• No results found

Constructoverlap tussen de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en absorptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Constructoverlap tussen de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en absorptie"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Constructoverlap tussen de schizotypische

persoonlijkheidsstoornis en absorptie

Nick ten Dam

Studentnummer

10760350

Datum

Mei 2017

Bachelor thesis

Klinische Psychologie

(2)

Abstract

Absorptie is een persoonlijkheidstrek die valt te omschrijven als de aanleg om je aandacht volledig te richten op een herinnering, idee of fantasie (Tellegen & Atkinson, 1974). Uit de literatuur blijkt dat er mogelijk een samenhang is tussen absorptie en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Bij 283 participanten werden de SCID-II Screener en de TAS afgenomen. In dit onderzoek is eerst onderzocht of absorptie en de schizotypische

persoonlijkheidsstoornis multidimensionele constructen zijn. Vervolgens is gekeken of bij deze constructen sprake is van constructoverlap. Zowel het exploreren van de

multidimensionaliteit van beide constructen als het onderzoeken van constructoverlap werd gedaan aan de hand van een Mokkenschaal analyse. Uit de resultaten bleek dat het

waarschijnlijk is dat zowel de schizotypische persoonlijkheidsstoornis als absorptie multidimensionele constructen betreffen. Tevens bleek uit de resultaten dat sprake is van constructoverlap.

(3)

Inleiding

In dit onderzoek zal worden gekeken of er sprake is van constructoverlap tussen de

persoonlijkheidstrek absorptie en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Om eventueel te vinden constructoverlap aannemelijker en inzichtelijker te maken wordt voor beide

constructen een multidimensionele structuur voorgesteld. Deze multidimensionele structuren worden gebruikt om voorspellingen te doen over de constructoverlap.

Absorptie

Absorptie is een persoonlijkheidstrek. Deze persoonlijkheidstrek valt te omschrijven als de aanleg om je aandacht volledig te richten op een herinnering, idee of fantasie (Tellegen & Atkinson, 1974). Persoonlijkheidstrekken zijn niet categorisch, maar iemand heeft een trek in meer of mindere mate, wat als een continuüm gezien kan worden. Absorptie behoort als persoonlijkheidstrek tot het persoonlijkheidsdomein. De mate waarin mensen welke

persoonlijkheidstrekken hebben en hoe het persoonlijkheidsdomein er uit ziet, kan gemeten worden aan de hand van de Multidimensional Personality Questionaire (Tellegen, 1982). De persoonlijkheidstrek absorptie is uit deze vragenlijst ontwikkeld (Tellegen & Waller, 2008).

De mate van absorptie wordt bepaald door de somscore van de items. Deze benadering definieert absorptie als een unidimensioneel construct. Echter blijkt uit een ongepubliceerd artikel (Tellegen, 1992), dat bij de ontwikkeling van absorptie een multidimensionele

structuur werd gevonden. Uit een factor analyse, beschreven in het artikel van Tellegen, blijkt dat er binnen absorptie zes factoren te identificeren zijn. In Tabel 1 staan deze zes factoren met bijbehorende voorbeelditems. Het handhaven van deze multidimensionele benadering brengt een aantal voordelen met zich mee, deze voordelen zullen in de volgende paragraaf uiteen worden gezet.

(4)

Tabel 1. De zes factoren van absorptie met voorbeelditems

Factor Voorbeelditem

Gevoeligheid voor innemende stimuli “Ik kan diep geraakt worden door een zonsondergang”

Synesthesie “Bepaalde muziek doet me denken aan beelden

of veranderen kleurenpatronen”

Verhoogde Cognitie “Ik kan vaak aanvoelen dat iemand aanwezig is nog voor ik hem of haar feitelijk zie of hoor”

Dissociatieve betrokkenheid “Wanneer ik naar muziek luister, kan ik er zo in opgaan dat ik niets anders meer merk”

Levendige herinneringen “Soms beleef ik dingen net zoals toen ik een kind was”

Verhoogd bewustzijn “Gewone dingen die andere mensen betekenisloos vinden, hebben vaak iets veelzeggends voor mij”

Absorptie als een multidimensioneel construct

Het benaderen van absorptie als een multidimensioneel construct, kan op een tweetal vlakken meer inzicht bieden. Ten eerste is het mogelijk om bij een afname van de vragenlijst de somscores te geven van de factoren. Dit geeft een persoon meer inzicht in zijn mate van absorptie. Zo is het mogelijk dat heel hoog wordt gescoord op de ene factor, terwijl op de andere vijf factoren relatief laag wordt gescoord. Ten tweede biedt een dimensionele benadering onderzoekstechnisch meer mogelijkheden. Waar voorheen enkel werd gekeken naar het verband tussen absorptie en construct X, is het mogelijk bij het gebruik van een multidimensionele benadering, per factor naar het verband met construct X te kijken. Zo zou bijvoorbeeld uit onderzoek kunnen blijken dat de factor “verhoogde cognitie” het grootste gedeelte van het verband tussen absorptie en construct X verklaart. Dit inzicht biedt een nauwkeurige beschrijving van het verband tussen absorptie en construct X.

Een gebied waar al vaak naar het verband met absorptie als unidimensioneel construct is gekeken, betreft de psychopathologie. Echter is naar absorptie als multidimensioneel construct in verband met psychopathologie geen onderzoek gedaan. Op welke gebieden binnen de psychopathologie al onderzoek naar het verband met absorptie is gedaan, zal in de volgende alinea worden beschreven.

(5)

Absorptie en psychopathologie

Wanneer eerder onderzoek naar het verband tussen absorptie en psychopathologie wordt bekeken, valt het op dat het meeste onderzoek is gedaan naar het verband tussen absorptie en het schizofrenie spectrum. Dit spectrum bestaat uit een aantal stoornissen, zoals schizofrenie, de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en de waanstoornis. Deze stoornissen hebben een aantal aspecten als gemeenschappelijke factor. Twee belangrijke aspecten van dit spectrum betreffen het hebben van wanen en hallucinaties (American Psychiatric Association, 2013). Hallucinaties zijn foutieve sensorische percepties. Bij hallucinaties zien of horen mensen dingen die er niet zijn. Van wanen spreekt men wanneer wordt vastgehouden aan overtuigingen, terwijl er duidelijk bewijs is om deze overtuigingen te ontkrachten (Gray, 2014). Met betrekking tot hallucinaties bleek dat een hoge mate van absorptie een

voorspellende factor is voor het ontwikkelen van hallucinaties in een niet klinische populatie (Glicksohn & Barrett, 2003). In een klinische populatie waarbij de hallucinaties al waren gemanifesteerd, werd ook een hoge mate van absorptie waargenomen (Perona-Garcelán et al., 2012). In beide onderzoeken werd de mate van absorptie gemeten met de Tellegen Absorption Scale (TAS, Tellegen & Atkinson, 1974). Uit voorgaande onderzoeken valt op te maken dat absorptie een voorspellende factor is voor het ontwikkelen van hallucinaties en dat wanneer deze hallucinaties zich ook daadwerkelijk uiten, de mate van absorptie hoog blijft. Daarnaast bleek uit twee onderzoeken dat een hoge score op absorptie een samenhang vertoont met de neiging tot het ontwikkelen van wanen (Connors et al., 2012; Humpston et al., 2016 ).

