• No results found

Blessuregevoeligheid van hockeyspelers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Blessuregevoeligheid van hockeyspelers"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BLESSUREGEVOELIGHEID VAN

HOCKEYSPELERS

Bachelorthese

Voorletters en naam : D.J.P. Defauwes Studentnummer : 500731023

Instituut : Hogeschool van Amsterdam Faculteit : Bewegen, Sport & Voeding

Studie : Bachelor Sport and Physical Education Onderzoeksthema : Sportzorg

Begeleider : S. (Sander) Plomp Beoordelaar : N. (Niek) Schaper Academisch jaar : 2019 – 2020 Gelegenheid : Eerste, juni 2020

(2)

Voorwoord

Na velen uren te hebben geïnvesteerd, is het mij gelukt om mijn afstudeeronderzoek af te ronden. Het onderwerp van dit afstudeeronderzoek is ‘Blessuregevoeligheid van

hockeyspelers’. Mijn interesse in blessures is ontstaan nadat ik zelf last heb gehad van een overbelastingblessure. Deze is ontstaan in het eerste jaar van mijn studie aan de Academie Lichamelijk Opvoeding, te Amsterdam. Hierdoor heb ik ervaren hoe het is om (tijdelijk) niet deel te kunnen nemen aan sportactiviteiten. Dit heeft ertoe geleid dat ik mij heb

voorgenomen, om een bijdrage te leveren aan het voorkomen van blessures bij anderen.

In de totstandkoming van dit afstudeeronderzoek heb ik te maken gehad met verschillende uitdagingen. Zo ben ik in een korte tijd begeleid door verschillende onderzoeksbegeleiders. Daarnaast hebben de laatste twee metingen niet plaats kunnen vinden. Dit was het gevolg van de genomen maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het COVID-19 virus.

Zonder de hulp die ik gekregen heb, was het niet mogelijk geweest om dit afstudeeronderzoek af te ronden. Door de begeleiding van Sander Bliekendaal is de onderzoeksopzet tot stand gekomen. Sander Plomp heeft mij begeleid gedurende het onderzoeksproces. Dankzij de inspanning van Niek Schaper ben ik contact gekomen met een hockeyclub. De Leidsche en Oegstgeester Hockeyclub (LOHC), haar trainers, in het bijzonder Maurits Akkerman, hebben het mogelijk gemaakt dat de metingen hebben plaatsgevonden. Hen allen ben ik zeer

dankbaar voor de hulp, ondersteuning en begeleiding.

Ik hoop dat door dit afstudeeronderzoek hockeyspelers minder vaak een blessure oplopen, waardoor zij kunnen blijven genieten van al het moois dat sport te bieden heeft.

(3)

Samenvatting

Hockeyspeler tot achttien jaar raken vaak geblesseerd. De genomen maatregelen zijn gericht op spelers tot twaalf jaar en het gestandaardiseerd Warming-Up Programma Hockey in niet in staat om het aantal blessures te verminderen. Voor het verminderen van het aantal blessures is inzicht nodig in de bewegingspatronen die een blessurerisico vormen. Echter, deze inzichten gericht op hockeyspelers tot achttien jaar ontbreken. Het doel van dit onderzoek is om de bewegingspatronen die een mogelijk blessurerisico vormen voor hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar in kaart te brengen. Hiervoor zijn bij de Leidsche en Oegstgeester Hockeyclub 32 deelnemers (14 tot 18 jaar; gemiddeld 16,4; SD=1,2) getest op de Functional Movement Screen. De deelnemers komen uit de teams JA01, JB01, MA01 en MB01. Door de statistische toets Mann-Witheney U zijn de deelvragen beantwoord. Hierbij is rekening gehouden met de variabelen geslacht en leeftijd. De data zijn geanalyseerd met Excel en SPSS 25.0. Uit de resultaten blijkt dat de helft van de deelnemers een bewegingspatroon heeft dat een mogelijk blessurerisico vormt. Zo heeft 50% (N=16) een FMS-totaalscore van 14 of lager, en heeft 53,1% (N=17) een bewegingspatroon dat bestaat uit twee of meer vormen van asymmetrie. Er is geen verschil gevonden in de blessuregevoeligheid tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers, op de FMS-totaalscore (Z= -0,418; P= 0,676) en de asymmetrie (Z= -0,413; P= 0,679). Ook is er geen verschil gevonden in de blessuregevoeligheid tussen de A-teams en B-teams, op de FMS-totaalscore (Z= -0,779; P= 0,436) en de asymmetrie (Z= -1,121; P= 0,262). Op basis van de resultaten wordt aanbevolen om in de trainingen de fysieke belasting te verlagen en aandacht te besteden aan de bewegingspatronen die een blessurerisico vormen. De conclusie dat de hockeyspelers te maken hebben met een verhoogde blessuregevoeligheid dient met voorzichtigheid te worden geboden. Zo is het aantal deelnemers in dit onderzoek beperkt.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1 Samenvatting ... 2 Afkortingenlijsten ... 4 Inleiding ... 5 Onderzoeksvragen ... 12 Hypothese ... 12 Methode ... 14 Deelnemers ... 14 Meetinstrument en taak ... 14 Betrouwbaarheid en validiteit ... 15 Procedure ... 15

Dataverzameling en statistische analyse ... 16

Resultaten ... 18 Hoofdvraag ... 18 Deelvraag 1... 23 Deelvraag 2... 24 Deelvraag 3... 25 Deelvraag 4... 26 Discussie ... 27 Aanbeveling beroepspraktijk ... 31 Conclusie ... 34 Literatuurlijst ... 35 Bijlage ... 41 Bijlage 1 Deelnemersverklaring... 41

Bijlage 2 Testinformatie bij de Deelnemersverklaring ... 42

Bijlage 3 Beoordelingslijst ... 43

Bijlage 4 Verbale Instructies ... 45

Bijlage 5 Scoreformulier ... 47

(5)

Afkortingenlijsten

Tabel 1.0 Afkortingen uit het hoofdstuk Inleiding

Afkoring Uitleg Referentie

KNHB Koninklijke Nederlandse Hockey Bond

WUP Warming-Up Programma Hockey Gouttebrage, Zuidema & VeiligheidNL, 2016

ASM Athletic Skills Model Wormhoudt, Teunissen & Savelsbergh, 2016

DRM Dynamic Recursive Model Meeuwisse, Tyreman, Hagel & Emery, 2007

FMS Functional Movement Screen Cook, Burton & Hoogenboom, 2006

LOHC Leidsche en Oegstgeester Hockeyclub

Tabel 1.1 Afkortingen uit het hoofdstuk Resultaten

Afkorting Uitleg DS Deep Squat

HR, R en L Hurdle Step, rechts en links

INL, R en L In-Line-Lunge, rechts en links

SH, R en L Shoulder Mobility, rechts en links

PU Trunk Stability Push-Up

LG, R en L Active Straight Leg Raise, rechts en links

RTS, R en L Rotary Stability, rechts en links

(6)

Inleiding

Aantrekkelijke inleiding

De jeugdsport kampt met grote prestatiedruk. Het journalistieke tv-programma De Monitor wijdde in 2019 een uitzending aan dit onderwerp (De Monitor, 2019). Hieruit kwam naar voren dat kinderen al op jonge leeftijd geselecteerd worden op basis van sportvaardigheden. Dit heeft als gevolg dat ouders extra tijd investeren in het verbeteren van de

sportvaardigheden van hun kinderen. Fysiotherapeuten, die in de uitzending aan het woord komen, merken op dat kinderen vaker een blessure oplopen. Kinderfysiotherapeut Roy Schaaij noemt blessures bij kinderen zorgwekkend. Hij meent namelijk dat

sporters die op jonge leeftijd een blessure oplopen, op latere leeftijd te maken kunnen krijgen met gezondheidsproblemen, zoals slijtage aan de knieën en heupen (Vernooij, 2019). Om de prestatiedruk en het aantal blessures onder jonge sporters te verlagen, heeft de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) alle hockeyclubs geadviseerd om kinderen tot twaalf jaar maar maximaal twee keer per week te laten trainen (De Monitor, 2019). Een passend advies om het aantal blessures bij hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar te verminderen lijkt te ontbreken.

Inleiden onderwerp

Mogelijk is er sprake van een bewegingspatroon dat leidt tot een verhoogd blessurerisico bij hockeyspelers tussen de twaalf en achttien jaar. Bewegingspatronen bestaan uit het geheel van kwaliteiten, onevenwichtigheden en zwakheden binnen het bewegen die mogelijk een

blessurerisico vormen (Cook, Burton & Hogenboom, 2006), blessurerisico’s zijn de factoren die het ontstaan van een blessure kunnen verklaren (Meeuwisse, Tyreman, Hagel &

Emery, 2007). Gezegd kan worden dat een bewegingspatroon en het blessurerisico samen de mate van blessuregevoeligheid aangeven. Het doel van dit onderzoek is om de

bewegingspatronen die een mogelijk blessurerisico vormen voor hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar in kaart te brengen.

(7)

Het inzichtelijk maken van de bewegingspatronen en blessurerisico’s is relevant doordat veelal hockeyspelers tot achttien jaar geblesseerd raken. Zo is van alle hockeyspelers die in 2018 een blessure opliepen 61% onder de achttien jaar (VeiligheidNL, 2019). Dit kan

negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid op latere leeftijd (Vernooij, 2019). Ook blijkt dat hockeyspelers veelal pijn in de lage rug ervaren (Van Hilst, Hilgersom, Kuilman, Kuijer & Friengs-Dresen, 2015). Wanneer een professional binnen de hockeysport zich wil richten op het verminderen van de blessures, kan gebruik gemaakt worden van het Warming-Up-Programma-Hockey (WUPH). Dit programma is een gestandaardiseerde warming-up,

bestaande uit drie onderdelen, die is afgestemd op leeftijd en geslacht (Gouttebrage, Zuidema & VeiligheidNL, 2016). Echter, gebruik van het WUPH leverde geen vermindering op van het aantal blessures (Barboza, Nauta, Emery, Van Mechelen, Gouttebarge & Verhagen, 2019). Dat het WUPH niet toereikend genoeg is om het aantal blessures te verminderen, bevestigd de relevantie van dit onderzoek.

