• No results found

Allochtonen en vrijwilligerswerk : over behoeften, ondersteuning en beleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Allochtonen en vrijwilligerswerk : over behoeften, ondersteuning en beleid"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

q w ert y ui op asd fghjk l z xcv bn m qwe rt y ui op as dfgh jk l zx cv bn m qwe rt y ui op asd fgh jk lz x cv bn mq w e rt yui op as dfgh jkl z xcv bn m qw ert yuio p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m q w e rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xc vbn mq w ert y ui op asd fghjk l z xcv bn m qwe r t yu iop a sdfg hj kl zxc vbn m q we rt yui op as dfg hj kl zx cv bn mqw e rt yui op as dfgh jkl z xcv bn m qw ert yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m qwe rt y u io pa sdfg hj kl zx cvb n mq we rt yu io pa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m rt yui op a s dfg hj kl zx cv bn mqw e

r t yu iop a sdfg hj kl zxc vbn m q we rt yui op as dfg hj kl zx cv bn mqw e rt yui op as dfgh jkl z xcv bn m q w ert y ui op asd fghjk l z xcv bn m qwe rt y ui op as dfgh jk l zx cv bn m qwe rt y ui op asd fgh jk lz x cv b n mq we rt yu io pa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k l z x cvbn m q we rt yui op as dfgh jk l zx cv bnm qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf g hj k lz xc vbn m rt yu iop as dfgh jk l zx cv bnm qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf g hj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa s dfg hj kl zx cv bn mqw e rt yui op as dfgh jkl z xcv bn m qw ert yuio p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui o p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe r t yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m rt yu io pa sdfg hj kl zx cvb n mq we r t yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m q w e rt yui op as dfgh jkl z xcv bn m qw ert yuio p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vb n m qwe rt y ui op asd fgh jk lz x cv bn mq we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz x cv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xc vbn mq w ert y ui op asd fghjk l z xcv bn m qwe rt y ui op as dfgh j k lz xcv bn m rt yu io pa sd fghj k lz xc vbn mq w ert y ui op asd fghjk l z xcv bn m qwe rt y ui op as dfgh j k lz xcv bn m qw ert yu io pa sdfg hj kl zx cvb n mq we rt yu io pa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa s d fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xc vbn mq w ert y ui o p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe r t yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m rt yu io pa sdfg hj kl zx cvb n mq we r t yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m q w e rt yui op as dfgh jkl z xcv bn m qw ert yuio p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vb n m qwe rt y ui op asd fgh jk lz x cv bn mq we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz x cv bn m qwe rt y io pAa

a sd fghj k lz xc vbn mq w ert y ui op asd fghjk l z xcv bn m rt yui opa sd fghj k lz xc vbn mq w ert y ui op asd fg hj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf gh j k lz xcv bn m qw ert yu io pa sdfg hj kl zx cvb n mq we rt yu io pa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj k l z xcv bn m qwe rt y ui op as dfgh jk l zx cv bn m qwe rt y ui op asd fgh jk lz x cv bn mq we rt yu io pa sdf ghj k l z xcv bn m qw ert yuio p asd fghj k lz xc vbn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m rt yu iop as dfgh jk l zx cv b n mq we rt yu io pa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xc vb n m qwe rt y ui op asd fgh jk lz x cv bn mq we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m qw ert yui op asd fghj k lz xc vbn m q we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rt y ui opa sd fghj k lz xcv bn m q w ert y uigh jk l zx cvb n mq we rt yu io pa sd fghj k lz xcv bn m qwe rt yu io pa sdf ghj kl zx cv bn m qw we rt yu io pa sdf ghj k lz xcv bn m qwe rp a sdq

Hogeschool van Amsterdam

Domein Maatschappij en Recht

Naam: A. Ouazizi - 500673642 Thesisbegeleider: Dr. Martin Stam

Jaar: 2013-2014

Allochtonen en vrijwilligerswerk

binnen Versa Welzijn

over behoeften, ondersteuning en beleid

Master Social Work

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 5

Samenvatting 6

Inleiding 9

1

De context van het onderzoek

10

1.1 Ontwikkelingen en trends in het welzijnswerk 10

1.2 New Public Management 10

1.3 Wet Maatschappelijke ondersteuning 12

1.4 Begripsbepalingen 13

2

Praktijkvraagstuk

14

2.1 vrijwilligerswerk, een verkenning 14

2.1.1 Tekort aan vrijwilligers 14

2.1.2 Vrijwilligerswerk door allochtonen in nationaal en internationaal perspectief 14

2.2 Gemeente Huizen 15 2.3 Urgentie 15 2.4 Vraag- en doelstellingen 15 2.4.1 Vraagstelling 15 2.4.2 Hoofdvraag 15 2.4.3 Deelvragen 15 2.5 Doelstellingen 17 2.5.1 Hoofddoel 17 2.5.2 Subdoelen 17

2.6 Onderzoek en vraagstelling in de regulatieve cyclus 18

2.6.1 Regulatieve cyclus 18

2.6.2 Het vraagstuk binnen de regulatieve cyclus 19

3

Onderzoeksstrategie

3.1 kritisch emancipatorisch onderzoeksparadigma 20

3.2 Actieonderzoek 20

(4)

3.3.1 Bruikbaarheid 21 3.3.2 Betrouwbaarheid 21 3.3.3 Interne validiteit 21 3.3.4 Externe validiteit 22 3.3.5 Ethiek 22 3.4 onderzoeksfasen 23 3.4.1 literatuurstudie 23 3.4.2 interviews 3.4.3 focusgroepen 23

3.4.4 Mijn rol als onderzoeker 24

4

Het theoretisch kader

26

4.1 Model van expansief leren 26

4.2 Model van creatief leren 28

4.3 Model van trialogisch leren 29

4.4 Visie op verandering van organisaties 30

4.4.1 De klassieke benadering 30

4.4.2 De nieuwe benadering 30

4.5 Hoe leren organisaties 31

5

De bevindingen

32

5.1 Welzijn nieuwe stijl 32

5.2 Welke tegenstellingen doen zich voor 32

5.3 De context van de objectverschuiving 33

5.4 Hoe kunnen de tegenstellingen productief gemaakt worden 33

6

Beantwoording van de onderzoeksvragen

37

Deelvraag 1 37

Deelvraag 2 41

Deelvraag 3 45

Deelvraag 4 48

7

Conclusie, discussie en aanbevelingen

52

7.1 Concluise 52

7.2 Discussie 53

7.3 Aanbevelingen 54

Bibliografie 57

(5)
(6)

Voorwoord

Gaat het Versa lukken om de ingeslagen weg naar vernieuwing en verandering te

bewerkstelligen? Gaat het Versa lukken om de burger en de professional meer zeggenschap en inspraak te geven in de inrichting van het werk? Wat moet Versa daarvoor doen en laten om het proces van co- creatie en samensturing te bevorderen?

Deze vragen en nog anderen vormen de hoofdmoot van dit onderzoek. Een ding is duidelijk: Versa staat in de stijgers en de verbouwing is aan de gang :‘’ik ga weg in een periode van grote veranderingen. We staan eerder aan het begin hiervan dan aan het einde. Ik heb het als mijn taak gezien er voor te zorgen dat de richting of wel het kader voor de vernieuwing is opgesteld…het casco staat er, maar wil je er echt in kunnen wonen, dan moet het eerst afgebouwd worden’’ aldus de scheidende bestuurder/directeur recent bij zijn

afscheidsspeech. Om Versa klaar te stomen voor de toekomst is herbezinning en bezinning op de rol van de professional, van de doelgroep en van de organisatie belangrijk. Ik hoop met mijn onderzoek een bijdrage te leveren aan de opbouw en de vernieuwing van de organisatie.

Om het onderzoek tot een succesvol einde te brengen, mocht ik vaker beroep doen op collega’s en op leden van de allochtone doelgroepen. Een woord van dank voor deze mensen is daarom hier op zijn plaats. Op de eerste plaats wil ik de allochtone doelgroepen bedanken voor hun medewerking. Zij stonden altijd klaar om mijn soms ‘lastige’ vragen te

beantwoorden. Hun antwoorden en mededelingen waren onontbeerlijk voor dit onderzoek. Tevens wil ik mijn collega’s bedanken voor hun openhartigheid en medewerking aan dit

onderzoek. Deze collega’s stonden ondanks de hoge werkdruk altijd klaar om mijn vragen te beantwoorden en mij van feedback en advies te voorzien. Zonder hun medewerking en hulp had dit onderzoek weinig verdieping gekregen, dat zo’n onderzoek verdient te krijgen. De openhartigheid van de respondenten heeft mij positief verrast en heb ik als prettig ervaren. Tot slot wil ik mijn thesisbegeleider de heer Dr. Martin Stam bedanken voor zijn begeleiding en steun gedurende het onderzoek. Ik heb de begeleiding als prettig en leerzaam ervaren. Zijn scherpe observaties hebben mij geholpen om de rode draad van het verhaal niet te verliezen en op het juiste spoor te blijven.

