• No results found

De motoriek van niet-sporters, balsporters en niet-balsporters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De motoriek van niet-sporters, balsporters en niet-balsporters"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De motoriek van niet sporters, balsporters en niet

balsporters

Ruben Bakker (500698890)

Onderzoeksthema: Meten van motoriek Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Faculteit Bewegen, Sport & Voeding, Hogeschool van Amsterdam 22 Juni 2018

1e gelegenheid

(2)

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Hypothese ... 8 Methode ... 9

Dataverzameling en Statische analyse ... 14

Resultaten ... 15

Discussie ... 18

Conclusie ... 20

Bronnen ... 22

Bijlagen ... 24

Brief aan ouders ... 24

Sportparticipatie ... 25

4 ss-en test van Gelder ... 26

Verschillende deelnemende sporten ... 27

(3)

Voorwoord

Voorafgaand aan het vijfde studiejaar van de ALO waar ik aan ben begonnen in september 2017 wist ik dat het maken van een afstudeeronderzoek één van de onderdelen was die ik nog moest doen. Hier zag ik in het begin heel erg tegenop. Toen ik samen met een klasgenoot in gesprek raakte over het onderwerp begon ik voorzichtig aan enthousiast te worden. Toen ik eenmaal actief bezig was vond ik het onderzoek erg leuk en leerzaam. Zelf ben ik een actieve (bal)sporter en vond het mede daarom erg interessant om mij te verdiepen in de verschillen in motoriek bij balsporters en andere sporters. Ook ben ik erg dankbaar voor de begeleiding die ik heb gekregen en de snelle antwoorden op verschillende vraagstukken gedurende het onderzoek.

(4)

Samenvatting

De vraag bij dit onderzoek is of er een verschil in motoriek zit bij balsporters, niet-balsporters en niet-sporters en ook of er een verschil zit bij de onder- en de bovenbouw van de basisschool. Er is bij basisschool leerlingen gekeken wat de motorische leeftijd is middels de 4 SS-en test. Vervolgens is de motorische voorsprong berekend door de kalenderleeftijd van de leerlingen op de testdag, van de motorische leeftijd af te halen. Vervolgens is de motorische voorsprong in dagen omgerekend, door dit te delen door het aantal dagen in een jaar; 365,25. De leerlingen werden opgedeeld in drie groepen 1)balsporters, 2)niet-balsporters en 3)niet-sporters. Deze groepen zijn vergeleken met een ANOVA (met bonferonni correctie) analyse. Ook werden de groepen nog eens opgedeeld in onderbouw en bovenbouw.

Er is een verschil gevonden in motorische voorsprong van 105 dagen(p<0,01) tussen de niet sporters en niet-bal-sporters, van 180 (p<0,01) dagen tussen de niet-sporters en bal-sporters en van 75 dagen(p<0,01) tussen bal sporters en niet-bal-sporters. Er is uit verdere analyse gebleken dat er een significant verschil bestaat in motorische voorsprong van 353,04 dagen(p<0,01) tussen niet-sporters in de onder- en bovenbouw. Ook is er gebleken dat er een significant verschil bestaat in motorische voorsprong van 301,45 dagen (p<0,01) tussen de niet-balsporters bij de onder- en de bovenbouw. Tenslotte was er ook een verschil in motorische voorsprong van 252,82 dagen (p<0,01) bij de balsporters in de onder- en bovenbouw.

Er is een verschil gevonden in de motorische vaardigheden bij balsporters, niet-balsporters en niet-sporters. Er is ook verschil gevonden in de onder- en bovenbouw bij de drie groepen. Als je op een basisschool groepen zou willen indelen op basis van gelijke niveaus van motoriek kan er gekeken worden naar de sportdeelname aan georganiseerde sport van leerlingen. Op die manier kan er makkelijk gedifferentieerd worden binnen de gymles. Er zou ook meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de oorzaak van het verschil door middel van longitudinaal onderzoek met als doel verbeteringen aanbrengen in het vakwerkplan van de vakdocent.

(5)

Inleiding

Er komen steeds meer motorische problemen voor bij kinderen tussen vier en twaalf jaar. In 2006 werd het percentage van kinderen die achter blijven op het gebied van grof motorische vaardigheid geschat op 15% en dat percentage neemt toe. (Willems, 2016) Dit lijkt samen te hangen met de toenemende bewegingsarmoede bij kinderen tussen de vier en twaalf jaar. Er zijn dus minder kinderen met een goede motoriek terwijl er veel voordelen zitten bij het hebben van een goede motoriek. Het is niet alleen zo dat iemand met een goede motoriek alleen maar een goede beweger is. Een goede motoriek zorgt namelijk voor betere school prestaties(Lopes, Santos, Pereira, & Lopes, 2013) en het is een voorspellende factor voor fysieke activiteit op latere leeftijd.(Lopes, Rodrigues, Maia, & Malina, 2011) Kinderen met een goede motoriek blijken later namelijk meer te gaan bewegen dan leeftijdsgenoten met een mindere motoriek. Dat kinderen fysiek actiever zijn heeft meerdere goede gevolgen. Het is goed voor zowel de fysieke als mentale gezondheid. De extra beweging heeft namelijk positieve gevolgen voor de gezondheid bij botmineraal dichtheid, depressie, overgewicht en obesitas, hoge bloeddruk en cholesterol.(Janssen & LeBlanc, 2009) Om de kans op het vergroten van de positieve effecten is het van belang om de motoriek van kinderen te verbeteren. Ook is het van belang dat eventuele problemen vroeg gesignaleerd worden zodat er snel met een interventie kan worden begonnen. Het liefst wordt hier vroeg mee begonnen zodat de positieve effecten al vroeg tot uiting kunnen komen en er bij achterlopende leerlingen ingegrepen kan worden. Voordat er verder wordt ingegaan op manieren van het verbeteren van de motoriek is het goed om te kijken naar de basis van de motorische ontwikkeling. Het ontwikkelen van de motoriek is een vorm van leren en daarvoor is het belangrijk om te weten wat leren is. Leren wordt beschreven als een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving. (Schmidt & Lee, 2011) Volgens een klassieke theorie worden deze ervaringen in drie fases aangeleerd.(Fitts&Posner, 1967) Dit zijn de cognitieve, associatieve en autonome fase.