Het inzichtelijk maken van de bewegingspatronen die een mogelijk blessurerisico vormen, kan ook gebruikt worden bij andere groepen waar blessures veelal voorkomen. Een voorbeeld is de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam. In het eerste jaar van deze opleiding raken de studenten veelal geblesseerd (Bliekendaal, Goossens & Stubbe, 2017). Door het verworven inzicht in de blessuregevoeligheid, via het in kaart brengen van de bewegingspatronen, kan een gerichte aanpak worden gerealiseerd om het aantal blessures te verminderen.

Theoretisch concept

Blessurerisico’s

Er zijn verschillende theoretische modellen die inzicht geven in mogelijke blessurerisico’s. Een hiervan is het Dynamic Recursive Model (DRM) (Meeuwisse et al., 2007). Volgens dit model zijn er verschillende risicofactoren, die van invloed zijn op het ontstaan van blessures. De intrinsieke risicofactoren die volgens het DRM de kans op een blessure verhogen, zijn leeftijd, kracht, eerdere blessures en neuromusculaire controle. Externe risicofactoren als materiaal en omgeving spelen volgens dit model eveneens een rol in het ontstaan van blessures.

(8)

Het DRM kan inzicht geven in de mogelijke blessurerisico’s bij hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar. Voor de hockeyspelers kan dit betekenen dat zij, als zij eerder een blessure hebben gehad, een verhoogde kans hebben om door de hockeytrainingen nogmaals geblesseerd te raken. Daarnaast is een beperkte neuromusculaire controle eveneens een risicofactor voor het ontstaan van blessures. Neuromusculaire controle wordt beschreven als: ‘Neuromuscular control is defined as the unconscious trained respons of a muscle to a signal regarding dynamic joint stability’ (Physiopedia, Z.D.). Echter, het DRM is niet voldoende om alle blessurerisico’s voor hockeyspelers in kaart te brengen. Zo blijkt namelijk

dat door het beoefenen van hockey de kracht in de armen, schouders en benen toeneemt (Manna, Khanna & Dhara, 2010). Dit lijkt tegenstijdig te zijn met het DRM, waarin toenemende kracht juist de kans op blessures kan verkleinen. Daarnaast benoemt het DRM dat leeftijd een intrinsieke risicofactor is voor het oplopen van een blessure. Echter, een specifieke leeftijd wordt niet benoemt.

Naast het DRM, geeft het Iceberg-effect eveneens inzicht in mogelijke blessurerisico’s (Teyhen, Bergeron, Deuster, Baumgartner, Beutler, De la Motte, Jones, Lisman, Padua, Pendergrass, Pyne, Schoomaker, Sell & O’Connor, 2014). In het Iceberg-effect vormen mobiliteit, stabiliteit en bewegingsefficiëntie en -kwaliteit de basis voor functioneel bewegen. Onder stabiliteit valt het onderdeel neuromusculaire controle, dat eveneens benoemd wordt in het DRM. Naast het functionele bewegen, benoemt dit model ook de atletische prestaties, die onder andere bestaan uit snelheid, behendigheid en uithoudingsvermogen. Als gedurende trainingen alleen aandacht wordt besteed aan het verbeteren van deze atletische prestaties, dan kan volgens dit model een zogenaamde prestatie-paradox ontstaan. Hierbij kunnen de

atletische prestaties stijgen tot ongekende hoogte, terwijl een onvolledig en ontoereikend beweegpatroon mogelijk is. Hierdoor kan het risico op het ontstaan van een blessure toenemen (Teyhen et al., 2014).

Mogelijk hebben de hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar ook te maken met deze

prestatie-paradox. Zo zijn er verschillende onderzoeken, waaruit blijkt dat het beoefenen van hockey de atletische prestaties verbetert. Snelheid, kracht en lenigheid nemen door hockey te beoefenen toe (Anders & Myers, 1999), evenals het uithoudingsvermogen, de VO2Max

(9)

(Astorino, Tam, Rietschel, Johnson & Freedman, 2004; Stagno, Thatcher & Someren, 2005). Ondanks deze verbeteringen in het atletische vermogen, zijn hockeyspelers tot achttien jaar vaak geblesseerd, wat aan lijkt te sluiten bij de tegenstelling van de prestatie-paradox (Teyhen et al., 2014).

Een praktisch model dat waarschijnlijk de blessurerisico’s verminderd, is het steeds

populairder wordende Athletic Skills Model (ASM) (Wormhoudt, Teunissen & Savelsbergh, 2016). Dit is een talentontwikkelingsmodel, dat is gericht op het stimuleren van de

creativiteit en het aanpassingsvermogen van sporters, om tegelijkertijd een eenzijdig beweegpatroon te voorkomen. Enkele hockeyclubs zijn ook begonnen met het implementeren van dit model (Levie, 2018).

De basis van dit model bestaat uit het ASM-Continuüm. Dit bestaat uit vier categorieën, namelijk Multisporten, Donorsporten, Technisch Adaptieve Training (TAT) en Specifiek. Om hier invulling aan te geven wordt vooral gebruik gemaakt van tien verschillende

bewegingsvaardigheden, oftewel Basic Movement Skills (BMS). Om de categorie Multisporten vorm te geven, wordt een sport/activiteit aangeboden met BMS’s die niet voorkomen in de eigen sport. Een Donorsport is een sport/activiteit met dezelfde BMS’s als de eigen sport. De TAT is dezelfde sport met dezelfde BMS’s met verandering in omgeving, taak en/of materiaal. Als laatste wordt de categorie Specifiek vormgegeven door vanuit de eigen sport specifieke kenmerken te trainen.

Wanneer de sport hockey vanuit het ASM wordt beschouwd, dan lijkt het erop dat de sport bestaat uit drie verschillende BMS’s. Dit zijn 1. balanceren en vallen, 2. gaan en lopen en 3. gooien, vangen, slaan en mikken. Echter, er zijn tien verschillende BMS’s. Dat de sport hockey bestaat uit drie hiervan kan mogelijk duiden op een eenzijdig bewegingspatroon. Aan de hand van de drie BMS’s kan het ASM-Continuüm worden vormgegeven.

Bewegingspatronen

De Functional Movement Screen (FMS) omschrijft een beweegpatroon als het

geheel van kwaliteiten, onevenwichtigheden en zwakheden binnen het bewegen (Cook, Burton & Hoogenboom, 2006; Butler, 2015). Door gebruik te maken van zeven testen, kan de

(10)

FMS een bewegingspatroon in kaart brengen. Doordat vijf van de zeven testen aan beide kanten van het lichaam worden uitgevoerd, komen mogelijke onevenwichtigheden, oftewel asymmetrie, naar voren (Cook, Burton & Fields, Z.D.).

Door de zeven testen wordt een zo volledig mogelijk beeld weergegeven van de flexibiliteit, mobiliteit en stabiliteit in de onderste en bovenste extremiteit (Cook et al., Z.D.). Zo

beoordeeld de Hurdle Step de stabiliteit en mobiliteit in de enkels, knie en heup (onderste extremiteit). De Trunk Stability Push-Up beoordeeld de stabiliteit van de romp (bovenste extremiteit).

De FMS is gericht op het optimale presteren (Cook et al., Z.D.). Via verschillende stappen is het mogelijk om dit te bereiken. Door eerst de FMS af te nemen, wordt het beweegpatroon in kaart gebracht. Dit wordt de Functional Movement genoemd. Vervolgens kan via dit inzicht de juiste Functional Performance worden getraind, zoals kracht. Als laatste kan specifiek getraind worden op Functional Skills, zoals bij hockey het kunnen aannemen van een bal met de hockeystick. Deze stappen samen vormen de performance-piramide, met als doel om het presteren te verbeteren en de kans op blessure te verkleinen.

Dat veelal jonge hockeyspelers geblesseerd raken, kan mogelijk betekenen dat er sprake is van een bewegingspatroon dat bestaat uit meerdere onevenwichtigheden en zwakheden. Deze onevenwichtigheden en zwakheden kunnen mogelijk een blessurerisico vormen (Cook et al., Z.D.). Uit een meta-analyse blijkt eveneens dat het bewegingspatroon zoals vastgesteld door de FMS in relatie kan worden gebracht met een verhoogd blessurerisico. Zo blijkt een FMS-totaalscore van 14 of lager de kans op een blessure met 2,74 verhogen (Bonazza, Smuin, Onks, Silvis & Dhawan, 2017).

Kortom, het Iceberg-effect, het DRM, het ASM, en de FMS lijken overeenkomsten te vertonen. Zo komt de risicofactor neuromusculaire controle voor in zowel het Iceberg-effect als in het DRM. Ook stelt het Iceberg-effect dat een prestatie-paradox kan ontstaan met als gevolg een ontoereikend bewegingspatroon dat kan leiden tot blessures. De FMS meet de factoren die een volgens het Iceberg-effect toebehoren aan het functionele bewegen. Tegelijkertijd probeert het ASM een eenzijdig bewegingspatroon te voorkomen.

(11)

Door de overeenkomsten binnen deze theoretische modellen kan verklaard worden welke bewegingspatronen mogelijk een blessurerisico vormen.

Eerder gedaan onderzoek

Blessurerisico’s en bewegingspatronen

Er heeft al verschillend onderzoek plaats gevonden dat de relatie tussen de

bewegingspatronen en blessurerisico’s aantoont. Zo bleek al eerder dat een FMS-totaalscore van 14 of lager de kans op een blessure aanzienlijk verhoogd (Bonazza et al., 2017). Echter, de gemiddelde FMS-totaalscore lijkt per groep verschillend te zijn. Atleten behaalden een gemiddelde FMS-totaalscore van 14,64 (Smith, Wright & Warren, 2013), mannen en vrouwen van achttien tot veertig jaar 15,7 (Schneiders, Davidsson, Hörman & Sullivan, 2011) en schoolkinderen van tien tot zeventien jaar 14,59 (Abraham, Sannasi & Nair, 2015).