(7)

Samenvatting

Vrijwilligerswerk is belangrijk voor de samenleving. Het doen van vrijwilligerswerk wordt dan ook als instrument ingezet om de maatschappelijke betrokkenheid en de sociale cohesie te versterken. De inzet van de allochtone vrijwilligers binnen Versa is gering. Er zijn weinig allochtone vrijwilligers actief binnen Versa, terwijl zij één van de grootste doelgroepen van de organisatie zijn. Het doel van dit onderzoek is tweeledig:

1- het eerste deel van het onderzoek beoogt de betrokkenheid en de mate van deelname van allochtonen bij het vrijwilligerswerk te vergroten. De focus komt tijdens het onderzoek op de verbetering van de samenwerking tussen de betrokkenen (samensturing).

2- het tweede deel van het onderzoek beoogt kennis te genereren om de spanningen en tegenstellingen die de betrokkenen ervaren te benutten in leer- en ontwikkelingsprocessen. Hier gaat het om de handelingsrepertoire van de professionals te vergroten

(professionalisering). Om de verandering duurzamer te maken dient ook Versa mee te ontwikkelen. Het accent komt te liggen op de vraag: Hoe zou Versa ‘moeten’ veranderen om de betrokkenheid van allochtonen duurzamer te maken?

Voor het welzijnswerk breken spannende tijden aan. Zowel institutioneel als inhoudelijk staat het welzijnswerk voor de opdracht om tot een ander nieuw model te komen (RMO, 2011).

Het huidige model voldoet niet meer en kampt met legitimiteitprobleem. Het welzijnswerk werd bekritiseerd, omdat het bezig is met creëren van eigen aanbod en met afhankelijk maken en disciplineren van burgers in plaats van deze burgers in hun kracht te

zetten. Het nut van het werk was niet meer duidelijk. Vanuit de wetenschap kwam ook kritiek op de kennis en competenties van de

welzijnswerkers.

Door de introductie van het New Public Management (NPM) hebben de professionals aan invloed ingeboet en werden meer uitvoerders dan vakmensen met een roeping. NPM heeft gezorgd dat de macht van de managers groter werd en dat ging ten koste van de

beroepstrots en het zelfrespect van de sociale professional. De professionals werd vervolgens verweten dat ze de leefwereld van de burger hadden verlaten en deel van het systeem gingen uitmaken.

Tegen deze achtergrond gingen er geluiden op die vonden dat het welzijnswerk op een andere leest geschoeid moest worden. De tegenstanders van de bureaucratische en de marktlogica vonden dat de tijd rijp was voor een derde institutionele logica. Een institutionele logica, waarin de burger het vertrek en eindpunt van het beleid moet zijn. Met meer burgers minder bureaucratie, minder aanbod, minder paternalisme en vooropgelegde bedoelingen (RMO, 2011).

De Wet Maatschappelijk Ondersteuning (WMO) geldt als belangrijkste instrument om de transformatie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving te realiseren. De WMO beoogde een kanteling te realiseren van zorgen voor naar zorgen dat.

(8)

Voor Versa Welzijn betekent deze transformatie opzoek gaan naar nieuwe vormen/manieren van (samen)werken en organiseren, nieuwe instrumenten en andere regels inzetten. De nieuwe werkvorm moet de betrokkenheid en participatie van alle betrokkenen, incluis de allochtonen, stimuleren en faciliteren. De nieuwe benadering geeft bewust de deelnemers een rol in de verandering. De uitdagingen en praktijkvraagstukken worden vanuit het collectief en gezamenlijke verantwoordelijkheid benaderd en aangepakt: cocreatie &

samensturing. Versa medewerkers trachten de transformatie gestalte te geven door te kiezen voor nieuwe instrumenten, nieuwe regels en andere taakverdeling. Door het werk anders te willen inrichten ontstaan spanningen en conflicten tussen de betrokkenen. De spanningen, tegenstellingen en conflicten spelen zich af op zowel individueel als op teamniveau. Sommige medewerkers lopen door de ontstane spanningen en conflicten, tegen hun grenzen aan (grenservaringen), raken gefrustreerd en zetten hun hakken in het zand en willen niet veranderen. Andere raken juist geïnspireerd door de verandering en gaan een stap harder werken.

De grenservaringen hebben betrekking op zowel persoonlijke zelfbeeld als op de spanningen die te herleiden zijn tot spanningen binnen het systeem. De spanningen die op het

persoonlijke vlak liggen zijn het gevolg van het feit dat de medewerkers niet /of in onvoldoende mate over de nodige competenties beschikken.

Het Model van Creatief Leren geeft zicht in deze leerprocessen en teamontwikkeling. Het oplossen van de spanningen en conflicten geeft aanleiding tot leerprocessen en

competentieontwikkeling. Het leren vindt plaats in de confrontatie tussen de oude en nieuwe situatie. Het is daarom belangrijk om stil te staan bij deze ervaringen (onzekerheid,

teleurstelling, boosheid).

De vraagstelling van het onderzoek luidt: wat is er nodig om allochtone burgers, die een

grote doelgroep binnen Versa vormen, te verleiden om vrijwilligerswerk te doen? Om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden heb ik de volgende deelvragen geformuleerd:

 Tegen welke spanningen en obstakels lopen allochtonen binnen Versa aan?  Tegen welke spanningen en obstakels lopen Versa medewerkers in hun zoektocht

naar allochtone vrijwilligers aan?

 Wat hebben de allochtonen nodig om betrokken te geraken bij het doen van vrijwilligerswerk binnen Versa Welzijn?

 Wat hebben Versa medewerkers nodig om aspirant allochtone vrijwilligers adequaat te kunnen ondersteunen?

 Hoe zou de organisatie ‘moeten’ veranderen om de betrokkenheid van allochtonen bij het vrijwilligerswerk duurzamer te maken?

Om een antwoord op deze vragen te kunnen geven heb ik voor actieonderzoek als

onderzoeksstrategie gekozen. Actieonderzoek is een beproefde werkwijze om de participatie en het empowerment van de groep tot stand te brengen. Deze strategie past in het kritisch emancipatorisch onderzoeksparadigma. Deze paradigma is kritisch over de structurele ongelijkheid binnen de maatschappij en beoogt de status-quo te doorbreken. Om uit de

(9)

impasse te komen dienen zowel de individuen als de organisatie kennis te ontwikkelen die gebaseerd is op handelen, dat geïnspireerd wordt door reflectie op de praktijk. Het gaat om hoe nieuwe kennis, nieuwe praktijken en nieuwe werkprocessen worden gecreëerd

(trialogisch leren). Trialogisch leren is samen de sterke en zwakke kanten van de nieuwe werkwijze ontdekken, de werkwijze aanpassen en weer toepassen.

Verder maak ik gebruik van het model van Expansief Leren. Het model van expansief leren beschrijft de fasen die een activiteitssysteem (organisatie) doorloopt om tot een transformatie te komen. In het model van expansief leren is elk verandering in het transformatieproces tegelijk ook een ontwikkeling in de kennis van de deelnemers. De deelnemers aan het activiteitssysteem ontwikkelen op deze manier hun kennis en vaardigheden in de praktijk. Versa medewerkers werken op dit moment aan twee Objecten (doelen) tegelijk. Ze proberen allochtone doelgroepen te activeren om vrijwilligerswerk te doen en tegelijkertijd zijn ze bezig de transformatie gestalte te geven. Uit de interviews met zes Versa medewerkers en een negental allochtonen komt naar voren dat de vernieuwing met spanningen gepaard gaat. Deze spanningen vinden enerzijds plaats tussen de medewerkers onderling en anderzijds tussen de medewerkers en de allochtone doelgroepen. De spanningen spelen zich af rondom verschillende componenten: visie, regels, arbeidsdeling...etc. De spanningen met de allochtone doelgroepen spelen zich af, naast de hier aangegeven thema’s, ook rondom taal, cultuur en gewoontes, begeleiding en ondersteuning.

Deze spanningen zijn ontstaan als gevolg van de vernieuwing en omdat de medewerkers

niet beschikken over de nodige competenties en vaardigheden. Willen de medewerkers en allochtone doelgroepen nader tot elkaar komen, dan moeten ze

leren samenwerken (samensturing) en leren gebruikmaken van elkaars krachten: burgerkracht en beroepskracht. Door in dialoog met elkaar te gaan wordt impliciet kennis/ervaringskennis geëxpliciteerd, waardoor gezamenlijke betekenisgeving en

praktijkontwikkeling optreedt (cocreatie). Op deze manier wordt ook de verdringing van de burgerkracht (machtsdynamiek) geneutraliseerd.

Om deze verandering duurzamer te maken dient de organisatie ook mee te veranderen. Versa moet zich ontwikkelen van een belerende top-down organisatie naar een lerende organisatie, die de principes van horizontale aansturing hanteert. Dat kan zij doen door ten eerste de mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de medewerkers te

vergroten en ten tweede door kenniscreatie binnen de organisatie te stimuleren. Om kenniscreatie te implementeren binnen de organisatie, is het doen van praktijkgericht onderzoek zeer belangrijk. Praktijkgericht onderzoek moet een permanent karakter krijgen binnen de organisatie.