Twee andere theorieën die iets zeggen over de manier waarop motorische vaardigheden worden geleerd zijn de engram theorie en de schema theorie. (Schmidt & White, 1972) Beide theorieën gaan ervan uit dat er wordt geleerd door een beweging te herhalen en met behulp van feedback uit de omgeving de beweging aan te passen. Het belangrijkste verschil tussen de twee theorieën is dat er volgens de engram theorie wordt toegewerkt naar een ideale beweging en dat er bij de schema theorie wordt toegewerkt naar een algemene beweging die kan worden aangepast aan

(6)

de situatie. Bij deze twee theorieën is het van belang dat de motorische taak vaak wordt geoefend om hem te kunnen beheersen. Het is dus zo dat de motoriek verbeterd door het te oefenen en veel te bewegen. Spelen en sporten zorgt er dus voor dat kinderen vaardiger worden. Bovenstaande theorieën geven een beschrijving over hoe grove motoriek wordt aangeleerd, maar niet over de manier waarop dit het meest efficiënt gebeurt. Recent onderzoek dat kijkt naar motorisch leren is onderzoek naar impliciet leren. Uit onderzoek blijkt namelijk dat motorische taken sneller worden geleerd wanneer kinderen niet bewust nadenken over de beweging die zij uitvoeren. (Beek, 2011b) Analogie leren, foutloos leren, differentieel leren, leren met een dubbeltaak en leren met een externe focus van aandacht zijn allemaal methoden waarbij de persoon die de oefening uitvoert aan zo min mogelijk regels omtrent de beweging hoeft te denken. Hierdoor wordt de beweging wanneer deze eenmaal geleerd is langer onthouden en ook beter uitgevoerd onder druk.

Het toevoegen van een bal aan een bewegingsopdracht kan er voor zorgen dat een leerling naast het bewegen ook let op de bal en bezig is met een dubbeltaak. Doordat een bal moeilijk te controleren is, kan hij vaak verschillende kanten op stuiten en dit zorgt ervoor dat een beweger bewegingen steeds net op een andere manier uitvoert (variatie). Dan is er sprake is van differentieel leren. Bij een sport als sprinten of wedstrijdzwemmen wordt er bijvoorbeeld één bewegingspatroon constant herhaald. Terwijl er bij balsporten zoals voetbal of basketbal wordt geanticipeerd op de bal en tegenspelers waardoor er elke keer een andere reactie wordt gevraagd van de sporter. In dit opzicht lijken balsporten van nature meer vormen van impliciet leren te bevatten dan niet balsporten zoals wedstrijdzwemmen en atletiek en kan het verdelen van aandacht over verschillende bewegingen, de bal en samenspel/tactiek wellicht voorzichtig als een dubbeltaak worden gezien.

Met de gedachte dat balsporten hierdoor mogelijk beter zijn voor het aanleren van motorische vaardigheden is het geen gekke gedachte dat balsporters per definitie een betere motoriek hebben dan niet sporters én niet balsporters. Daarbij zou het dan ook een voordeel zijn als je al langer op een balsport zit. Het is dan ook interessant om te weten of er een verschil zit in de motoriek bij oudere kinderen die al langer een sport beoefenen dan bij jongere kinderen die relatief weinig trainingsuren hebben gemaakt.

Als men wil profiteren van de voordelen die komen kijken bij een goede motoriek dan is het van belang om meer duidelijkheid te creëren op deze punten. Wanneer docenten lichamelijke opvoeding meer informatie tot hun beschikking hebben over de effecten van

(7)

bewegingsactiviteiten op de grove motoriek van leerlingen, dan kunnen zij namelijk een bewegingsprogramma opstellen die de motoriek van leerlingen effectiever verbeterd. Impliciet leren zou bijvoorbeeld gemakkelijker kunnen worden toegepast met bal sporten. Het toevoegen van een bal aan oefeningen kan al een verschil maken. Aan veel bewegingsvormen kan een bal toegevoegd worden. Voordat er gekeken kan worden naar oorzaken van een goede motoriek moet er wel eerst duidelijk zijn in welke groep veel goede bewegers of slechte bewegers zich bevinden, bijvoorbeeld bij niet-bal-sporters of bal-sporters. Aangezien het goed is om al vroeg te profiteren van de voordelen van een goede motoriek, wordt de onderzoeksvraag gericht op een leeftijdscategorie van zes tot twaalf jaar. Om ook te kunnen ontdekken of sportdeelname op langere termijn goed is voor de ontwikkeling van de motoriek maken we onderscheid in twee groepen. Dit zijn de onderbouw groep en de bovenbouw groep. Om een antwoord te krijgen op al deze vragen is er een hoofdvraag geformuleerd en die luidt als volgt:

Is er een verschil in grof motorische vaardigheden tussen niet sporters, niet bal sporters en bal sporters bij kinderen in de onderbouw en in de bovenbouw?

(8)

Hypothese

De verwachting is dat er een verschil is in de grof motorische vaardigheden tussen niet sporters, niet balsporters en balsporters. De verwachting is dat het verschil tussen de niet sporters en de wel-sporters zal komen doordat de wel sporters waarschijnlijk meer ervaring op doen om een schema te kunnen maken die toepasbaar is bij verschillende soorten bewegingen dan niet sporters.(Schmidt & White, 1972) Ook wordt verwacht dat er een verschil is tussen de bal sporters en niet bal sporters. Er wordt namelijk verwacht dat bal sporters door de aard van de sport meer zullen oefenen met impliciet leren en dat de oefeningen willekeuriger zijn dan bij veel niet bal sporten. Bij balsporten zoals voetbal of basketbal wordt er bijvoorbeeld geanticipeerd op wat de tegenstander en de bal doen. De tegenstander en de bal zullen over het algemeen anders bewegen en vragen om een andere aanpak. Terwijl er bij sporten zoals wedstrijdzwemmen en atletiek steeds dezelfde beweging gevraagd wordt. Ook kan de bal binnen de sport zorgen voor een dubbeltaak. De verwachting is dus dat balsporters door de aard van de sport meer ervaring opdoen met contextuele interferentie, dubbeltaak en willekeurige variatie in vergelijking met niet bal sporters. Aangezien oefeningen in willekeurige variatie met contextuele interferentie en een dubbeltaak op den duur voor betere resultaten zorgen wordt er verwacht dat de grove motorische vaardigheden van bal sporters beter zijn dan die van niet bal sporters.(Beek, 2011a; Beek, 2011b)

