevallen aan de woorden die werden aangeboden?

---

11. Heb je woorden gezien die emotioneel geladen waren? Zo ja, welke woorden? ---

12. Heb je opgemerkt dat de woorden in verschillend lettertype werden aangeboden? ---

13. Heb je opgemerkt dat de woorden in verschillende kleuren werden aangeboden?

(37)

---

14. Heb je opgemerkt dat de aanbiedingstijd van de woorden verschillend was?

---

15. Denk je dat er een relatie bestaat tussen de aanbiedingstijd van de woorden en het lettertype en kleur waarin het wordt aangeboden? Zo ja, leg uit welke.

---

16. Denk je dat er een relatie bestaat tussen de aanbiedingstijd van de woorden en de emotionele lading van de woorden? Zo ja, leg uit welke.

---

17. Denk je dat er een relatie bestaat tussen de emotionele lading van een woord en het lettertype en kleur waarin het wordt aangeboden? Zo ja, leg uit welke.

---

18. Heb je nog aanvullende vragen of opmerkingen die niet aan bod zijn gekomen? ---

(38)

Appendix F

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de Proportie Langresponsen van Fluency, Affect en Aanbiedingstijd.

Fluency Affect Aanbiedingstijd* Gemiddelde (M) Standaarddeviatie (SD)

Fluency Positief 1 0.18 0.21 2 0.36 0.24 3 0.50 0.21 4 0.66 0.23 5 0.76 0.21 Neutraal 1 0.21 0.20 2 0.36 0.22 3 0.47 0.19 4 0.63 0.20 5 0.71 0.23 Negatief 1 0.16 0.20 2 0.32 0.25 3 0.46 0.21 4 0.60 0.25 5 0.74 0.22 Disfluency Positief 1 0.20 0.20 2 0.33 0.19 3 0.48 0.20 4 0.60 0.23 5 0.69 0.26 Neutraal 1 0.14 0.17 2 0.24 0.17 3 0.44 0.22 4 0.55 0.23 5 0.67 0.26 Negatief 1 0.12 0.16 2 0.27 0.21 3 0.36 0.23 4 0.49 0.25 5 0.63 0.28

* Aanbiedingstijd 1 = 400.1 ms, aanbiedingstijd 2 = 466.7 ms, aanbiedingstijd 3 = 516.7 ms, aanbiedingstijd 4 = 566.7 ms en aanbiedingstijd 5 = 633.4 ms.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Komplekse strukture, byvoorbeeld ’n kanon in die tenoor met ’n omgekeerde kanon in die pedale terwyl die gospel-melodie daaroorheen gehoor word, maak van ’n prelude soos Just as I am

Mechanistically different from bacterial adhesion, transmission involves adhesion of donor bacteria to a receiver surface and subsequent detachment from the donor

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case see Table

“We are prepared to take collective action, in a timely and decisive manner, through the Security Council, in accordance with the Charter, including Chapter VII, on a

These adaptation methods are a product of the This article examines adaptation measures used to sustain indigenous practices and the use of indigenous knowledge systems (IKS) to

More recently, these monoclinic domains have indeed been observed in thin films using X-ray Diffraction (XRD) measurements [36]. Interestingly, in non-magnetic bulk LCO,

The availability of data in patient electronic health records that are essential for guideline-based recommendations as well as reporting of possible treatment alternatives of the

The required endocardial mapping procedure with NOGA prior to injections, leads to a significantly longer total procedure time (p &lt; 0.001) with NOGA.. Procedures with CARTBox2