(10)

Inleiding

Er breken voor het welzijnswerk spannende tijden aan. Het welzijnswerk staat voor de

opdracht om tot een nieuwe model te komen. De Wet Maatschappelijk Ondersteuning geldt als belangrijkste instrument om de

transformatie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving te realiseren. De WMO heeft de basis gelegd voor wat wij Civil Society noemen. Burgers moeten zorg en

ondersteuning in hun eigen omgeving organiseren en elkaar helpen door vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ze zullen tegelijkertijd afnemer en verlener van hulp en ondersteuning zijn. Deze transformatie heeft consequenties voor iedereen: burgers, professionals en bestuurders. Allemaal moeten ze op zoek gaan naar nieuwe verhoudingen en nieuwe

manieren om met elkaar om te gaan. In dit kader spreken sommige politici en beleidsmakers

van een paradigmashift: van zorgen voor naar zorgen dat. In de nieuwe institutionele logica (RMO, 2011) is er een belangrijke rol voor de burger

weggelegd. De tijd van bureaucratie en markwerking is achterhaald. Het is de beurt aan de burger, met ondersteuning van de professional, om uit zijn cocon te komen en het zelf te gaan doen. Versa Welzijn sluit zich aan bij de verandering en probeert de burger centraal te stellen. Zij doet dat door de eigen kracht en zelfredzaamheid van de burger te ondersteunen en te versterken. Het doen van vrijwilligerswerk wordt als instrument ingezet om zelfredzaamheid en eigen kracht van de mensen in een precaire situatie te stimuleren.

Door het werk anders in te richten ontstaan spanningen en dilemma’s. De oplossing van deze spanningen en dilemma’s geeft aanleiding tot leer- en ontwikkelingsprocessen. Middels dit onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de praktijk. Dit wil ik doen door ten eerste te onderzoeken wat allochtonen nodig hebben om vrijwilligerswerk te willen en kunnen doen, ten tweede door te onderzoeken wat voor kennis en competenties Versa medewerkers nodig hebben om adequaat op de recente ontwikkelingen te kunnen inspelen en als laatste punt wil ik onderzoeken hoe Versa zich kan inzetten om de transformatie duurzamer te maken.

Deze thesis is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk beschrijf ik de context van het onderzoek. In het tweede hoofdstuk wordt het praktijkvraagstuk neergezet en worden de vraag- en doelstelling van het onderzoek beschreven. De onderzoeksmethode beschrijf ik in hoofdstuk drie. Het theoretisch kader wordt in hoofdstuk vier beschreven. In hoofdstuk vijf komt de data-analyse van de interviews en van de focusgroep aan de orde. Het antwoord op de deelvragen beschrijf ik in hoofdstuk zes. In hoofdstuk zeven geef ik een antwoord op de hoofdvraag en sluit ik het hoofdstuk met een conclusie, discussiepunten en

(11)

1. De context van het onderzoek

1.1 Ontwikkelingen en trends in het welzijnswerk Na de Tweede Wereldoorlog, en in het kader van de wederopbouw van het land, nam de

verzorgingsstaat een enorme vlucht. De verzorgingsstaat werd geacht haar voorzieningen beschikbaar te stellen voor iedereen. De opbouw van de verzorgingsstaat groeide, onder de regie van de overheid, tot grote proporties. De nadruk lag op het verzorgen, verzekeren en verheffen van burgers. Verbinden werd niet nodig geacht, want de zuilen zorgden zelf voor interne verbondenheid (Tonkens, 2009).

In het organiseren van de verzorgingsstaat nam de overheid het initiatief. Men geloofde sterk in een maakbare samenleving. Verheffing moest vooral plaats vinden door het onderwijs toegankelijk te maken voor iedereen. In deze periode was de verzorgingsstaat sterk gericht op zorgen en verzorgen. De burger had daar recht op. De plicht tot eigen verantwoordelijkheid raakte op de achtergrond. Hierdoor kwamen de burger en het maatschappelijke middenveld (Civil Society) buitenspel te staan (Tonkens, 2009).

In de jaren 70 werden de professionals die het verheffingsideaal op zich namen bekritiseerd. Men vond dat de elite en de professionals met hun verheffingspretenties te paternalistisch waren. In plaats daarvan ontstond het idee van radicale gelijkheid. Men keerde zich tegen het verheffingsideaal omdat dat burgers onmondig maakte. Alle vormen van verheffen, die niet gericht waren op het creëren van gelijke kansen voor iedereen, werden als

paternalistisch beschouwd en derhalve afgewezen. Zo ontstond het idee om de burger zeggenschap en inspraak te geven in allerlei organisaties en instellingen zoals bedrijven, scholen en zorginstellingen. De wet op ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen illustreren deze tendens.

In de jaren tachtig was er ook kritiek. Dit keer kwam de kritiek uit de linkse hoek. Het boek: De markt van welzijn en geluk van Hans Achterhuis sloeg in als een bom in de sociale sector. De sociale sector werd geportretteerd als een zwart gat waarin geld verdween zonder duidelijke resultaten. De kritiek werd breed gedragen en trof de verzorgingsstaat in haar geheel. De verzorgingsstaat ging gelden als te duur, te soft, te bureaucratisch en ineffectief (Tonkens, 2009). De macht en het gezag van professionals werden ook aangevallen. De professionals

zouden de mensen niet mondiger en zelfstandiger maken, maar eerder passiever en afhankelijker (Achterhuis, 1980 aangehaald in Tonkens, 2009).

Als reactie op de hierboven geschetste kritiek werd besloten om publieke taken over te hevelen naar de markt. De markt beloofde betere en goedkope dienstverlening. De markt werd geacht burgers beter te bedienen en te dienen. Zodoende is er een nieuwe

organisatiefilosofie in de sociale sector geïntroduceerd: New Public Management (NPM). Vraagsturing, ‘public choice’ speelt daarin een belangrijke rol.

1.2 New Public Management NPM is een organisatie-ideologie die uit de Angelsaksische landen kwam overwaaien. Deze

ideologie werd hier vanaf de jaren tachtig dominant in het welzijnswerk, onderwijs en gezondheidszorg. Deze organisatie-ideologie werd aanvankelijk met open armen door de sociale sector ontvangen (Tonkens, Hoijtink en Gulikers, 2012) omdat men de vermeende traagheid en ondoelmatigheid van de bureaucratie zat was. De criticasters vonden dat de

(12)

sociale sector te duur was, hij zou zijn eigen vraag creëren, burgers afhankelijk maken en disciplineren en hij legde geen verantwoording af over werkwijzen en resultaten (Stam, 2012). NPM beloofde de dienstverlening aan de burger goedkoper, transparanter, efficiënter

en kwalitatief beter te organiseren (Tonkens, 2006). Deze doctrine bleef tot na de eeuwwisseling gelden. Daarna werd zij zelf object van kritiek.

De criticasters wezen er op dat de eenzijdige nadruk op de economische groei niet

zaligmakend was. De markt bleek niet in staat de sociale problemen op te lossen. Ondanks de economische groei is de welvaart en het welzijn van de mensen aan de onderkant van de samenleving niet toegenomen: ‘’economische groei bleek geen binding en

gemeenschappelijkheid te genereren’’’(Tonkens, 2009. P,13). Sterker nog, de maatschappelijke ongelijkheid is juist toegenomen. In achterstandswijken werden de problemen nijpender en kregen een etnische en culturele tint.

Door de introductie van het New Public Management hebben de sociaal werkers aan invloed ingeboet en werden ze meer uitvoerders dan vakmensen met een roeping. NPM heeft ervoor gezorgd dat de macht van de managers groter werd en dat ging gepaard met vermindering van de beroepstrots en het zelfrespect van de sociaal werkers (Stam, 2012). De sociaal werker kwam op afstand te staan van de leefwereld van de burger en hij ging deel uitmaken van de systeemwereld. Door toedoen van NPM zijn sociaal werkers hun intermediaire rol

tussen deze twee systemen kwijtgeraakt. De introductie van de NPM binnen de sociale sector heeft bovendien de sociaal werkers de

mogelijkheid ontnomen om iets van binnen en onderop te ontwikkelen. Door kant-en-klare recepten van buiten- en van bovenaf te introduceren binnen de sociale sector, vergat de sector zelf na te denken over de spanningen en tegenstellingen binnen zijn eigen praktijk. Het NPM leidde tot de veronderstelling dat iets pas werkt als het bewezen is. Hierdoor zijn de leer- en ontwikkelprocessen van de sector om van binnenuit de praktijk te willen

ontwikkelen, naar de achtergrond geraakt.

De belofte van de NPM om verantwoording over het werk af te leggen, leidde tot

fragmentatie van het werk en toename van administratieve rompslomp. De problemen van de burger werden in stukjes geknipt en over verschillende specialisten verspreid. Deze fragmentatie leidde er toe dat de ene ‘specialist’ niet wist wat de andere ‘specialist’ deed. Hoewel het standaardiseren en protocolleren van het werk ooit zijn bedacht om de sociaal werkers te helpen, zijn de sociaal werkers in een situatie beland dat zij deze protocollen en richtlijnen moesten dienen. ‘’…het werk van professionals wordt gestandaardiseerd in protocollen. Het werk dreigt hierdoor aan betekenis te verliezen waardoor de zin verdwijnt’’ (Boonstra & De Caluwé, 2006).