Er wordt ook een verschil verwacht tussen de grove motorische vaardigheden bij kinderen tussen de zes en negen en die van tien tot en met twaalf jaar. Omdat de kinderen die ouder zijn meer trainingsuren hebben gemaakt en vaker hebben geoefend waardoor de motorische vaardigheden verbeterd zouden zijn. Zoals al eerder beschreven blijkt uit onderzoek dat oefening loont en dat de motorische vaardigheden beter worden naar mate je vaker oefent. De verwachting is daarom ook dat de bovenbouw kinderen hoger scoren op de motorische vaardigheden dan de onderbouw kinderen.

(9)

Methode

Algemene informatie / onderzoeksdesign

In Amsterdam wordt grootschalig onderzoek gedaan naar de motorische vaardigheid en het BMI van kinderen. Het cohort Meten Amsterdamse Motoriek Basisonderwijs (MAMBO), in het leven geroepen door het lectoraat Bewegingswetenschappen, leidt dit onderzoek. Dit onderzoek is begonnen omdat kinderen in Amsterdam steeds minder bewegen en maar liefst 15% van de kinderen een vertraagde motorische ontwikkeling heeft (Willems, et al., 2016). Het lectoraat Bewegingswetenschappen stelt dat het bewegingsonderwijs een belangrijke rol speelt in dat proces. Als de docent een motorische achterstand in een vroeg stadium ziet, kan deze tijdig ingrijpen. Bij het onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de 4 vaardighedenscan van Van Gelder. Deze scan wordt al sinds het voorjaar van 2014 uitgevoerd op 30 scholen in Amsterdam.

Proefpersonen

30 basisscholen in Amsterdam namen deel aan dit onderzoek. Hierbij worden de motorische vaardigheden van alle leerlingen uit groep 3 t/m 8 gemeten. Ouders en leerlingen werden geïnformeerd over het onderzoek en de metingen met een brief (Bijlage 1). Als de ouders bezwaar hadden, dan konden zij middels een strookje aangeven niet mee te willen werken aan het onderzoek. In totaal deden er 5365 kinderen mee aan het onderzoek. De leeftijd van de kinderen varieerde van 6 t/m 12 jaar. In Tabel 1 zijn de gegevens terug te vinden die zijn gemeten tijdens dit onderzoek.

(10)

Tabel 1 Aantal, leeftijd en gemiddelde motorische voorsprong, lengte(cm), gewicht(kg) en BMI van niet-sporters, niet-bal-sporters en bal-sporters bij de onderbouw en bovenbouw

Bouw Aantal(N)

Gem. Leeftijd (jaren) SD

Gem. motorische voorsprong (dagen) SD Gem. Lengte (cm) SD Gem.Gewicht(kg) SD Niet sporter Onder 1101 7,46 (0,87) 84,75 (424,35) 127,19 (33,71) 27,19 (6,41) Niet sporter Boven 613 10,62 (1,01) -268,30 (445,15) 145,15 (9,14) 41,92 (11,42) Niet bal sporter Onder 475 7,60 (0,86) 189,62 (410,31) 129,96 (54,50) 27,10 (5,90) Niet bal sporter Boven 536 10,59 (0,86) -111,83 (441,14) 144,73 (10,79) 39,06 (10,79) Balsporter Onder 613 7,61 (0,80) 250,64 (406,35) 128,38 (11,95) 26,88 (4,80) Balsporter Boven 818 10,60 (0,97) -2,18 (399,76) 145,20 (9,08) 37,30 (8,06) Meetinstrumenten Motoriek:

De motoriek wordt bepaald met de 4 vaardigheden scan van Wim van Gelderen. Deze is gebaseerd op de motorische ontwikkelingslijnen van Mesker (van Gelder & Stroes, 2002). In deze scan wordt een motorische leeftijd bepaald door te kijken welke motorische mijlpalen een kind heeft bereikt. Er wordt gekeken naar motorische mijlpalen van de vier onderdelen stilstaan, stuiten, springen kracht en springen coördinatie. In deze vier onderdelen komen de fundamentele bewegingsvaardigheden locomotie, balanceren en balvaardigheid terug (Barnett, Cliff, Lubans, Morgan & Okely, 2012). Een overzicht van de mijlpalen is te zien in bijlage 3 en een algemene omschrijving van de onderdelen is onder deze alinea te vinden. Bij ieder onderdeel was er een instapniveau voor de leerlingen. Dit instapniveau is bepaald op basis van leeftijd. Mocht de leerling het leeftijdsniveau wel halen dan werd er een niveau hoger getest, dit werd herhaald tot de leerling de opdracht niet meer kon uitvoeren. Mocht de leerling het instapniveau niet halen, dan werd de leerling een niveau lager getest tot er een niveau met succes werd gedaan. Er is gekozen voor deze test omdat deze test het meest praktisch was op scholen. Andere testen kenden praktische bezwaren; ze maakten gebruik van spullen die niet veel

(11)

voorkomen in sportzalen, richten zich vooral op achterstanden en namen veel tijd in beslag per leerling(van Kernebeek, Schipper, Savelsbergh & Toussaint, 2017).

Stilstaan

De opdrachten die bij dit onderdeel werden gedaan zijn: stap over 0, 4, 10, 14 en 20 cm, Sta met één been op een blok en sta geblinddoekt met één been op een blok. Wanneer een kind de opdracht met zowel het linker als rechter been kon werd de volgende opdracht gegeven. Het onderdeel stilstaan past bij het onderdeel balanceren van de fundamentele bewegingsvaardigheden.

