• No results found

Koekje of het hoekje? : onderzoek naar belonen en straffen bij kinderen met externaliserende gedragsproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Koekje of het hoekje? : onderzoek naar belonen en straffen bij kinderen met externaliserende gedragsproblemen"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lisa Mesander – 10857737

Masterscriptie studierichting Pedagogische Wetenschappen Afdeling Forensische Orthopedagogiek

Universiteit van Amsterdam Begeleider: Mw. K. H. M. Jurrius 10 juli 2015

Koekje of het hoekje?

(2)

Abstract

This research is about strong indicators from the child’s environment for sensation seeking and law breaking behavior and which biological influences that are related to sensitivity to reward and punishment react as a result of that. The purpose is predicting in which amount a child is sensitive to punishment and reward. The results of this research lead to adequate parenting advices for various groups of children with or without above average external behavior problems and psychopathic traits.

Method To achieve this advice a qualitative individual interview with parents and children and a

quantitative research with online questionnaires will take place. The APQ measures the construct ‘positive parenting’, the SDQ ‘external behavior problems’, the APSD ‘psychopathic traits’ and the SPSRQ ‘sensitivity to punishment and reward’. A Two-way ANOVA compares means for the sensitivity to reward and punishment for children with above and beneath external behavior problems. An ANCOVA looks for an interaction effect for psychopathic traits on the relationship between external behavior problems and sensitivity to reward and punishment. The same statistical analysis for the effect of positive parenting on this relationship is realized.

Results The lack of involvement, an authoritarian parenting style, lack of competence to discipline,

negative parent-child relationship and the role of the media are causes for sensation seeking behavior according to parents and children. Children with above average external behavior problems who show sensation seeking behavior may react different to punishment and reward than children with less external behavior problems who don’t show sensation seeking behavior. Children with more external behavior problems seem to be more sensitive to reward and punishment. When a child has more psychopathic traits besides above average external behavior problems, the sensitivity to reward is lower than the sensitivity to reward for a child with less psychopathic traits. Children with above average external behavior problems are more sensitive to reward when their parents use more positive parenting instead of less positive parenting.

Discussion Antisocial children are able to learn from punishment and reward. There are differences in

childrens sensitivity to punishment and reward when they have more external behavior problems and psychopathic traits. These differences are a reason for further research and to not only help to get parents confident about their way of parenting, but also for the children to get adequate treatment that fits their needs and wishes. Further research can focus on the causality of these results in a larger, clinical and longitudinal research instead of this small, normative, cross-sectional research. The influences of the media, (neuro-)biologic systems, the school environment and the parent-child relationship on sensation seeking behavior also requires further research.

(3)

Introductie

Een effectieve methode om gewenst gedrag te vermeerderen en ongewenst gedrag te verminderen, is door middel van gewenst gedrag te belonen en ongewenst gedrag te negeren of proportioneel te bestraffen (Martin & Pear, 2010). Uit hersenonderzoek bij antisociale jongeren met externaliserende gedragsproblemen is gebleken dat deze groep anatomische of functionele defecten heeft in de prefrontale cortex. Onder externaliserende gedragsproblemen wordt opstandig, antisociaal en delinquent gedrag verstaan. De ventromediale Prefrontale Cortex (vmPFC) is gevoelig voor straf en beloning. Personen met een hersenbeschadiging in dit deel van de hersenen zijn dan ook vaak sociaal impulsief, ongeremd en kortzichtig (Lezak, Howieson, & Loring, 2004). Mensen met schade aan het vmPFC hebben de neiging te kiezen voor korte termijn winst ten koste van lange termijn voordelen, ze kiezen voor opties met meer risico’s (Sanfey, Hastie, Colvin, & Grafman, 2003). Het is mogelijk dat de groep kinderen die gekenmerkt wordt door impulsiviteit, ongeremdheid en kortzichtigheid meer risico’s neemt. Er dient rekening mee te worden gehouden dat de prefrontale cortex nog in ontwikkeling is bij jonge kinderen.

Kinderen met externaliserende gedragsproblemen die gekenmerkt worden door impulsiviteit blijken goed te kunnen conditioneren, reageren emotioneler en blijken gevoeliger te zijn voor beloning in vergelijking met kinderen zonder externaliserende gedragsproblemen (Popma & Raine, 2006). Bij blootstelling aan beloning en straf zijn de kinderen met externaliserende gedragsproblemen geneigd zich te richten op de beloningssignalen en signalen voor straf te negeren en dus mogelijk ook grotere risico’s te nemen (Loeber et al., 2010). Kinderen met externaliserende gedragsproblemen lijken dus gevoeliger te zijn voor beloning en zouden meer moeten profiteren van de toepassing van beloning in de opvoeding om tot gedragsverandering te komen vergeleken met kinderen zonder externaliserende gedragsproblemen. Niet alleen verschillen kinderen met en kinderen zonder externaliserende gedragsproblemen in de gevoeligheid voor beloning en straf, ook binnen de groep kinderen met externaliserende gedragsproblemen zijn er verschillen in de gevoeligheid voor beloning en straf. Het hebben van psychopathische trekken oefent hier invloed op uit.

Psychopathische trekken in relatie tot gevoeligheid voor beloning en straf

Er is uit onderzoek naar voren gekomen dat de subgroep kinderen met psychopathische trekken anders reageert op straffen en dat deze subgroep minder angst laat zien (Frick,

(4)

Cornell, Barry, Bodin, & Dane, 2003). Met name van de groep kinderen met externaliserende gedragsproblemen en kille psychopathische trekken wordt gedacht dat ze een laag niveau van arousal laten zien, wat sensatiezoekend gedrag mogelijk veroorzaakt (Popma & Raine, 2006). Psychopathische trekken houden verband met Callous and Unemotional (CU) traits. ‘Callousness’ omschrijven Hart en Hare (1996) als kille emoties en gebrek aan spijt, empathie en schuldgevoelens. Ook houdt het gebruiken van andere mensen voor persoonlijk gewin in (Frick & White, 2008). Psychopathische trekken blijven gedurende de kindertijd en adolescentie redelijk stabiel en externaliserende gedragsproblemen zijn ernstiger, agressiever en stabieler van aard bij kinderen met psychopathische trekken dan bij kinderen zonder kille psychopathische trekken (Frick & White, 2008). Hoe gevoelig een kind met externaliserende gedragsproblemen en psychopathische trekken is voor beloning en straf is mede afhankelijk van de mate waarin de psychopathische trekken aanwezig zijn (Popma & Raine, 2006).

In de nieuwste versie van de DSM, de DSM V, wordt er onderscheid gemaakt tussen kinderen met externaliserende gedragsproblemen met psychopathische trekken en zonder psychopathische trekken (Pechorro, Jiménez, Hidalgo, & Nunes, 2015). Dit onderzoek creëert deze subgroepen door het toeschrijven van boven gemiddelde en beneden gemiddelde mate van externaliserende gedragsproblemen en psychopathische trekken. Van deze subgroepen zou voor passend opvoedadvies onderzocht moeten worden waar zij het meest van profiteren in de opvoeding om tot positieve gedragsverandering te komen. De som van zowel risicofactoren voor genen als voor omgeving vergroot de kans op antisociaal gedrag aanzienlijk. Voordat preventief ingrijpen mogelijk is of vroege interventies ingezet kunnen worden om externaliserende gedragsproblemen bij kinderen aan te kunnen pakken, moet er begrip van zijn welke biologische en omgevingsfactoren er voor zorgen dat een jongere er toe wordt aangezet om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te vertonen.

Biologische invloeden

De gevoeligheid voor beloning en de gevoeligheid voor straf wordt gereguleerd door twee aparte fysiologische systemen, het Behavioral Activation System (BAS) en het Behavioral Inhibition System (BIS) (Carver & White, 1994). Het BAS is gericht op beloningssignalen en negeert signalen van straf. Bij een actiever BAS vertonen kinderen meer sensatiezoekend gedrag en laten ze minder angst zien (Loeber et al., 2010). Het BIS is gevoelig voor het voorkómen van straf. Bij kinderen met externaliserende gedragsproblemen is het BIS en BAS dus uit balans. Dit heeft tot gevolg dat deze kinderen sensatiezoekend en wet overtredend gedrag kunnen vertonen.

(5)

De oorzaak van het uit balans raken van deze twee systemen komt door zowel biologische als omgevingsfactoren (Van IJzendoorn, 1997). Volgens de arousal theorie is een laag niveau van arousal gerelateerd aan antisociaal gedrag. Hiervoor zijn twee verklaringen: 1. Mensen die van nature een lage hartslag hebben, zijn de sensatiezoekers. Deze groep mensen is sneller verveeld en zoekt risico’s op om het niveau van arousal te verhogen. 2. Mensen met een laag arousal niveau hebben ook een lage hartslagfrequentie, weinig stresshormonen en zweten weinig, waardoor iemand minder angstig is. Somatische markers van spanning zijn minder bij deze groep, waardoor deze groep meer sensatiezoekend gedrag vertoont wat andere mensen vanwege een angstig gevoel niet zouden doen. Het is bekend dat iemand die minder angst voelt nauwelijks op stress reageert en eerder crimineel gedrag vertoont (Popma et al., 2006).