Tot slot, door het welzijnswerk top-down in te richten en op de marktleest te schoeien gingen de burgers twijfelen aan hun krachten en vergaten het initiatief naar zich toe te trekken. Burgers werden consumenten en voegden zich naar de wereld waarin diensten producten zijn geworden. Hierdoor is de belangstelling voor de krachten in de leefwereld afgenomen en dit ging weer ten koste van de zelfredzaamheid van de burger.

Tegen deze achtergrond kwamen geluiden op die vonden dat het welzijn /sociale sector op een andere leest geschoeid moest worden. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geldt als belangrijkste instrument om correcties in te brengen op de markt- en

(13)

1.3 Wet Maatschappelijke ondersteuning De vergrijzing, de veranderende etnische samenstelling van de samenleving en de

economische crisis zijn belangrijke aspecten van de maatschappelijke ontwikkeling. Door deze ontwikkelingen wordt de solidariteit tussen verschillende groeperingen en generaties op de proef gesteld. Om de solidariteit nog enigszins te behouden pleiten sommige politici en sociale wetenschappers voor een participatiesamenleving. Een samenleving waar de burger zich niet alleen als consument opstelt, maar ook, en vooral, als een actieve burger: coproducent. Een burger die actief, zelfredzaam en verantwoordelijk is voor zichzelf en voor anderen.

Om het hoofd aan deze maatschappelijke, politieke en economische uitdagingen te bieden, is een duidelijke visie vanuit de landelijke en lokale overheden onontbeerlijk. In dit kader, en om alvast een richting te geven aan deze ontwikkelingen, kwam de rijksoverheid in 2006 met een wetsvoorstel (wet maatschappelijke ondersteuning: WMO). WMO geldt als het

belangrijkste instrument in de transformatie van de verzorgingsstaat en vormt een belangrijk

impuls voor de vernieuwing van het sociaal werk (Ewijk, 2006). Sinds de invoering van de WMO in januari 2007 zijn de taken op het gebied van welzijn, zorg

en hulpverlening steeds meer de directe verantwoordelijkheid van de gemeente geworden. De kern van dit beleid is dat de overheid naar een nieuwe balans streeft tussen burgers en overheid en tussen burgers onderling (Stam, 2012). De wet beoogt dat de

verantwoordelijkheid voor de participatie en de deelname aan het maatschappelijke verkeer een gedeelde verantwoordelijkheid wordt van individuele burgers en van de overheid. De politiek hoopt met de WMO een kanteling van verantwoordelijkheden te bewerkstelligen. Op deze manier verschuiven de taken van de overheid en van de professionele

organisaties in het welzijn en de zorg. De primaire taak van welzijn- en zorginstellingen wordt dan ook burgers in hun kracht zetten en hun participatie bevorderen: zorgen voor in plaats van zorgen dat. De veronderstelling daarbij is dat de versterking van de zelfredzaamheid en

eigen kracht van de burger tot meer participatie en sociale samenhang kan leiden. De invoering van de Wmo heeft dus gevolgen voor de uitvoering van het werk. De

verhouding tussen de burger, de professional en de organisatie gaat dan ook drastisch veranderen. Voor de burger betekent het meer initiatief tonen, het heft in eigen hand nemen en het zelf doen (WRR, 2009, RMO, 2011). Jos van der Lans en Nico de Boer pleiten in hun rapport ‘Burgerkracht de toekomst van het sociaal werk in Nederland’ daarom ook voor een andere institutionele logica. Een institutionele logica waarin de burger het vertrek en eindpunt van het beleid vormt (RMO, 2001). Deze nieuwe institutionele logica wordt als correctie op de bureaucratische en marktlogica gepostuleerd. Meer burgers betekent minder

bureaucratie, minder aanbod, minder paternalisme en vooropgelegde bedoelingen (RMO, 2011). Volgens de Boer en van der Lans is het: ‘’een principiële keuze om ruimte te laten voor burgerkracht en dynamiek van de samenleving en voor beperkte rol van de overheid’’ (Boer, van der Lans, 2011).

Voor de professional is het zaak om zich terug te knokken in het centrum van het werk. Waar de professionaliseringsslag van de afgelopen decennia leidde tot verdringing van

burgerkracht (Boer, van der Lans, 2011) is het de taak van de ‘nieuwe’ professional om die burgerkracht juist te versterken. Om dit te kunnen doen moet de nieuwe professional gaan nadenken over de machtsdynamiek die zijn handelen genereert. In zijn interactie met zijn

(14)

cliënten en doelgroepen treden voortdurend processen van disciplinering en uitsluiting op

(Wierdsma & Swieringa, 2011). Verder bevindt de professional zich in het spanningsveld van ‘policy paradox’ (Stone

geciteerd in Van Houten, 2005), waarin hij zich moet leren verhouden tot cliëntgerichtheid en resultaatgericht werken en waarin hij steeds meer moet doen met minder. Om uit deze ingewikkelde situatie te komen is er een nieuwe visie op de rol van de professional nodig. Een professional die bewust is van zijn taak en nieuwe rol. Een professional die leert

omgaan met de veranderde omgeving en leert in de praktijk oplossingen -samen met andere betrokkenen- te vinden voor nieuwe en complexe problemen. Waar het op aankomt is een andere manier van denken, ordenen, aansturen en leren (cocreatie & samensturing). De professional moet de ruimte krijgen om zelfstandig beslissingen te kunnen nemen. De regie moet zoveel mogelijk bij hem komen te liggen (discretionaire ruimte).

1.4 Begripsbepalingen

Vrijwilligerswerk: ‘werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt

verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’ (Dekker, 2007, pag.9) Allochtonen: volgens het groot woordenboek Van Dale betekent allochtoon iemand waarvan

de afkomst elders dan in Nederland ligt; niet-inheems, vreemd. Het CBS hanteert een andere definitie: een persoon is allochtoon als hij /zij in Nederland

woonachtig is en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Wie zelf in het buitenland is geboren, hoort tot de eerste generatie, wie in Nederland is geboren, hoort tot

de tweede generatie. In dit onderzoek wordt er met de term allochtoon voornamelijk niet- westerse allochtonen

bedoeld: Marokkanen, Turken, Irakezen, Somaliërs, Surinamers en Antillianen.

Co- creatie: co- creatie is een vorm van samenwerking, waarbij alle deelnemers invloed hebben op het proces en het resultaat van dit proces, zoals een plan, advies of product. Kenmerken van co- creatie zijn dialoog, enthousiasme, focus op resultaat. Voorwaarden voor succesvolle co- creatie zijn gelijkheid van deelnemers, wederkerigheid, openheid en

vertrouwen (Wikipedia, 2014).

Samensturing: samensturing staat voor sociale praktijken waarin betrokken burgers (cliënten, ervaringsdeskundigen, vrijwilligers) en professionals nauw samenwerken bij het vergroten van kansen op herstel, sociale stijging en uiteindelijk zelfredzaamheid van specifieke groepen burgers (Huber & Bouwes, 2011).

(15)

2. Praktijkvraagstuk

2.1 Vrijwilligerswerk, een verkenning Nederland doet het op Europees niveau gezien goed op het terrein van vrijwilligerswerk.

Alleen Noorwegen en Zweden scoren beter. Het percentage van het aantal mensen die

vrijwilligerswerk doen schommelt rond de 40 procent (Klaver, 2005). Uit een ander onderzoek blijkt dat het aantal vrijwilligers juist laag is. Uit de cijfers van CBS

blijkt dat het vrijwilligerspercentage maar 21% bedraagt (CBS, 2010). Dit percentage wordt in vergelijking met de cijfers uit het verleden, als constant hoog beschouwd. Op basis van deze cijfers en de prognoses die sommige onderzoekers maken, zijn er nauwelijks

veranderingen te verwachten in de omvang van de vrijwillige inzet in Nederland tot 2015 (Dekker et al, 2007).

De verschillen in cijfers zijn voornamelijk van methodologische aard. De meetmethoden die door verschillende onderzoekers worden gehanteerd zijn namelijk anders. Verder zijn de verschillen te verklaren door de berekening van het aantal inzeturen per vrijwilliger en door de leeftijd van de onderzochte populatie vrijwilligers.

2.1.1 Tekort aan vrijwilligers Ondanks genoemde verschillen in deelnamepercentages, maken dezelfde onderzoekers ons

attent op de maatschappelijke verschuivingen die gaande zijn en op de eventuele consequenties die deze verschuivingen op de vrijwillige inzet kunnen hebben. De

verwachting is ook dat door de bezuinigingen en de demografische ontwikkelingen, de vraag naar vrijwilligers in de toekomst alleen maar zal toenemen (Dekker, De Hart en Faulk, 2011). Uit de cijfers die prof.dr. Lucas Meijs heeft gepresenteerd tijdens de conferentie over

vrijwilligerswerk en burgerschap in november 2011 bleek dat er in Nederland vier miljoen vrijwilligers actief zijn en dat er tussen de 30 en 40 procent van de 18 plussers van de bevolking aan vrijwilligerswerk doet. Ondanks dit grote aantal vrijwilligers stelt hij ook vast dat 40% van de organisaties een tekort heeft aan vrijwilligers. In het welzijnswerk is de nood aan vrijwilligers nog hoger. Maar liefst 60% van de welzijnsinstellingen kampt met een tekort aan vrijwilligers.