Stuiten

De opdrachten die bij dit onderdeel werden gedaan zijn: Houd de ballon zo vaak mogelijk hoog, laat de basketbal vallen en vang hem na de stuit weer op, Stuit met de voorkeurshand en met de niet voorkeurshand, Dribbel 30 seconden een 0 vorm en daarna een 8 vorm en als laatste opdracht moesten de kinderen de bal stuiten met hun voorkeurshand en niet voorkeurshand zonder er naar te kijken. Wanneer de opdracht vaak genoeg werd herhaald dan mocht het kind de volgende opdracht proberen. Het onderdeel stuiten past bij het onderdeel balvaardigheid van de fundamentele bewegingsvaardigheden.

Springenkracht

De opdrachten die bij dit onderdeel werden gedaan zijn: stap van 6, 12, 18 en 24 centimeter, hinkel op de plaats en hinkel over 9 meter. Wanneer een leerling de opdracht met zowel het linker als rechter been kon werd de volgende opdracht gegeven. Het onderdeel springenkracht past bij de onderdelen balanceren en locomotie van de fundamentele bewegingsvaardigheden. Springencoördinatie

De opdrachten die bij dit onderdeel werden gedaan zijn: spring omhoog, spring met beide voeten tegelijk omhoog, maak spreidsprongen, huppel, maak wisselsprongen, maak spreid-kruis sprongen, wissel bij spreid-kruis van been, maak bij spreid-kruis een klap, maak wissel-wissel-spreid-sluit sprongen en maak spreid wissel-wissel-spreid-sluit sprongen met een klap op spreid. Bij dit onderdeel werd geen volgende opdracht meer gegeven wanneer twee opdrachten achter elkaar niet gelukt waren. Het onderdeel springencoördinatie past bij het onderdeel locomotie van de fundamentele bewegingsvaardigheden.

(12)

Uit eerder gedaan onderzoek blijkt dat de 4 Vaardighedenscan van van Gelder een betrouwbaar meetinstrument is.(van Kernebeek, Schipper, Savelsbergh & Toussaint, 2017) Om de validiteit te meten van de 4 Vaardighedenscan is de test vergeleken met het Movement ABC, een andere methode om de grove motoriek te meten. Daarbij is het ook vergeleken met een expertpanel van jeugdartsen, docenten bewegingsonderwijs en fysiotherapeuten (Mambo, 2017). Uit de metingen bleek dat de 4 vaardighedenscan van van Gelder ook valide is om de grove motoriek te meten.

Sportparticipatie:

Om te onderzoeken of de leerlingen op een sport zitten, en zo ja welke sport, is er een vragenlijst samengesteld. De vragenlijst is ontwikkeld door de gemeente Amsterdam voor het interventieprogramma JumpIn. Het doel van JumpIn is om scholen te helpen gezondheid structureel op de agenda te zetten en de focus te houden op thema’s als bewegen en voeding. Deze vragenlijst werd doorgenomen met de leerling en de antwoorden werden ingevoerd op de Ipad. Vervolgens werd het kind gewogen op de weegschaal en werd de lengte gemeten. Het protocol voor het onderdeel sportparticipatie is terug te vinden in bijlage 2. Er is vooralsnog geen onderzoek gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van dit meetinstrument. Uit de vragenlijst bleek of het kind op een sport zat en op welke sport het kind zat. Omdat er een verschil werd verwacht tussen niet sporters en wel sporters is er een groep gemaakt met niet sporters. Omdat er door de extra voorwaarden voor impliciet leren bij bal-sporters een verschil verwacht werd onder de sporters zijn er ook een niet-bal-sporters en bal-sporters groep gemaakt. De leerlingen die geen sport hebben doorgegeven zijn ingedeeld in de niet-sport groep, de leerlingen die een sport hebben doorgegeven zonder bal of shuttle zijn ingedeeld in de niet-bal-sporters groep en de leerlingen die wel een sport met een bal of shuttle hebben doorgegeven zijn ingedeeld in de bal-sporters groep. Een lijst met welke sporten onder welke groep vallen is te vinden in bijlage 4. Kinderen die zowel een bal-sport als een niet-bal-sport beoefenen zijn niet meegenomen in de groepen. Er wordt in dit onderzoek namelijk gekeken naar het verschil tussen bal-sporten en niet-bal-sporten en het zou dan niet duidelijk zijn welke sport het meeste verband heeft met de motoriek van het kind.

Procedure

De metingen van de leerlingen werden op de betreffende schoollocatie gedaan. De metingen werden uitgevoerd door een groep van 6 tot 8 studenten. De studenten hadden hiervoor een speciale training gehad. Op de meetdag zorgden zij ervoor dat de zaal gereed was en gingen

(13)

samen met de betreffende vakleerkracht aan de slag. De lestijden varieerden tussen 45 en 60 minuten. De kinderen kregen vier onderdelen waar zij in een groepje van 6 tot 8 klasgenoten aan de slag konden. De tijd per onderdeel was tussen de 10 en 12 minuten. Deze onderdelen zijn terug te vinden in bijlage 3 onderaan het verslag. Tijdens deze onderdelen werden de kinderen een voor een bij een testafnemer geroepen die vervolgens een test met het kind ging doen. Deze oefeningen staan ook beschreven in bijlage 3 onderaan het verslag. Voor het onderdeel sportparticipatie werden de kinderen ook één voor één bij de testafnemers geroepen. Zij namen tijdens het meten van gewicht en lengte een vragenlijst(bijlage 2) met de kinderen door die betrekking had op de sportactiviteiten van de kinderen.