Naast het gehele bewegingspatroon, dat door middel van de FMS-totaalscore wordt weergegeven, kan de asymmetrie voorspellend zijn als blessurerisico. Zo blijkt dat een bewegingspatroon dat bestaat uit meerdere vormen van asymmetrie, kan leiden tot een verhoogd blessurerisico. Zo werd geconstateerd dat Australische football-spelers met twee of meer vormen van asymmetrie vaker last hadden van blessures dan spelers met nul of één vorm van asymmetrie (Chalmers, Fuller, Debenedictis, Townsley, Lyngh, Gleeson, Zacharia, Thomson & Magarey, 2017).

Om blessuregevoeligheid van hockeyspelers inzichtelijk te maken kan gekeken worden naar eerder gedaan onderzoek. Zo zijn de onevenwichtigheden en zwakheden binnen het

bewegingspatroon van hockeyspelers onderzocht door gebruik te maken van de FMS. Hieruit kwam naar voren dat de scores die zijn behaald op de FMS-testen Rotary Stability en Hurdle Step, verband hielden met opgelopen (vermoeidheid)blessures bij mannelijke hockeyspelers (Motmans, Nyckees & Merckx, 2016).

Om de blessuregevoeligheid verder inzichtelijk te maken kan gekeken worden naar sporten die vergelijkbaar zijn aan de sport hockey. Zo is hockey te vergelijken met de sport voetbal. Er zou gesteld kunnen worden dat beide sporten volgens het ASM uit drie Basic Movement Skills (BMS) (bewegingsvaardigheden) bestaan (Wormhoudt et al., 2016), waarbij

(12)

gemeenschappelijke BMS’s zijn waar te nemen. De bewegingspatronen van jonge

voetbalspelers (14 tot 20 jaar) blijken ook een blessurerisico te vormen (Marquas, Medeiros, de Souza Stigger, Nakamura & Baroni, 2017). Zo had 82% van 103 voetballers een FMS-totaalscore van 14 of lager. Ook had 91% een score van 0 of 1 op minstens één van de testen. Asymmetrie kwam voor bij 65% van de jonge voetballers.

Gat, onderzoeksvraag en hypothese

Het onderzoek van Motmans et al. (2016) heeft twee beperkingen om inzicht te krijgen in de bewegingspatronen die mogelijk een blessurerisico vormen voor hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar. Ten eerste zijn in het onderzoek van Motmans et al. (2016) alleen mannelijke hockeyspelers getest. Dit is tegenstrijdig met gegeven dat vooral vrouwen een verhoogde kans hebben om een blessure op te lopen aan de onderste extremiteiten (Murphy, Connolly & Beynnon, 2003). Ten tweede verschilt de leeftijd van de deelnemers (gemiddeld 24,6 jaar) uit het onderzoek van Motmans et al. (2016) met de leeftijd van de hockeyspelers tussen de twaalf en achttien jaar. Hierdoor speelt groei en rijping wel een rol bij de spelers van twaalf tot achttien jaar, in tegenstelling tot de spelers uit het onderzoek van Motmans et al. (2016). Zo bereiken jongens gemiddeld de volwassen lente op achttien jaar, hebben meisjes de groeispurt rond het twaalfde jaar en jongens rond het veertiende jaar (Willmore, Costill & Larry Keney, 2014). Dit heeft invloed op het presteren, omdat groei en rijping de

sportprestaties verbeteren (Willmore et al., 2014). Daarbij komt dat de groeisnelheid van invloed kan zijn op de FMS-scores. Uit onderzoek onder jonge voetbalspelers blijkt namelijk dat de fase binnen de maximale groeisnelheid, de Peak Height Velocity (PHV), van invloed is op de prestaties op de FMS. Zowel op de totaalscore als op de individuele testen (Portas, Parkin, Roberts & Batterham, 2016). Hierdoor kan gesteld worden dat leeftijd, groei en rijping van invloed zijn op de bewegingspatronen en dus de mate van blessuregevoeligheid.

(13)

Onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is om de bewegingspatronen in kaart te brengen die een mogelijk blessurerisico vormen voor hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de FMS (Cook et al., 2006; Butler, 2015). Dit onderzoek zal plaats vinden bij hockeyspelers van de Leidsche en Oegstgeester Hockeyclub (LOHC), te Oegstgeest. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kunnen de trainingen dusdanig worden aangepast, dat het aantal blessures op de lange termijn afneemt, waardoor de spelers minder vaak uitvallen en gezondheidsproblemen op latere leeftijd worden voorkomen.

Hoofdvraag:

Welke bewegingspatronen vormen op basis van de Functional Movement Screen, een mogelijk blessurerisico bij hockeyspelers in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar?

Deelvragen:

1. Is er een verschil in de blessuregevoeligheid tussen mannelijke en vrouwelijke hockeyspelers in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar?

2. Is er een verschil in de blessuregevoeligheid met betrekking tot een asymmetrisch beweegpatroon tussen mannelijke en vrouwelijke hockeyspelers in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar?

3. Is er een verschil in de blessuregevoeligheid tussen de hockeyspelers uit de A-teams en B-teams?

4. Is er een verschil in de blessuregevoeligheid met betrekking tot een asymmetrisch beweegpatroon tussen de spelers uit de A-teams en B-teams?

Hypothese

Bij de hockeyspelers wordt een bewegingspatroon verwacht dat het blessurerisico vergroot. Dit betekent dat de hockeyspelers te maken hebben met een hoge mate van

blessuregevoeligheid. Een toename in de fysieke prestaties bij hockeyspelers (Anders & Myers, 1999) en het grote aantal blessures (VeiligheidNL, 2019) duidt mogelijk op een prestatie-paradox, met als gevolg een bewegingspatroon dat het blessurerisico verhoogd

(14)

(Teyhen et al., 2014). Door de FMS wordt het bewegingspatroon inzichtelijk dat samenhangt met het Iceberg-effect (Teyhen et al., 2014).

Er wordt verwacht dat de vrouwelijke hockeyspelers een hogere blessuregevoeligheid hebben in vergelijking met de mannelijke hockeyspelers. In de groep schoolkinderen tot zeventien jaar bleek dat de jongens een bewegingspatroon hadden dat een minder risico geeft op een blessure (Abraham et al., 2015). De verwachting kan ondersteund worden met het gegeven dat vooral vrouwelijke hockeyspelers pijn ervaren in de lage rug (van Hilst et al., 2015). Mocht deze pijn het gevolg zijn van een bewegingspatroon waarin de mobiliteit, flexibiliteit en stabiliteit ontoereikend is (Teyhen et al., 2014), dan zal dit door middel van de FMS naar voren komen (Cook et al., Z.D.) doordat de scores lager uitvallen.

Er wordt verwacht dat de spelers uit de B-teams een hogere blessuregevoeligheid hebben ten opzichte van de spelers uit de A-teams. De fase binnen de maximale groeisnelheid (PHV) bij jonge voetballers bleek ook een rol te spelen in de mate van blessuregevoeligheid (Portas et al., 2016). De verwachting kan ondersteund worden door het gegeven dat de sportprestaties toenemen door groei en rijping (Willmore et al., 2014), waardoor de oudere spelers

waarschijnlijk een bewegingspatroon hebben waarin de mobiliteit, stabiliteit en flexibiliteit beter is ontwikkeld ten opzichte van het bewegingspatroon van de jongere spelers.

(15)

Methode

Deelnemers

Er doen aan dit onderzoek 32 deelnemers mee, in de leeftijd van 14 tot 18 jaar met een gemiddelde van 16,4 (SD=1,2) jaar. Van de 32 deelnemers zijn er 16 jongens (50%) met een gemiddelde leeftijd van 16,4 (SD=1,2) jaar en 16 meisjes (50%) met een gemiddelde leeftijd van 16,4 (SD=1,2) jaar. Alle deelnemers zijn hockeyspelers bij de Leidsche en Oegstgeester Hockeyclub (LOHC) in Oegstgeest. Er doen aan dit onderzoek 4 teams mee, namelijk JA01, JB01, MA01 en MB01. Van elk team zijn 8 spelers gemeten. Elk team heeft 3 trainingen per week van ieder anderhalf uur, plus 1 wedstrijd in het weekend.

De medische commissie van de hockeyclub heeft toestemming verleend voor het onderzoek. Daarnaast is toestemming gevraagd van de spelers uit de B-team. De deelnemers uit de A-teams hebben zelf toestemming kunnen geven. De toestemming voor deelname aan het onderzoek is verleend via de deelnemersverklaring, die is terug te vinden in Bijlage 1. In Bijlage 2 is de informatie te vinden die naar de ouders is gestuurd.

Meetinstrument en taak

Om de bewegingspatronen in kaart te brengen wordt voor het onderzoek gebruik gemaakt van de FMS (Cook et al., Z.D.; Cook et al., 2006). De test bestaat uit zeven onderdelen, in de volgorde: Deep Squat, Hurdle Step, In-Line Lunge, Shoulder Mobility, Active Straight-Leg Raise, Trunk Stability Push-up en Rotary Stability. Voor de onderdelen Shoulder Mobility, Trunk Stability Push-up en de Rotary Stability is een specifieke Clearing Test, die pijn meet tijdens de test. De onderdelen Hurdle Step, In-Line-Lunge, Shoulder Mobility, Active

Straight-Leg Raise en Rotary Stability worden door beide kanten van het lichaam uitgevoerd. Een ongelijke score tussen de linker- en rechteruitvoering geeft een asymmetrie weer.

Tijdens de test wordt gebruik gemaakt van de beoordelingslijst, deze vermeldt de criteria voor elk onderdeel en is terug te vinden in bijlage 3. Aan de hand hiervan wordt een score van 0 tot en met 3 gegeven, hierdoor wordt het bewegingspatroon in kaart gebracht. Het vastgestelde bewegingspatroon kan gekoppeld worden aan de mogelijke blessurerisico’s. Ook wordt

(16)

gebruik gemaakt van de verbale instructies. Door deze te gebruiken krijgen alle deelnemers dezelfde instructies. Deze zijn terug te vinden in bijlage 4.