2.1.2 Vrijwilligerswerk door allochtonen in nationaal en internationaal perspectief Het hierboven geschetste verhaal geldt des te meer voor allochtonen. De niet-westerse

allochtonen doen weinig vrijwilligerswerk. 10 % van de allochtonen beschouwt zichzelf als vrijwilliger tegenover 21 % van de autochtonen (CBS, 2010). Deze percentages kunnen,

afhankelijk van welk onderzoek men neemt, verschillen vertonen. De deelname van allochtonen aan vrijwilligerswerk in andere Europese landen is

vergelijkbaar met de situatie in Nederland. Uit studies in Engeland, Duitsland en België blijkt dat de participatie van de allochtonen aan georganiseerd vrijwilligerswerk minder is dan bij

autochtone inwoners (Klaver, 2005). Om de participatie en betrokkenheid van allochtonen bij het doen van vrijwilligerswerk te

vergroten en daarmee de sociale cohesie te versterken is een Europese project in het leven geroepen: PROTECT. PROTECT is een Europees programma die in verschillende Europese landen wordt uitgevoerd. De inzet van het programma is om de motivatie van migranten om vrijwilligerswerk te doen te vergroten (vrijwilligersacademie, 2011).

(16)

2.2 Gemeente Huizen Binnen de gemeente Huizen wordt ook gestreefd naar het bevorderen van vrijwilligerswerk.

De gemeente heeft, in overeenstemming met de landelijke doelstellingen voor het sociale beleid, het stimuleren en faciliteren van burgerschap en vrijwilligerswerk als doel vastgesteld. De gemeente Huizen wil dit bereiken door in te zetten op de bevordering van de

zelfredzaamheid en de (eigen) verantwoordelijkheid van de burger voor zichzelf en voor zijn omgeving. De gemeente is er van overtuigd dat het versterken van burgerschap en het stimuleren van het doen van vrijwilligerswerk de sociale cohesie ten goede komt. Daarom heeft de gemeente Huizen, in haar beleidsopdracht aan Versa Welzijn, de opdracht meegegeven om de burgerschap en het stimuleren van vrijwilligerswerk vorm te geven. Versa heeft dan ook de ambitie uitgesproken om het vrijwilligerswerk tot één van de speerpunten van haar beleid te maken.

2.3 Urgentie

Versa Welzijn Versa Welzijn is een stichting die actief is op het terrein van welzijn in de hele Gooi en

Vechtstreek. Versa houdt zich bezig met het organiseren en faciliteren van verschillende activiteiten voor haar doelgroepen. Deze activiteiten omvatten het sociaal-cultureel werk, het opbouwwerk en de maatschappelijk dienstverlening. De missie van Versa is: het

ondersteunen en versterken van de zelfredzaamheid en de eigen kracht, zodat (groepen) mensen mee kunnen doen in de samenleving (Versa Welzijn, 2011).

Versa Welzijn Huizen rekent in principe alle bewoners van de gemeente Huizen tot haar doelgroep. Zij ondersteunt allen die van haar diensten en hulp gebruik wensen te maken. Tot haar doelgroepen behoren kinderen, jongeren, ouderen, validen minder validen, autochtonen en allochtonen. Versa Welzijn tracht haar activiteiten en diensten vorm te geven en te

realiseren door de gezamenlijke inzet van professionals en vrijwilligers.

Versa Welzijn Huizen beschikt op dit moment over 220 vrijwilligers. Van deze 220 vrijwilligers zijn er maar 22 van allochtone afkomst, waarvan 12 buurtvaders. De geringe betrokkenheid van allochtonen bij het vrijwilligerswerk wordt door de organisatie en door veel collega’s als een groot gemis ervaren. De organisatie is ook doordrongen van de meerwaarde van de betrokkenheid en de participatie van de allochtonen. De allochtone vrijwilligers kunnen namelijk als een tussenschakel fungeren tussen de professional en de allochtone doelgroepen. Het probleem is dat de organisatie niet weet hoe zij deze doelgroep kan

betrekken bij het vrijwilligerswerk. Naast het feit dat allochtone vrijwilligers hard worden gemist binnen Versa, staat de

continuïteit van bepaalde activiteiten ook op het spel. Sommige autochtone vrijwilligers zijn steeds minder bereid zich in te zetten voor allochtone doelgroepen. Door deze aarzeling bij een deel van autochtone vrijwilligers dreigen sommige activiteiten niet door te gaan. Een mooi voorbeeld van een activiteit die goed loopt, maar dreigt te stranden door een te kort aan vrijwilligers is de huiswerkklas.

Daarnaast en door de economische crisis zijn er minder financiële middelen beschikbaar. Om de continuïteit van de hulp- en dienstverlening te waarborgen zijn er, naast ingrijpende ombuigingen en bezuinigingen, nieuwe vormen van werken nodig. Op deze manier zullen veel organisaties minder behoefte voelen om professionals in te zetten. Zij zullen steeds meer gebruik gaan maken van vrijwilligers.

(17)

Tot slot vertegenwoordigt vrijwilligerswerk, naast een maatschappelijk en organisatie belang, ook een individueel belang. Het doen van vrijwilligerswerk leidt tot zelfontplooiing en tot participatie en integratie in de samenleving. In het kader van sociale activering wordt het

individuele belang van vrijwilligerswerk steeds meer onderkend (Klaver, 2005). Op deze manier kunnen allochtonen middels het doen van vrijwilligerswerk verschillende

vaardigheden leren, die ze wellicht nodig zullen hebben in hun verdere loopbaan. De deelname aan het vrijwilligerswerk kan als een hefboom gelden in de opwaartse sociale

mobiliteit van de vrijwilliger zelf (empowerment). Tot slot

Als wij ons realiseren dat de allochtonen één van de grootste doelgroepen van Versa Welzijn zijn, dat zij gemist worden binnen de organisatie en dat maatschappelijke en politieke

ontwikkelingen om zelfverantwoordelijkheid, eigen kracht en participatie vragen, dan dient

de allochtone vrijwilligersvraagstuk zich des te meer aan. Om de aansluiting met de potentiële allochtone vrijwilligers te optimaliseren en hierdoor de

allochtone burger in zijn kracht te zetten, de dienstverlening van de organisatie te verbeteren en de beleidsopdracht van de gemeente uit te voeren, is een onderzoek naar de behoeften en wensen van de allochtone doelgroepen van groot belang.

2.4 Vraag- en doelstellingen van het onderzoek In deze paragraaf komen de doel- en vraagstellingen van het onderzoek aan bod.

Vervolgens plaats ik het onderzoek en de vraagstelling in de regulatieve cyclus. 2.4.1 Vraagstelling

2.4.2 Hoofdvraag Wat is er nodig om allochtone burgers, die een grote doelgroep binnen Versa vormen,

te verleiden om vrijwilligerswerk te doen?

2.4.3 Deelvragen

Deelvragen ten aanzien van de doelgroep - Tegen welke spanningen en obstakels lopen allochtonen binnen Versa aan?

- Wat heeft de allochtone doelgroep nodig om betrokken te geraken bij het doen van

vrijwilligerswerk binnen Versa Welzijn? Deelvragen ten aanzien de professionals

- Tegen welke spanningen en obstakels lopen Versa medewerkers in hun zoektocht naar

allochtone vrijwilligers aan? - Wat hebben Versa medewerkers nodig om aspirant allochtone vrijwilliger adequaat te

kunnen ondersteunen?

Deelvragen ten aanzien van de organisatie - Hoe zou de organisatie ‘moeten’ veranderen om de betrokkenheid van allochtonen bij het

vrijwilligerswerk duurzamer te maken? Met andere woorden hoe kan Versa zich inzetten om het twee- en/ of drieslag leren te bevorderen?

(18)

2.5 Doelstellingen Het onderzoek beoogt twee dingen: praktijkverandering en kennisontwikkeling. Het eerste

deel van het onderzoek betreft een handelingskwestie namelijk het vergroten van de betrokkenheid en de mate van deelname van allochtonen bij het vrijwilligerswerk binnen Versa Welzijn. Dit ga ik vorm geven door allochtonen bij het onderzoek actief te betrekken en hen een stem te geven tijdens het hele onderzoeksproces . De focus komt tijdens het

onderzoek te liggen op wat de doelgroep wil en kan (co-creatie en samensturing). Op de langere termijn beoog ik de maatschappelijke inburgering van de allochtonen in Huizen te

bevorderen. Het tweede deel van het onderzoek beoogt kennis te genereren om de handelingsrepertoire

van de professionals te vergroten (professionalisering). De verkregen kennis kan gebruikt worden door zowel collega’s binnen Versa als collega sociaal werkers buiten de

organisatie.