Daarnaast is het stress niveau bij kinderen met veel risicofactoren hoger dan bij kinderen die veerkrachtiger zijn en in een omgeving opgroeien zonder deze bedreigingen. Een hoge mate van blootstelling aan risicofactoren in de jeugd zorgt voor hogere stressniveaus (Popma et al., 2006). Dit zorgt voor een verschuiving van de Hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA-as), doordat de HPA-as voortdurend geactiveerd blijft (HPA-as, Bilkei-Gorzo et al., 2008). Ook bij kinderen met psychopathische trekken is de activiteit van de HPA-as verstoord. Of dit aangeboren is of wordt veroorzaakt door de omgeving of beiden, is onduidelijk. Kinderen worden gevoeliger voor beloning, naarmate de HPA-as verschuift (Raine, 2002). Met name de kinderen met externaliserende gedragsproblemen en psychopathische trekken hebben een lager niveau van arousal en laten dus minder angst zien. Ze hebben een actiever BAS en inactiever BIS, waardoor ze waarschijnlijk minder leren van straf en net als kinderen met uitsluitend externaliserende gedragsproblemen meer leren van beloning.

Invloed van omgevingsfactoren en opvoeding

Naast het feit dat kinderen een biologische aanleg kunnen hebben die aanzet tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag, speelt dus de omgeving waar het kind in opgroeit een rol. Groeit een kind op in een omgeving die tot veel stress leidt, raakt het BIS en BAS uit balans en ontwikkelt het kind externaliserende gedragsproblemen. Hoe groot de rol van de omgeving is in de aanzet tot dergelijk gedrag is nog onvoldoende duidelijk. Het kind ontwikkelt bepaald gedrag, cognities en verwachtingen aan de hand van de ervaringen die een kind vanaf zijn geboorte opdoet in interactie met de omgeving. Door negatieve verwachtingen en inadequate cognities kunnen problemen in de ontwikkeling ontstaan (Van IJzendoorn,

(6)

1997). Vertekende cognities en verwachtingen van de wereld bouwen zich op in het interne werkmodel van het kind met externaliserende gedragsproblemen. In dit onderzoek wordt gekeken naar wat sterke voorspellers zijn van externaliserende gedragsproblemen uit de (gezins-)omgeving om vervolgens te kunnen voorspellen in welke mate een kind gevoelig is voor beloning en straf. Sterke voorspellers uit de gezinsomgeving die in de literatuur naar voren komen, zijn een tekortschietend ouderlijk toezicht, een straffende of autoritaire opvoedingsstijl, beperkte disciplineringsvaardigheden en een gebrek aan positieve betrokkenheid door de ouders (Riksen-Walraven, 2004). Deze factoren hebben een sterker verband met externaliserende gedragsproblemen dan factoren in de directe leefomgeving zoals Sociaal Economische Status (SES), gezinsgrootte, psychopathologie bij ouders en gezinstype. Door de invloed van specifieke factoren als mogelijke oorzaken van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te onderzoeken, kan er gegrond opvoedadvies gegeven worden waar kinderen met externaliserende gedragsproblemen het meest van profiteren om tot positieve gedragsverandering te komen.

Positief ouderschap is een term die al veel wordt gebruikt en heeft als doel om competent ouderschap te bevorderen en zelfvertrouwen bij ouders te vergroten (Nederlands Jeugd Instituut, 2006). Toepassing van positief ouderschap leidt tot afname van gedragsproblemen, zowel lichte gedragsproblematiek als zwaardere gedragsproblematiek (Shapiro, Prinz, & Sanders, 2011). Kinderen met externaliserende gedragsproblemen met of zonder psychopathische trekken zouden dus moeten profiteren van positief ouderschap om tot positieve gedragsveranderingen te komen. Het is echter nog niet bekend of toepassing van positief ouderschap invloed uitoefent op de gevoeligheid voor beloning en straf bij kinderen met externaliserende gedragsproblemen en of het dus van belang is om deze uitkomsten te vertalen naar hernieuwde opvoedadviezen.

Kinderen verschillen genetisch gezien van elkaar en groeien op in verschillende omgevingen, waardoor de doelgroep kinderen met externaliserende gedragsproblemen een heterogene groep is. Er is nog te weinig bekend over vroege waarschuwingssignalen die duiden op problemen die niet bij de ontwikkeling passen en leiden tot externaliserende gedragsproblemen wat kan uitmonden in sensatiezoekend en ernstig crimineel gedrag. Er dienen net als in de DSM V subgroepen te worden onderscheiden, omdat het werken met homogene groepen in behandeling een vereiste is in verband met de generaliseerbaarheid van resultaten verkregen uit onderzoek. De kennis die is verworven over de verschillende subgroepen binnen de doelgroep kinderen met externaliserende gedragsproblemen biedt handvatten voor adequate opvoedadviezen.

(7)

Huidig onderzoek

Er is een groot maatschappelijk belang om te focussen op de doelgroep kinderen met externaliserende gedragsproblemen om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag, wat kan uitmonden in geweld en criminaliteit op latere leeftijd, te voorkomen. De groep met externaliserende gedragsproblemen die behoren tot de sensatiezoekers en dus geneigd zijn risico’s op te zoeken, zijn hierin ook geneigd grenzen over te gaan en wet overtredend gedrag te begaan wat zonder remming kan uitmonden in criminaliteit (Zuckerman, 2007). Voor vele ouders is de drempel om hulpinstanties in te schakelen nog te hoog. Een opvoedingsgids is vele malen laagdrempeliger. Het is van belang dat ouders die opvoedadviezen opvolgen juist worden geïnformeerd over de ontwikkeling van het externaliserende probleemgedrag van hun kind dat opgroeit in zijn of haar omgeving.

Om betere handvatten te kunnen bieden voor preventie mogelijkheden en vroege interventies in de vorm van opvoedadviezen met betrekking tot de heterogene doelgroep, dient er meer inzicht te worden verkregen in onderliggende oorzaken van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag en welke factoren uit de omgeving hier invloed op uitoefenen. Vervolgens moet er onderzocht worden waar kinderen met externaliserende gedragsproblemen met of zonder psychopathische het meest van profiteren in de opvoeding om tot positieve gedragsverandering te komen. Hierdoor kan er voorspeld worden of de verschillende subgroepen daadwerkelijk een verschillende opvoedstrategie behoeven. Om dit te onderzoeken, dient er antwoord te worden gegeven op de onderzoeksvraag “Welke biologische en omgevingsfactoren spelen een rol in de gevoeligheid voor beloning en straf bij kinderen met boven gemiddelde en kinderen met beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen?”. Huidige studie zal dit vraagstuk beantwoorden aan de hand van de volgende deelvragen:

Kwalitatieve onderdeel

1. Wat zijn volgens ouders en kinderen de belangrijkste factoren die aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag?

2. Wat helpt volgens ouders en kinderen om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te voorkomen?

Kwantitatieve onderdeel

3. Welke verschillen zijn zichtbaar in de gevoeligheid voor beloning en straf als kinderen met bovengemiddelde en kinderen met beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen met elkaar worden vergeleken?

(8)

4. Wordt de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen bij het kind en de gevoeligheid voor beloning en straf beïnvloed door aanwezigheid van bovengemiddelde psychopathische trekken?

5. Wordt de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen bij het kind en de gevoeligheid voor beloning en straf beïnvloed door toepassing van positief ouderschap?

Op basis van de literatuur wordt verwacht dat vooral de factoren beperkt ouderlijk toezicht, autoritaire opvoedingsstijl, negatieve betrokkenheid en beperkte disciplineringsvaardigheden vanuit de opvoeding aanzetten tot externaliserende gedragsproblemen, wat kan leiden tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Wanneer kinderen omringd worden door deze stressvolle omgevingsfactoren en vervolgens door ongeremdheid, kortzichtigheid en impulsiviteit gekenmerkt kunnen worden, veranderen biologische systemen die in relatie staan met de gevoeligheid voor beloning en straf

Wat betreft deze biologische systemen wordt er verwacht dat kinderen met bovengemiddelde externaliserende gedragsproblemen, die gekenmerkt worden door ongeremdheid, kortzichtigheid en impulsiviteit, gevoeliger zijn voor beloning dan kinderen zonder externaliserende gedragsproblemen. Deze relatie zal naar verwachting worden beïnvloed door de aanwezigheid van bovengemiddelde psychopathische trekken. Bij aanwezigheid van bovengemiddelde psychopathische trekken, zal de relatie tussen de gevoeligheid voor straf en externaliserende gedragsproblemen minder sterk zijn. Het hebben van boven gemiddelde psychopathische trekken zal geen invloed hebben op de relatie tussen strafgevoeligheid en externaliserende gedragsproblemen. Op basis van de literatuur wordt verwacht dat de relatie tussen de externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor straf beïnvloed wordt door de toepassing van positief ouderschap. Door toepassing van positief ouderschap zal de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor straf minder sterk zijn. Positief ouderschap zal geen invloed hebben op de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen en beloningsgevoeligheid.