Bij deze test gaat het om een kwantitatieve meting. De meetresultaten worden cijfermatig weergegeven in de scores per onderdeel. Aan de hand hiervan kunnen de totaalscores en asymmetrie worden berekend.

Betrouwbaarheid en validiteit

De betrouwbaarheid van de FMS is onderzocht door middel van een test en her-test bij 21 vrouwelijke (gemiddelde leeftijd 19,6 jaar) en 18 mannelijke (gemiddelde leeftijd 19,7 jaar) atleten (Shultz, Anderson, Metheson, Marcello & Besier, 2013). Deze atleten zijn binnen een week twee keer getest door dezelfde beoordelaars. De statistische test Krippendorf α is gebruikt om de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid te testen. Uit de resultaten bleek dat de betrouwbaarheid voor de test/her-test goed is (ICC=0,6) en de betrouwbaarheid van de

beoordeling door video’s excellent is (ICC=0,92). Een meta-analyse uitgevoerd door Bonazza et al. (2017), waarin de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid worden beoordeeld als excellent, ondersteunt dit.

Om de betrouwbaarheid van de beoordeling door de onderzoeker zo hoog mogelijk te maken, is voorafgaand aan de officiele metingen de test driemaal uitgevoerd samen met een andere student aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Hierbij is onafhankelijk van elkaar gescoord, waarna de resultaten zijn vergelijken en besproken.

De validiteit van de FMS tussen bewegingspatronen en blessurerisico’s is onderzocht door middel van een meta-analyse, uitgevoerd door Bonazza et al. (2017). Hieruit kwam naar voren dat de kans op een blessure 2,74 keer groter is met een FMS-totaalscore van 14 of lager.

Procedure

Ter beoordeling van de bewegingsuitvoeringen is gebruik gemaakt van de beoordelingslijst, die van het Engels naar het Nederlands is vertaald (zie bijlage 3). De verbale instructies zijn

(17)

vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands en gebruikt om de instructies te geven (zie bijlage 4).

De vier meetmomenten waren tijdens de trainingen van de teams. Elke deelnemer heeft de test één keer uitgevoerd. Voorafgaand aan de meetmomenten is contact geweest met de trainers, die hebben de informatie over de test doorgestuurd naar de deelnemers en naar de ouders van de deelnemers. De ouders van de deelnemers uit de B-teams hebben toestemming moeten geven voor de deelname van hun kind.

Voor aanvang van het meetmoment zijn de teams herhaaldelijk mondeling voorgelicht over de aanleiding, het doel, de opzet en de risico’s van de test. Zodra de training aanving, werd de eerste deelnemer getest. Deze werd begroet en gecontroleerd op de aanwezigheid van de deelnemersverklaring. Als deze niet getekend was, moest de deelnemer dit nog doen. Daarna werd de test afgenomen. Na afloop van de test werd de deelnemer bedankt en gevraagd om de volgende deelnemer in willekeurige volgorde op te halen. Bij elke nieuwe deelnemer werd deze procedure gehanteerd en herhaald. Voor elke deelnemer werd tijdens de test gebruik gemaakt van een nieuw papieren scoreformulier, dat is terug te vinden in bijlage 5.

Voor het uitvoeren van de FMS is gebruik gemaakt van de materialen die hierbij horen, zoals de hurdle, twee korte stokken, één lange stok en het elastiek. Dit is terug te vinden in bijlage 2 en 3. Daarnaast is gebruik gemaakt van een fitnessmat, ter voorkoming van schaafwonden aan de handen en knieën. De materialen zijn voorafgaand aan de meetmomenten klaargelegd.

Dataverzameling en statistische analyse

De data zijn verzameld op papieren scoreformulieren en is vervolgens op een laptop verwerkt in Excel. Via Excel is de dataset geïmporteerd in SPSS. Om de statistische analyses te maken, is SPSS-versie 25.0 gebruikt. De statistische berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 6.

De data zijn gecontroleerd op uitschieters en normaliteit. Hiervoor is de Shapiro-Wilk test gebruikt, omdat de groep uit minder dan 50 deelnemers bestaat. Van de gehele

deelnemersgroep is de totaalscore normaal verdeeld (P=0,413) en de asymmetrie niet-normaal verdeeld (P=0,008). De totaalscore van de jongens is normaal verdeeld (P=0,270) en ook van

(18)

de meisjes is deze normaal verdeeld (P=0,586). De asymmetrie van de jongens is normaal verdeeld (P=0,172) en ook van de meisjes is deze normaal verdeeld (P=0,061). De totaalscore van de A-teams is normaal verdeeld (P=0,672) en ook van B-teams is deze normaal verdeeld (P=0,526). De asymmetrie van de A-teams is normaal verdeeld (P=0,164) en van de B-teams niet-normaal verdeeld (P=0,050).

De verzamelde data bestaan uit de scores van de zeven testonderdelen. Doordat hierbij sprake is van een rangorde, zijn deze variabelen aan te merken als het meetniveau ratio. Om de hoofdvraag te beantwoorden wordt gebruik gemaakt van descriptieve statistiek. Daarnaast worden de deelvragen gebruikt om de hoofdvraag te beantwoorden. Voor de deelvragen zijn uit de testscores de totaalscores en de asymmetrie berekend. Ook hierbij is sprake van een rangorde, waardoor het meetniveau ratio is. Om deze twee variabelen te verklaren worden in de deelvragen gebruik gemaakt van vier andere variabelen, namelijk geslacht (jongens en meisjes) en teams (A- en B-teams). Doordat de variabelen geslacht en teams de andere twee variabelen proberen te verklaren zijn deze aan te merken als de onafhankelijke variabelen. Binnen de deelvragen bestaan de twee afhankelijke variabelen uit groepen van 16 deelnemers. Doordat het meetniveau ratio is en een groepsgrote 16, kan geconcludeerd worden dat voor de statistische analyse gebruikt gemaakt dient te worden van een non-parametrische test. Doordat iedere deelvraag bestaat uit twee afhankelijke en een onafhankelijke variabelen wordt de Mann-Whitney U test gebruikt. Bij het uitvoeren van alle analyses is een significantieniveau van P < 0,05 aangehouden.

Deelvraag 1 bestaat uit de onafhankelijke variabelen man en vrouw én uit de afhankelijke variabele totaalscore. Deelvraag 2 bestaat uit de onafhankelijke variabele man en vrouw én de afhankelijke variabele asymmetrie. Deelvraag 3 bestaat uit de onafhankelijke variabelen A-teams en B-A-teams én de afhankelijke variabele totaalscore. Deelvraag 4 bestaat uit de onafhankelijke variabelen A-teams en B-teams én de afhankelijke variabele asymmetrie.

(19)

Resultaten

Aan dit onderzoek hebben 32 deelnemers deelgenomen tussen de leeftijd van veertien tot achttien jaar, met een gemiddelde leeftijd van 16,4 jaar (SD=1,17). Van de 32 deelnemers zijn 16 jongens (50%) met een gemiddelde leeftijd van 16,38 jaar (SD=1,18) en 16 meisjes (50%) met een gemiddelde leeftijd van 16,41 jaar (SD=1,15). De deelnemers uit de A-teams (N=16) hadden een gemiddelde leeftijd van 17,42 jaar (SD=0,47) en de deelnemers uit de B-teams een gemiddelde leeftijd van 15,38 jaar (SD=0,64).

Tabel 1.0 Deelnemers en gemiddelde leeftijd

N % N Gemiddelde leeftijd Std. deviation Meisjes 16 50% 16,41 1,15 Jongens 16 50% 16,38 1,18 Totaal 32 100% 16,40 1,17 Hoofdvraag

‘Welke bewegingspatronen vormen op basis van de Functional Movement Screen een mogelijk blessurerisico bij hockeyspelers in de leeftijd tot twaalf tot achttien jaar?’

De deelnemers hebben een gemiddelde totaalscore op de FMS van 14,28 (SD=2,33). De modus hiervan is 16,0.Van de deelnemers heeft 34,4% (N=11) een totaalscore van lager dan 14; 15,6% (N=5) heeft een totaalscore van 14 en 50% (N=16) van 15 of hoger. De deelnemers hebben een gemiddelde asymmetrie van 1,53 (SD=1,05). De modus hiervan is 2,0. Van de deelnemers heeft 18,8% (N=6) geen asymmetrie en 28,1% (N=9) van de deelnemers heeft 1 asymmetrie. Van de deelnemers heeft 53,1% (N=17) 2 of meer asymmetrie. Van de

deelnemers ervaart er geen enkele (N=0) pijn op de Clearing Test van het onderdeel Shoulder Mobility. Van de deelnemers ervaart 25% (N=8) pijn op de Clearing Test bij het onderdeel Trunk Stability Push-Up. Van deze 25% (N=8) ervaren 3 deelnemers ook pijn op de Clearing Test van de Rotary Stability. Eén deelnemer ervaart geen pijn op de Trunk Stability Push-Up, maar wél op de Rotary Stability. De pijn die wordt ervaren op de Clearing Testen komt alleen voor bij de deelnemers die een totaalscore van 14 of lager hadden.

(20)

De meest voorkomende asymmetrie komt voort uit de In-Line-Lunge. De laagste gemiddelde score binnen de totale deelnemersgroep is behaald op de Deep Squat. Eveneens hebben de deelnemers met een totaalscore van 14 of lager het slechtst gescoord op de Deep Squat. De deelnemersgroep met een totaalscore van 15 of hoger hebben het slechtst gescoord op de Rotary Stability.

De gemiddelde totaalscores, asymmetrie en de scores per onderdeel zijn berekend via Excel en hieronder in de tabellen te vinden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de gehele deelnemersgroep, deelnemers met een totaalscore van 14 of lager, deelnemers met een totaalscore van 15 of hoger, deelnemers uit de A-teams en deelnemers uit de B-teams.

Tabel 2.0 Frequentie asymmetrie van totale deelnemersgroep (N=32)

Test RTS SH HS LR INL

Frequentie 5 7 9 10 19

Noot: Sommige deelnemers hebben verschillende vormen van asymmetrie.

Gehele deelnemersgroep

Tabel 2.1 Totaalscore en asymmetrie totale deelnemersgroep (N=32)

Gemiddelde Std. deviation

Totaalscore 14,28 2,33

Asymmetrie 1,53 1,05

Tabel 2.2 Score per onderdeel totale deelnemersgroep (N=32)

Onderdelen DS HS, R HR, L INL, R INL, L PU Gemiddelde 2,0 2,13 2,19 2,41 2,50 2,22 Modus 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 STD. 0,80 0,34 0,59 0,50 0,51 0,55 Onderdelen SH, R SH, L LG, R LG, L RTS, R RTS, L Gemiddelde 2,94 2,72 2,34 2,13 2,16 2,06 Modus 3,0 3,0 2,0 2,0 2,0 2,0 STD 0,25 0,52 0,60 0,83 0,37 0,25

(21)

Deelnemers met 14 of minder punten

Tabel 2.3 Totaalscore en asymmetrie deelnemers met 14 of minder punten (N=16)

Gemiddelde Std. deviation

Totaalscore 12,38 1,41

Asymmetrie 1,88 0,93

Tabel 2.4 Pijn op Clearing Testen van deelnemers met 14 of minder punten (N=16)

Wel pijn Geen pijn

Clearing Test PU 50% (N=8) 50% (N=8)

Clearing Test RTS 25% (N=4) 75% (N=12)

Clearing Test SH 0% (N=0) 100% (N=16)

Tabel 2.5 Scores per onderdeel van deelnemers met 14 of minder punten (N=16)

Onderdelen DS HS, R HS, L INL, R INL, L PU Gemiddelde 1,63 2,06 2,13 2,56 2,56 2,06 Modus 1 2 2 3 3 2 STD 0,7 0,24 0,7 0,5 0,5 0,56 Onderdelen SH, R SH, L LG, R LG, L RTS, R RTS, L Gemiddelde 2,88 2,56 2,13 1,71 2,19 2 Modus 3 3 2 2 2 2 STD 0,33 0,61 0,6 0,96 0,39 0,0

Deelnemers met 15 of meer punten

Tabel 2.6 Totaalscore en asymmetrie deelnemers met 15 of meer punten (N=16)

Gemiddelde Std. deviation

Totaalscore 16,19 1,13

Asymmetrie 1,19 1,01

Tabel 2.7 Pijn op Clearing Testen van deelnemers met 15 of meer punten (N=16)

Wel Pijn Geen Pijn

Clearing Test PU 0% (N=0) 100% (N=16)

Clearing Test RTS 0% (N=0) 100% (N=16)

Clearing Test SH 0% (N=0) 100% (N=16)

Tabel 2.8 Scores per onderdeel van de deelnemers met 15 of meer punten (N=16)

Onderdelen DS HS, R HR, L INL, R INL, L PU Gemiddelde 2,38 2,19 2,25 2,25 2,44 2,38 Modus 3 2 2 2 2 2 STD 0,7 0,39 0,43 0,43 0,5 0,48 Onderdelen SH, R SH, L LG, R LG, L RTS, R RTS, L

(22)

Gemiddelde 3 2,88 2,56 2,44 2,13 2,13

Modus 3 3 3 3 2 2

STD 0,0 0,33 0,5 0,61 0,33 0,33

Deelnemers uit de A-teams

Tabel 2.9 Gemiddelde totaalscore en asymmetrie van deelnemers uit de A-teams (N=16)

Gemiddelde Std. deviation

Totaalscore 13,94 2,33

Asymmetrie 1,75 1,03

Tabel 3.0 Pijn op Clearing Testen van deelnemers uit de A-teams (N=16)

Wel pijn Geen pijn

Clearing Test PU 25% (N=4) 75% (N=12)

Clearing Test RTS 18,75% (N=3) 81,25% (N=13)

Clearing Test SH 0% (N=0) 100% (N=16)

Tabel 3.1 Scores per onderdeel van deelnemers uit de A-teams (N=16)

Onderdelen DS HS, R HS, L INL, R INL, L PU Gemiddelde 2,0 2,06 2,13 2,56 2,50 2,19 Modus 3 2 2 3 2 2 STD 0,87 0,24 0,70 0,50 0,5 0,53 Onderdelen SH, R SH, L LG, R LG, L RTS, R RTS, L Gemiddelde 2,88 2,63 2.31 1,94 2,13 2,0 Modus 3 3 2 2 2 2 STD 0,33 0,60 0,58 0,83 0,33 0,0

Deelnemers uit de B-teams

Tabel 3.2 Gemiddelde totaalscore en asymmetrie van deelnemers uit de B-teams (N=16)

Gemiddelde Std. deviation

Totaalscore 14,63 2,20

Asymmetrie 1,31 0,98

Tabel 3.3 Pijn op Clearing Testen van deelnemers uit de B-teams (N=16)

Wel Pijn Geen Pijn

Clearing Test PU 25% (N=4) 75% (N=12)

Clearing Test RTS 6,25% (N=1) 93,75% (N=15)

(23)

Tabel 3.4 Scores per onderdeel van deelnemers uit de B-teams (N=16) Onderdelen DS HS, R HR, L INL, R INL, L PU Gemiddelde 2,0 2,19 2,25 2,25 2,50 2,25 Modus 2 2 2 2 2 2 STD. 0,71 0,39 0,43 0,43 0,50 0,56 Onderdelen SH, R SH, L LG, R LG, L RTS, R RTS, L Gemiddelde 3,0 2,81 2,38 2.31 2,19 2,13 Modus 3 3 2 3 2 2 STD 0,0 0,39 0,60 0,77 0,39 0,33

(24)

Deelvraag 1

Is er een verschil in de blessuregevoeligheid tussen mannelijk en vrouwelijke hockeyspelers in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar?

De deelnemers hebben een gemiddelde totaalscore van 14,28 (SD=2,33). De jongens (N=16) hebben een gemiddelde totaalscore van 14,44 (SD=1,93). De meisjes hebben een gemiddelde totaalscore van 14,13 (SD=2,73).

Uit de Mann-Whitney U Test blijkt dat de jongens een hogere totaalscore (gemiddelde rangorde 17,19) hebben in vergelijking met de meiden (gemiddelde rangorde 15,81). Dit verschil is niet significant (Z= -0,418; P= 0,676).

Tabel 4.0 Vergelijking gemiddelde totaalscore tussen geslacht – statistiek

Geslacht N Gemiddelde rangorde

totaalscore

Man 16 17,19

Vrouw 16 15,81

Tabel 4.1 Vergelijking gemiddelde totaalscore tussen geslacht – Mann-Whitney U

Gegevens Uitkomsten

Z-waarde -0,418

(25)

Deelvraag 2

Is er een verschil in de blessuregevoeligheid met betrekking tot een asymmetrisch

beweegpatroon tussen mannelijk en vrouwelijke hockeyspelers in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar?

De deelnemers hebben een gemiddelde asymmetrie van 1,53 (SD=1,05). De gemiddelde asymmetrie bij de jongens (N=16) is 1,63 (SD=1,15). De gemiddelde asymmetrie bij de meisjes (N=16) is 1,44 (SD=0,96).

Uit de Mann-Whitney U Test blijkt dat de jongens een grotere asymmetrie (gemiddelde rangorde 17,16) hebben in vergelijking met de meiden (gemiddelde rangorde 15,84). Dit verschil is niet significant (Z= -0,413; P= 0,679).

Tabel 5.0 Vergelijking gemiddelde asymmetrie tussen geslacht – statistiek

Geslacht N Gemiddelde rangorde

asymmetrie

Man 16 17,16

Vrouw 16 15,84

Tabel 5.1 Vergelijking gemiddelde asymmetrie tussen geslacht – Mann-Whitney U

Gegevens Uitkomsten

Z-waarde -0,413

(26)

Deelvraag 3

Is er een verschil in de blessuregevoeligheid tussen de hockeyspelers uit de A-teams en B-teams?

De deelnemers uit de A-teams (N=16) zijn vergeleken met de deelnemers uit de B-teams. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers uit de A-teams is 17,42 jaar (SD=0,47) en zij hebben een gemiddelde totaalscore van 13,94 (SD=2,33). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers uit de B-teams (N=16) is 15,38 jaar (SD=0,64) met een gemiddelde totaalscore van 14,63 (SD=2,20).

Uit de Mann-Whitney-U Test blijkt dat de B-teams een hogere gemiddelde totaalscore (gemiddelde rangorde 17,78) hebben in vergelijking met de A-teams (gemiddelde rangorde 15,22). Dit verschil is niet significant (Z= -0,779; P= 0,436).

Tabel 6.0 Vergelijking gemiddelde totaalscore tussen teams (leeftijd) – statistiek

Deelnemers teams N Gemiddelde rangorde

totaalscore

A-teams 16 15,22

B-teams 16 17,78

Tabel 6.1 Vergelijking gemiddelde totaalscore tussen teams (leeftijd) – Mann-Whitney U

Gegevens Uitkomsten

Z-waarde -0,779

(27)

Deelvraag 4

Is er een verschil in de blessuregevoeligheid met betrekking tot een asymmetrisch beweegpatroon tussen de spelers uit de A-teams en B-teams?

De deelnemers uit de A-teams zijn vergeleken met de deelnemers uit de B-teams. De

gemiddelde leeftijd van de deelnemers uit de A-teams (N=16) is 17,42 jaar (SD=0,47) en zij hebben een gemiddelde asymmetrie van 1,75 (SD=1,03). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers uit de B-teams (N=16 is 15,38 jaar (SD=0,64) en zij hebben een gemiddelde asymmetrie van 1,31 (SD=0,98).

Uit de Mann-Whitney-U Test komt naar voren dat de deelnemers uit de A-teams een grotere asymmetrie hebben (gemiddelde rangorde 18,28) dan de deelnemers uit de B-teams

(gemiddelde rangorde 14,72). Dit verschil is niet significant (Z= -1,121; P= 0,262).