In dit onderzoek zal gekeken worden naar gemeenschappelijke latente structuren van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en absorptie. Naar het verband tussen absorptie en schizotypische persoonlijkheidsstoornis is nog geen onderzoek gedaan. De schizotypische persoonlijkheidsstoornis wordt in de DSM 5 omschreven als “Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke deficiënties, gekenmerkt door een direct gevoeld ongemak bij en

(6)

een verminderd vermogen tot het hebben van hechte relaties, en door cognitieve of

perceptuele distorsies en excentriciteit in het gedrag, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende contexten” (American Psychiatric Association, 2013). De

standaard diagnostisering in de DSM 5 voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis maakt gebruik van een categoriaal model. Een persoon dient minimaal vijf van de negen mogelijke kenmerken te vertonen (zie kolom 1 van Tabel 2), om te worden gediagnostiseerd met deze stoornis. Voor het screenen op de schizotypische persoonlijkheidsstoornis bestaat de

Structured Clinical Interview for Axis II Personality Disorders screener (SCID II-screener).

Dit is een zelfrapportagevragenlijst bestaande uit 12 items. Zes van de criteria voor de categoriële schizotypische persoonlijkheidsstoornis worden door één of meerdere items geoperationaliseerd (zie Tabel 2, kolom 2, grijs gekleurde vlakken). Naast het categoriële model voor persoonlijkheidsstoornissen introduceerde de DSM in de vijfde editie ook een dimensioneel model voor persoonlijkheidsstoornissen(American Psychiatric Association, 2013), hier zal in de volgende alinea op worden ingegaan.

(7)

Tabel 2. Kolom 1 geeft de kenmerken uit het categoriële model voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornissen weer. Kolom 2 geeft aan welke trekken van het categoriële model en het dimensionele model door de SCID-II screener worden gemeten. Kolom 3 geeft de lagere-orde trekken van de schizotypische

persoonlijkheidsstoornis uit het dimensionele model weer. Kolom 4 geeft de hogere-orde trekken uit het dimensionele model weer

Criterium categoriële PS (DSM-5) SCID-II screener Lagere-orde trek (sectie III DSM-5) Hogere-orde trek (sectie III DSM-5)

Ongewone perceptuele ervaringen Cognitieve en perceptuele disregulatie

Psychoticisme Eigenaardige overtuigingen/magische

denkbeelden Ongewone overtuigingen en

ervaringen

Betrekkingsideeën Merkwaardig denken/spreken

Excentriciteit Vreemd/excentriek/zonderling

Inadequaat/ingeperkt affect Ingeperkte affectiviteit

Afstandelijkheid Sociale angst

Sociale teruggetrokkenheid

Geen hechte vrienden

(8)

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis, een mogelijke dimensioneel benadering

Nieuw in de DSM 5 is een sectie waarin persoonlijkheidsstoornissen vanuit een alternatief dimensioneel model worden bekeken (American Psychiatric Association, 2013). Hier wordt niet meer gericht op het vaststellen van een diagnose, maar wordt gekeken naar wat voor persoonlijkheidstrekken een individu vertoont. Hiervoor zijn 25

persoonlijkheidstrekken samengesteld, welke het volledige domein van de

persoonlijkheidsstoornissen omvatten. Deze 25 lagere-orde trekken vallen onder vijf hogere-orde trekken. Er wordt gehypothetiseerd dat zes van de 25 trekken betrekking hebben op de negen criteria uit het categorische model van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis (sectie III, DSM-5). Deze zes lagere-orde trekken vallen onder twee hogere-orde trekken. De zes lagere-orde trekken staan in Tabel 2 in kolom 3 weergegeven. In Tabel 2 in kolom 4 zijn de twee hogere-orde trekken weergegeven.

Om construct overlap tussen absorptie en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis aannemelijker te maken zal in dit onderzoek gekeken worden of de schizotypische

persoonlijkheidsstoornis als een multidimensioneel construct gezien kan worden. Wanneer wordt gekeken of de schizotypische persoonlijkheidsstoornis een multidimensioneel construct is, is het een vereiste dat de 12 items uit de SCID-II screener op meerder latente structuren laden. Om de validiteit van deze eventueel te vinden resultaten te vergroten, wordt verwacht dat de 12 items uit de SCID-II screener worden onderverdeeld in structuren overeenkomend met de vier bijpassende lagere-orde trekken: “cognitieve en perceptuele disregulatie”,

“ongewone overtuigingen en ervaringen”, “sociale teruggetrokkenheid” en “achterdocht” (zie tabel 2, kolom 3, cursieve termen). Van de zes persoonlijkheidstrekken lijkt het alsof

(9)

Absorptie en schizotypische persoonlijkheidsstoornis

Dit onderzoek zal bestaan uit drie delen. In het eerste deel zal worden bekeken of

absorptie als een multidimensionele construct gezien kan worden. Hierbij wordt verwacht dat de structuur genoemd door Tellegen (1992) naar voren komt (zie tabel 1). In het tweede deel zal worden nagegaan of de schizotypische persoonlijkheidsstoornis als een multidimensioneel construct kan worden gezien. Hierbij wordt verwacht dat de vier factoren uit het alternatieve dimensionele model naar voren komen (zie tabel 2, kolom 3, cursieve termen). De eerste twee delen worden uitgevoerd om eventuele resultaten van het derde deel aannemelijker en

inzichtelijker te maken. In het derde gedeelte zal worden onderzocht of er bij absorptie en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis sprake is van constructoverlap.

Met betrekking tot construct overlap, worden een aantal observaties verwacht. Ten eerste wordt verwacht dat de overlap vanuit de kant van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis zal bestaan uit de factoren “cognitieve en perceptuele disregulatie” en “ongewone

overtuigingen”. Uit eerder onderzoek bleek dat wanen en hallucinaties verbanden met

absorptie hebben. Deze twee factoren hebben direct betrekking op wanen en hallucinaties. Bij wanen gaat het namelijk over het vasthouden aan ontkrachte overtuigingen, overeenkomend “ongewone overtuigingen”. Bij hallucinaties gaat het over het zien en horen van dingen die er niet zijn, overeenkomend met “cognitieve en perceptuele disregulatie” . “Achterdocht” en “sociale teruggetrokkenheid” zijn eerder kenmerken die door de voorgaande twee worden veroorzaakt. Wanneer bij iemand sprake is van wanen of hallucinaties, welke niet worden erkend door de medemens, dan is het logisch dat deze persoon daar achterdochtig van wordt. Achterdocht zou op zijn beurt weer tot sociale teruggetrokkenheid kunnen leiden. Aangezien zowel “Achterdocht” als “sociale teruggetrokkenheid” zich op een negatief vlak ten

(10)