Methode

Werving

Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een dataset van een lopend onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam, genaamd ‘De Orchids studie’. Deze dataset is verkregen in 2013 met participanten die aanwezig waren in NEMO. De participanten van de studie in NEMO zijn voor dit onderzoek in 2014/2015 benaderd of zij bereid zijn deel te nemen aan de

(9)

experimentele vervolgstudie. Uitsluitend de mensen die in NEMO aan hebben gegeven eventueel benaderd te willen worden, hebben hun adresgegevens en e-mail adres of één van beiden opgegeven. Dit waren 150 participanten van de 521 participanten die aan de eerste studie hebben meegedaan (28.8% van het totale aantal participanten). De werving vindt plaats via een uitnodiging via de e-mail of het postadres, waarin wordt gevraagd om een telefoonnummer. Door foutieve adressen en e-mail adressen is niet de gehele groep participanten die aangaf mee te willen doen aan de vervolgstudie benaderd. Van de 150 participanten werkten uiteindelijk 57 participanten mee aan de vervolgstudie. Daarnaast heeft er werving plaatsgevonden van nieuwe participanten via het netwerk van de onderzoekers die meewerken aan de vervolgstudie (47.7% van de onderzoeksgroep). Er zijn participanten uit alle provincies van Nederland benaderd. Wanneer er sprake is van eventuele interesse, wordt aanvullende informatie gegeven via de e-mail of bij voorkeur via een telefonische afspraak en een huisbezoek ingepland met het ouder en kind paar. Er is in totaal een onderzoeksgroep van 109 participanten geworven.

Naast de experimentele vervolgstudie (kwantitatief) vindt er een individueel diepte-interview (kwalitatief) plaats om te achterhalen welke specifieke factoren aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Aan de hand van een theoretische steekproef wordt getracht een zo verschillend mogelijke groep te benaderen van de 52 geworven participanten uit het eigen netwerk. Er worden zoveel mensen van dit deel van de onderzoeksgroep benaderd als nodig tot er verzadiging van de informatie optreed. In totaal zijn er twintig ouder-kind paren benaderd met verschillende achtergrondkenmerken om een zo representatief mogelijke groep van de totale onderzoeksgroep te werven. Er is in totaal een onderzoeksgroep van tien participanten (vijf ouder-kind paren) geworven voor het kwalitatieve onderzoek.

Participanten

De onderzoeksgroep moet voor het huidige onderzoek aan een aantal inclusiecriteria voldoen: 1) Nederlands sprekend en 2) Het deelnemende kind zit in het reguliere of speciale basisonderwijs. Vanwege missende waarden op de vragenlijst die externaliserende gedragsproblemen meet en missende waarden op de vragenlijst die psychopathische trekken meet, kan aan zes participanten niet worden toegeschreven of zij meer of minder externaliserende gedragsproblemen of psychopathische trekken hebben. Daarom zijn deze participanten niet meegenomen in de analyses.

(10)

De uiteindelijke onderzoeksgroep voor het kwantitatieve onderzoek betreft 103 kinderen tussen de zes en veertien jaar oud (M = 9.96; SD = 1.785), waarvan 55 jongens (53.4%) en 103 ouders/volwassenen tussen de 30 en 57 jaar (M = 44.17; SD = 4.662), waarvan 69 moeders (67.0%). De uiteindelijke onderzoeksgroep voor het kwalitatieve onderzoek betreft vijf kinderen tussen de acht en twaalf jaar oud (M = 10.40; SD = 1.187), waarvan drie jongens en vijf ouders/volwassenen tussen de 40 en 54 jaar (M = 46.00; SD = 6.964), waarvan vier moeders. Drie kinderen scoren bovengemiddeld op externaliserende gedragsproblemen, waarvan twee kinderen ook bovengemiddeld scoren op psychopathische trekken. Twee kinderen ontvangen een hoge mate van positief ouderschap van hun ouders en drie kinderen een lage mate van positief ouderschap. In deze steekproef van de onderzoeksgroep komen zowel boven als beneden gemiddelde scores voor op zowel externaliserende gedragsproblemen als psychopathische trekken wat resulteert in een redelijk representatieve groep van de onderzoeksgroep.

Tabel 1

Demografische gegevens onderzoeksgroep

Ouder- en gezinsfactoren N (%) M (SD)

Geboorteplaats ouder 99 (96.1)

Beide ouders binnen Europa 85 (85.9) Eén of beide ouders niet binnen Europa 14 (14.1)

Hoogst afgeronde opleiding ouder 99 (96.1) 2.94 (.967) Middelbaar onderwijs 6 (6.1)

Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) 27 (27.3) Hoger beroepsonderwijs (HBO) 37 (37.4) Wetenschappelijk onderwijs (WO) 25 (25.3) Postacademische opleiding 4 (4.0) Woonsituatie 99 (96.1) 1.61 (1.008) Getrouwd 67 (67.7) Samenwonend 12 (12.1) Alleenstaand 14 (14.1) Nieuwe gezinssamenstelling 4 (4.0) Anders 2 (2.0) Werksituatie ouder 99 (96.1)

(11)

Momenteel een betaalde baan 87 (87.9) Momenteel werkloos/huisvrouw 12 (12.1)

Procedure

Het huidige onderzoek bestaat uit zowel een kwantitatief als een kwalitatief onderdeel. Het kwantitatieve deel bestaat uit het invullen van de online vragenlijst(en) voor de ouder. Eén ouder doet mee met zijn of haar kind dat op de basisschool zit. Er wordt aan de ouder gevraagd de vragenlijst zonder overleg met anderen in te vullen. Tijdens het huisbezoek wordt de informed consent getekend door de ouder en door het kind indien het kind twaalf jaar of ouder is.

Het kwalitatieve onderdeel bestaat uit een individueel diepte-interview. Ouder en kind worden apart bevraagd. Alle gesprekken worden opgenomen met een voice-recorder. Het eerste deel van het interview heeft een inductief karakter waarbij een antwoord wordt gezocht op de vraag wat volgens ouders en kinderen de belangrijkste biologische en omgevingsfactoren zijn die aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Het tweede deel van het interview heeft zowel een inductief als een deductief karakter hebben en geeft antwoord op de vraag wat volgens ouders en kinderen helpt om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te voorkomen. Er zal uitsluitend over de resultaten op groepsniveau worden ingegaan, niet op individuele resultaten.

Meetinstrumenten

De participanten van de verkregen dataset van de Orchids studie hebben online vier vragenlijsten ingevuld in 2013. Voor dit onderzoek worden drie vragenlijsten daarvan meegenomen. De geworven participanten uit het eigen netwerk worden gevraagd deze ook in te vullen om subgroepen te kunnen onderscheiden. Daarnaast vullen alle participanten voor dit onderzoek een laatste vragenlijst in.

De Alabama Parenting Questionnaire (APQ) meet vijf dimensies van opvoeding die relevant zijn voor de etiologie en behandeling van externaliserende gedragsproblemen van het kind (Shelton, Frick, & Wootton, 1996). De ouderversie wordt door één van de ouders ingevuld. De scoring wordt gedaan aan de hand van een 5-puntschaal waarbij 1 staat voor ‘nooit’ en 5 voor ‘altijd’. De vragenlijst bestaat uit 42 items, verdeeld over de vijf schalen ‘betrokkenheid’, ‘positief ouderschap’, ‘matige monitoring’, ‘inconsistente discipline’ en ‘lichamelijk straffen’. Voor dit onderzoek is uitsluitend de schaal ‘positief ouderschap’ van belang, welke bestaat uit zes items. Een voorbeelditem is “U knuffelt of kust uw kind als

(12)

hij/zij iets goed heeft gedaan”. Er wordt een totaal score berekend met een maximale score van 30. Een hoge score komt overeen met een hoge mate van positief ouderschap. Wat betreft de betrouwbaarheid van de vragenlijst is de interne consistentie betrouwbaar gebleken. De schaal ‘positief ouderschap’ is onderzocht op discriminante validiteit en is valide gebleken (Dadds, Maujean, & Fraser, 2003).