Tabel 7.0 Vergelijking gemiddelde asymmetrie tussen teams (leeftijd) – statistiek

Deelnemers teams N Gemiddelde rangorde

asymmetrie

A-teams 16 18,28

B-teams 16 14,72

Tabel 7.1 Vergelijking gemiddelde asymmetrie tussen teams (leeftijd) – statistiek

Gegevens Uitkomsten

Z-waarde -1,121

Significantie (2-zijdig) 0,262

Noot:

- Alle relevante SPSS Output zijn terug te vinden in de bijlage 6, en zijn geselecteerd op volgorde van resultatenselectie.

- Er is gebruik gemaakt van: Baarda, B. & van Dijkum, C. (2018). Basisboek Statistiek met SPSS. Utrecht/Groningen: Noordhoff Uitgevers.

(28)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om de bewegingspatronen die mogelijk een blessurerisico vormen voor hockeyspelers, van twaalf tot achttien jaar, in kaart te brengen.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de helft van de deelnemers een

bewegingspatroon heeft dat een mogelijk blessurerisico vormt. Zo komt uit dit onderzoek naar voren dat de helft van de deelnemers een bewegingspatroon heeft dat bestaat uit verschillende zwakheden, dat resulteert in een FMS-totaalscore van 14 of lager. Deze totaalscore verhoogt het risico op een blessure aanzienlijk (Bonazza et al., 2017). Ook heeft merendeel van de deelnemers een beweegpatroon dat bestaat uit twee of meer vormen van asymmetrie. Dit verhoogt eveneens de kans op een blessure (Chalmers et al., 2017).

Om de bewegingspatronen die een mogelijk blessurerisico vormen zo goed mogelijk in kaart te brengen is ook onderzoek gedaan naar het effect dat geslacht en de teams hebben op de bewegingspatronen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de blessuregevoeligheid tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers en tussen de A-teams en B-teams gelijk is. Zo is er geen significant verschil gevonden in de bewegingspatronen, kijkend naar de totaalscore en asymmetrie, tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers en tussen de A-teams en B-teams.

De resultaten van dit onderzoek kunnen vergeleken worden met de resultaten uit andere onderzoeken. Uit de resultaten van dit huidige onderzoek blijkt dat de deelnemers een gemiddelde totaalscore hebben van 14,28. De FMS is ook afgenomen bij deelnemers in de leeftijd van 10 tot 17 jaar, waaruit een gemiddelde totaalscore kwam van 14,59 (Abrahams et al., 2015). Tussen dit onderzoek en het onderzoek van Abrahams et al. (2015) is dus een verschil in de gemiddelde totaalscore waarneembaar, waarbij het resultaat uit het onderzoek van Abraham et al, (2015) hoger is dan het resultaat uit dit huidige onderzoek. Bovendien is het resultaat uit dit huidige onderzoek lager dan de gemiddelde totaalscore van 14,5 van de FMS. Hierdoor wordt duidelijk dat hockeyspelers uit dit huidige onderzoek een slechter bewegingspatroon hebben ten opzichte van schoolkinderen (Abrahams et al., 2015) en het gemiddelde bewegingspatroon vastgesteld door de FMS zelf. Dit heeft als gevolg dat de hockeyspelers te maken hebben met een verhoogde blessuregevoeligheid. Het verschil in resultaat kan mogelijk ontstaan zijn door het beoefenen van de sport hockey. Zo kan er een

(29)

beweegpatroon zijn ontstaan wat zich uit in een lage gemiddelde totaalscore, veelal pijn in de onderrug (Van Hilst et al., 2015) en veel blessures (VeiligheidNL, 2019).

Ook de resultaten van de testonderdelen kan vergeleken worden met de resultaten uit andere onderzoeken. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de hoogste gemiddelde score is behaald op de Shoulder Mobility en de laagste op de Deep Squat. De laagste scores die mannelijke hockeyspelers (16-35 jaar) behaalden, waren op de onderdelen Shoulder Mobility, Deep Squat en Rotary Stability (Motmans et al., 2016). Hierin is een overeenkomst te vinden. Zo zijn de slechtste scores bij beide onderzoeken behaald op de Deep Squat en de Rotaty Stability. Het verschil is dat de hoogste score in dit onderzoek is behaald op de Shoulder Mobility in tegenstelling tot het onderzoek onder mannelijke hockeyspelers, waar de Shoulder Mobility het slechtst was uitgevoerd. Dat de uitkomsten verschillen, kan mogelijk te maken hebben met de onderzochte groepen. Zo zijn de deelnemers uit dit huidige onderzoek jonger ten opzichte van het onderzoek van Motmans et al. (2016) en zijn in dit huidige onderzoek ook vrouwelijke deelnemers getest. Zowel leeftijd als geslacht zijn van invloed op de lenigheid, welke deel uitmaakt van het bewegingspatroon. Door een toenemende leeftijd neemt de lenigheid af (McKay, Baldwin, Ferreira, Simic, Vanicek & Burns, 2016). Het vrouwelijke geslacht zorgt voor een grote mate van lenigheid. In de leeftijd van 10 tot 18 jaar hebben meisjes een groter bewegingsbereik (lenigheid) ten opzichte van jongens. Dit komt voor bij de adductoren van de bovenbenen (Van den Bosch & Cocq, 2016) en bij de flexie in de knie (McKay et al., 2016).

In dit huidige onderzoek is geen verschil in de blessuregevoeligheid tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers, dit komt mogelijk doordat beide groepen dezelfde sport beoefenen. In onderzoeken naar langeafstandsrenners (Louden, Parkerson-Mitchel, Hildebrand &

Teague, 2014) en surfers (Silva, Clemente & Martine, 2018) is ook geen verschil gevonden in FMS-totaalscore tussen mannen en vrouwen. Er is dus een overeenkomst met deze twee onderzoeken, waarbij het erop lijkt dat mannelijke en vrouwelijke deelnemers in dezelfde sport dezelfde bewegingspatronen ontwikkelen met hetzelfde mogelijke blessurerisico.

De resultaten van dit onderzoek tonen dat er geen verschil is tussen de bewegingspatronen tussen de A-teams en B-teams. Dit lijkt tegenstrijdig met de literatuur. Zo zouden

(30)

heeft op het presteren op de FMS, bleek uit een onderzoek dat is gedaan onder jonge

voetbalspelers (Portas et al., 2016). In dit onderzoek werd echter rekening gehouden met de fase binnen de maximale groeisnelheid, de Peak Height Velocity (PHV). Er bleek verschil te zijn tussen de deelnemers in de fase vóór en ná de snelste groeisnelheid. Voor de deelnemers in de laatste fases van ná de snelste groeisnelheid werd bijna geen verschil gevonden. Deze voetballers, uit de teams van Onder 15 tot en met Onder 18, vertoonde hetzelfde

bewegingspatroon met hetzelfde blessurerisico. De leeftijden van de hockeyspelers uit dit huidige onderzoek komen overeen met de leeftijden van de voetballers in de fase ná de snelste groeisnelheid. Hierdoor zijn de jonge hockeyspelers waarschijnlijk ook in te delen in de fase ná de snelste groeisnelheid. Dit verklaart mogelijk dat er geen verschil is gevonden in de bewegingspatronen tussen de A-teams en B-teams.

Naast de vergelijkingen met de literatuur, dient kritisch gekeken te worden naar de beperkingen en alternatieve verklaringen van dit huidige onderzoek. Dat de

bewegingspatronen met bijbehorende blessurerisico’s uit dit onderzoek verschillen met andere onderzoeken, is mogelijk te verklaren door de betrouwbaarheid van de test en onervarenheid van de onderzoeker. Zo kan de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid in twijfel worden

getrokken, doordat deze na onderzoek als matig is bevonden (Moran, Schneiders, Major & Sullivan, 2016). Daarnaast schijft de handleiding van de test voor dat bij twijfel laag gescoord moet worden (Cook et al., Z.D.; Cook et al., 2006). Door de onervarenheid van de

onderzoeker is er mogelijk meer getwijfeld, met als gevolg dat er vaker een lagere score is toegekend. Om bij een mogelijk vervolgonderzoek de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid te verhogen kan gebruik worden gemaakt van video-opname apparatuur. Zo is de

intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid door middel van video-opname hoger dan bij een test-her-test (Shultz et al., 2013). Om bij een mogelijk vervolgonderzoek de onervarenheid van de onderzoeker weg te nemen, kan ervoor gekozen worden om het FMS-certificaat te behalen. Dit komt namelijk de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de test ten goede (Bouma & Brouwer, 2016).

Door het kleine aantal deelnemers in dit huidige onderzoek geven de resultaten mogelijk een vertekend beeld. Zo zijn slechts de acht spelers uit de vier teams test, waarbij de teams gemiddeld bestaan uit vijftig spelers. Daarnaast zijn enkel twee A-teams en twee B-teams getest, terwijl de gehele populatie bestaat uit een totaal van 26 A-teams en B-teams. Hierdoor

(31)

is de studiepopulatie klein ten opzichte van de gehele populatie (Martinez-Mesa, González-Chica, Bastos, Bonamigo & Duquia, 2014). Dit vergroot de kans op een statistische fout, waarbij de hypotheses zijn verworpen terwijl deze juist is en een hypothese is aangenomen terwijl deze fout is (Thomas, Nelson & Silverman, 2015). Daarnaast zijn er geen spelers getest in de leeftijd van twaalf tot veertien jaar. Hierdoor is het verworven inzicht in de blessuregevoeligheid bij hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar beperkt tot de hockeyspelers in de leeftijd van veertien tot achttien jaar. Om bij een mogelijk vervolgonderzoek de kans op een statistische fout te voorkomen en het inzicht in de

blessuregevoeligheid van de hockeyspelers tussen de twaalf en achttien jaar te vergroten, zal er een groter aantal deelnemers getest moeten worden. Hierbij is van belang dat meerdere A-teams en B-A-teams worden getest, maar ook dat er deelnemers worden getest in de leeftijd van twaalf tot veertien jaar. Een grotere studiepopulatie ten opzichte van de gehele populatie zal de betrouwbaarheid ten goede komen (Martinez-Mesa et al., 2014).

De teams krijgen training van verschillende trainers. Hierdoor bestaat de kans dat iedere trainer een eigen visie hebben op fysieke prestaties en blessurepreventie. Op de website van de hockeyclub waar de metingen zijn uitgevoerd, is een document te vinden, genaamd ‘Blessurepreventie’ (LOHC, Z.D.). Deze informatie is voor de trainers ook te vinden in de ABCD-map, alleen is onbekend of en in welke mate de trainers hiervan gebruikmaken. Hierdoor dient er rekening gehouden te worden met de kans dat de fysieke belasting en mate van blessurepreventie tijdens de trainingen verschillend is. Een training waarin aandacht wordt besteed aan de mobiliteit en stabiliteit van de spelers kan zorgen voor een verbeterd bewegingspatroon, terwijl het vaak trainen van de snelheid of het uithoudingsvermogen kan leiden tot een verslechterd bewegingspatroon met een verhoogd blessurerisico als gevolg (Teyhen et al., 2014). Bij een mogelijk vervolgonderzoek kunnen de trainers geïnterviewd worden over de mate van fysieke belasting en blessurepreventie tijdens de trainingen. Hierdoor ontstaat mogelijk het inzicht in het ontstaan van de blessuregevoeligheid bij de spelers (Teyhen et al., 2014; Meeuwisse et al., 2007).

Tijdens de uitvoering van het onderzoek hebben de jongensteams de testen op de harde ondergrond van de kantine uitgevoerd. De meisjesteams hebben de testen uitgevoerd op de zachtere ondergrond van het hockeyveld. Door deze zachtere ondergrond is het mogelijk dat het voor de meisjes lastiger is geweest om balans te houden. Een zachtere ondergrond vraagt

(32)

namelijk meer van de proprioceptie en de stabiliteitsmechanismes van het lichaam (Clark, Sutton & Lucett, 2014). Doordat het kunnen handhaven van de balans van belang is bij een bij de mate van blessuregevoeligheid (Cook et al., Z.D.), kan het zijn dat de meisjes slechter hebben gepresteerd op de FMS. Bij een mogelijk vervolgonderzoek zullen alle deelnemers de testen op dezelfde ondergrond moeten uitvoeren. Hierdoor zijn de omstandigheden van de testsituatie gelijkmatiger.

Kortom, om de blessuregevoeligheid van de hockeyspelers verder in kaart te brengen is vervolgonderzoek nodig. Een suggestie voor een vervolgonderzoek is om onderzoek uit te voeren met een groter deelnemersaantal. Waarbij complete hockeyteams worden gemeten. Hierbij is van belang dat er verschillende teams onderzocht worden, waarbij ook

hockeyspelers in de leeftijd van twaalf tot veertien jaar worden getest. Hierdoor zal meer inzicht worden verworven in de bewegingspatronen die mogelijk een blessurerisico vormen voor hockeyspelers van twaalf tot achttien jaar.

Vervolgonderzoek is ook nodig om aan te tonen welke zwakheden en kwaliteiten binnen het bewegingspatroon tot een blessure leiden, bij hockeyspelers in de leeftijd tot achttien jaar. Zo kan in een vervolgonderzoek deelnemers gedurende een seizoen worden gemonitord. Hierbij kan aan het begin van het seizoen worden vastgesteld welke bewegingspatronen voorkomen, om tijdens het seizoen de blessures te monitoren. Hierdoor wordt inzichtelijk welke

onevenwichtigheden en zwakheden binnen het bewegingspatroon leiden tot een blessure.

Aanbeveling beroepspraktijk

Bij een groot gedeelte van de deelnemers blijkt een score van FMS-totaalscore van 14 of lager, dit verhoogt de kans op blessures aanzienlijk (Bonazza et al., 2017). Bij de meerderheid van de deelnemers zijn ook twee of meer vormen van asymmetrie vastgesteld, dit betekent ook een verhoging van het blessurerisico (Chalmers et al., 2017). Daarnaast wordt er pijn ervaren op de Clearing testen. Hierdoor wordt aanbevolen om in de trainingen de fysieke belasting te verlagen en aandacht te besteden aan de bewegingspatronen die mogelijk een blessurerisico vormen. Echter, er is voorzichtigheid geboden met deze aanbeveling. Zo zijn in dit huidige onderzoek een aantal bepekringen naar voren gekomen, zoals het kleine aantal deelnemers en de twijfels die bestaan over de betrouwbaarheid van de test.

(33)

Om het blessurerisico voor de spelers te verminderen, wordt aanbevolen om tijdens de trainingen gebruik te maken van de oefeningen die horen bij de testonderdelen Deep Squat, Hurdle Step en In-Line-Lunge (Cook et al., Z.D.). Deze testonderdelen kunnen eveneens gedurende het speelseizoen gebruikt worden om de beweegpatronen die een mogelijk blessurerisico vormen in kaart te brengen. Mocht op deze testen een score behaald worden van 0 of 1, en/of twee vormen van asymmetrie, dan wordt aanbevolen om deze speler

niet deel te laten nemen aan oefeningen ter bevordering van het atletisch vermogen. Hieronder vallen oefeningen ter bevordering van het uithoudingsvermogen en het SAQ (Speed, Agility, Quickness). In plaats daarvan kunnen deze spelers oefeningen uitvoeren gericht op het verbeteren van de mobiliteit, stabiliteit en bewegingsefficiëntie en -kwaliteit (Teyhen et al., 2014).

Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat vier van de vijf deelnemers een of meerdere vormen van asymmetrie heeft. Om te voorkomen dat de spelers, naast de huidige vormen van asymmetrie, meerdere vormen van asymmetrie ontwikkelen wordt ook

aanbevolen om te voorkomen dat de hockeyspelers een eenzijdig bewegingspatroon ontwikkelen. Om hier invulling aan te geven kan gebruik gemaakt worden van het Athletic Skills Model (ASM) (Wormhoudt et al., 2016). Hierdoor zal het aanpassingsvermogen van de hockeyspelers verbeteren, waarbij tegelijkertijd de

bewegingsefficiëntie en -kwaliteit zal toenemen. Om dit op de juiste manier vorm te geven dient het ASM-Continuüm gebruikt te worden. Door in de hockeytrainingen multi- en donorsporten toe te voegen, zullen de spelers met meer verschillende Basis Movement Skills (BMS) (bewegingsvaardigheden) te maken krijgen. Hierdoor wordt een eenzijdig

beweegpatroon voorkomen.

Een mogelijke indeling voor de hockeytraining (Levie, 2018), volgens het ASM-Continuüm, kan zijn:

- Multisport : Stoeispelletjes. Bestaande uit trekken, duwen en/of tillen/heffen - Donorsport : Activiteit met gooien en mikken. Bijvoorbeeld oefeningen/spelvormen

uit het softbal, handbal en/of tennis

(34)

omgeving en/of materiaal. Bijvoorbeeld gebruik maken van ander soort bal, floorball of R3VERSE sticks

- Specifiek : tactische of technische hockeyaspecten

In deze mogelijke indeling blijft het grootste deel van de hockeytraining bestaan uit de categorieën TAT en Specifiek. De multi- en donorsporten kunnen in de warming-up worden geïmplementeerd.

Om aan beide aanbevelingen een praktische invulling te geven, kan in de warming-up van de training gebruik gemaakt worden van zowel de oefeningen horend bij de FMS-testen als het aanbieden van multi- en donorsporten volgen het ASM-Continuüm. Het meten van de mogelijke blessurerisico’s door de drie eerder benoemde FMS-testen, kan plaats vinden voordat de trainingen in intensiteit toenemen. Zoals in de periode na de zomervakantie.

(35)

Conclusie

Bij de hockeyspelers uit dit onderzoek is een beweegpatroon naar voren gekomen dat een verhoogd risico op blessures geeft. Zo hebben de hockeyspelers te maken met lage totaalscores, verschillende soorten asymmetrie en slechte scores op individuele testonderdelen. Geslacht en leeftijd spelen daarbij geen rol in de mate van

blessuregevoeligheid. Echter, er is voorzichtigheid geboden met deze conclusie. Zo zijn in dit onderzoek een aantal beperkingen naar voren gekomen. Zoals het kleine aantal deelnemers en de twijfels die bestaan over de betrouwbaarheid van de test. Verder onderzoek is nodig om voor hockeyspeler de blessuregevoeligheid en de bewegingspatronen die leiden tot een blessure in kaar te brengen.

(36)

Literatuurlijst

Abraham, A., Sannasi, R., & Nair, R. (2015). Normative values fot the functional movement

screen in adolescent school aged children. International journal of Sports physical

therapy, 10(1), 29-36.

Anders, E., & Myers, S. (1999). Field Hockey: steps to success. USA, Champaign: Human Kinetics Publishers.

Astorino, T.A., Tam, P.A., Rietschel, J.C., Johnson, S.M., & Freedman, T.P. (2004). Changes

in physical fitness parameters during a competitive field hockey season. Journal of

Strengt and Condition Research, 18(4), 850-854.

Baarda, B. & van Dijkum, C. (2018). Basisboek Statistiek met SPSS. Utrecht/Groningen: Noordhoff Uitgevers.

Barboza, S.D., Nauta, J., Emery, C., van Mechelen, W., Gouttebarge, V. & Verhagen, E. (2019). A Warm-Up Program to Reduce Injuries in Youth Field Hockey Players: A

Quasi-Experiment. Journal of Athletic Training, 54(4), 374-383

Bliekendaal, S., Goossens, L. & Stubbe, J.H. (2017). Incidence and riks factors of injuries

and their impact on academic success: A prospective study in PETE students.

Scandinavian Journal of Medicine and Science in Sport, 27 (12), 1978-1985.

Bonazza, N.A., Smuin, D., Onks, C.A., Silvis, M.L. & Dhawan, A. (2017). Reliability,

Validity, and Injury Predictive Value of the Functional Movement Screen: A systematic review and meta-analysis. The American Journal of Sports Medicine,

45(3), 725-732.