Verder dient het onderzoek condities te schetsen (randvoorwaarden en stappen die Versa moet ondernemen zijn verkend en bekend) om de implementatie van de resultaten van het onderzoek te waarborgen. Daarnaast beoogt het onderzoek aanbevelingen te doen om van Versa een lerende organisatie te maken.

2.5.1 Hoofddoel Het doel van het onderzoek is de betrokkenheid en de mate van deelname van

allochtonen bij het vrijwilligerswerk binnen Versa te vergroten.

2.5.2 Subdoelen

- Bevordering van de burgerkracht, in casu de allochtonen en daarmee een bijdrage leveren aan hun maatschappelijke inburgering binnen de gemeente Huizen (integratie); (dit is een lang proces en kan niet binnen drie maanden gerealiseerd worden. Dit is een midden /lange termijn doelstelling).

-Allochtone vrijwilliger leert zich als een volwaardige gesprekspartner met zijn krachten en zwakheden op te stellen (creëren van een subject- subject relatie). - Begin maken met het doorbreken van de status-quo, waarin de professional alles bedenkt en bepaalt;

- Versa medewerkers leren naast de doelgroep te staan en zij leren beter te luisteren naar hun wensen en behoeftes;

- Vorm geven aan co- creatie en samensturing. Versa medewerkers leren gebruik maken van de kennis en ervaring van de doelgroep.

- Betrokkenen (doelgroep en Versa medewerkers) leren beter met elkaar communiceren; - Advies geven over de handelingsalternatieven van de professionals;

(19)

vrijwilligerswerk ;

- Beleidsaanbevelingen doen hoe Versa ‘moet’ veranderen om een lerende organisatie te worden.

2.6 Onderzoek en vraagstelling in de regulatieve cyclus 2.6.1 Regulatieve cyclus

Regulatieve cyclus is een model, dat ontwikkeld is om te komen tot adequaat handelen met het doel verandering en verbetering in de praktijk tot stand te brengen (De Lange, Schuman, & Montesano Montessori, 2011). Het model helpt de onderzoeker om praktische

beslissingen te nemen en geeft het denken van de onderzoeker weer. De regulatieve cyclus bevat de volgende stappen: probleem => diagnose => plan => ingreep => evaluatie.

Figuur 1: De regulatieve cyclus (Van Strien, 1984 in de lange, Schuman & Montesorri, 2011)

2.6.2 Toestand van het vraagstuk binnen de regulatieve cyclus Probleem: politieke, maatschappelijke en economische ontwikkelingen nopen tot

veranderingen en leiden tot nieuwe ambities. Door de bezuinigingen verandert de rol en de taak van de professionals en de inzet van de vrijwilligers wordt belangrijker. Het beroep op vrijwilligers zal toenemen. Het verrichten van vrijwilligerswerk biedt ruimte aan vrijwilligers om

zich te ontplooien en iets te kunnen beteken voor anderen. De positie en de mate van betrokkenheid van de allochtonen binnen het vrijwilligerswerk is

onder de maat. Slechts enkele allochtonen doen vrijwilligerswerk binnen Versa. Diagnose: Allochtonen zelf zijn te afwachtend en nemen geen initiatief.

Versa is niet georiënteerd op aspirant allochtone vrijwilligers ondanks dat zij aangeeft de

allochtone vrijwilliger te missen. De professionals weten niet hoe om te gaan met de allochtone doelgroepen

(20)

Plan: het plan is meer allochtonen te interesseren/activeren voor het doen van

vrijwilligerswerk binnen Versa Welzijn. Dit wil ik doen door in eerste instantie hun behoeftes en wensen te verkennen en te inventariseren en tegelijkertijd door de doelgroep te activeren en hem een stem te geven in de verandering. Het plan is ook om de professionals te laten

reflecteren over de spanningen en dilemma’s die door de transformatie worden opgeroepen. Ingreep/ Interventie: actieonderzoek. Actieonderzoek is een middel om de participatie en

emancipatie van de allochtone doelgroep tot stand te brengen. Door actieonderzoek te verrichten gaat veranderen en leren hand in hand en komt er ruimte voor processen als solidariteit en empowerment (De lange, Schuman, & Montesano Montessori, 2011). Door deel te nemen aan focusgroepen gaan de betrokkenen (allochtonen en Versamedewerkers) met elkaar in dialoog. Op deze manier zullen ze samen in co-creatie vormgeven aan de beleidsaanbevelingen en handelingsalternatieven die in het onderzoeksverslag zullen worden opgenomen.

Evaluatie: deze fase wordt niet meegenomen in het onderzoek. Het zou handig zijn als er na een jaar een evaluatie onderzoek komt. Om het veranderingsproces duurzamer te maken dient Versa het doen van praktijkgericht onderzoek te implementeren binnen de organisatie. De professionele ontwikkeling wordt hiermee een proces van leren van beroepskrachten, waarin het ontwikkelen van

praktijkkennis en het expliciteren en formaliseren van impliciete kennis centraal staat. Onderzoek: Door de natuur van het onderzoek (actieonderzoek) bevindt het

praktijkvraagstuk zich tussen de plan- en ingreepfase. Door actieonderzoek zal ik proberen samen met de betrokkenen de interventie vorm te geven. Middels interviews zal ik trachten erachter te komen wat de behoeftes van de allochtone doelgroep en van Versa

medewerkers zijn. Deze behoeftes zal ik verder in twee focusgroepen bespreken. Daarnaast en in het licht van de behoeftes van de doelgroep zal er gereflecteerd worden op de vraag wat de medewerkers zelf aan vaardigheden en kennis nodig hebben om deze doelgroep adequaat te dienen.

(21)

3. Onderzoeksstrategie

In dit hoofdstuk beschrijf ik de onderzoeksstrategie die past bij het doel van dit onderzoek. Het is een actieonderzoek dat geplaatst wordt in het kritisch emancipatorisch

onderzoeksparadigma. Daarna beschrijf ik de kwaliteitscriteria waaraan het onderzoek moet voldoen. Vervolgens worden de onderzoeksfasen en mijn rol als onderzoeker uiteen gezet.

3.1 Kritisch emancipatorisch onderzoeksparadigma Het kritisch- emancipatorische onderzoeksparadigma vindt zijn oorsprong in het

gedachtegoed van Frankfurter Schule (De Lange, Schuman, & Montesano Montessori, 2011). Deze school was kritisch over de structurele ongelijkheid binnen de maatschappij. Op deze manier gaat het onderzoek dat zich binnen dit paradigma bevindt verder dan louter probleemoplossend handelen. Het onderzoek beoogt het doorbreken van de status quo. Om zich te kunnen onttrekken aan deze invloed moeten zowel de individuen als de organisatie kennis ontwikkelen die gebaseerd is op handelen dat wordt geïnspireerd door reflectie en dat gericht is op emancipatie (De Lange, Schuman & Montesano Montessori, 2011).

Afgaande op het doel van mijn onderzoek past dit paradigma naadloos in mijn ambitie om de minderheid (allochtonen) een stem te geven binnen Versa Welzijn. De allochtonen kunnen in de toekomst samen met de professionals de inhoud en de vorm van de dienstverlening bepalen. De doelgroep bepaalt straks wat het beste bij hen past. Dit kan door met elkaar in een open en eerlijke dialoog te gaan. Dit paradigma beschouwt mensen als subjecten; mensen met eigen meningen en opvattingen die kunnen kiezen om bepaalde dingen anders aan te pakken of te gaan doen.

3.2 Actieonderzoek Actieonderzoek is een onderzoeksstrategie waarin begrippen als emancipatie, participatie en

sociale rechtvaardigheid aan de orde komen. Actieonderzoek veronderstelt de verwevenheid tussen onderzoek doen en tegelijkertijd proberen te komen tot vernieuwing (De Lange,

Schuman, & Montesano Montessori, 2011). Actieonderzoek is een beproefde werkwijze om de participatie en het empowerment van de

groep tot stand te brengen. De Lange denkt dat bij actieonderzoek, mits goed uitgevoerd, onderzoek doen, leren en veranderen hand in hand gaan en dat er ruimte komt voor

processen als solidariteit en empowerment. Om het hoofddoel van mijn onderzoek te bereiken, te weten de betrokkenheid en de mate

van deelname van allochtonen bij het vrijwilligerswerk binnen versa te vergroten, is het noodzakelijk om te weten welke knelpunten allochtonen ervaren. Deze informatie kan het beste worden verkregen bij allochtonen zelf, die immers deskundig zijn wat betreft eigen ‘problematiek/vraagstuk’. Hier gaat het vooral om wat voor vragen ze hebben, waar hun wensen en behoeftes liggen en wat ze nodig hebben om betrokken te geraken bij het doen van vrijwilligerswerk.

Daarnaast helpt actieonderzoek de allochtonen om deel te nemen aan het

veranderingsproces. Door te participeren in het onderzoek dragen zij bij aan het ontwikkelen van de praktijk. De allochtonen zullen, samen met anderen, op deze manier een nieuwe werkelijkheid creëren (samensturing). Zij worden partners in het onderzoeksproces en zij vormen een belangrijke bron van informatie (co-creatie).