Vanuit de kant van absorptie is het ook mogelijk om een verwachting op te stellen. Anders dan bij de schizotypische persoonlijkheidsstoornis hebben alle factoren van absorptie direct betrekking op wanen en hallucinaties. Hierin is per factor een onderscheid te maken tussen wanen en hallucinaties. Wanen hebben betrekking op het denkgedrag van mensen, terwijl hallucinaties betrekking hebben op het waarnemen van stimuli. Bij “synesthesie” lopen zintuigelijke ervaringen door elkaar, dit gaat over het waarnemen van stimuli en komt daardoor het best overeen met hallucinaties. Bij “gevoeligheid voor innemende stimuli” worden stimuli intenser ervaren dan normaal, ook dit komt het best overeen met hallucinaties. “Levendige herinneringen” zijn zeer intense herbelevingen, ook hier betreft het waarnemen van stimuli. Bij “dissociatieve betrokkenheid” is de aandacht ergens zo op gericht, dat al het andere niet meer wordt opgemerkt, ook dit betreft het waarnemen van stimuli en lijkt daarmee het meest op hallucinaties. “Verhoogde cognitie” en “verhoogd bewustzijn” hebben

betrekking op de manier van denken en lijken daarom meer op wanen, dan hallucinaties. In Figuur 1 is schematisch de hierboven beschreven verwachte overlap op basis van wanen en hallucinaties weergegeven. De drie hiervoor beschreven delen zullen worden onderzocht aan de hand van een Mokkenschaal analyse.

(11)

Schizotypische

persoonlijkheidsststoornis

Ongewone overtuigingen en ervaringen Achterdocht Cognitieve en perceptuele disregulatie Verhoogd bewustzijn Verhoogde cognitie Sociale teruggetrokkenheid Gevoeligheid voor innemende stimuli Levendige herinneringen Synesthesie Dissociatieve betrokkenheid

Absorptie

Sociale aspect Hallucinaties Wanen Figuur 1.

(12)

Methodesectie

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 283 eerstejaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam mee, waarvan 85 mannen (30%) en 190 vrouwen (67%), van 8 participanten (3%) is het geslacht niet bekend. Van de 283 participanten hadden 235 (83%) Nederlands als enige moedertaal, 28 zijn tweetalig opgevoed (10%), 10 participanten (4%) zijn niet in het

Nederlands opgevoed, van 8 participanten (3%) is de moedertaal niet bekend. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers betrof 20.16 jaar (SD = 2.16). Veertien participanten hadden hun leeftijd niet ingevuld.

Deze studenten namen deel aan dit onderzoek vanuit een verplicht studieonderdeel. In de propedeuse van psychologie aan de Universiteit van Amsterdam ben je verplicht om een aantal uur aan onderzoeken deel te nemen. Voor dit onderzoek werden geen exclusiecriteria gehanteerd.

Materialen

De mate van absorptie werd gemeten aan de hand van een vertaling van de Tellegen Absorptie Schaal (TAS; Tellegen & Atkinson, 1974). De TAS bestaat uit 34 binaire items (Bijlage 1). Voorbeelditems zijn; ‘Als ik naar een film, tv-programma of een toneelstuk kijk, kan ik er zo in opgaan dat ik mijzelf en mijn omgeving vergeet, en het verhaal beleef alsof het echt is en ik er deel van uitmaak’ en ‘Ik kijk graag naar de veranderende vormen van wolken in de lucht’. De items worden beantwoord met ‘juist’ of ‘onjuist’. Van de Nederlandse vertaling van deze schaal is geen interne consistentie bekend. Van de korte Nederlandse versie is voor deze schaal de interne consistentie wel bekend, deze kan ter indicatie gebruikt worden. De interne consistentie (α = 0.80; Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012) voor absorptie van de korte Nederlandse versie is goed. De originele Amerikaanse volledige vragenlijst heeft ook een hoge interne consistentie (α = 0,85) (Tellegen & Waller, 2008).

(13)

De schizotypische persoonlijkheidsstoornis werd gemeten aan de hand van de

relevante items van de Nederlandse vertaling van de Structured Clinical Interview for Axis II

Personality Disorders (SCID II-screener; First, Gibbon, Spitzer, Williams & Benjamin,

1997). Deze sub schaal bestaat uit 12 items. Voorbeelditems zijn; ‘Lijkt het vaak alsof

voorwerpen of schaduwen echte mensen of dieren zijn of dat geluiden eigenlijk stemmen van mensen zijn?’ en ‘Ziet u vaak aura’s of energievelden om mensen?’. De items worden met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord. Van zowel de Nederlandse als de originele versie is geen interne consistentie bekend van de sub schaal schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Naar de interne consistentie van de Spaanse vertaling is wel onderzoek gedaan. Voor de sub schaal schizotypische persoonlijkheidsstoornis betreft dit: α = 0,72 (Campo-arias, Diaz-Marínez, Alfonso & Barros-Mermúdez, 2008).

Data analyse

Voor het achterhalen van latente structuren uit een dichotoom gescoorde set van items kan gebruik worden gemaakt van een Mokkenschaal analyse. Deze analyse maakt gebruik van een bottom-up model. De items worden in een bepaalde volgorde gerangschikt, waardoor factoren zichtbaar worden (Schuur, 2003). Om deze te begrijpen zal eerst het Guttman model worden uitgelegd, dit is de voorganger van Mokkenschaal analyse (Brink & Mellenberg, 1998).

Het Guttman model is het oudste model voor dichotome itemresponsen (Brink & Mellenberg, 1998). Dit model construeert schalen door de items te rangschikken. Deze

rangschikking gebeurt aan de hand van de moeilijkheid van het item. De moeilijkheid van een item wordt bepaald door te kijken hoe vaak het item gemiddeld juist werd beantwoord. Als 20 van de 100 participanten een item als juist aanvinken, dan is de moeilijkheid van het item 0.2. Het model gaat ervan uit dat het juist beantwoorden van een moeilijke vraag een hoge waarde op de latente trek vereist (Brink & Mellenberg, 1998). In tabel 3 is te zien hoe vier

(14)

participanten op drie items scoren. In tabel 4 is te zien dat de items 2 en 3 zijn omgedraaid om een Guttman schaal te construeren. Te zien is dat een participant enkel item 3 goed kan beantwoorden wanneer ook 1 en 2 goed beantwoord zijn.

Tabel 3

participant Item 1 Item 2 Item 3

A 0 0 0

B 1 0 0

C 1 0 1

D 1 1 1

Tabel 4

participant Item 1 Item 3 Item 2

A 0 0 0

B 1 0 0

C 1 1 0

D 1 1 1

Nadelig aan de Guttman methode is dat de schaal gevormd in Tabel 4 enkel kan ontstaan uit de antwoordresponsen gegeven in Tabel 3. Zo is het in theorie mogelijk dat participant B item 1 en 2 juist had beantwoord. Als dit het geval is, ontstaan Guttman errors. Dit model weet hier geen raad mee en worden niet geaccepteerd. Wanneer deze errors voorkomen zullen geen schalen gevormd worden. Dit is bij empirische data niet wenselijk, aangezien deze antwoordresponsen in theorie kunnen voorkomen. Mokkenschaal analyse rangschikt de items op dezelfde manier als het Guttman model dat doet. Mokkenschaal analyse staat echter de Guttman errors binnen een bepaalde range toe. Hierdoor is het bij empirische data ook mogelijk om schalen te vormen (Brink & Mellenberg, 1998).