Butler, R. (2015). What the research tells us about the Functional Movement Screen. Geraadpleegd op 10 november 2019, van

https://www.functionalmovement.com/articles/Research/601/what_the_research_tells_ us_about_the_functional_movement_screen

(37)

Chalmers, S., Fuller, J.T., Debenedictis, T.A., Townsley, S., Lynagh, M., Gleeson, C., Zacharia, A., Thomson, S. & Magarey, M. (2017). Asymmetry during preseason

Functional Movement Screen testing is associated with injury during a junior

Australian football season. Journal of Science and Medicine in Sports, 20(7), 653-657

Clark, M.A., Sutton, B.G. & Lucett, S.C. (2015). NASM Essentials of Personal Fitness

Training (Fourth Edition Revised). United States: Jones & Bartlett Learning.

Cook, G., Burton, L. & Fields, F. (Z.d.). The Functional Movement Screen and Exercise

Progressions Manual. Geraadpleegd op: maart 16 januari 2020, van

http://media.treningbeograd.rs/2014/06/Functional-Movement-Screen-and-Exercise-Progression-Manual.pdf

Cook, G., Burton, L. & Hoogenboom, B. (2006). Pre-participation Screening: The Use of The

Fundamental Mocement as an Assessment of Function – Part 1. North American

Journal of Sports Physical Therapy, 1(2), 62-72.

De Leidsche en Oegstgeester Hockeyclub (LOHC). (z.d.). Blessurepreventie. Geraadpleegd op 20 april 2020, van

http://lohc.nl/files/documenten/2015615_Blessurepreventie%20LOHC.pdf

De Monitor (KRO-NCRV) (2019). Prestatiedruk in de jeugdsport. Geraadpleegd op 1 mei 2020, van https://demonitor.kro-ncrv.nl/uitzendingen/prestatiedruk-in-de-jeugdsport

De Monitor (KRO-NCRV) (2019, 21 maart). Bijna een op de drie sportende kinderen traint

meer dan twee keer per week. Geraadpleegd op 3 juni 2020, van

https://demonitor.kro- ncrv.nl/artikelen/bijna-een-op-de-drie-sportende-kinderen-traint-meer-dan-twee-keer-in-de-week

(38)

Functional Movement (Z.D.). Verbal Instructions for the Functional Movement Screen. Geraadpleegd op 16 januari 2020, van

https://www.functionalmovement.com/files/articles/139a_fms%20verbal%20instructio ns.pdf

Gouttebarge, V., Zuidema, V., & VeiligheidNL (2016). Het Warming-up programma hockey:

SportblessurePreventie van sportblessures bij jeugdige en volwassen hockeyers.

Geraadpleegd op 16 april 2020, van

https://interventies.loketgezondleven.nl/leefstijlinterventies/interventies-

zoeken/bijlage/21820/Werkbald%20her-indiening%20Warmin-up%20Hockey%20%281%29.pdf

Levie, J. (2018, 25 mei). Het Athletic Skills Model toegepast in de jeugdopleiding van een

hockeyclub door Jaïr Levie. Geraadpleegd op: 7 mei 2020, van https://www.knhb.nl/kenniscentrum/hockey-visie/het-athletic-skills-model-toegepast-in-de-jeugdopleiding-van-een-hockeyclub-door-jair-levie

Louden, J.K., Parkerson-Mitchell, A.J., Hildebrand, L.D. & Teague, C. (2014). Functional

Movement Screen Scores in a Group of Running Athletes. Journal of Strength and

Conditioning Research, 28(4), 909-913.

Manna, I., Khanna, G.L., & Dhara, P.C. (2010). Variation in age and training on selected

biochemical variables of indian hockey players. Journal of Medicine and Science,

3(2), 128-139.

Martinez-Mesa, J., Gonzáles-Chica, D.A., Duquia, R.P., Bonamigo, R.R. & Bastos, J.L. (2016).

Sampling: How to Select Participants in my research study? Anais Brasileiros de

Dermatogia, 91(3), 326-330.

Marquas, V.B., Medeiros, T.M., de Souza Stigger, F., Nakamura, F.Y., & Baroni, B.M. (2017).

The functional movement screen in elite young soccer players between 14 and 20 years: composite score, individual-test scores and asymmetries. International journal of Sports

(39)

McKay, M.J., Baldwin, J.N., Ferreira, P., Simic, M., Vanicek, N. & Burns, J. (2016). Normative

Reference Values for Strength and Flexibility of 1.000 Children and Adults. Neurology,

88 (1), 36-43

Meeuwisse, W.H., Tyreman, H., Hagel, B. & Emery, C. (2007). A Dynamic Model of Etiology

in Sport Injury: The Recursie Nature of Risk and Causation. Clinical Journal of Sport

Medicine, 17, 215-219

Moran, R.W., Schneiders, A.G., Major, K.M. & Sullivan S.J. (2016). How Reliable are

Functional Movement Screen Scores? A Systematic Review of Rater Reliability.

British Journal of Sports Medicine, 50 (9), 527-536

Motmans, J., Nyckees, D. & Merckx, N. (2016). Injury prediction in male field hockey

players: screening with the ‘Functional Movement Screen’ and an agility protocol

(Masterthese). Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent (BE), Gent, Geraadpleegd op 17 april 2020, van

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/040/RUG01-002273040_2016_0001_AC.pdf

Murphy, D.F., Connolly, D.A. & Beynnon, B.D. (2003). Risk factors for lower extremity

injury: a review of the literature. British Journal of Sports Medicine, 37(1), 13-29

Physiopedia (Z.D.). Neuromuscular Exercise Program. Geraadpleegd op 5 mei 2020, van https://www.physio-pedia.com/Neuromuscular_Exercise_Program

Portas, M.D., Parkin, G., Roberts, J. & Batterham, A.M. (2016). Maturational effect on

Functional Movement Screen™ score in adolescent soccer players. Journal of Science

and Medicine in Sports, 19(10), 854-858.

Schneiders, A.G., Davidsson, A, Hörman, E., & Sullivan, S.J. (2011). Functional movement

screen normative values in a young, active population. International journal of Sports

(40)

Shultz, R., Anderson, S.C., Matheson, G.O., Marcello, B. & Besier, T. (2013). Test-Retest

and Interrater Reliability of the Functional Movement Screen. Journal of Athletic

Training, 48(3), 331-336.

Silva, B., Clemente, F.M. & Martins, F.M. (2018). Associations Between Functional

Movement Screen Scores and Performance Variables in Surf Athletes. Journal of

Sports Medicine Physical Fitness, 58(5), 583-590.

Smith C.A., Wright, N.J., & Warren, M. (2013). Interrater and interater reliability of the

functional movement screen. Journal of Strength and Condition Research, 27(4),

982-987.

Stagno, K.M., Thatcher, R. & Van Someren, K.A. (2005). Seasonal variation in the

physiological profile of high-level male field hockey players. Biology of Sport, 22(2),

107-115

Teyhen, D., Bergeron, M.F., Deuster, P., Baumgartner, N., Beutler, A.L., de la Motte, S.J., Jones, B.H., Lisman, P., Padua, D.A., Pendergrass, T.L., Pyne, S.W., Schoomaker, E., Sell, T.C. & O’Connor, F (2014). Consortium for Health and Military Performance and

American College of Sports Medicine Summit: Utility of Functional Movement Assessment in Indentifying Musculoskeletal Injury Risk. American College of Sports

Medicine, 13(1), 52-63.

Thomas, J.R., Nelson, J.K. & Silverman, S.J. (2015). Research Methods in Physical Activity

(Seventh Edition). United Kindom: Human Kinetics.

Van den Bosch, J. & de Cocq, C. (2006). Sportief talent ontdekken: scouten en testen van

(41)

Van Hist, J., Hilgersom, N.F.J., Kuilman, M.C., Kuijer, P.F.M., & Frings-Dresen, M.H.W. (2015). Low back pain in young elite field hockey players, football players and speed

skaters: prevalence and rist factors. Journal of Back and Musculoskeletal

Rehabilitation, 28(1), 67-73.

VeiligheidNL (2019). Hockeyblessures: Cijfers 2018. Geraadpleegd op 17 april 2020, van file:///C:/Users/danie/AppData/Local/Packages/Microsoft.MicrosoftEdge_8wekyb3d8 bbwe/TempState/Downloads/Hockeyblessures%20cijfers%202018%20(1).pdf

Vernooij, K. (2019, 19 maart). Zorgen over toename blessures bij jonge kinderen die

eenzijdig training (KRO-NCRV: De Monitor). Geraadpleegd op 17 april 2020, van

https://demonitor.kro-ncrv.nl/artikelen/zorgen-over-toename-blessures-bij-jonge-kinderen-die-eenzijdig-trainen

Wilmore, J.H., Costill, D.L. & Larry Kenney, W. (2014). Inspannings- en Sportfysiologie. Amsterdam: Reed Business Education.

Wormhoudt, R., Teunissen, J.W. & Savelsbergh, G. (2016). Athletic Skills Model: Voor een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze infobundel worden min of meer chronologisch alle mogelijke opties voor- gesteld, maar bekijk het als een keuzemenu waarbij jij kiest wat jij nodig hebt en voor zolang jij

Belangrijkste redenen voor de raadpleging (en sinds hoelang of sinds welke leeftijd U deze problemen hebt).. Reden 1

In de situatie, dat de betrokken giro-order binnen een en dezelfde giro-instelling kan worden afgewikkeld zal daarvan al sprake zijn op het moment waarop de

- De gemeente Tynaarlo is zich bewust van het belang van buitenspelen voor kinderen en wil zorg dragen voor voldoende aanbod van veilige speelruimte voor alle kinderen, valide

Voorzitter Domus Medica Roel van Giel: 'Schuldig verzuim van voorbije achttien jaar wegwerken'.. 'De komende maanden gaan nog crucialer zijn dan het proces zelf', reageert Roel

We zullen onderzoeken hoe de inter- naatsvoorzieningen voor het buitengewoon onderwijs die nu door Welzijn worden gefi- nancierd, binnen Onderwijs geïntegreerd kun- nen worden met

Uit het WODC-onderzoek blijkt dat in de wet dan wel enige flexibiliteit wordt geboden ten aanzien van de leeftijdsgrens van twaalf jaar om gehoord te worden, maar dat

Apotheken IJmuiden, Velserbroek en Sant- poort-Noord: Per 1 oktober zijn de openingstij- den van de dienstdoende apotheken in IJmuiden en Velserbroek veranderd. Ze houden het