(22)

3.3 Kwaliteitscriteria Voor theoriegerichte of zuiver wetenschappelijke onderzoek geldt dat de kennis die je als onderzoeker in je onderzoek verzamelt geldig en betrouwbaar moet zijn (Migchelbrink, 2010). Dat betekent dat geldigheid en validiteit belangrijk kwaliteitscriteria zijn voor wetenschappelijke onderzoek. Praktijkgerichte onderzoekers hebben ook te maken met deze eisen en moeten ook hun best doen om aan geldigheid en validiteit te voldoen. Wel hebben de praktijkgerichte onderzoekers een andere prioriteit. De belangrijkste kwaliteitseis aan praktijkgericht onderzoek is bruikbaarheid (Migchelbrink, 2010).

3.3.1 Bruikbaarheid Bruikbaarheid wordt beschouwd als de primaire en belangrijkste kwaliteitseis waar

praktijkgericht onderzoek aan moet voldoen. Bruikbaarheid in de zin van relevantie van de resultaten voor de beroepspraktijk (doelgroep, professionals en organisatie). Om de

bruikbaarheid van het onderzoek te vergroten worden vanaf het begin zowel de doelgroep als Versa medewerkers bij het onderzoek betrokken. Praktijkgericht onderzoek probeert namelijk een oplossing te vinden voor een reëel praktijkprobleem.

Dit onderzoek moet dus bruikbaar zijn voor zowel de doelgroep als voor de professionals. De doelgroep moet zich gehoord voelen en zich eigenaar voelen voor de tot stand gebrachte veranderingen. Zij moeten het gevoel krijgen dat het mede hun verandering is. De

professionals moeten op zoek gaan naar nieuwe kennis en nieuwe vormen van handelen.

3.3.2 Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van een onderzoek is afhankelijk van de mate waarin toevallige fouten

optreden tijdens het onderzoek. Binnen kwalitatief onderzoek gaat betrouwbaarheid over het vertrouwen in de werkwijze tijdens het onderzoek (Migchelbrink, 2010).

De betrouwbaarheid is te vergroten door de verzamelde data te bewaren. Voor mijn

onderzoek betekent dat, dat ik de ruwe data (de opnames van interviews en focusgroepen) zal bewaren en gedurende het hele onderzoek zal verantwoorden waarom ik bepaalde activiteiten juist wel of niet heb ondernomen.

Naast verantwoording zal ik transparant en duidelijk zijn in elke stap die ik zet en bij elke beslissing die ik neem. Deze procesbeschrijving begint gelijk met de dataverzameling, databewerking, data-analyse en bij de getrokken conclusies. Door dit te doen is het voor een derde (lezers, critical friends) mogelijk om mijn stappen, beslissingen na te gaan, te

controleren en te herhalen (betrouwbaarheid, herhaalbaarheid). Daarnaast zal ik gebruik maken van een logboek om mijn bevindingen /inzichten tijdens het onderzoek vast te leggen.

3.3.3 Interne validiteit Bij interne validiteit gaat het om deugdelijkheid van de verzamelde data (Tavecchio &

Gerrebrands, 2012). De deugdelijkheid van de data en de getrokken conclusies hangen samen met de wijze waarop het verzamelen van de data is gebeurd en geanalyseerd. Om de interne validiteit van de verzamelde data te vergroten is het belangrijk om de gevolgde procedures zo duidelijk mogelijk te beschrijven. Daarnaast verwijst interne validiteit naar de mate waarin een meetinstrument werkelijk meet wat de onderzoeker zegt of denkt te meten (De Lange, Schuman & Montesano Montessori, 2011). Het gaat om de consistentie tussen de onderdelen van het meetinstrument.

(23)

In mijn onderzoek betekent dat, dat de interviewvragen en focusgroepenthema’s zodanig geformuleerd moeten zijn dat zij een antwoord geven op de centrale vraag en deelvragen van mijn onderzoek. Verder moet het voor de lezer duidelijk en te volgen zijn of de

conclusies van het onderzoek terecht zijn getrokken.

3.3.4 Externe validiteit Externe validiteit in de zin van overdraagbaarheid/generaliseerbaarheid is voor kwalitatief

onderzoek ook belangrijk. Dit aspect kan vergroot worden door de eigen context

gedetailleerd te beschrijven, zodat de lezer kan nagaan of de getrokken conclusies ook voor

gelijkbare contexten kunnen gelden (thick description) (Bryman, 2008). Mijn onderzoek zal ik op deze manier plaatsen in de context waar Versa op het moment van

onderzoek zich bevindt. Door dit te doen zijn de getrokken conclusies en gedane aanbevelingen beter te begrijpen voor een buitenstander.

3.3.5 Ethiek

Een belangrijk aspect van goed onderzoek is de ethiek. Praktijkgericht onderzoek wordt

verricht in samenwerking met collega’s en de doelgroep. Gedurende het onderzoek worden meningen en opvattingen van alle betrokkenen bevraagd, wat kan leiden tot verwarring en kwetsbaarheid.

De machtsverhouding tussen de doelgroep en de professionals dient de volle aandacht te krijgen. Ik zal zorgen dat er voldoende ruimte is voor betrokkenen om beslissingen te nemen en keuzes te maken. De betrokkenen, zeker in het kader van de emancipatie en

empowerment van de doelgroep, zullen gedurende het hele onderzoekstraject een stem krijgen. Het is verder mijn taak om veiligheid en openheid te waarborgen. Er moet ruimte zijn om over eigen gevoelens en kwetsbaarheden te kunnen praten, zonder veroordeling of afwijzing. De belangrijkste ethische aspecten in het onderzoek zijn:

 Transparantie;

 Duidelijkheid in de zin dat de deelnemers goed geïnformeerd zijn om de afweging te maken of zij wel of niet mee doen;

 In het kader van privacy garanderen van vertrouwelijkheid en anonimiteit;  Integriteit: de deelnemers mogen niet misleid en /of gemanipuleerd worden;  Tijdig de resultaten en bevindingen van het onderzoek met de betrokkenen

bespreken. De betrokkenen hebben het recht om feedback te geven op de resultaten en conclusies.

(24)

3.4 Onderzoeksfasen Bij de analyse van de data vormde de literatuur de leidraad. De informatie die deze studie heeft opgeleverd vormde het uitgangspunt voor de opzet van de interviews en de focusgroep en voor de analyse van de data. Tot slot heb ik bij het schrijven van het eindverslag ook

gebruik gemaakt van een literatuurstudie. 3.4.1 Literatuurstudie

Gedurende het hele onderzoek heb ik op verschillende momenten een uitgebreide

literatuurstudie gedaan. Voorafgaand aan het onderzoek heb ik de literatuur bestudeerd om een beeld te krijgen van de reeds gesignaleerde knelpunten, spanningen en dilemma’s, zowel aan de kant van de medewerkers als aan de kant van de allochtone doelgroepen. Voor de analyse van de onderzoeksdata heb ik gebruik gemaakt van verschillende modellen: het model van Expansief leren, het model van Creatief leren en het Trialogisch leermodel.

3.4.2 Interviews Ik heb in totaal 15 interviews afgenomen. Ik heb zes collega’s en negen allochtonen

geïnterviewd. De bevraagde collega’s werken met uiteenlopende doelgroepen: jongeren, tieners, volwassenen mannen en vrouwen. Van de allochtone doelgroepen heb ik twee vrouwen, vier mannen en drie jongens

geïnterviewd. Ik heb getracht om de respondenten zo te kiezen dat er een evenwicht is in de bereikbare doelgroepen.

Voor het onderzoek heb ik gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews.

Semigestructureerde interviewen is een goede manier om veel informatie te vergaren over verschillende onderwerpen en het bood mij de kans om samen met de respondenten dieper op bepaalde vraagstukken in te gaan. Om de betrouwbaarheid van de verkregen data te garanderen heb ik een topiclijst opgesteld, waarbij de respondenten op dezelfde manier werden geïnterviewd. Alle interviews zijn opgenomen met een voicerecorder, volledig en letterlijk uitgeschreven en uiteindelijk verwerkt. Ik heb de interviews uitgeprint om de relevant informatie te selecteren

en te labelen. De interviews duurden gemiddeld ongeveer 35 minuten. Na het afnemen van de interviews heb ik een samenvatting van die interviews gemaakt en

heb de mogelijke citaten die ik ging gebruiken onderstreept en ingekaderd. Vervolgens ben ik teruggegaan naar de respondenten en heb ik mijn samenvatting aan hen voorgelegd en gevraagd voor commentaar. Op basis van die terugkoppeling en de gekregen toestemming

(informed consent) heb ik voldaan aan member check. De interviews werden afgenomen binnen verschillende locaties van Versa. Bij aanvang van

het interview werd nogmaals gevraagd om het gesprek te mogen opnemen. Alle

respondenten hebben hiervoor hun toestemming verleend. De analyse van de interviews is handmatig gebeurd. Bij de analyse en de interpretatie van

de data heb ik voornamelijk gelet op de frequentie en de relevantie van bepaalde uitspraken in het licht van de vragen van mijn onderzoek.

3.4.3 Focusgroepen De bedoeling was om twee focusgroepen te houden. De eerste focusgroep zou ik alleen met

de collega’s houden en de tweede focusgroep met zowel collega’s als allochtonen. Van dit voornemen ben ik afgestapt omdat ik, tijdens het afnemen van de interviews, heb gemerkt

(25)

dat veel allochtonen niet zo spraakzaam waren en dat zij moeite hadden om hun mening te uiten. Dit deed mij besluiten, in samenspraak met de thesisbegeleider, om af te zien van de tweede focusgroep. Bij de focusgroepbijeenkomst hebben vijf Versa medewerkers meegedaan. De zesde collega kon wegens ziekte helaas niet meedoen. Tijdens de focusgroep zijn wij dieper ingegaan op de thema’s (dilemma’s, spanningen en

conflicten) die uit de interviews naar voren waren gekomen. Tevens hebben wij gezamenlijk gereflecteerd op het gewenste toekomstbeeld met name op de positie van de allochtonen in het verbeteringsproces van de dienstverlening van Versa.

Figuur 2: onderzoeksfasen

3.5 mijn rol als onderzoeker Bij het doen van actieonderzoek is de rol van de onderzoeker een andere dan bij het doen van andere soorten onderzoek. Bij actieonderzoek ben ik, naast onderzoeker, ook bezig met de verandering van de beroepspraktijk. Vanuit dit oogpunt wil ik mijn stempel op de praktijk drukken. Ik ben niet alleen bezig met het verzamelen van data en gegevens, maar ben ook bezig om de praktijk te beïnvloeden en te veranderen. Maar dit betekent niet dat ik vrijbrief heb om te doen en laten wat ik wil. Het praktijkgericht onderzoek moet ook aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen.

Hoewel de behoefte om het onderzoek te doen niet bij alle betrokkenen in voldoende mate aanwezig was, was het voor mij belangrijk om de noodzaak ervan vanaf het begin aan alle betrokkenen duidelijk te maken. Door vanaf het begin samen op te trekken, ontstaat er een proces van gezamenlijke betekenisverlening. Ik heb de betrokkenen van begin af aan ingelicht over het doel, methode en procedure van het onderzoek.

(26)

persoon (mijn interpretaties van de beroepspraktijk, mijn betrokkenheid met de doelgroep) best een rol spelen: ‘’het is voor een onderzoeker onmogelijk om een zogenaamde God’s eye view aan te wenden, die volkomen ongebonden het totale systeem (organisatie) kan overzien en dan zuiver objectieve uitspraken over kan doen’’ (Tavecchio & Gerrebrands, 2012, p.94). Mijn uitdaging was dan ook om af te zien van mijn rol van ‘expert’ en de

betrokkenen de ruimte te geven en te waarderen als medeontwikkelaars van nieuwe kennis en innovatieve praktijken

(27)

4: Het theoretisch kader

Dit hoofdstuk bevat het theoretisch kader van het onderzoek. Ik zal in dit hoofdstuk met behulp van de theorie van expansief leren en het model van creatief leren de onzekerheden, de spanningen en dilemma’s waarmee de allochtonen en Versa medewerkers te maken krijgen beschrijven en analyseren. Het model van expansief leren verschaft ons het inzicht hoe de vernieuwing, de co-creatie en de samensturing verloopt. Het model van creatief leren geeft zicht in individuele leerprocessen en team ontwikkeling. Het hoofdstuk eindigt met een beschrijving van de visie op verandering van organisaties. 4.1 Model van Expansief Leren De expansieve cyclus beschrijft de fasen die een activiteitssysteem* doorloopt om tot een

transformatie te komen. De cyclus begint bij de erkenning en bevraging van de huidige situatie: ‘’the expansive cycle begins with individual subjects questioning the accepted practice, and it gradually expands into a collective movement or institution’’ (Engestrom, geciteerd in Miedema & Stam, 2010) en loopt door tot consolidatie van de transformatie. Expansief leren leidt tot ‘objectverschuiving’ (vernieuwing, innovatie, ontwikkeling). De transformatie is geslaagd (duurzaam) op het moment dat de objectverschuiving is

geconsolideerd en de expansie (openstellen voor en zich verhouden tot) naar aanpalende activiteitssystemen heeft plaats gevonden.

Het model expansief leren richt zich op leren dat tot doel heeft de gebruikte kaders te overstijgen en nieuwe vormen van activiteit te produceren. Met andere woorden expansief leren betekent reconceptualisering van het Object (doel) en het Motief. Reconceptualisering van het Object leidt op haar beurt tot nieuwe samenwerkingsrelaties binnen de Community of Practice, tot het ontstaan van nieuwe regels en tot het ontwikkelen van nieuwe Tools binnen een activiteitssysteem. De uitkomst van al deze processen is een objectverschuiving: de oorspronkelijke doelen en uitkomsten van het activiteitsysteem zijn getransformeerd in nieuwe.

In het model van expansief leren is elk verandering in het transformatieproces tegelijk ook een ontwikkeling in de kennis van de deelnemers. De expansie van de ene fase naar een andere gaat gepaard met leren. De deelnemers aan het activiteitssysteem ontwikkelen op deze manier hun kennis en vaardigheden in de praktijk: ‘’learning is not only a necessary precondition of development- development is als a necessary and always present ingredient of learning’’ (Engestrom, geciteerd in Stam en Miedema, 2010 p.157).

Tijdens de objectverschuiving/transformatie ervaren de deelnemers spanningen, dilemma’s en tegenstrijdigheden. Deze spanningen, dilemma’s en conflicten komen volgens Engestrom uit verschillende tegenstellingen voort. Engestrom maakt een onderscheid in het soort tegenstellingen, afhankelijk van de fase waarin de ontwikkeling zich bevindt op het moment van de spanningen en conflicten. Bij de needfase oftewel de primaire tegenstellingen worden vraagtekens gezet bij het bestaande activiteitssysteem. Bij de double-bindfase

(secundaire tegenstellingen) passen de deelnemers aan het activiteitssysteem verschillende ____________________________________________________________

*Een activiteitssysteem is een systeem (organisatie, instelling) waarin activiteiten plaats vinden, die gericht zijn op een bepaald Object (doel). Individuen en groepen binnen een activiteitssysteem streven een collectieve activiteit

(28)

instrumenten toe om het veranderingsproces verder te helpen. Omdat de huidige toegepaste regels, instrumenten en arbeidsdeling tot onvrede leiden, proberen de deelnemers aan het activiteitssysteem deze instrumenten, regels en arbeidsdeling ook aan te passen en dat doen ze door hun doelen scherper te formuleren. Elk activiteitssysteem bestaat uit zes componenten: Subject, Object, Tools, regels,

Community of Practice en arbeidsdeling.

In de constructiefase (tertiaire tegenstellingen) maken de deelnemers (CoP) een nieuw Object met de bedoeling een oplossing te vinden voor de spanningen en conflicten die gerezen zijn uit de primaire en secundaire tegenstellingen. Dat doen ze met behulp van nieuwe Regels, Tools/ instrumenten en de Arbeidsdelingen. In deze fase worden de deelnemers dus geconfronteerd met de discrepantie tussen de oude en nieuwe manieren van denken en doen. Ook deze verandering gaat vaak gepaard met spanningen, weerstand, angsten en conflicten zowel op individueel als op teamniveau. Door deze spanningen, dilemma’s en tegenstrijdigheden te overwinnen leren de deelnemers nieuwe kennis en vaardigheden (Onstenk, 1997).

Op het moment dat wordt getracht de objectverschuiving in lijn te brengen met de omringende activiteitensystemen treden nieuwe tegenstellingen op (quartaire

tegenstellingen). Voor Engestrom is leren dus verbonden met de ontwikkeling van systemen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kuhn en Dean (2005) stellen dat door kinderen bewust te maken van het feit dat slechts één variabele het doel is van het experiment, ze er misschien ook bewust van worden

immigratie en inburgering in Nederland, positie in de Nederlandse samenleving, positie in de eigen kring, de bijdrage aan goede doelen, vrijwilligerswerk, bestuurs-

allochtonen aan sportverenigingen te bevorderen. Deze gemeentelijke initiatieven en projecten werden financieel ondersteund door de rijksoverheid. Uit deze ervaringen moest

Uit de bevindingen komen drie patronen naar voren hoe respondenten zelf hun psychosociale gezondheid ervaren als gevolg van vrijwilligerswerk: positieve verandering, geen

 Het OCMW verbindt zich ertoe de vrijwilliger te helpen en te ondersteunen in zijn/haar werk, door gemeenschappelijke vormingen aan te bieden,. overlegmomenten in te lassen

Al met al willen veel mensen in Nederland graag iets betekenen als vrijwilliger maar is de optelsom dat veel organisaties die afhankelijk zijn van vrijwilligers in de knel?.

TOT & Zelfbeheer → sociaal leren door collectieve verantwoordelijkheid en samen (moeten) doen → spanningen en binding → symmetrie en kloven → experimenteren met

Aangezien er een significant verschil is in de frequentie van onveiligheidsgevoelens tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen en slachtofferschap van invloed is