Om met Mokkenschaal analyse te werken, moeten drie aannames worden

aangenomen. Dit betreffen unidimensionaliteit, lokale onafhankelijkheid en monotoniciteit. Unidimensionaliteit wordt aangenomen, wanneer ervan uit wordt gegaan dat de items in dezelfde schaal op één latente variabele laden (Tochl, Jones & Courdace, 2012). Van Lokale onafhankelijkheid is sprake wanneer wordt aangenomen dat de items onafhankelijk van elkaar

(15)

zijn. Dit houdt in dat het juist scoren van een item onafhankelijk is van het juist of onjuist scoren een ander item (Embretson & Reise, 2000). Van monotoniciteit is sprake wanneer een stijging in de latente trek de kans op het goed beantwoorden van een item onder die latente variabele vergroot (Schuur, 2003).

Naast deze drie aan te nemen assumpties zijn er drie voorwaarden om een

mokkenschaal aan te nemen. Ten eerste wordt per schaal een Rho waarde gegeven. Dit is een betrouwbaarheidsmaat, die te vergelijken is met de Cronbach’s Alpha. Deze maat geeft informatie over de interne consistentie en moet minimaal 0.7 bedragen (Schuur, 2003). Echter is deze betrouwbaarheid afhankelijk van het aantal items waar een schaal uit bestaat, des te meer items des te groter is de betrouwbaarheid (Drenth & Sijtsma, 1990). Tijdens het

beoordelen van schalen moet daar rekening mee worden gehouden. Naast Rho wordt ook per schaal een H-waarde gegeven. Deze H-waarde geeft aan in wat voor mate de schaal een latente trek meet. Deze waarde kan variëren van 0 tot 1, afhankelijk van het aantal Guttman

errors, minder Guttman errors betekent een hogere waarde. Een H-waarde van 0.3 wordt als

de ondergrens gezien. Een hoge H-waarde duidt erop dat de kans dat de gevonden samenhang tussen de items op toeval berust klein is (Schuur, 2003). Naast deze twee waarden die

informatie geven over de gehele schaal, wordt ook een Hi-waarde gegeven. Deze waarde geeft

aan hoe goed het item in de schaal past. Ook voor Hi-waarde geldt een ondergrens van 0.3

(Schuur, 2003).

De verkregen data werd ingevoerd in SPSS voor beschrijvende analyses. Vervolgens werd de data in een juist format getransformeerd, opdat deze passend was voor het analyseren aan de hand van een Mokkenschaal analyse in R. Voor Mokkenschaal analyse werd gebruik gemaakt van het Mokken package (van der Ark, 2007). Binnen dit package werd gebruik gemaakt van de volgende functies: AISP, coefH, check.monotonicity. Met AISP werd de daadwerkelijke Mokkenanalyse uitgevoerd, om tot verschillende schalen te komen. Met

(16)

coefH wordt zowel de H-waarde per schaal, als de H-waarde per item berekend. Met

check.monotonicity werd gecontroleerd of de assumptie van monotoniciteit werd geschonden.

Resultaten

Exploratie latente structuren Absorptie

Om te kijken of absorptie als multidimensioneel construct gezien kan worden, werd aan de hand van een Mokkenschaal analyse gekeken of absorptie uit meerdere latente

structuren bestaat. Door middel van deze analyse werden 4 schalen gevonden. Drie van de 34 items konden niet onder een schaal worden geplaatst. De assumptie monotoniciteit werd in geen van de schalen geschonden. In tabel 5 staan de 4 gevonden schalen weergegeven. Per schaal staat vermeld uit welke percentages van de oorspronkelijke factoren van Tellegen deze zijn opgebouwd, daarbij staat het bereik van x̅ en Hi. Ook staan de H en Rho waarden

vermeld.

Tabel 5.

Oorspronkelijke factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

S ch aal 1 Synesthesie (100%) [0.088-0.576] [0.326-0.530] Dissociatieve betrokkenheid (66%) [0.272-0.696] [0.334-0.429] Verhoogd bewustzijn (75%) [0.177-0.403] [0.379-0.416] Gevoeligheid voor innemende stimuli (71%) [0.194-0.661] [0.332-0.398] Verhoogde cognitie (40%) [0.254-0.721] [0.341-0.374] Levendige herinneringen (50%) [0.541] [0.330] H 0.364 Rho 0.88 S ch aal 2 Verhoogde cognitie (60%) [0.163-0.368] [0.341-0.368] Levendige herinneringen (50%) [0.541] [0.321] H 0.344 Rho 0.52 S ch aal 3

Gevoeligheid voor innemende stimuli (29%) [0.551-0.569] [0.340-0.359] Dissociatieve betrokkenheid (17%) [0.318] [0.331] H 0.344 Rho 0.52 S ch aal 4 Verhoogd bewustzijn (25%) [0.360] [0.311] Dissociatieve betrokkenheid (17%) [0.516] [0.311] H 0.311 Rho 0.38

(17)

In Tabel 5 is terug te zien dat het grootste gedeelte van de absorptie items zich in schaal 1 bevindt (69%). De betrouwbaarheid Rho en H-waarde van schaal 1 liggen hoger dan de minimumgrenzen van 0.7 en 0.3. Ook de item waarden Hivan deze schaal bevinden zich

boven de minimumgrens van 0.3. De schalen twee, drie en vier bestaan ten opzichte uit de eerste schaal uit een zeer klein aantal items. De H-waarden van deze schalen liggen boven de minimumgrens van 0.3. De betrouwbaarheid Rho ligt voor elk van deze schalen onder de minimumgrens van 0.7. Deze laag bevonden betrouwbaarheid kan voor een deel liggen aan het kleine aantal items waaruit deze schalen zijn opgebouwd. De Hi-waarden van schaal twee,

schaal drie en schaal 4 liggen boven de minimumgrens van 0.3 en zijn daarmee voldoende. Een inhoudelijke vergelijking met de gevonden schalen van Tellegen, laat een aantal overeenkomsten zien. Ten eerste vallen de factoren “synesthesie”, “dissociatieve

betrokkenheid”, “verhoogd bewustzijn” en “gevoeligheid voor innemende stimuli” voor het grootste gedeelte samen in schaal 1. Ten tweede vallen de factoren “verhoogde cognitie” en “levendige herinneringen” voor het grootste gedeelte samen in schaal 2. Schaal 3 en 4 geven meer diffuse resultaten met kleinere percentages van factoren.

Statistisch zijn de schalen 1 en 2 op de te lage Rho waarde na, goede schalen,

daarnaast worden clusteringen van de oorspronkelijke structuur van Tellegen terug gevonden. Aangezien schaal 1 en 2 zowel statistisch als inhoudelijk goede schalen vormen, lijkt het aannemelijk dat absorptie een multidimensioneel construct is.