(14)

Dataverzameling en Statische analyse

Alle data is verzameld via de iPad met het programma Filemaker / TANGO. De data is vervolgens als excel bestand geïmporteerd in SPSS. Voor alle analyses is SPSS 21.0 gebruikt. De data is verdeeld in drie groepen 1)niet-sporters 2)niet-bal-sporters en 3)bal-sporters. Een lijst met de sporten die voorkomen in deze groepen is te vinden in bijlage 4. De motorische voorsprong is op uitschieters en normaliteit gecheckt voor de analyses. Kinderen die op zowel een niet-bal-sport als een bal-sport zaten zijn niet meegenomen in de statistische analyse. Om de motorische voorsprong te kunnen berekenen is de volgende berekening gebruikt:

- (M.LeeftijdBalans + M.LeeftijdSpringenKracht + M.LeeftijdSpringenCoordinatie + M.LeeftijdStuiten) / 4 = Motorische Leeftijd

- Motorische Leeftijd – Kalender Leeftijd = Motorische Voorsprong in jaren - Motorische voorsprong in jaren / 365,25 = Motorische voorsprong in dagen

De volgende analyses zijn gebruikt om de hoofdvraag te beantwoorden: ANOVA ( met bonferroni correctie)

Voor alle analyses is een significantieniveau van p<0,05 aangehouden en bij een p<0,05 was de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.

(15)

Resultaten

Er deden 5365 leerlingen mee aan het onderzoek. Door participatie bij verschillende groepen, blessures of missende waardes zijn er 934 deelnemers geëxcludeerd uit de analyse. De analyses zijn gedaan bij 4431 Leerlingen. Uit de analyse blijkt dat er verschillen zitten in de grove motoriek tussen niet-sporters, balsporters en niet-bal-sporters. Er is een verschil gevonden in motorische voorsprong van 105 dagen(p<0,01) tussen de niet sporters en niet-bal-sporters, van 180 (p<0,01) dagen tussen de niet-sporters en bal-sporters en van 75 dagen(p<0,01) tussen bal sporters en niet-bal-sporters. In tabel 1 is het verschil in motorische voorsprong van alle groepen af te lezen. In figuur 1 is de gemiddelde motorische voorsprong per categorie terug te zien. Alle relevante SPSS outputs zijn toegevoegd in de bijlage op volgorde van de resultatensectie.

Tabel 1. Het verschil in gemiddelde motorische voorsprong tussen niet-sporters, niet-balsporters en bal-sporters

Verschil tussen

Niet-sporters & Niet-bal-sporters Niet-sporters & Bal-sporters

Niet-bal-sporters & Bal-sporters

Δ Motorische voorsprong(dagen) 105,11 179,93 74,82 p-waarde <0,01 <0,01 <0,01

(16)

Figuur 1. Grafiek gemiddelde motorische voorsprong in dagen van sporters, niet-balsporters en niet-balsporters

Verschil tussen de onderbouw en bovenbouw

Er is uit verdere analyse gebleken dat er een significant verschil bestaat in motorische voorsprong van 353,04 dagen(p<0,01) tussen niet-sporters in de onder- en bovenbouw. Ook is er gebleken dat er een significant verschil bestaat in motorische voorsprong van 301,45 dagen (p<0,01) tussen de niet-balsporters bij de onder- en de bovenbouw. Tenslotte was er ook een verschil in motorische voorsprong van 252,82 dagen (p<0,01) bij de balsporters in de onder- en bovenbouw. In tabel 2 is het verschil in motorische voorsprong bij de onder- en bovenbouw af te lezen voor de drie categorieën. In Figuur 2 staat de motorische voorsprong van de onderbouw en de bovenbouw naast elkaar weergegeven per categorie.

(17)

Tabel 2. Verschil tussen onder- en bovenbouw bij niet-sporters, niet-sporters en bal-sporters Groep Niet-sporters Niet-bal-sporters Bal-sporters motorische voorsprong (dagen) (SD) Onderbouw 84,75(424,35) 189,62(410,31) 250,64(406,35) motorische voorsprong(SD) Bovenbouw -268,30(445,16) -111,83(441,14) -2,18(399,76) Verschil gemiddelde voorsprong(dagen) 353,04 301,45 252,82 p-waarde <0,01 <0,01 <0,01

Figuur 2. De motorische voorsprong bij onderbouw en bovenbouw bij niet sporters, niet balsporters, en balsporters

(18)

Discussie

Bij dit onderzoek zijn twee variabelen onderzocht. Er is namelijk onderzocht of er een verschil zit in de grove motoriek zit bij niet sporters, niet balsporters en balsporters. Ook is er onderzocht of er een verschil zit bij kinderen in de onderbouw en bij kinderen in de bovenbouw. Er is gebleken dat leerlingen die geen sport beoefenen motorisch minder vaardig zijn dan leerlingen die wel een sport beoefenen. Balsporters bleken motorisch vaardiger te zijn dan niet-balsporters. Als de onderbouw met de bovenbouw vergeleken wordt, is er bij alle groepen, namelijk de niet-sporters, niet-balsporters en bij de balsporters een significant verschil gevonden in de grove motoriek.

Sporters blijken uit dit onderzoek een betere grove motoriek te hebben dan niet sporters, zowel in boven- als onderbouw. Uit eerder gedaan onderzoek naar het verschil in motoriek tussen kinderen die wel of niet deelnemen aan georganiseerde sport blijkt dit ook (Urlich, 2013). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de motoriek bij verschillende sporten zoals bij balsporten en niet balsporten. Hierdoor kunnen de uitkomsten niet direct worden vergeleken met een soortgelijk onderzoek. Waar wel naar gekeken kan worden is naar het verschil tussen niet balsporters en balsporters. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat niet balsporters minder vaardig zijn dan balsporters. Dit zou kunnen komen doordat balsporters meer impliciet leren bewegen dan niet balsporters door onder andere het leren via een dubbeltaak. Eerder gedaan onderzoek naar het leren met een dubbeltaak bewijst namelijk dat een groep sporters die zonder dubbeltaak leert, minder goed leert dan sporters met een dubbeltaak (Maxwell, Masters & Eves, 2010; Masters, 2000). Ook heeft eerder gedaan onderzoek van Beek(2011b) uitgewezen dat impliciet leren effectiever is op lange termijn dan traditioneel leren. Bij dit onderzoek heeft de groep waarvan wordt verondersteld dat zij traditioneel leren, ook een minder resultaat dan de groep die wel impliciet leert, zoals de andere onderzoeken ook al hebben aangetoond. Met dit onderzoek kan nog niet worden aangetoond dat deze verschillen worden veroorzaakt door impliciet leren bij de balsporters, maar de resultaten wijzen wel in deze richting. Er is in dit onderzoek ook een verschil gevonden in de grove motoriek bij kinderen in de onderbouw en in de bovenbouw. Wetende dat kinderen de afgelopen jaren te weinig bewegen (Ridgers, Stratton & Fairclough, 2006; Page et al., 2005) en daarbij optellend dat uit onderzoek blijkt dat de laatste tien jaar lichamelijke activiteit in het dagelijks leven meer wordt aangeraden(Raustorp, Stahle, Gudasic, Kinnunen, & Mattsson, 2004) zou er voor kunnen dat de kinderen in de onderbouw daar nu meer van profiteren dan kinderen in de bovenbouw. Dit valt echter niet met zekerheid te zeggen.