Om psychosociale problemen in kaart te brengen, wordt de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ) ingezet (Goodman, 2001). De vragenlijst wordt door de ouder ingevuld en bestaat uit 25 items. Deze items zijn verdeeld over de vijf subschalen ‘hyperactiviteit’, ‘emotionele problemen’, ‘problemen met leeftijdsgenoten’, ‘gedragsproblemen’ en ‘pro-sociaal gedrag’. De schalen ‘hyperactiviteit’ en ‘gedragsproblemen’ zijn meegenomen in dit onderzoek om het construct ‘externaliserende gedragsproblemen’ in kaart te brengen. Een voorbeelditem is ‘Vecht vaak met andere kinderen of pest ze'. De scoring gaat aan de hand van een 3-puntschaal, waarbij 0 correspondeert met ‘niet waar’, 1 met ‘een beetje waar’ en 2 met ‘zeker waar’. De totale score van externaliserende gedragsproblemen is twintig. Een hoge score komt overeen met een hoge mate van externaliserende gedragsproblemen. De vragen die zijn omgepoold zijn de vragen 7, 21 en 25. (Bourdon, Goodman, Rae, Simpson, & Koretz, 2005). Omdat er sprake is van een normatieve steekproef, wordt er een mean-split toegepast om te kunnen spreken over boven en beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen. De mediaan voor deze onderzoeksgroep is vijf en nagenoeg gelijk aan het gemiddelde, dus er is sprake van ongeveer gelijke groepen. De betrouwbaarheid en begripsvaliditeit zijn voldoende (Hill & Hughes, 2007). De betrouwbaarheid van de afzonderlijke schalen is minder betrouwbaar dan de betrouwbaarheid van de totaalscore op de SDQ (Vogels, Crone, Hoekstra, & Reijneveld, 2005). De schalen dienen daarom met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.

Met de Antisocial Processing Screening Device (APSD) die door één van de ouders wordt ingevuld, wordt het construct ‘psychopathische trekken’ gemeten (Frick & Hare, 2002). Deze vragenlijst bestaat uit twintig vragen. De scoring bestaat uit 0, 1 en 2, waarbij 0 staat voor “zeker niet waar”, 1 voor “soms waar en 2 voor “zeker waar”. De schaal die voor dit onderzoek is gebruikt, is de callous-unemotional schaal. Een voorbeeld van een item is “Doet risicovolle of gevaarlijke dingen”. De vragen die zijn omgepoold zijn de vragen drie, zeven, twaalf, achttien en twintig. Omdat er sprake is van een normatieve steekproef zal er een mean-split worden toegepast om te kunnen spreken van boven en beneden gemiddelde psychopathische trekken bij de kinderen (Perenc & Radochonski, 2014). De vragenlijst is betrouwbaar gebleken wat betreft interne consistentie, test-hertest betrouwbaarheid en

(13)

interbeoordelaars betrouwbaarheid (Frick & Hare, 2002). De interne consistentie voor de callous-unemotional schaal is redelijk zwak, resultaten op deze schaal moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd (Poythress et al., 2006). Wat betreft de validiteit is er getest op discrimante validiteit en criterium validiteit en deze zijn beide voldoende gebleken.

De Sensitivity to Punishment and Sensitivity to Reward Questionnaire for Children (SPSRQ-C) meet de constructen ‘beloningsgevoeligheid’ en ‘strafgevoeligheid’ (Torrubia, Ávilla, Moltó, & Caseras, 2001). De vragenlijst wordt ingevuld door één van de ouders. De vragenlijst bestaat uit 33 items. Om het construct ‘beloningsgevoeligheid’ in kaart te brengen is de schaal ‘beloning’ meegenomen in het huidige onderzoek Een voorbeelditem is ‘Uw kind vertoont riskant gedrag om een beloning te krijgen’. De scoring verloopt aan de hand van een 5-punts Likertschaal die loopt van 1 ‘volkomen mee oneens’ tot 5 ‘volkomen mee eens’. Per schaal wordt de totaalscore berekend wat tot een maximale score van 35 kan oplopen. Een hoge score komt overeen met een hoge mate van beloningsgevoeligheid. De schaal ‘straf’ bestaat uit vijftien vragen en de maximale score voor strafgevoeligheid kan oplopen tot 75. Een hoge score komt overeen met een hoge mate van strafgevoeligheid. Wat betreft de betrouwbaarheid is de interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid voldoende. De convergente en discriminante validiteit is voldoende gebleken (Aluja & Blanch, 2011).

Kwalitatieve analyses

Allereerst wordt er met de resultaten uit het individuele diepte-interview een antwoord gegeven op de vraag “1. Wat zijn volgens ouders en kinderen de belangrijkste factoren die aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag?”. Deze resultaten worden vergeleken met de genoemde bevindingen uit de literatuur van wetenschappers op dit gebied. Vervolgens wordt de vraag beantwoord “2. Wat helpt volgens ouders en kinderen om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te voorkomen?”. Wanneer een dergelijke onderwerp minstens twee keer in het gesprek door de participant wordt genoemd, wordt dit onderwerp als belangrijk bevonden. Dit is een subjectieve analyse. De resultaten zullen daarom in combinatie met het kwantitatieve onderdeel worden geïnterpreteerd om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.

Statistische analyses

Om antwoord te geven op de eerste deelvraag “3. Welke verschillen zijn zichtbaar in de gevoeligheid voor beloning en straf als kinderen met boven gemiddelde en kinderen met beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen met elkaar worden vergeleken?” zal

(14)

een Two-way ANOVA worden uitgevoerd. ‘De gevoeligheid voor beloning en straf’ is de afhankelijke variabele en wordt uitgedrukt in een gemiddelde somscore op de beloningsgevoeligheid en strafgevoeligheid schaal van de SPSRQ. Het construct ‘externaliserende gedragsproblemen’ wordt uitgedrukt in een somscore op de SDQ-schalen. ‘Externaliserende gedragsproblemen’ en ‘geslacht van het kind’ zijn mogelijke voorspellers en worden als fixed factor ingevoerd. Hoofdeffecten en mogelijke interactie effecten worden onderzocht. De gevoeligheid voor beloning en straf en externaliserende gedragsproblemen behoren tot het ratio meetniveau. Er wordt getoetst onder een significantieniveau van α = .05.

Voor de tweede deelvraag “4. Op welke manier beïnvloedt de aanwezigheid van bovengemiddelde psychopathische trekken de relatie tussen gevoeligheid voor beloning en straf en het hebben van bovengemiddelde externaliserende gedragsproblemen?” zal een covariantie (ANCOVA) analyse worden uitgevoerd, waarbij het construct ‘aan- of afwezigheid van psychopathische trekken’ een onafhankelijke variabele is en tevens de moderator. ‘De gevoeligheid voor beloning en straf’ is de afhankelijke variabele en ‘aan- of afwezigheid van externaliserende gedragsproblemen’ is de onafhankelijke variabele. Bij een significant hoofdeffect, wordt er getoetst of er een interactie effect aanwezig is van psychopathische trekken op de relatie. Er worden twee groepen gecreëerd, namelijk boven of beneden gemiddelde psychopathische trekken, door een mediaan-split op de totaalscore van de APSD toe te passen. Hetzelfde geldt voor externaliserende gedragsproblemen, waardoor beide variabelen tot het nominale meetniveau behoren. Er wordt getoetst onder een significantieniveau van α = .05.

Voor het beantwoorden van de derde deelvraag “5. Wordt de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen bij het kind en de gevoeligheid voor beloning en straf beïnvloed door toepassing van positief ouderschap?” zal ook een covariantie (ANCOVA) analyse worden uitgevoerd. ‘De mate van positief ouderschap toegepast door de ouder’ is een onafhankelijke variabele en tevens de moderator en wordt uitgedrukt in een somscore op de APQ. ‘Beneden of boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen’ is een onafhankelijke variabele en ‘de gevoeligheid voor beloning en straf’ is een afhankelijke variabele. Bij een significant hoofdeffect, wordt er getoetst of er een interactie effect aanwezig is van positief ouderschap op de relatie. De mate van positief ouderschap toegepast door de ouder is van het ratio meetniveau. Er wordt getoetst onder een significantieniveau van α = .05.

(15)

Resultaten

Kwalitatieve resultaten

Allereerst is er in het kwalitatieve onderzoek gekeken naar wat volgens ouders en kinderen de belangrijkste biologische factoren zijn die aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Uit de interviews is naar voren gekomen dat psychopathologie bij het kind als een belangrijke biologische factor wordt bevonden door de ouders en kinderen. Daarnaast speelt het hebben van vertekende cognities en een negatief zelfbeeld een rol bij het kind in het aanzetten tot sensatiezoekend gedrag. Tot slot is een belangrijke biologische factor volgens de interviews een beperkte mate van veerkrachtigheid van het kind.

Daarnaast is bevraagd wat belangrijke omgevingsfactoren zijn die aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Hieruit komt een gebrek aan positieve betrokkenheid naar voren. Daarnaast geven met name de kinderen in de interviews meerdere malen de beperkte disciplineringsvaardigheden van de ouders aan als mogelijke oorzaak. Een autoritaire of straffende opvoedingsstijl die wel of niet gepaard gaat met kindermishandeling geeft ook aanleiding voor sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Deze factoren bevestigen de verwachting. Ouderlijk toezicht wordt minder belangrijk bevonden door ouders en kinderen. Wat nieuw naar voren is gekomen is de ouder-kind relatie en de rol van de media. Wat betreft de ouder-kind relatie zijn beperkte communicatie en een slechte vertrouwensband belangrijk in het aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. De rol van de media blijkt sterk mee te spelen in het aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Uit de citaten blijkt dat biologische factoren minder worden genoemd door de participanten dan omgevingsfactoren. Enkele citaten van de ouders en de kinderen die de door hun bevonden biologische oorzaken van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag weergeven:

Ik denk als een kind een bepaalde ziekte onder de leden heeft en ik denk dan in het bijzonder aan persoonlijkheidsstoornissen, dat er een stof ontbreekt in je bovenkamer, ADHD, Borderline, aan dat soort stoornissen, dat kinderen dan sneller verkeerde keuzes maken (Moeder, 54 jaar).