Exploratie Latente structuren Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

Om te kijken of de schizotypische persoonlijkheidsstoornis als multidimensioneel construct gezien kan worden, werd aan de hand van een Mokkenschaal analyse gekeken of de schizotypische persoonlijkheidsstoornis uit meerdere latente structuren bestaat. Door middel van deze analyse werden 4 schalen gevonden. De assumptie monotoniciteit werd in geen van de schalen geschonden. In tabel 6 staan de 4 gevonden schalen weergegeven. Per schaal staat

(18)

vermeld uit welke percentages van de oorspronkelijke factoren van Tellegen deze zijn opgebouwd, daarbij staat het bereik van x̅ en Hi. Ook staan de H en Rho waarden vermeld.

Tabel 6.

Oorspronkelijke factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

S

ch

aal

1

Cognitieve en perceptuele disregulatie (67%) [0.025-0.163] [0.405-0.473] Sociale teruggetrokkenheid (50%) [0.339] [0.300] Ongewone overtuigingen en ervaringen (25%) [0.095] [0.530]

H 0.430 Rho 0.56 S ch aal 2 Achterdocht (100%) [0.226-0.268] [0.412-0.487] Cognitieve en perceptuele disregulatie (33%) [0.057] [0.583]

H 0.454 Rho 0.69 S ch aal 3

Ongewone overtuigingen en ervaringen (50%) [0.071-0.148] [0.530-0.530]

H 0.530 Rho 0.53 S ch aal 4 Sociale teruggetrokkenheid (50%) [0.057] [0.350] Ongewone overtuigingen en ervaringen (25%) [0.134] [0.311]

H 0.350

Rho 0.37

De vier schalen hebben een H-waarde die boven de minimumgrens van 0.3 ligt. Daarnaast geldt voor de vier schalen dat de betrouwbaarheid Rho onder de minimumgrens van 0.7 ligt. Deze laag bevonden betrouwbaarheid kan voor een deel liggen aan het kleine aantal items waaruit deze schalen zijn opgebouwd. De item waarden Hi in de vier schalen

liggen boven de minimumgrens van 0.3. Een inhoudelijk vergelijking met de factoren uit het dimensionele model welke deze items behoren te operationaliseren, laat een aantal opvallende overeenkomsten zien. Zo bevindt het grootste gedeelte van de factor “Cognitieve en

perceptuele disregulatie” zich in schaal 1, valt de factor “achterdocht” geheel in schaal 2 en bestaat schaal 3 enkel uit items uit de factor “Ongewone overtuigingen en ervaringen”. De rest van de factoren zijn verdeeld over de verschillende schalen. Statistisch zijn de vier schalen op de te lage Rho waarde na, goede schalen, daarnaast worden clusteringen van de structuur uit het dimensionele model voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis terug

(19)

gevonden. Aangezien de vier schalen zowel statistisch als inhoudelijk goede schalen vormen, lijkt het aannemelijk dat de schizotypische persoonlijkheidsstoornis een multidimensioneel construct is.

Constructoverlap tussen de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en absorptie

De bevindingen uit de vorige twee paragrafen, waarin werd gevonden dat het aannemelijk is dat zowel absorptie als de schizotypische persoonlijkheidsstoornis

multidimensionele constructen zijn, geeft de in deze paragraaf eventueel te vinden overlap tussen beide constructen extra validiteit.

Om te kijken of er sprake is van constructoverlap tussen de schizotypische

persoonlijkheidsstoornis en absorptie werd gebruik gemaakt van Mokkenschaal analyse. Aan de hand van Mokkenschaal analyse werden zes schalen gevonden. Van deze schalen betreffen er drie waarin overlap tussen de factoren van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en absorptie werd waargenomen. Vier van de 41 items konden niet onder een schaal worden geplaatst. In schaal één werd door het item “ik vind dat verschillende geuren verschillende kleuren hebben” de assumptie van monotoniciteit geschonden, vanwege deze schending is het item uit de schaal verwijderd. In de overige schalen werd de assumptie van monotoniciteit niet geschonden. Eerst zal worden gekeken naar de drie schalen welke constructoverlap vertonen, vervolgens zal naar de drie overige schalen worden gekeken. De structuur van de schalen wordt telkens door middel van een tabel weergegeven. In deze tabel staan de

oorspronkelijke factoren welke de items behoren te operationaliseren (structuur van Tellegen voor absorptie (zie tabel 1) en dimensionele structuur voor schizotypische

persoonlijkheidsstoornis (zie tabel 2)) met het percentage weergegeven. Daarnaast staat vermeld uit welke vragenlijst de factor komt. Het bereik van de x̅ en Hi-waarden staan per

(20)

Schaal 1 Tabel 7.

Vragenlijst Oorspronkelijke factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

TAS Gevoeligheid voor innemende stimuli (86%) [0.194-0.661] [0.311-0.377] TAS Synesthesie (100%) [0.088-0.576] [0.318-0.472] TAS Verhoogde cognitie (40%) [0.254-0.721] [0.331-0.367] TAS Dissociatieve betrokkenheid (50%) [0.272-0.696] [0.379-0.430] TAS Levendige herinneringen (33%) [0.540] [0.332] TAS Verhoogd bewustzijn (75%) [0.177-0.403] [0.379-0.386] SCID Ongewone overtuigingen en ervaringen (50%) [0.071-0.149] [0.313-0.414] SCID Cognitieve en perceptuele disregulatie (33%) [0.025] [0.388]

H 0.363

Rho 0.87

Schaal 1 is de grootste schaal, met zowel het meeste oorspronkelijke factoren als het daarbij horende percentage. Statistisch gezien is schaal één op alle fronten goed als schaal te interpreteren. Zowel de H, Hi en Rho waarden voldoen. Aan de gemiddelde scores van de

items is te zien dat de SCID items in deze schaal moeilijker waren ten opzichte van de MPQ items. Verwacht wordt dat dit in de andere schalen ook terug te zien is. Een normale

persoonlijkheidstrek zoals absorptie behoort in een niet klinische populatie vaker voor te komen dan een persoonlijkheidsstoornis. Wanneer inhoudelijk naar schaal één wordt gekeken, dan is te zien dat de twee factoren vanuit de schizotypische persoonlijkheidsstoornis waarvan werd verwacht dat ze een overlap zouden hebben met absorptie (“ongewone overtuigingen en ervaringen” en “cognitieve en perceptuele disregulatie”), in deze schaal inderdaad deels een overlap laten zien. Echter werd verwacht dat deze twee factoren zich in afzonderlijke schalen zouden bevinden en daar overlap zouden laten zien met specifieke factoren van absorptie. De factor “ongewone overtuigingen en ervaringen” bevind zich voor een groter gedeelte in deze schaal dan de factor “cognitieve en perceptuele disregulatie”, maar de factoren van absorptie behorend bij “ongewone overtuigingen en ervaringen” komen niet in grotere mate voor in deze schaal dan de factoren van absorptie behorend bij “cognitieve en perceptuele

(21)

Schaal 2 Tabel 8.