(19)

Volgens onderzoek van Schmidt & White (1972) oefenen leerlingen tijdens het sporten bepaalde bewegingen en maken zij een schema waarmee verschillende bewegingsproblemen kunnen worden opgelost. Sporten kan dan ook worden gezien als oefening voor de grove motoriek. Niet sporters zouden om deze reden dan ook een minder ontwikkelde grove motoriek hebben. Een verklaring voor de uitkomst dat balsporters vaardiger zijn zou kunnen zijn dat balsporters in het voordeel zijn omdat zij als het ware leren met een dubbeltaak. Zo wordt er verwacht dat balsporters rekening moeten houden met de richting van de bal, maar ook met de loopacties van de tegenstanders. Op deze manier zijn er meer voorwaarden voor impliciet leren dan bij niet balsporters. Er wordt verwacht dat de meer impliciete wijze van aanleren bij een balsport de reden is voor het hebben van een betere motoriek dan de niet balsporters.

Ook het vergelijken van de onderbouw met de bovenbouw leidde tot verrassende resultaten. De verwachting was dat de bovenbouw een betere grove motoriek zou hebben dan de onderbouw. Doordat bovenbouw kinderen ouder zijn, zouden zij vaker geoefend hebben met de gymlessen op school maar was het ook aannemelijk dat zij vaker op eigen initiatief buiten hebben gespeeld en langer participeren bij sportverenigingen. Uit eerder gedaan onderzoek blijkt dat kinderen te weinig bewegen (Ridgers, Stratton & Fairclough, 2006; Page et al., 2005). Dit zou een reden kunnen zijn dat kinderen in de bovenbouw een minder ontwikkelde motoriek hebben dan de kinderen in de onderbouw. Ondanks dat in het huidige onderzoek sprake is van cross-sectionele data, lijkt het er op dat de motorische voorsprong afneemt naarmate de jaren toenemen. Als er gekeken wordt naar waar de motorische voorsprong het minste afneemt dan is dit bij de balsportende leerlingen.

De motorische voorsprong bij kinderen in verschillende takken van sport was leidend tijdens dit onderzoek. De kinderen die meerdere takken van sport beoefenden zijn echter niet meegenomen in het onderzoek. Deze groep zou wel andere resultaten kunnen hebben op de motoriek test. Vanwege het onderzoeksdesign kan geen causaal verband gelegd worden tussen het verschil in motoriek bij de verschillende groepen. Er is alleen een verschil aangetoond maar geen oorzaak. Hierdoor kan niet gezegd worden dat het beoefenen van balsporten de oorzaak is van het hebben van een betere grove motoriek dan beoefenaars van niet balsporten. Zo zou het kunnen zijn dat kinderen met een betere motoriek eerder kiezen voor een balsport dan kinderen met een mindere motoriek. Ook is het zo dat er geen onderzoek gedaan is naar de betrouwbaarheid en de validiteit van de sportparticipatie vragenlijst. Het zou dus kunnen dat

(20)

vragen onjuist beantwoord zijn en dat daardoor een verkeerd beeld is ontstaan van wat de kinderen nou werkelijk doen aan sportparticipatie. Bij dit onderzoek is er bewust onderscheid gemaakt tussen balsporters en niet balsporters omdat er bij balsporten rekening gehouden dient te worden met een tegenstander en een bal, waardoor er voorwaarden zijn om impliciet te leren. Echter zijn het niet alleen balsporten waarbij je moet anticiperen op bewegingen van buitenaf. Bij vechtsporten is dit namelijk ook het geval. Het zou dus ook zo kunnen zijn dat vechtsporters een betere motoriek hebben dan andere niet balsporters of zelfs dan balsporters.

Conclusie

Er is onderzocht of er een verschil is in grove motoriek bij balsporters niet-balsporters en niet sporters. De balsporters bleken de meest vaardige te zijn op het gebied van motoriek en de niet-sporters hadden de minst ontwikkelde grove motoriek. Het verschil tussen de niet-niet-sporters en de balsporters is bijna een halfjaar bij een gemiddelde leeftijd van ongeveer 9 jaar. Daarmee is deze ook het grootst. De verschillen tussen de andere groepen zijn ongeveer een kwart jaar. De verschillen in de onderbouw en de bovenbouw bij de niet sporters zijn enorm met een verschil van bijna een jaar. Met het kleinste verschil bij de balsporters bij de onder- en bovenbouw van bijna 253 dagen is ook nog groot te noemen.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Een goede vervolgstap zou zijn om een longitudinaal onderzoek te starten naar de invloed van balsporten en niet-balsporten op de grove motoriek van basisschool kinderen, omdat er nog geen causaal verband is gevonden maar wel een verschil is geconstateerd. Er zou een groep balsporters, een groep niet-balsporters en een groep niet-sporters voor meerdere jaren gevolgd kunnen worden om te kijken naar progressie in grof motorische vaardigheden. Als daaruit zou blijken dat het beoefenen van een balsport een positiever effect zou hebben dan het spelen van andere sporten zou dat veel kunnen betekenen voor programma’s die uit zijn op het verbeteren van motorische vaardigheden. Er zou ook gekeken kunnen worden naar welke sporten specifiek het meest positieve effect hebben op het verbeteren van de motoriek. Daarbij zou er onderzoek gedaan kunnen worden naar kinderen die willen participeren aan georganiseerde sport. Daaruit zou kunnen blijken of kinderen met een goede motoriek kiezen voor een balsport of een andere sport. Op die manier zou er ook onderzocht kunnen worden wanneer kinderen ervoor kiezen of ze aan georganiseerde sport gaan doen, en wat de motorische voorsprong of achterstand dan is.