De foute gedachtes die ze in hun hoofd hebben worden telkens bevestigd door de buitenwereld. Ook de negatieve gedachtes die ze over zichzelf hebben. Ze hebben al geen zelfvertrouwen, ze halen zichzelf al naar beneden en op het moment dat ze iets hebben gedaan en de ouder corrigeert weer voor de zoveelste keer dan wordt alleen maar hun frustraties,

(16)

hun negatieve zelfbeeld over zichzelf ingekopt. Als gevolg zullen ze zich dan alleen maar defensiever gaan opstellen naar de buitenwereld (Moeder, 43 jaar).

Die emoties overheersen zo erg dat het zo frustrerend voor een kind is dat het inderdaad uit machteloosheid bijvoorbeeld dingen kapot maakt of erger (Moeder, 40 jaar).

Enkele citaten van de ouders en de kinderen die de betrokkenheid van ouders, beperkte disciplineringsvaardigheden, autoritaire opvoeding, ouder-kind relatie en de rol van de media als oorzaken vanuit de omgeving van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag weergeven: Als je geen goede ouders hebt die écht goed om je denken enzo, die er niet voor zorgen dat je een goed leven hebt. Er zijn best veel ouders die hun kinderen lekker hun gang laten gaan, maar een kind kan zichzelf niet opvoeden, dat moeten de ouders doen (Dochter, 12 jaar).

Mijn moeder doet volgens mij maar wat. Mijn moeder laat mij gewoon maar gaan en dan denkt ze dat ik ook een keer zie dat het fout is (Zoon, 9 jaar).

Als kinderen heel erg gestraft worden voor dingen die ze doen, dan willen ze nog wel eens net zo erge dingen bij anderen doen denk ik. Als ouders het normaal vinden om te schreeuwen of te slaan, gaan die kinderen dat ook wel overnemen (Dochter, 12 jaar)

Als het kind zich binnen het gezin zelf niet begrepen voelt of dat hij of zij het idee heeft er wordt niet naar me geluisterd of wat dan ook, het kind zoekt dan op een andere manier aandacht, negatieve aandacht (Moeder, 40 jaar).

Dat is denk ik ook een beetje van deze tijd. Omdat op Youtube heel veel te zien is, er is sowieso heel veel geweld, gewelddadige spelletjes met je Nintendo, Playstation enzovoort. Het is alleen maar geweld, geweld, schieten en moord, dus ja. Denk dat dat een grill is die erg bijdraagt aan negatief gedrag bij de jeugd van deze tijd (Vader, 54 jaar).

Vervolgens is er onderzocht wat er volgens ouders en kinderen helpt om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te voorkomen nu er inzicht is verworven over de oorzaken van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. De ouders gaven als sleutelbegrip de vertrouwensband tussen ouder en kind aan. Daarmee gaat positieve betrokkenheid en goede communicatie gepaard. Daarnaast zouden ouders hun eigen grenzen moeten kennen tot waar zij de opvoeding, disciplinering en controle zelf aankunnen en wanneer er hulp van professionals moet worden ingeschakeld. Tot slot kwam er naar voren uit de interviews met

(17)

de kinderen dat de school als opvoedomgeving een belangrijke rol kan spelen in het voorkomen van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Enkele citaten van de ouders en de kinderen die weergeven dat de vertrouwensband, het kennen van eigen grenzen en de school als opvoedomgeving belangrijke factoren zijn om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te kunnen voorkomen:

Het is belangrijk om in gesprek te blijven met je kind. Er moet een sterke vertrouwensband zijn, zodat het kind weet wat het aan je heeft om zo ook op anderen te durven vertrouwen (Moeder, 54 jaar).

En als het echt fout gaat hulp inschakelen van professionele mensen, psychologen enzo (Zoon, 11 jaar)

Ze moeten voor zichzelf weten wat ze aankunnen en wat ze niet aankunnen. Het hele punt is dat ze zelf erachter moeten komen ik red het niet meer en je moet je eigen grenzen kennen als ouder zijnde. Dan kan je jezelf inlezen en dingen gaan leren en bekijken of je erachter kan komen waarom je kind doet wat het doet en als je dat niet wilt of kan, moet je het aan iemand anders overlaten. Maar je moet vooral je eigen grenzen kennen (Vader, 54 jaar).

Bijvoorbeeld met die weerbaarheidstrainingen en bureau HALT, nou soms dacht ik ja dat heb ik echt al 85 keer gehoord, maar dat heeft wel geholpen. Bij kinderen die het foute pad op gaan nou ik denk ja, misschien dat ze zo'n training nodig hadden, dat je leert uitkijken wat voor vrienden je uitkiest (Dochter, 12 jaar).

Kwantitatieve resultaten

In Tabel 2 is de beschrijving van de verdeling van variabelen weergegeven voor de gehele onderzoeksgroep. Een somscore van 17.500 of hoger op de schaal beloningsgevoeligheid komt overeen met een actiever BAS. Een somscore van 37.500 of hoger op de schaal strafgevoeligheid betekent een actiever BIS. Een somscore van 15.000 of hoger op de schaal positief ouderschap komt overeen met een sterkere vertrouwensband en dan vindt er betere communicatie plaats.

Tabel 2

Beschrijving van de verdeling van de variabelen

(18)

Beloningsgevoeligheid 103 20.353 10.000 30.000 4.263 -.002 -.158 Strafgevoeligheid 103 40.245 20.000 65.000 8.601 .255 .402 Positief ouderschap 103 23.392 17.000 30.000 2.689 .210 -.145

Voor de twee subgroepen participanten met boven en beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen is de beschrijving van de verdeling van de variabelen in Tabel 3 te vinden. De participanten met zowel boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen, als boven gemiddelde psychopathische trekken zijn in deze tabel meegenomen.

Tabel 3

Verdeling van de variabelen bij boven en beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen

Bovengemiddeld Beneden gemiddeld

M SD Min Max M SD Min Max

Beloningsgevoeligheid 21.179 4.399 10.000 30.000 19.348 3.906 12.000 26.000 Strafgevoeligheid 41.696 8.558 20.000 62.000 39.478 8.408 22.000 65.000 Positief ouderschap 23.316 2.592 17.000 30.000 23.489 2.833 18.000 29.000

Tot slot is de beschrijving van de verdeling van variabelen uitgezet in Tabel 4 voor de twee subgroepen met boven en beneden gemiddelde psychopathische trekken. De participanten met zowel boven gemiddelde psychopathische trekken, als externaliserende gedragsproblemen zijn in deze tabel meegenomen.

Tabel 4

Verdeling van de variabelen bij boven en beneden gemiddelde psychopathische trekken

Bovengemiddeld Beneden gemiddeld

M SD Min Max M SD Min Max

Beloningsgevoeligheid 22.739 3.816 11.000 29.000 19.658 4.154 10.000 30.000 Strafgevoeligheid 42.435 8.795 22.000 62.000 39.608 8.493 20.000 65.000 Positief ouderschap 22.750 3.365 17.000 30.000 23.590 2.436 18.000 29.000

(19)

Voorafgaand aan de statistische analyses heeft er data-inspectie plaatsgevonden om de normaalverdeeldheid te controleren, eventuele uitbijters te bekijken en missende waarden te analyseren. Aan de hand van de missende waarden die de resultaten zouden kunnen vertekenen, is besloten om zes participanten uit te sluiten van het onderzoek. Uit de data-inspectie voor de normaalverdeeldheid is gebleken dat er geen sprake is van extreme waarden. Wel is er een uitbijter voor beloningsgevoeligheid en een uitbijter voor strafgevoeligheid gedetecteerd. Er is voor besloten de twee uitbijters niet uit te sluiten van het onderzoek, op basis van de Mahalanobis D2 (Rasmussen, 1988). De Skewness scores zijn niet twee keer zo groot als de standaard fouten, dus er mag worden aangenomen dat de verdelingen voor de verschillende analyses symmetrisch zijn (Field, 2013).

Twee groepen vergeleken

Allereerst wordt er gekeken naar de verschillen in de gevoeligheid voor beloning en straf tussen de 56 participanten met boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen en de 46 participanten met beneden gemiddelde gedragsproblemen. In Tabel 3 is te zien dat de gemiddelde gevoeligheid voor beloning en de gemiddelde gevoeligheid voor straf hoger ligt bij de groep met boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen. Levene’s test om aan de homogeniteit eis te voldoen is uitgevoerd en gewaarborgd voor zowel beloningsgevoeligheid (F(3) = .535, p = .659) als strafgevoeligheid (F(3) = 1.501, p = .219). Om te onderzoeken of geslacht van het kind mee moet worden genomen als covariaat, is gekeken of geslacht van het kind invloed heeft op de uitkomstmaat. Geslacht van het kind oefent geen invloed uit op de uitkomstmaat blijkt uit de niet-significante p-waardes voor zowel beloningsgevoeligheid (F(1) = 1.243, p = .268), als voor strafgevoeligheid niet (F(1) = .360, p = .550). Wanneer de gemiddelden met elkaar worden vergeleken, blijken de gemiddelden voor beloningsgevoeligheid significant van elkaar te verschillen en de gemiddelden van strafgevoeligheid met een marginale significantie van elkaar te verschillen (zie Tabel 5). De gemiddelde beloningsgevoeligheid en gemiddelde strafgevoeligheid is dus significant hoger bij de participanten met bovengemiddelde gedragsproblemen.

Tabel 5

Significantie waardes weergegeven van de gemiddelde belonings- en strafgevoeligheid

df F p

Beloningsgevoeligheid 100 4.49 .03* Strafgevoeligheid 100 .36 .05*

(20)

Opmerking. * p < .05

Psychopathische trekken als moderator op de relatie

Op welke manier het hebben van bovengemiddelde psychopathische trekken een invloed heeft op de relatie tussen bovengemiddelde externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor beloning is vervolgens onderzocht. Er is een interactie effect van bovengemiddelde psychopathische trekken (F(2.00) = 5.428, p = .006) op deze relatie. Er is dus een significant verschil in de relatie externaliserende gedragsproblemen en gevoeligheid voor beloning voor de groep met boven en beneden gemiddelde psychopathische trekken. In Figuur 1 is deze relatie weergegeven en hieruit blijkt dat bij beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen kinderen met boven gemiddelde psychopathische trekken gevoeliger zijn voor beloning dan kinderen met beneden gemiddelde psychopathische trekken. Het verschil hiertussen ligt dicht bij elkaar. Wanneer kinderen boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen hebben, zijn kinderen met boven gemiddelde psychopathische trekken minder gevoelig voor beloning dan kinderen met beneden gemiddelde psychopathische trekken.

Wat betreft de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor straf zijn er geen significante hoofdeffecten gevonden en dus ook geen interactie effect. wanneer er sprake was van bovengemiddelde van psychopathische trekken.

5 10 15 20 25

Low Externaliserende gedragsproblemen High Externaliserende

gedragsproblemen B el o ni ngs ge vo el ighe id Low Psychopathische trekken High Psychopathische trekken Beneden gemiddelde psychopahtische trekken Boven gemiddelde psychopathische trekken

Beneden gemiddelde Boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen externaliserende gedragsproblemen

(21)

Figuur 1. Somscore van de schaal beloningsgevoeligheid uitgezet tegen boven en beneden gemiddelde

externaliserende gedragsproblemen onder 51 participanten met beneden gemiddelde psychopathische trekken en 52 participanten met bovengemiddelde psychopathische trekken.

Positief ouderschap als moderator op de relatie

Tot slot is er gekeken naar de invloed van positief ouderschap op de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor beloning en straf. Wat betreft de gevoeligheid voor beloning is er een interactie effect van de invloed van de mate van positief ouderschap (F(2.00) = 7.480, p = .001) op de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor beloning. Er is dus een significant verschil in de relatie tussen extneraliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor beloning wanneer de mate van positief ouderschap varieert. In Figuur 2 is deze relatie weergegeven en hierin is te zien dat bij beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen de kinderen die een hoge mate van positief ouderschap ontvangen minder gevoelig zijn voor beloning dan de kinderen die een lage mate van positief ouderschap ontvangen. Wanneer kinderen boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen hebben, zijn de kinderen die een hoge mate van positief ouderschap krijgen gevoeliger voor beloning dan kinderen die een lage mate van positief ouderschap ontvangen.

Wanneer er naar de gevoeligheid voor straf wordt gekeken zijn er geen hoofdeffecten gevonden en dus ook geen interactie effect van de invloed van de mate van positief ouderschap op de relatie tussen externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor beloning. R² Linear = 2.011E¯⁴ 0 5 10 15 20 B el o ni ngs ge vo el ighe id

Low Mate van positief ouderschap

High Mate van positief ouderschap

Beneden gemiddelde Boven gemiddelde

Lage mate van positief ouderschap

Hoge mate van positief ouderschap

(22)

Figuur 2. Somscore van de schaal beloningsgevoeligheid uitgezet tegen boven en beneden gemiddelde

externaliserende gedragsproblemen onder 79 participanten die een lage mate van positief ouderschap ontvangen en 23 participanten die een hoge mate van positief ouderschap ontvangen.

Discussie

Bevindingen

De centrale vraagstelling van dit onderzoek is welke biologische en omgevingsfactoren een rol spelen in de gevoeligheid voor beloning en straf bij kinderen met boven en beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen. Allereerst werd er op basis van de literatuur verwacht dat voornamelijk de opvoedingsfactoren ouderlijk toezicht, opvoedingsstijl, betrokkenheid en disciplineringsvaardigheden invloed hebben op het aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Op inductieve wijze is naar de oorzaken van sensatiezoekend en wet overtreden gedrag gevraagd en ouders en kinderen zijn van mening dat een autoritaire of straffende opvoedingsstijl, beperkte disciplineringsvaardigheden en onvoldoende positieve betrokkenheid belangrijke oorzaken zijn. Ouderlijk toezicht blijkt minder van belang te zijn. Psychopathologie bij het kind, vertekende cognities en beperkte mate van veerkrachtigheid blijken volgens ouders en kinderen de belangrijkste biologische factoren te zijn die aanzetten tot sensatiezoekend gedrag.

Wat in de aangehaalde theorie echter niet naar voren komt, is de rol die de media speelt in het aanzetten tot sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Ouders en kinderen kaarten dit als een belangrijke oorzaak aan die aanzet tot externaliserende gedragsproblemen, sensatiezoekend en wet overtredend gedrag. Daarnaast zou de ouder-kind relatie een belangrijke rol spelen in het aanzetten tot sensatiezoekend gedrag. De belangrijke onderdelen van de ouder-kind relatie die bijdragen aan het voorkómen van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag zijn volgens ouders en kinderen de vertrouwensband en communicatie. Ook de invloed van de school als opvoedomgeving in het voorkómen van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag, komt onvoldoende in de literatuur naar voren.

Met inzicht in deze biologische en omgevingsfactoren is er meer te zeggen over hoe kinderen met beneden en boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen reageren op beloning en straf. Met de kennis over biologische systemen die hier mee in verband staan, werd er ten tweede verwacht dat kinderen met boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen gevoeliger zijn voor beloning dan kinderen met beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen. Deze verwachting is bevestigd. Maar ook is er een trend

(23)

zichtbaar dat kinderen met boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen gevoeliger zijn voor straf.

Ten derde zou bij kinderen met boven gemiddelde psychopathische trekken de gevoeligheid voor straf afnemen vergeleken met kinderen met uitsluitend boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen en beneden gemiddelde psychopathische trekken. Maar uit het kwantitatieve onderzoek is gebleken dat de gevoeligheid voor straf gelijk blijft aan die van kinderen met uitsluitend boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen. Daarbij blijkt bij sprake van beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen dat kinderen met boven gemiddelde psychopathische trekken iets gevoeliger zijn voor beloning dan kinderen met beneden gemiddelde psychopathische trekken. Wanneer kinderen boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen hebben, zijn kinderen met boven gemiddelde psychopathische trekken minder gevoelig voor beloning dan kinderen met beneden gemiddelde psychopathische trekken.

Tot slot werd er op basis van de literatuur verwacht dat het toepassen van positief ouderschap werkzaam is om externaliserende gedragsproblemen bij kinderen te verminderen, maar dat de relatie tussen de externaliserende gedragsproblemen en de gevoeligheid voor beloning niet wordt beïnvloed door de toepassing van positief ouderschap. De gevoeligheid voor straf zou daarentegen dalen bij kinderen met boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen. Echter, uit het kwantitatieve onderzoek is gebleken dat bij beneden gemiddelde externaliserende gedragsproblemen de kinderen die een hoge mate van positief ouderschap ontvangen minder gevoelig zijn voor beloning dan de kinderen die een lage mate van positief ouderschap ontvangen. Wanneer kinderen boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen hebben, zijn de kinderen die een hoge mate van positief ouderschap krijgen gevoeliger voor beloning dan kinderen die een lage mate van positief ouderschap ontvangen. De gevoeligheid voor straf blijft echter gelijk aan die van kinderen met uitsluitend boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen.

Onderzoek vertaalt naar opvoedadviezen

Door de oorzaken van sensatiezoekend en wet overtredend gedrag in acht te nemen, kan er gefocust worden op deze gebieden om gezinnen te helpen in de opvoeding van kinderen. Dit onderzoek biedt inzicht in het feit dat de gevoeligheid voor beloning en straf bij kinderen verschilt, wanneer er slechts sprake is van meer en minder externaliserende gedragsproblemen en meer en minder psychopathische trekken. Wanneer deze verschillen groter zijn en er wel sprake is van kinderen die binnen het klinische gebied vallen, zijn de verschillen in belonings-

(24)

en strafgevoeligheid mogelijk ook groter. Kennis over hoe gevoelig kinderen met verschillende diagnoses zijn voor beloning en straf leidt ouders naar adequaat opvoedadvies voor hun kind met zijn of haar biologische kenmerken in de omgeving waar hij of zij in opgroeit.

Kinderen met boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen die worden getypeerd door impulsiviteit zijn gevoeliger voor beloning, ze hebben een actiever BAS. Deze kinderen blijken ook gevoeliger te zijn voor straf, wat betekent dat ze beter in staat zijn tot positieve gedragsveranderingen te komen in vergelijking met kinderen die minder externaliserende gedragsproblemen vertonen. De toepassing van positief ouderschap heeft hier invloed op. Kinderen met meer externaliserende gedragsproblemen zijn gevoeliger voor beloning bij toepassing van positief ouderschap dan kinderen die een lage mate van positief ouderschap ontvangen. Wanneer kinderen in het klinische gebied vallen voor externaliserende gedragsproblemen is het zinvol voor opvoeders om te focussen op rol die positief ouderschap kan spelen om tot positieve gedragsverandering te komen. Belangrijke onderdelen voor de werkzaamheid van positief ouderschap is volgens ouders en kinderen een positieve ouder-kind relatie, waarin er sprake is van vertrouwen en goede communicatie.

Wanneer er naast boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen sprake is van boven gemiddelde psychopathische trekken, blijkt de gevoeligheid voor beloning te veranderen. Kinderen worden minder gevoelig voor beloning, wanneer er sprake is van meer psychopathische trekken. Een mogelijke verklaring is dat de reactie die kinderen krijgen op agressief gedrag en negatief aandacht vragen in de vorm van externaliserende gedragsproblemen mogelijk als een beloning geldt. De verwachting dat zij beloont zullen worden door bijvoorbeeld leeftijdsgenoten, omdat ze stoer worden gevonden of er bij horen, zorgt ervoor dat het BAS geactiveerd blijft en ze gevoeliger zijn voor beloning (Boksem, Tops, Kostermans, & de Cremer, 2008). Maar wanneer gedragsproblemen toenemen in ernst, wat mede wordt veroorzaakt door meer psychopathische trekken, zullen deze kinderen negatieve reacties uit hun omgeving krijgen. Doordat de verwachting dat ze beloont zullen worden niet wordt waargemaakt, neemt de activiteit van het BAS af en worden deze kinderen minder gevoelig voor beloning dan wanneer er sprake is van minder psychopathische trekken (Boksem et al., 2008). Wanneer bij kinderen de mate van psychopathische trekken toeneemt, is het dus zinvol om naar vervangende methodes die verband houden met strafgevoeligheid te zoeken om gedragsveranderingen te bewerkstelligen.

Ook de kinderen die (enige mate van) antisociaal gedrag vertonen zijn dus in staat tot gedragsverandering. Dit kan verklaard worden door de rol die positief ouderschap speelt.

(25)

Door het toepassen van positief ouderschap in de opvoeding vindt er betere communicatie plaats en ervaren de kinderen een betere vertrouwensband. Dit maakt dat antisociale kinderen gevoeliger worden voor gedragsveranderingen en de ouders een hogere mate van controle voelen, wat leidt tot meer zelfvertrouwen over de opvoedingsstrategie. Het is de negatieve coercive cycle die moet worden doorbroken (Patterson, 1982). Straf of een maatregel moet in de juiste proportie worden gegeven en zal worden geaccepteerd door de kinderen wanneer de ouder-kind relatie is gebaseerd op betrokkenheid en vertrouwen. Wanneer de straf wordt ingezet als controle middel, zullen de kinderen zich hiertegen verzetten. De betrokkenheid en het vertrouwen nemen dan juist af, de stressniveaus nemen toe, waardoor de agressie bij zowel de kinderen als de ouders toenemen (van der Helm & Stams, 2012). Dit leidt tot onzekerheid wat betreft de opvoedstrategie en foutieve disciplineringsvaardigheden en zo continueert de negatieve spiraal. Het toepassen van positief ouderschap en het scheppen van een positief gezinsklimaat stelt kinderen met meer en minder externaliserende gedragsproblemen al dan niet gepaard gaande met meer psychopathische trekken dus in staat tot gedragsveranderingen.

Dit onderzoek beschouwend, is de theorie nog onvolledig. Kinderen groeien niet uitsluitend op in de gezinssituatie en de buurt, wat wel zo lijkt te zijn volgens de literatuur. Ouders zien de school niet als opvoedomgeving, maar de kinderen wel. Dit betekent dat zowel positieve als negatieve gedragsveranderingen mogelijk zijn in de schoolsituatie. Vroeg signalering van problematiek gaat op scholen al een steeds grotere rol spelen. Het is voor leraren een extra belasting om naast lesgeven ook op te voeden. Maar een groot deel van de tijd brengen kinderen toch op school door en hier zou onderzoek in kunnen investeren of opvoedondersteuning in de schoolomgeving hulp kan bieden om sensatiezoekend en wet overtredend gedrag te voorkomen.

Daarnaast worden kinderen van deze tijd veel meer blootgesteld aan de media, wat tot kort geleden nog niet zo was. De invloed van de media blijkt steeds meer mee te spelen volgens ouders en kinderen dan tot dusver blijkt. De bijdrage van de media aan sensatiezoekend en wet overtredend gedrag geeft inzicht of dit een meespelende factor is die de gevoeligheid voor beloning en de gevoeligheid voor straf beïnvloed.

Invloed van huidig onderzoek op aanpak antisociale kinderen

Uit dit onderzoek is gebleken dat ouders vaak opvoeden vanuit hun gevoel en juist behoefte hebben aan een leidraad wat betreft de opvoeding van hun kinderen. Met name jonge gezinnen, ouders die onzeker zijn over hun opvoedingsstrategie en ouders van kinderen met

(26)

boven gemiddelde externaliserende gedragsproblemen met boven of beneden gemiddelde psychopathische trekken. Screening vanaf jonge leeftijd helpt gezinnen om tot het juiste opvoedingsadvies te komen. De school, GGD, medische instellingen, sportclubs en andere instanties uit het mesosysteem waar het kind vaak mee in aanraking komt, beschikken over verschillende soorten informatie die hier samen een grote bijdrage aan leveren (Bio-ecologisch model, Bronfennbrenner, 1994). Door vanaf jonge leeftijd te screenen, wordt duidelijk of er aanwezigheid is van biologische en omgevingsfactoren, die aanzetten tot externaliserende gedragsproblemen en sensatiezoekend gedrag, waar verschillende biologische systemen die samenhangen met belonings- en strafgevoeligheid op kunnen reageren.

Dit onderzoek heeft inzicht gegeven in hoe de verschillen in belonings- en strafgevoeligheid er uit zien, wanneer kinderen meer of minder externaliserende gedragsproblemen en psychopathische trekken laten zien. Verder onderzoek kan dit repliceren binnen een groep kinderen die binnen het klinisch gebied voor gedragsproblemen vallen, om te onderzoeken of deze verbanden ook dan naar voren komen en mogelijk sterker naar voren komen. Dan kan met meer zekerheid voorspeld worden in hoeverre deze kinderen leren van straf, het best ontplooien door toepassen van beloning en op welke wijze gedragsverandering het best kan worden bewerkstelligd. Opvoedadvies wat volgt uit de screening helpt niet alleen de ouders om zelfverzekerder te worden over de opvoeding, maar helpt ook de kinderen doordat ze de behandeling krijgen die het beste op hun wensen en behoeften aansluit. Interventie sluit dus beter aan en met verder onderzoek kan er op dit gebied meer voorspeld worden met het oog op de ontwikkelingspaden van externaliserende gedragsproblemen, wat tot preventief opvoedingsadvies leidt.

Limitaties van het onderzoek

Het is bekend dat de ontwikkeling van externaliserende gedragsproblemen samenhangt met meerdere risicofactoren. De onderzoeksgroep bestaat echter voornamelijk uit hoog opgeleide ouders met een betaalde baan, gehuwde ouders, weinig culturele variatie en uit kinderen zonder licht verstandelijke beperkingen (LVB). In de Nederlandse samenleving leven ongeveer 440.000 LVB-jeugdigen van vijf tot achttien jaar (Kenniscentrum Kinder- en Jeugd Psychiatrie, 2011). Waarschijnlijk waren er groepen ontstaan waarbij de mate van aan- en afwezigheid van externaliserende gedragsproblemen en psychopathische trekken sterker uiteen liepen dan in het huidige onderzoek. In dit onderzoek kan namelijk niet gesproken worden van aan- of afwezigheid van externaliserende gedragsproblemen en psychopathische

(27)

trekken, maar slechts van boven en beneden gemiddelde. Gevonden verbanden zouden sterker naar voren zijn gekomen of er zouden zelfs verbanden gevonden kunnen worden die op basis van de literatuur werden verwacht, maar niet zijn bevestigd. Er kan ook niet worden uitgesloten dat verbanden die in dit onderzoek zijn aangetoond, bij een representatievere groep niet zouden worden gevonden. Er moet dus rekening gehouden worden met een beperkte generaliseerbaarheid van de bevindingen.

Daarnaast is er een kleine steekproef verkregen en bij deze steekproef is cross-sectioneel onderzoek verricht. Door deze methodologische beperking is het lastig een betrouwbare uitspraak te doen over causaliteit. Wat betreft de statistische analyses zijn er twee ongelijke groepen ontstaan die verschillen in de mate van positief ouderschap welke zij van hun ouders ontvangen. Door deze methodologische beperking moeten de resultaten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Daarentegen blijkt voor zowel de scores op externaliserende gedragsproblemen als psychopathische trekken de mediaan gelijk te zijn aan het gemiddelde, wat zorgt voor gelijke groepen. Dit is een sterk punt voor de statistische analyses die hierbinnen worden uitgevoerd.

Tot slot is er in het kwalitatieve onderzoek gebruik gemaakt van de mening van ouders en kinderen. De mening van ouders en kinderen is echter vaker gedreven door emotie, beïnvloedt door de media en niet empirisch in vergelijking met de mening van wetenschappers op het desbetreffende vakgebied. In vervolgonderzoek zou de mening van ouders en kinderen vergeleken kunnen worden met wat wetenschappers wat betreft dit onderwerp beweren, door de onderzoeksgroep te vergelijken met een vergelijkingsgroep bestaande uit wetenschappers. Wel is een sterke kant van het onderzoek dat er naast het kwantitatieve onderzoek gebruik is gemaakt van kwalitatief onderzoek. Dit biedt een bredere kijk op het onderwerp en helpt voorkomen dat uitsluitend naar bevestiging van de aangenomen theorie wordt gezocht. Ook het interviewen van kinderen bied nieuwe perspectieven voor verder onderzoek en vult de mening van de ouders aan.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Een onderbelicht onderwerp in dit onderzoek de rol die de media speelt in het aanzetten tot externaliserende gedragsproblemen. In de media is heel veel te zien, horen en lezen omtrent zinloos geweld en er zijn veel gewelddadige spellen die aanzetten tot externaliserende gedragsproblemen die al worden gespeeld bij jonge kinderen. Daarnaast draagt de media bij aan hoe belangrijk een onderwerp wordt bevonden. Interessante onderwerpen worden extra aangestipt, waardoor een probleem groter lijkt dan het daadwerkelijk is. Zo lijkt het

(28)

bijvoorbeeld door de media dat jeugdcriminaliteit in ons land een groot probleem is, terwijl de cijfers aankaarten dat jeugdcriminaliteit in Nederland juist afneemt. Het is belangrijk dat de mensen van juiste informatie worden verschaft door de media. Het zijn namelijk de mensen die hun stem uitbrengen en dus de politiek beïnvloeden en het is de politiek die een probleem op een bepaalde plek op de prioriteiten lijst plaatst. Het zou veel belangrijker zijn om de aandacht te vestigen op de vraag waarom een kind wordt aangezet tot dergelijk sensatiezoekend en wet overtredend gedrag wat kan uitmonden in criminaliteit op latere leeftijd en hoe dit voorkomen kan worden of hoe deze kinderen en gezinnen passende hulp kunnen krijgen.

Daarom is het tot slot aan te bevelen vervolgonderzoek uit te voeren binnen een klinische en grotere streekproef. Om meer inzicht te krijgen in factoren die kinderen aanzetten tot en onthouden van externaliserende gedragsproblemen met mogelijk sensatiezoekend en wet overtredend gedrag tot gevolg, zou vervolgonderzoek zich verder moeten richten op de invloed van (neuro)biologische factoren, de invloed van vertekende cognities, ouder-kind relatieproblematiek en de invloed van de school als opvoedomgeving. Er zou longitudinaal onderzoek plaats moeten vinden, waarbij kinderen over een langere tijd worden gemonitord. Dit biedt inzicht in keerpunten in hun levens en ingrijpende levensgebeurtenissen die bijdragen aan de ontwikkeling van externaliserende gedragsproblemen.

(29)

Referenties

Aluja, A., & Blanch, A. (2011). Neuropsychological behavioral inhibition system (BIS) and behavioral approach system (BAS) assessment: A shortened sensitivity to punishment and sensitivity to Reward Questionnaire Version (SPSRQ–20). Journal of personality assessment, 93, 628-636.

Bilkei-Gorzo, A., Racz, I., Michel, K., Mauer, D., Zimmer, A., Klingmüller, D., & Zimmer, A. (2008). Control of hormonal stress reactivity by the endogenous opioid system. Psychoneuroendocrinology, 33, 425-436.

Bourdon, K. H., Goodman, R., Rae, D. S., Simpson, G., & Koretz, D. S. (2005). The Strengths and Difficulties Questionnaire: US normative data and psychometric properties. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 44, 557-564.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 319-333.

Clarke-Stewart, A., & Dunn, J. (2006). Families count: Effects on child and adolescent development. Cambridge, Engeland: Cambridge University Press.

Crone, E. A., Bunge, S. A., Latenstein, H., & van der Molen, M. W. (2005). Characterization of children's decision making: Sensitivity to punishment frequency, not task

complexity. Child Neuropsychology, 11, 245-263.

Dadds, M. R., Maujean, A., & Fraser, J. A. (2003). Parenting and conduct problems in children: Australian data and psychometric properties of the Alabama Parenting Questionnaire. Australian Psychologist, 38, 238-241.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Los Angeles, Londen, New Delhi, Singapore, Washington DC: Sage Publications.

Frick, P. J., & Hare, R. D. (2002). APSD Antisocial Process Screening Device. Screens for antisocial tendencies in children. Toronto/Ontari, United States: MHS Inc.

(30)

Fick, P. J., Cornell, A. H., Barry, C. T., Bodin, S. D., & Dane, H. E. (2003). Callous-unemotional traits and conduct problems in the prediction of conduct problem severity, aggression and self-report of delinquency. Journal of Abnormal Child Psychology, 31, 457-470.

Frick, P. J., & White, S. F. (2008). Research review: The importance of callous unemotional traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 359-375.

Goodman, R. (2001). Psychometric properties of the strengths and difficulties questionnaire. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40, 1337-1345. Hart, S. D., & Hare, R. D. (1996). Psychopathy and antisocial personality disorder. Current

Opinion in Psychiatry, 9, 129-132.

Hill, C. R., & Hughes, J. N. (2007). An examination of the convergent and discriminant validity of the Strengths and Difficulties Questionnaire. School Psychology Quarterly, 22, 380.

Kenniscentrum Kinder- en Jeugd Psychiatrie (KJP) (2011). Licht Verstandelijk Beperkten (LVB) prevalentie. Verkregen van http://www.kenniscentrum-

kjp.nl/Professionals/Verstandelijk-beperkten/Inleiding-15/Prevalentie

Lezak, M. D., Howieson, D. B., & Loring, D. W. (2004). The behavioral geography of the brain. Neuropsychological Assessment, 4, 39-85.

Loeber, R., & Hay, D. F. (2004). Key issues in the development of aggression and violence from childhood to early adulthood. Annual Review of Psychology, 48, 371-410. Loeber, R., Slot, W., Van der Laan, P., Hoeve, M., & Graas, D. (2010). Misdadigers van

morgen?: Over de ontwikkeling en effectieve aanpak van jeugddelinquentie onder twaalfminners. Amsterdam, Nederland: SWP.

Martin, G., & Pear, J. (2010). Behavior modification: What is it and how to do it. United States: Pearson Education.

Patterson, G. R. (1982). Coercive family processes. Eugene, OR: Castalia.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door er van uit te gaan dat deze begrippen geen eenduidige definitie kennen, maar in iedere tijd opnieuw gedefinieerd worden, vinden we een verklaring voor de

However, despite their learning potential, little research has been conducted on how the types of learning effects (cognitive skill, factual knowledge, etc) obtained by playing

Mean or percentage of authentic experience, purchase intention and behavior for three dishes Authentic experience Purchase intention Purchase behavior* No story Weak story Strong

H1a: Fashion retailers with higher brand values are more likely to focus on a distinctive capability of the brand-oriented approach in their online communication with

I think what the Fairphone had is like, I don't feel I am compromising technological quality for fairness, so what they have going for them is that they are actually a very good

Even though Chicago’s Welcoming City Ordinance is meant to shield undocumented immigrants from deportation, this sanctuary ordinance is limited because a city - or the state of

Wij klagen burgemeester Van Thijn, zijn wethouders, zijn commissarissen en andere functionarissen van de politie, zijn voorgangers en alle andere politiek

examined the effect of handedness on novice learners of keyboard instruments and aimed to gain new insights in teaching and learning keyboard instruments for both left and right-