Vragenlijst Factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

TAS Verhoogde cognitie (40%) [0.163-0.240] [0.307-0.343] TAS Dissociatieve betrokkenheid (17%) [0.516] [0.392] SCID Ongewone overtuigingen en ervaringen (25%) [0.095] [0.518] SCID Cognitieve en perceptuele disregulatie (33%) [0.163] [0.351]

H 0.395

Rho 0.63

Statistisch gezien voldoet schaal 2 aan twee van de drie voorwaarden. Zowel de H als de Hi-waarden zijn voldoende. De Rho waarde is onvoldoende. Echter bevindt de Rho waarde

zich redelijk dicht bij de ondergrens. Inhoudelijk gezien vertoont schaal 2 overlap tussen de factoren “ongewone overtuigingen en ervaringen” en “cognitieve en perceptuele

disregulatie“ uit de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en de factoren “verhoogde cognitie” en “dissociatieve betrokkenheid” uit absorptie. De overlap tussen de factoren “ongewone overtuigingen en ervaringen” en “cognitieve en perceptuele disregulatie“ en absorptie werd op voorhand verwacht. Echter werd verwacht dat deze twee factoren zich in afzonderlijke schalen zouden bevinden en daar overlap zouden laten zien met specifieke factoren van absorptie.

Schaal 3 Tabel 9.

Vragenlijst Factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

TAS Gevoeligheid voor innemende stimuli (14%) [0.678] [0.432] TAS Dissociatieve betrokkenheid (33%) [0.318-0.572] [0.371-0.389] SCID Ongewone overtuigingen en ervaringen (25%) [0.134] [0.320]

H 0.385

Rho 0.53

Statistisch gezien voldoet schaal 3 aan twee van de drie voorwaarden. Zowel de H als de Hi-waarden zijn voldoende. De Rho waarde is onvoldoende. Inhoudelijk gezien vertoont

(22)

schizotypische persoonlijkheidsstoornis en de factoren “gevoeligheid voor innemende stimuli” en “dissociatieve betrokkenheid” uit absorptie. Verwacht werd dat de factor “ongewone overtuigingen en ervaringen” overlap zou vertonen met absorptie. Echter werd niet verwacht dat dit overlap zou betreffen met “gevoeligheid voor innemende stimuli” en “dissociatieve betrokkenheid”.

Schaal 4 Tabel 10.

Vragenlijst Factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

SCID Cognitieve en perceptuele disregulatie (33%) [0.057] [0.614] SCID Achterdocht (100%) [0.226-0.269] [0.397-0.418] SCID Sociale teruggetrokkenheid (100%) [0.339] [0.350]

H 0.407

Rho 0.68

Statistisch gezien voldoet schaal 4 aan twee van de drie voorwaarden. Zowel de H als de Hi-waarden zijn voldoende. De Rho waarde is onvoldoende. Echter ligt de Rho waarde

heel erg dicht tegen de minimumgrens aan en kan daardoor nog als acceptabel gezien worden. De schaal bestaat enkel uit factoren van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis.

Inhoudelijk gezien vormt schaal 4 voor het grootste gedeelte een logische schaal. De factoren “achterdocht” en “sociale teruggetrokkenheid” bevinden zich beide volledig in deze schaal. Ten eerste werd op voorhand verwacht dat beide deze factoren geen overlap zouden vertonen met absorptie. Daarnaast werd niet uitgesloten dat ze zelf een overlap zouden vertonen, omdat het beide factoren zijn, welke het gevolg zijn van de wanen en hallucinaties. De factor

“cognitieve en perceptuele disregulatie” bevindt zich ook in deze schaal, dit werd op voorhand niet verwacht.

(23)

Schaal 5 Tabel 11.

Vragenlijst Factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

TAS Verhoogde cognitie (20%) [0.541] [0.367] TAS Levendige herinneringen (33%) [0.304] [0.367]

H 0.367

Rho 0.39

Statistisch gezien voldoet schaal 5 aan twee van de drie voorwaarden. Zowel de H als de Hi-waarden zijn voldoende. De Rho waarde is echter zeer laag, wat aangeeft dat het niet

om een betrouwbare schaal gaat. De schaal bestaat enkel uit absorptie factoren. Inhoudelijk werd de samenhang van deze factoren niet verwacht. De ene factor werd op voorhand onder het groepje factoren geschaard dat betrekking heeft op wanen, de andere factor onder het groepje dat betrekking heeft tot hallucinaties.

Schaal 6 Tabel 12.

Vragenlijst Factor (percentage) Bereik x̅ Bereik Hi

TAS Levendige herinneringen (33%) [0.561] [0.306] TAS Verhoogd bewustzijn (25%) [0.360] [0.306]

H 0.306

Rho 0.35

Statistisch gezien voldoet schaal 6 aan twee van de drie voorwaarden. Zowel de H als de Hi-waarden zijn voldoende. De Rho waarde is echter zeer laag, wat aangeeft dat het niet

om een betrouwbare schaal gaat. De schaal bestaat enkel uit absorptie factoren. Inhoudelijk werd de samenhang van deze factoren niet verwacht. De ene factor werd op voorhand onder het groepje factoren geschaard dat betrekking heeft op wanen, de andere factor onder het groepje dat betrekking heeft tot hallucinaties.

(24)

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken of er tussen absorptie en de schizotypische

persoonlijkheidsstoornis constructoverlap is. Om dit te ondersteunen werd vooraf bekeken of absorptie en de schizotypische persoonlijkheidsstoornis multidimensionele constructen betreffen. Uit de resultaten bleek dat voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis een geldige aanname van multidimensionaliteit kon worden gedaan. Dit bleek uit zowel een statistische als inhoudelijk onderbouwing. De Hi en H-waarden gaven aan dat er goede

schalen waren gevormd. Inhoudelijk lieten de schalen opvallend veel vergelijkingen zien met de factoren uit het dimensionele model voor persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast bleek uit de resultaten dat ook voor absorptie een geldige aanname van multidimensionaliteit kan worden gedaan, al is de onderbouwing daarvan minder sterk dan voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Statistisch gaven de Hi en H-waarden aan dat er goede schalen

waren gevormd. Inhoudelijk werden niet exacte overeenkomsten met de structuur van

Tellegen gevonden, maar clusterden de meeste factoren samen in één schaal. Tellegen gaf aan dat de intercorrelaties tussen de verschillende factoren heel hoog zijn (Tellegen, 1992). Dit zou een verklaring kunnen bieden voor het vinden van een grote clustering van de factoren in één schaal.

