Oefenrepetitie Havo 3 – Moleculen en zouten
1. Geef de naam van de volgende stoffen: a. NaI b. KCl c. CuO d. Fe2O3 e. P2O5 f. Mg g. F
-2. Geef de formule bij de volgende namen: a. Waterstofchloride
b. Uranium(IV)fluoride c. Distikstoftetraoxide
3. Geef de vergelijking voor het oplossen van: a. CaBr2
b. Natriumchloride
4. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend: a. ... C3H8 + ... O2 ... CO2 + ... H2O
b. ... Fe +... O2 ... Fe2O3
c. ... K2SO4 (s) ... K+ (aq) + ... SO42- (aq)
5. Koolstof en zuurstof reageren met elkaar volgens de vergelijking: C + O2 CO2
In welke massaverhouding zullen koolstof en zuurstof reageren?
6. IJzer en zuurstof reageren in een verhouding van 11 : 5 met elkaar tot roest. Je hebt 2 kg ijzer.
a. Hoeveel zuurstof heb je nodig om het te laten roesten? b. Hoeveel roest is er dan uiteindelijk ontstaan?
7. Zoutzuur en magnesium reageren met elkaar in een massaverhouding van 73 : 24,3. Als deze reactie perfect verloopt, heb je 2 gram waterstofgas en 95,3 gram
magnesiumchloride.
Je laat 80 gram opgelost zoutzuur laat reageren met 30 gram magnesium. a. Welke stof is er in overmaat aanwezig?