(21)

Aanbeveling voor de praktijk

In de gymles zou er gemakkelijk een splitsing gemaakt kunnen worden op basis van motoriek. Zo zou de groep opgedeeld kunnen worden in een groep met balsporters, niet-balsporters en niet sporters. Zo kunnen gymleraren sneller op motorisch niveau indelen. Hierdoor is het ook makkelijker om te gaan differentiëren in de gymles. Ook is het zo dat het aanbieden van balsporten een positief effect zou kunnen hebben op de ontwikkeling van de motorische vaardigheden. Dit is echter nog niet aangetoond met dit onderzoek. Mocht dit in een vervolgonderzoek wel aangetoond worden, dan zouden balsporten waarschijnlijk een prominentere rol innemen in het vakwerkplan van gymdocenten.

(22)

Bronnen

Barnett, L. M., Cliff, D. P., Lubans, D. R., Morgan, P. J. & Okely, A. D. (2012). Fundamental

movement skills in children and adolescents. Sports medicine

Beek, P. (2011a). Nieuwe, praktisch relevante inzichten in techniektraining motorisch leren: Het belang van contextuele inteverentie (deel 4).

Beek, P. (2011b). Nieuwe, praktisch relevante inzichten in techniektraining motorisch leren: Het belang van impliciete kennisopbouw (deel 3).

Feldman, R. S. (2013). Ontwikkelings psychologie. Amsterdam: Pearson Benelux.

Fitts, P.M., & Posner, M.I. (1967). Human performance. Oxford, England: Brooks/Cole

Janssen, I., & LeBlanc, A. G. (2009). Systematic review of the health benefits of physical activity and fitness in school aged children and youth.

Kolb, D. A. (2015). In Neidlinger A. (Ed.), Experiantial learning: Experience as the source of learning and development Pearson education.

Lopes, L., Santos, R., Pereira, B., & Lopes, V. P. (2013). Associations between gross motor coordination and academic achievement in elementary school children. Human Movement Science, 32(1), 9-20. 10.1016/j.humov.2012.05.005 [doi]

Lopes, V. P., Rodrigues, L. P., Maia, J. A., & Malina, R. M. (2011). Motor coordination as predictor of physical activity in childhood. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports, 21(5), 663-669. 10.1111/j.1600-0838.2009.01027.x [doi]

Mambo - Meten Amsterdamse Motoriek Basisonderwijs. (2017). HVA-Factsheet-Gymmermansoog. Masters, R. S. W. (2000). Theoretical aspects of implicit learning in sport. International Journal of Sport Psychology, 31(4), 530-541.

Maxwell, J.P., Masters, R.S.W., & Eves, F.F. (2010). From novice to no know-how: A longitudinal study of implicit motor learining.

Schmidt, R., & Lee, T. (2011). Motor control and learning A behavioral emphasis (5th ed.). Stanningley: Human Kinetics.

(23)

Schmidt, R. A., & White, J. L. (1972). Evidence for an error detection mechanism in motor skills. Journal of Motor Behavior, 4(3), 143-153. 10.1080/00222895.1972.10734930 [doi]

Raustorp, A., Stahle, A. Gudasic, H., Kinnunen, A., & Mattsson, E. (2004). Physical activity and self-perception in school children assessed with the children and youth – physical self-self-perception profile. Scandinavian Journal of Medicin & Science in Sports, 15, 126-134. doi: 10.1111/j.1600-0838.2004.406

Ridgers, D., Stratton, G., & Fairclough, S. J. (2006). Psychical activity levels of children during school playtime. Sports Medicine, 36, 359-371.

Urlich, B. (2013). Perceptions of Physical Competence, Motor Competence, and Participation in Organized Sport: Their Interrelationships in Young Children, Research Quarterly for Exercise and Sport. Research quarterly for excercise and sports, 58, 57-67. doi:10.1080/02701367.1987.10605421

van Kernebeek, W. G., de Schipper, A. W., Savelsbergh, G. J. P., & Toussaint, H. M.

(2017). Inter-rater and test–retest (between-sessions) reliability of the 4-Skills Scan for dutch elementary school children. Measurement in Physical Education and Exercise Science, 1-9. DOI: 10.1080/1091367X.2017.1399891

Willems, W. A. J. J., Erken, I. E., Johannes, M., van Kernebeek, W. G., de Schripper, A., & Toussaint, H. M. (2016). Goed bewegen van basisschoolleerlingen is onze zorg.

(24)

Bijlagen

Brief aan ouders

Amsterdam, [datum] Geachte ouders en verzorgers,

De [naam school] hecht veel waarde aan een optimale bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomsten van deze test worden gebruikt om de gymlessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen.

De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet in samenwerking met de faculteit der Bewegingswetenschappen van de VU, onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met de [naam school]. Studenten en onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3 t/m 7. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:

• Hinkelen (op één been)- Stilstaan op één been • Huppel- en springoefeningen- Stuiten met een bal

• Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan, schoenen & sokken uit), waarbij een geavanceerde weegschaal wordt gebruikt die de lichaamssamenstelling kan bepalen (bijv. spiermassa & vetmassa) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een sportvereniging. Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], gebruikt de ALO de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zal niet gekeken worden naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.

De beweegtest zal plaatsvinden op: [datum]

Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.

Met vriendelijke groet,

Tim van Kernebeekw.g.van.kernebeek@hva.nl

Antoine de Schippera.w.de.schipper@hva.nl Eindverantwoordelijk:

prof. dr. G.J.P. Savelsberghg.j.p.savelsbergh@vu.nl

Vrije Universiteit Amsterdam020-5988461 [naam], docent Bewegingsonderwijs

[Symbool]---

Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum].

Naam kind: _____________________________________________ Klas:___________________________________________________

(25)
(26)
(27)

Verschillende deelnemende sporten Geen-bal-sport

Atletiek, Taikwando, Judo, Kickboks, MMA, Wedstrijdzwemmen, Wielrennen,

Mountainbike, Ballet, Paardrijden, Turnen, Yoga, Hiphop, Schaatsen, Skeeleren, Fitness, Boogschieten, Hardlopen en Aikido.

Bal-sport

Voetbal, Hockey, Tennis, Volleybal, Korfbal, Handbal, Basketbal, Honkbal, Rugby, American footbal, Floorball, Dodgeball, Badminton, Waterpolo, Zaalvoetbal, Zaalhockey, IJshockey,

(28)

Uitkomsten SPSS

Descriptives

m.v.dagen

N Mean Std. Deviation Std. Error

95% Confidence Interval for Mean

Lower Bound Upper Bound

onderbouw ns 1101 84,7459 424,34988 12,78882 59,6526 109,8391 onderbouw nbs 475 189,6238 410,30906 18,82627 152,6305 226,6171 onderbouw bs 613 250,6405 406,35332 16,41246 218,4089 282,8721 bovenbouw ns 888 -268,2986 445,15410 14,93839 -297,6173 -238,9798 bovenbouw nbs 536 -111,8282 441,14202 19,05443 -149,2589 -74,3976 bovenbouw bs 818 -2,1766 399,76171 13,97734 -29,6123 25,2592 Total 4431 8,3615 456,50512 6,85796 -5,0836 21,8065 Multiple Comparisons

Dependent Variable: m.v.dagen Bonferroni

(I) zes.groepen (J) zes.groepen

Mean Difference

(I-J) Std. Error Sig.

95% Confidence Interval Lower Bound Upper Bound

onderbouw ns onderbouw nbs -104,87796* 23,18596 ,000 -172,9704 -36,7856 onderbouw bs -165,89464* 21,28477 ,000 -228,4036 -103,3857 bovenbouw ns 353,04442* 19,05042 ,000 297,0972 408,9916 bovenbouw nbs 196,57410* 22,24517 ,000 131,2446 261,9036 bovenbouw bs 86,92243* 19,49641 ,000 29,6655 144,1794 onderbouw nbs onderbouw ns 104,87796* 23,18596 ,000 36,7856 172,9704 onderbouw bs -61,01668 25,81813 ,272 -136,8392 14,8059 bovenbouw ns 457,92238* 24,00944 ,000 387,4116 528,4332 bovenbouw nbs 301,45206* 26,61545 ,000 223,2880 379,6162 bovenbouw bs 191,80039* 24,36482 ,000 120,2459 263,3549 onderbouw bs onderbouw ns 165,89464* 21,28477 ,000 103,3857 228,4036 onderbouw nbs 61,01668 25,81813 ,272 -14,8059 136,8392 bovenbouw ns 518,93906* 22,17895 ,000 453,8040 584,0741 bovenbouw nbs 362,46874* 24,97668 ,000 289,1173 435,8201 bovenbouw bs 252,81707* 22,56318 ,000 186,5536 319,0805 bovenbouw ns onderbouw ns -353,04442* 19,05042 ,000 -408,9916 -297,0972 onderbouw nbs -457,92238* 24,00944 ,000 -528,4332 -387,4116 onderbouw bs -518,93906* 22,17895 ,000 -584,0741 -453,8040 bovenbouw nbs -156,47032* 23,10221 ,000 -224,3168 -88,6239 bovenbouw bs -266,12199* 20,46886 ,000 -326,2348 -206,0091 bovenbouw nbs onderbouw ns -196,57410* 22,24517 ,000 -261,9036 -131,2446

(29)

onderbouw nbs -301,45206* 26,61545 ,000 -379,6162 -223,2880 onderbouw bs -362,46874* 24,97668 ,000 -435,8201 -289,1173 bovenbouw ns 156,47032* 23,10221 ,000 88,6239 224,3168 bovenbouw bs -109,65167* 23,47133 ,000 -178,5821 -40,7212 bovenbouw bs onderbouw ns -86,92243* 19,49641 ,000 -144,1794 -29,6655 onderbouw nbs -191,80039* 24,36482 ,000 -263,3549 -120,2459 onderbouw bs -252,81707* 22,56318 ,000 -319,0805 -186,5536 bovenbouw ns 266,12199* 20,46886 ,000 206,0091 326,2348 bovenbouw nbs 109,65167* 23,47133 ,000 40,7212 178,5821

(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Bij sporten binnen 2 uur na de maaltijd de insulinedosering aanpassen volgens tabel; bij sporten later dan 2 uur na de maaltijd de normale dosering van de insuline nemen.. 

3 De ander meet hoe ver de bal komt, bijvoorbeeld door drie verschillende dingen neer te leggen waar de bal neerkomt?. 4 Vul de tabel

Je probeert door behendig samen- spel en over te gooien om de bal in de hoepel te krijgen, die door de bewaker bewaakt wordt voor inslagen. De bewaker zelf mag geen stap in de

De lange zijden van het speelveld mogen niet worden overtreden, in het geval dat dit gebeurd gaat het punt auto- matisch naar het andere team!. Is de strijd beslist gaat de winnaar

Geteld worden alleen de passes, die 1 x door het doel van de partner en door het andere doel weer terug worden gepasst (= 1 punt). Dubbele passen, die naast of 2 keer door

Dans &amp; Balletstudio Jolein biedt al meer dan 10 jaar diverse danslessen voor kin- deren, jongeren en volwassenen, zowel voor jongens als meiden.. Nieuw dit seizoen

In deze populier die wij troffen op weg naar Handelskwekerij De Buurte in Oene op de Veluwe is een enorm groot gezwel gegroeid (geschatte doorsnede minimaal één meter).. Op de

Een andere vorm van maatschappelijke schade vloeit voort uit het collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening die wordt afgesloten om het collegegeld