In de analyse waarin beide constructen werden opgenomen, werd constructoverlap gevonden. Alle schalen betroffen hoge Hi en H-waarden, welke indiceren dat er sprake is van een goede

schaal. Op voorhand werd verwacht dat deze constructoverlap in overstemming zou zijn met het idee dat beide constructen aan elkaar verbonden zijn door middel van wanen en

hallucinaties en dat de factoren zich op die manier groeperen. Deze specifieke constructoverlap werd deels terug gevonden. Zo bleek dat de twee factoren uit de

schizotypische persoonlijkheidsstoornis die zich negatief verhouden ten overstaande van sociaal contact (“Achterdocht” als “sociale teruggetrokkenheid”), zich beide in dezelfde

(25)

schaal bevonden en geen overlap vertoonden met absorptie factoren. In deze schaal bevond zich ook “cognitieve en perceptuele disregulatie”, dit werd niet verwacht (Figuur 2, groene vlak). Daarnaast bleek ook dat de twee factoren uit de schizotypische persoonlijkheidsstoornis welke direct betrekking hebben op wanen en hallucinaties ( “cognitieve en perceptuele

disregulatie” en “ongewone overtuigingen”) samen vielen in schalen waarin constructoverlap met absorptie werd waargenomen. Echter werd verwacht dat deze twee factoren zich

onafhankelijk in schalen met specifieke absorptie factoren zouden bevinden. Dit bleek uit de resultaten niet zo te zijn. Zo is te zien dat “cognitieve en perceptuele disregulatie” en

“ongewone overtuigingen” in één schaal samenvallen met alle absorptie factoren (Figuur 2, blauwe vlak) en “cognitieve en perceptuele disregulatie” en “ongewone overtuigingen” in één schaal samenvallen met “verhoogde cognitie” en “dissociatieve betrokkenheid” (Figuur 2, doorzichtige vlak). Daarnaast werden er nog twee schalen gevormd met enkel absorptie factoren. Zo vielen “verhoogde cognitie” en “levendige herinneringen” (Figuur 2, rode vlak) en “dissociatieve betrokkenheid” en “levendige herinneringen” samen in één schaal (Figuur 2, gele vlak). Beide schalen met enkel absorptie factoren zijn contrasterend met het idee dat de factoren geordend kunnen worden op basis van hallucinaties en wanen. Globaal zijn er op het onderzoek een aantal dingen aan te merken.

Een aantal schalen mochten eigenlijk niet geïnterpreteerd worden als schalen vanwege een lage betrouwbaarheidsmaat. Deze maat geeft aan hoe goed de schaal in staat is om een onderliggend onderwerp te meten. Al deze schalen hadden een zeer klein aantal items. Het is bekend dat de betrouwbaarheid afhankelijk is van het aantal items in een schaal (Drenth & Sijtsma, 1990). Inhoudelijk was er voor deze schalen vaak wel een onderbouwing te geven. Dit geldt vooral voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Het was beter geweest wanneer gebruik werd gemaakt van een meetinstrument met meer items dan de SCID-II

(26)

screener. Het is waarschijnlijk dat op deze manier schalen gevormd kunnen worden waarbij de betrouwbaarheid in orde is.

Voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis werd op de items vaak heel laag gescoord (hoge item moeilijkheid), dit kan ervoor hebben gezorgd dat bepaalde items niet goed te schalen waren. Het was beter geweest om dit onderzoek te doen in een populatie waarin de schizotypische persoonlijkheidsstoornis waarschijnlijk voorkomt. Dit zorgt ervoor dat de items vaker juist worden gescoord, waardoor de items beter te schalen zijn.

Daarnaast meet de gebruikte vragenlijst (SCID II-screener) niet alle kenmerken van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Het is niet uit te sluiten dat toevoeging van de

ontbrekende kenmerken “excentriciteit” en “verminderd affect” andere resultaten zouden laten zien. In vervolg onderzoek is het aan te raden een meetinstrument te gebruiken dat alle kenmerken van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis meet.

Een mogelijkheid voor vervolgonderzoek ligt in de inhoudelijk interpretatie van de gevonden schalen. Een literatuuronderzoek zou moeten uitwijzen of de gevonden schalen in een bestaand theoretisch kader geplaatst kunnen worden. Dit zou de gevonden

constructoverlap tussen de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en absorptie betekenisvoller maken.

(27)

Schizotypische

persoonlijkheidsststoornis

Absorptie

Achterdocht Sociale teruggetrokkenheid Ongewone overtuigingen en ervaringen Verhoogde cognitie Dissociatieve betrokkenheid Cognitieve en perceptuele disregulatie Gevoeligheid voor innemende stimuli Synesthesie Verhoogd bewustzijn Levendige herinneringen Figuur 2.

(28)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th ed.) Arlington, VA: American Psychiatric Association.

Ark, L., A. (2007). Mokken scale analysis in R. Journal of Statistical Software, 20(11), 1-19.

Brink, W. P., Mellenbergh, G. J., (1998). Testleer en testconstructie (2e editie). Amsterdam: Boom Lemma uitgevers

Drenth, P.J.D., & Sijtsma, K. (1990). Testtheorie: Inleiding in de theorie van de psycholo- gische test en zijn toepassingen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum

Eigenhuis, A., Kamphuis, J. H., Noordhof, A. (2012). Development and Validation of the Dutch Brief Form of the Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF-NL).

Sage journals, 20(5), 565-575. Doi:10.1177/1073191112444920

Embretson, S.E., Reise, S. P., (2000). Item Response Theory for Psychologists. Mahwah, NJ: Erlbaum

First, MB., Gibbon, M., Spitzer, R. L., Williams, J. B. W., Benjamin, L. S. (1997). Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis II Personlity Disorders, (SCID-II). Washington, D.C.: American Psychitric Press Inc.

Glicksohn, J. & Barrett, T. R. (2003) Absorption and hallucinatory experience, Aplied

Cognitive Psycholoy, 17, 833-849. Doi:10.1002/acp.913

(29)

Humpston, C. S., Walsh, E., Oakley, D. A., Mehta, M. A., Bell, V. & Deeley, Q. (2016). The relationship between different types of dissociation and psychosis-like experiences in a non-clinical sample. Consciousness and Cogntion, 41, 83-92.

Doi:10.1016/j.concog.2016.02.009.

Perona-Garcelán, S., García-Montes, J. M., Rodríguez-Testal, J. F., Ruiz-Veguilla, M., Benítez-Hernández, M. D. M., López-Jiménez, A. M., Arias-Velarde, M. A., Ductor-Recuerda, M. J., Gómez-Gómez, M. T. & Pérez-Álvarez, M. (2012). Relationship of absorption, depersonalisation, and self-focused attention in subjects with and without hallucination proneness. Cognitive Neuropsychiatry, 18(5), 422-436.

Doi:10.1080/13546805

Schuur, W. (2003). Mokken Scale Analysis: Between the Guttman Scale and Parametric Item Response Theory. Political Analysis, vol. 11, p 139–163.

Stochl, J., Jones, P. B., Croudace, T. J. (2012). Mokken schale analysis of mental health and wel-being questionnaire item responses: a non-parametric IRT method in emperical research for applied health researchers. BMC Medical Research Methodology, 12(1), 74. Doi:10.1186/1471-2288-12-74

Tellegen, A., Atkinsons, G. (1974). Openness to absorbing and self-altering experiences (“absorption”), a trait related to hypnotic suscceptibility. Journal of Abnormal

(30)

Tellegen, A. (1992, August). Note on structure and meaning of the MPQ Absorption scale. Unpublished manuscript, University of Minnesota.

Tellegen, A. & Waller, N.G. (2008) Exploring personality through test

construction: Development of the Multidimensional Personality Questionnaire, In G.J. Boyle, G. Matthews, and D.H. Saklofske (eds.), Handbook of personality theory and

testing: Vol.II. Personality measurement and assessment (pp.261-292). Thousand

(31)

Bijlagen

Bijlage 1. Items TAS

Nummer Item

1 Ik kan diep geraakt worden door een zonsondergang.

2 Ik geniet vaak van de kleine dingen (bijvoorbeeld de kleuren in zeepbellen, of de vijfpuntige ster die je ziet als je een appel doormidden snijdt).

3 Ik kijk graag naar de veranderende vormen van wolken in de lucht. 4 Ik kan diep getroffen worden door welsprekende of poëtische taal.

5 Het geknetter en de vlammen van een houtvuur werken op mijn verbeelding. 6 Wanneer ik naar grootse, indrukwekkende muziek luister, voelt het soms alsof

ik in de lucht opstijg.

7 Ik denk dat ik echt begrijp wat sommige mensen bedoelen wanneer ze het over mystieke ervaringen hebben.

8 Bepaalde muziek doet me denken aan beelden of veranderende kleurpatronen. 9 Ik vind dat verschillende geuren verschillende kleuren hebben.

10 Materialen -zoals wol, zand en hout- doen me soms denken aan kleuren of muziek.

11 Verschillende kleuren hebben hun eigen speciale betekenissen voor me. 12 Soms kan ik geluid veranderen in muziek, door de manier waarop ik er naar

luister.

13 Sommige van mijn meest levendige herinneringen worden opgeroepen door geuren en luchtjes.

14 Een stemgeluid kan me zo fascineren dat ik er gewoon naar kan blijven luisteren.

15 Ik kan vaak aanvoelen dat iemand aanwezig is nog voor ik hem of haar feitelijk zie of hoor.

16 Ik weet vaak wat iemand gaat zeggen voordat hij of zij het zegt.

17 Soms voel ik op de een of andere manier de aanwezigheid van iemand die er fysiek niet bij is.

18 Ik heb vaak “fysieke herinneringen“: bijvoorbeeld nadat ik gezwommen heb, kan ik het gevoel hebben alsof ik nog steeds in het water ben.

19 Soms komen er gedachten en beelden bij me op zonder dat ik er enige moeite voor doe.

20 Mijn gedachten komen vaker in me op als plaatjes dan als woorden.

21 Als ik wil, kan ik me verbeelden dat mijn lichaam zo zwaar is dat ik het niet bewegen kan.

22 Als ik naar een film, tv-programma of een toneelstuk kijk, kan ik er zo in opgaan dat ik mijzelf en mijn omgeving vergeet, en het verhaal beleef alsof het echt is en ik er deel van uitmaak.

23 Tijdens een routineklus kan ik zo in mijn gedachten opgaan dat ik gewoon vergeet wat ik aan het doen ben en dan even later ontdek dat ik het af heb. 24 Als ik wil, kan ik me sommige dingen zo levendig voorstellen dat het is alsof ik

een goede film zie of een goed verhaal hoor.

25 Wanneer ik naar muziek luister, kan ik er zo in opgaan dat ik niets anders meer merk.

26 Als ik in een toneelstuk zou spelen, denk ik dat ik de emoties van mijn rol zo zou inleven dat ik die persoon “zou worden” en mezelf en het publiek zou vergeten

(32)

27 Soms ga ik zo op in de natuur of kunst dat het lijkt alsof mijn bewustzijn op de een of andere manier tijdelijk is veranderd.

28 Soms beleef ik dingen net zoals toen ik een kind was.

29 Soms kan ik me bepaalde ervaringen van vroeger zo helder en levendig herinneren dat het net is alsof ik ze weer beleef.

30 Als ik naar een plaatje staar en dan er van wegkijk, dan 'zie' ik soms nog een beeld van het plaatje, bijna alsof ik er nog steeds naar kijk.

31 Gewone dingen die andere mensen betekenisloos vinden, hebben vaak iets veelzeggends voor mij.

32 Soms lijkt het alsof mijn gedachten de hele wereld kunnen omvatten. 33 Ik stap soms 'buiten' mijn normale zelf en beleef mezelf dan heel anders. 34 Soms ervaar ik dingen alsof ze werkelijker zijn dan normaal.

Bijlage 2. Items SCID II-screener

Nummer Item

1 Wanneer u in het openbaar mensen ziet praten, heeft u dan vaak het gevoel dat zij over u praten?

2 Krijgt u vaak het gevoel dat dingen die voor de meeste mensen geen speciale betekenis hebben, in werkelijkheid bedoeld zijn om u een boodschap te geven? 3 Wanneer u bij andere mensen bent, krijgt u dan vaak het gevoel dat u bekeken

of aangestaard wordt?

4 Heeft u ooit het gevoel gehad dat u dingen kon laten gebeuren door gewoon iets te wensen of eraan te denken?

5 Heeft u persoonlijke ervaringen met het bovennatuurlijke?

6 Gelooft u dat u een “zesde zintuig” heeft dat u in staat stelt dingen te weten of te zien, wat anderen niet kunnen?

7 Lijkt het vaak alsof voorwerpen of schaduwen echte mensen of dieren zijn of dat geluiden eigenlijk stemmen van mensen zijn?

8 Heeft u het gevoel gehad dat er een persoon of kracht om u heen was terwijl u niemand kon zien?

9 Ziet u vaak aura’s of energievelden om mensen?

10 Zijn er weinig mensen waar u intiem mee bent buiten uw directe familie om? 11 Voelt u zich vaak gespannen wanneer u met andere mensen samen bent? 12 Is het NIET belangrijk voor u of u enige hechte relaties heeft?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de literatuur komt naar voren dat sociale ondernemingen, omdat ze hybride zijn, een constante afweging moeten maken tussen het behalen van maatschappelijke en

Semelo le bohole ba tsona se tlisitswe ke ho lemoha cepheids ka hara nebulae tsena, empa ka nako eo ho ne ho sena tlhaloso kapa kutlwisiso ya ho ka hlalosa lebaka le etsang

It was also established that within all the different gift card related transactions the core of the transactional flow stays the same and can be divided into three stages – the

Additionally, the algorithm is enhanced by making use of the available knowledge of the environment provided by a grid-based SLAM with Rao-Blackwellized particle filter algorithm

A series of 2x3 mixed ANOVAs was conducted to compare the different scores on the language components (total score, reading comprehension score, spelling score, grammar

Previous literature has identified roles and measures that municipalities implement when governing sharing schemes, as well as important factors for the establishment, operation

For most brain tissues, T1 values increase by more than a factor of 3 when increasing magnetic field strength from 0.2T and 7T, meaning higher contrast between tissues can be

Kovács (Eds.), Empire's New Clothes: Unveiling EU enlargement (pp. Telford: Central Europe Review. NewState Spaces: Urban Governance and The Rescaling of Statehood. Oxford: