• No results found

Volg uw Burgerhart! Een onderzoek naar de invloed van Wolff en Dekens 'De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart' op 'Henriëtte van Grandpré' van J.E. de Witte en M. van Zuylekom

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Volg uw Burgerhart! Een onderzoek naar de invloed van Wolff en Dekens 'De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart' op 'Henriëtte van Grandpré' van J.E. de Witte en M. van Zuylekom"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Volg uw Burgerhart!

Een onderzoek naar de invloed van Wolff en Dekens De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart op Henriëtte van Grandpré van J.E. de Witte en M. van Zuylekom

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Neerlandistiek

Onder begeleiding van prof. dr. E.M.P. van Gemert en

prof. dr. K.H. van Dalen-Oskam

Lotte Dijkstra 6031005

Februari 2014

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding

2

Onderzoeksopzet

3

Stylometrisch onderzoek

3

Tijdsbeeld

4

Het romanlandschap aan het einde van de achttiende eeuw

5

Richardson en de opkomst van de briefroman

6

Sara Burgerhart: de Nederlandse traditie

8

Sara Burgerhart in secundaire literatuur

9

1. Wat is er te lezen in Henriëtte van Grandpré?

12

1.1 Maria van Zuylekom en Jacob Eduard de Witte

12

1.2 Verhaallijn

14

1.3 Fragmenten uit andere romans

17

1.4 Speaking names

21

1.5 Veelzeggende tegenstellingen

22

1.5.1 Louise van Grandpré en Julie Renné

23

1.5.2 De graaf van Hurt en meneer Dalmont

23

1.5.3 Henriëtte van mevrouw Grospoint: voorbeelden in de liefde

26

1.5.4 Veaucoeur en Virtus

27

1.6 Beschaven: het ultieme doel

30

2. Henriëtte van Grandpré in cijfers en statistieken

32

2.1 Vooraf

32

2.2 Werkwijze

33

2.3 Henriëtte van Grandpré ten opzichte van andere romans

35

2.4 Interne analyse Henriëtte van Grandpré

39

2.5 Frequente woorden

43

2.5.1 Frequente woorden in Henriëtte van Grandpré, deel 1

43

2.5.2 Frequente woorden in Henriëtte van Grandpré, deel 2

49

Conclusie

55

Inleiding

55

Succesformules

55

De boodschap

56

Henriëtte van Grandpré in vergelijking met Sara Burgerhart en Het land, in brieven

57

Verhoudingen binnen Henriëtte van Grandpré

57

Zelfstandig naamwoorden

58

Vervolgonderzoek

58

(3)

2

Inleiding

Bij kinderboekenuitgeverij Kluitman in Alkmaar, waar ik werk, stromen de brievenbus en e-mailbox jaarlijks vol met honderden manuscripten. Prentenboeken, piratenverhalen en chicklit: de ingezonden documenten zijn uiteenlopend in genre en vaak ook in kwaliteit. Van deze berg teksten belanden de manuscripten met een educatief doel vrijwel altijd direct op de stapel met afwijzingen. De visie van de uitgeverij is dat kinderen moeten kunnen lezen voor hun plezier en daarbij niet altijd iets hoeven te leren. Bovendien, om de concurrentie met internet, televisie en videogames aan te kunnen gaan, helpt het om niet altijd de dubbele lading van lering en vermaak in een boek te stoppen. Dit was wel anders in de achttiende eeuw.

In de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw heeft de roman nog een slechte reputatie. Verhalen over onfatsoenlijke jongedames en losbollige studenten en met veel seks, geweld en grappen zijn erg populair. De romans verschijnen in goedkope uitgaven en worden goed verkocht. Aan het eind van de achttiende eeuw slaat dit echter om. De zedenkundige roman doet zijn intrede in Nederland en De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart zorgt in 1782 voor een doorbraak. Deze roman van Wolff en Deken vijzelt het imago van de roman op door de introductie van een burgerlijke romanfiguur die de burgerlijke moraal volgt.1 Meer dan tweehonderd jaar later is het verhaal over het weesmeisje Sara dat valt voor de verkeerde jongen nog steeds vermakelijk om te lezen. Het lukt Sara om zich te herpakken en alsnog de keuze voor de goede jongen, de betrouwbare Hendrik Edeling, te maken. Behalve deze liefdesgeschiedenis behandelen de schrijfsters ‘bijna terloops’ belangrijke thema’s uit de Verlichting, en steekt de lezer dus ook nog iets op van de roman.2 De combinatie van leren door te lezen, de humoristische schrijfstijl van Wolff en Deken én de vernieuwende vorm van de briefroman maakte De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart tot een doorslaand succes. Het is dan ook niet gek dat veel schrijvers zich lieten inspireren met als gevolg dat er na 1782 nog veel meer briefromans verschenen. De navolging van Wolff en Deken leidt tot mijn centrale probleemstelling. Lia van Gemert roept in ‘Een toekomst voor Wolff en Deken’ op tot meer onderzoek, bijvoorbeeld naar de invloed van de Sara Burgerhart op andere romans. Met mijn onderzoeksvraag wil ik tegemoet komen aan de oproep van Van Gemert. Mijn onderzoeksvraag luidt dan ook: Welke invloed, zowel inhoudelijk thematisch als literair genrematig, is er van Wolff en Deken te vinden in andere briefromans?

Voor mijn onderzoek selecteerde ik vijf briefromans uit het aanbod van zowel de achttiende eeuw als modernere vertalingen. De criteria die ik daarbij heb gehanteerd zijn ten eerste de genrethematiek: de aspecten van epistolariteit (alle technieken rondom de briefroman, zoals anonieme brieven, niet bezorgde brieven, writing to the moment), de opbouw van de spanning, het aantal personages en de overeenkomsten en contrasten tussen hen, stereotypering. Het tweede criterium is de contextthematiek, met name het Verlichte maatschappijbeeld (en in moderne varianten de weergave daarvan). Het corpus bestond aanvankelijk uit Julia van Rhijnvis Feith (1783), Het land, in brieven van Elisabeth Maria Post (1788), Brieven uit Neûchatel (Lettres neûchateloises) van Belle van Zuylen (1784), Ter navolging van Kees ’t Hart (2004) en Henriëtte van Grandpré van Jacob Eduard de Witte en Maria van Zuylekom (1789).

1Van Gemert 2012: 39-40.

(4)

3 Onderzoeksopzet

Tijdens het lezen viel me op dat in één van deze briefromans, namelijk Henriëtte van Grandpré, iets vreemds aan de hand was. Een aantal passages kwam me erg bekend voor en leek te zijn overgenomen uit De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Wolff en Deken. Dit waren niet de enige passages die andere romans leken te echoën; inspiratie lijkt ook te komen van Het land in brieven (1788), Pamela, or virtue rewarded (1740) van Samuel Richardson en nog een aantal laat-achttiende-eeuwse romans uit de Nederlandse literatuur. Omdat dit een interessante ontdekking was, heb ik de focus van dit onderzoek verlegd naar Henriëtte van Grandpré.

De onderzoeksvraag is aangepast en specifieker geworden: ‘Welke invloed van Wolff en Deken (in het bijzonder Sara Burgerhart), zowel inhoudelijk thematisch als literair genrematig, is er te vinden in Henriëtte van Grandpré?’ Deze vraag wil ik beantwoorden met behulp van zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve analyse. De eerste houdt in dat ik met de blik van de achttiende-eeuwse lezer naar de tekst kijk. Wat gebeurt er in de roman? Wat doen de personages? Wordt de lezer gestuurd door de schrijvers? Welke middelen worden daarvoor ingezet?

Het tweede deel van dit onderzoek bestaat uit stylometrisch onderzoek. Deze kwantitatieve analyse kan statistische gegevens opleveren om de beweringen uit het eerste hoofdstuk te onderbouwen of juist te weerspreken. Stylometrisch onderzoek is onderdeel van computationele literatuurwetenschap en een vrij nieuwe onderzoeksmethode. Ik zal deze methode dan ook eerst kort bespreken.

Stylometrisch onderzoek

Stylometrisch onderzoek is onderzoek op basis van de schrijfstijl van de auteur en een onderdeel van computationele literatuurwetenschap. Deze wetenschap is vrij nieuw en nog volop in ontwikkeling. Van Dalen-Oskam schrijft in haar oratie ‘De stijl van R’: ‘De computationele literatuurwetenschap is ook deel van de digital humanities, de ‘digitale geesteswetenschappen’, die de mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologie optimaal proberen te benutten.’3 Met behulp van speciaal ontwikkelde computerprogramma’s is het mogelijk om meer teksten (tegelijk) op een nieuwe manier te onderzoeken. De computer telt nauwkeuriger, is in staat grotere stukken tekst te verwerken in kortere tijd en kan daardoor nieuwe inzichten opleveren. Dat betekent niet dat de onderzoeker overbodig is geworden. ‘Een gedegen kennis van de literatuurwetenschap blijft van essentieel belang bij het interpreteren van de data en het formuleren van conclusies en nieuwe hypothesen.’4

Mike Kestemont stelt in zijn proefschrift Het gewicht van de auteur. Stylometrische auteursherkenning in Middelnederlandse literatuur een aantal voorwaarden voor kwantitatief (dus computationeel) onderzoek. Ten eerste moeten er data beschikbaar zijn. ‘Bij voorkeur zijn die data, ten eerste, omvangrijk, en, ten tweede, betrouwbaar.’5 Daarnaast moeten de data telbaar zijn. ‘Bepaalde aspecten van de data (bijvoorbeeld teksten) moeten op een zinvolle wijze numeriek kunnen worden voorgesteld, zodat deze meetpunten kwantitatief kunnen worden verwerkt.’6 Dit vormt, zegt Kestemont, in de letterkunde een probleem. ‘De subjectieve leesbeleving van een tekst laat zich bijvoorbeeld niet eenvoudig in cijfers vatten.’7

3 Van Dalen-Oskam 2013: 4. 4 Van Dalen-Oskam 2013: 4-5. 5 Kestemont 2013: 14. 6 Kestemont 2013: 14. 7 Kestemont 2013: 14.

(5)

4 Het is misschien niet eenvoudig, maar wel degelijk mogelijk om een literaire tekst aan een statistische analyse te onderwerpen. Deze methode wordt op dit moment vooral gebruikt in onderzoek naar auteursherkenning. Door taalgebruik en stijl in een tekst te analyseren en te vergelijken met andere teksten kunnen anonieme auteurs ‘ontmaskerd’ worden. In dit onderzoek zijn de auteurs al bekend en behandel ik bovendien maar één tekst. Toch doe ik een stylometrisch onderzoek, waarmee ik probeer mijn beweringen uit mijn kwalitatieve analyse (interpretatie- en literatuuronderzoek) te ondersteunen en mijn onderzoeksvraag te beantwoorden. Dit doe ik met behulp van de computerprogramma’s AntConc en R.

Het is te ingewikkeld en lastig om de precieze werking van de computerprogramma’s uit te leggen. Door de onderzoeken van Kestemont en Van Dalen-Oskam kan ik wel een beperkte toelichting geven op de analyse van teksten door AntConc en het styloscript in R.

Beide programma’s vergelijken teksten op basis van frequente woorden. Het styloscript in R visualiseert die vergelijkingen in grafieken, AntConc in woordenlijsten. In de verzameling frequente woorden zijn vooral functiewoorden van belang. Kestemont zegt dat auteurs uit dezelfde taal en periode ‘noodzakelijkerwijs gebruik maken van dezelfde functiewoorden’. Daarbij komen ze frequent voor en dat zorgt voor veel meetpunten en ten slotte worden ze niet of weinig beïnvloed door het onderwerp van de tekst.8 De functiewoorden zeggen dus iets over de stijl van de auteur. ‘Verschillende empirische studies [hebben] aangetoond dat analyses die worden beperkt tot de meest functionele woorden van taal betrouwbare indicaties leveren inzake het auteurschap van teksten.’9

Ter verduidelijking een voorbeeld: als de personages uit Sara Burgerhart en Henriëtte van Grandpré in één grafiek worden geplaatst, is de verwachting dat zij in een groep van hun eigen roman clusteren. Zowel Wolff en Deken als De Witte en Van Zuylekom zullen namelijk op een andere manier functiewoorden gebruiken. De vraag is (in het licht van mijn onderzoeksvraag) hoe ver zij van elkaar af staan. Dezelfde analyse pas ik toe ik voor de personages binnen de roman zelf. Welke personages clusteren bij elkaar en hebben dus overeenkomend taalgebruik?

De frequente woorden kan ik nader bekijken met behulp van het programma AntConc. Dit programma maakt geen grafieken van de gegevens, maar woordenlijsten. Die lijsten zijn doorzoekbaar en het is mogelijk om woordenlijsten van verschillende romans met elkaar te vergelijken. In deze analyse zal ik behalve de functiewoorden ook de inhoudswoorden onder de loep nemen. AntConc kan ook overeenkomende zinsfragmenten opsporen. Een preciezere toelichting van het gebruik van deze computerprogramma’s zal ik in hoofdstuk 2, als ik de analyses uitvoer, geven. 10

Tijdsbeeld

Henriëtte van Grandpré verschijnt in 1789. Het einde van de achttiende eeuw is een onrustige tijd. Economisch gaat het niet goed met de Republiek der Verenigde Nederlanden en er ontstaan grote verschillen tussen arm en rijk.11 De Republiek is bovendien van 1780 tot 1784 verwikkeld in de Vierde

8Kestemont 2013: 20.

9 Kestemont 2013: 20.

10 De TXT-bestanden van Sara Burgerhart, die ik nodig had voor mijn vergelijking, zijn beschikbaar gesteld door prof. dr. Karina van Dalen-Oskam. Ik ben haar daar zeer dankbaar voor. Het onderzoek dat zij zelf deed, naar auteurschap in Sara Burgerhart zal ik later in deze inleiding behandelen.

(6)

5 Zeeoorlog met Engeland, die uiteindelijk gewonnen wordt door Engeland.12 Een gevolg van deze situatie is dat ontevreden burgers in opstand komen. Deze patriotten komen recht tegenover de aanhangers van Willem V, de Oranjegezinden, te staan.13

De achttiende eeuw is ook de eeuw van de Verlichting, ‘met een grote vooruitgang op wetenschappelijk, natuurkundig en medisch gebied.’14 Te midden van alle politieke onrust wordt dus ook nagedacht over ‘grote vraagstukken aangaande godsdienst, tolerantie, liefde, vriendschap en huwelijk, de opvoeding, de passies, het gevoelige hart en het gezonde verstand, het vaderland, het moederschap, en vooral bij dit alles: het belang van de opvoeding.’15 Die opvoeding is belangrijk, omdat door het verval van de Republiek de samenleving dreigt te ontsporen. Los beschrijft in haar proefschrift Opvoeding tot mens en burger dat Justus van Effen een verwaarlozing van de opvoeding constateert en dit wijt aan ‘het prestigeverlies van Nederland op economisch, cultureel en politiek terrein.’16 Door de rijkdom zijn volgens Van Effen de Oudhollandse normen en waarden verloren gegaan. De burger heeft sturing nodig, zoals Van Effen die in zijn Spectator gaf. Sturkenboom beschrijft in haar dissertatie Spectators van harstocht hoe de spectatorschrijvers hun uiterste best deden om hem (en haar) weer op het rechte pad te krijgen. Bijvoorbeeld in de Vrouwelijke spectator: ‘(…) zijn [A., de anonieme spectatorschrijver] wekelijkse spectatoriale commentaren zijn erop gericht zijn landgenoten te onderwijzen en op te voeden tot deugdzame, redelijke en verlichte mensen. Daarvoor moeten zij in de eerste plaats leren hun impulsen, emoties en gevoelens beter te beheersen.’17 Maar de Verlichte boodschap is niet alleen in de spectatoriale geschriften te vinden. Ook voor de romanauteurs uit de achttiende eeuw is een grote taak weggelegd in het bijsturen van de maatschappij.18

Het romanlandschap aan het einde van de 18e eeuw

Tegen het einde van de achttiende eeuw hebben een aantal belangrijke verschuivingen in de literatuur plaatsgevonden. Ten eerste is het aantal boeken sterk toegenomen: ‘zowel in kwantitatief opzicht (het aantal aangeboden titels) als in kwalitatief opzicht (de aangeboden genres) was er sprake van een opmerkelijke groei en verbreding.’19 Rolf Engelsing vatte deze verschuivingen samen als ‘de leesrevolutie’. Hij stelt dat het erom gaat dat het leesgedrag in de achttiende eeuw verandert: van steeds dezelfde (vaak religieuze teksten) memoriseren, naar meer en gevarieerder lezen.20 Toch blijkt dit niet onomstotelijk waar, en dan vooral niet voor de Republiek. Dietz en Ponjee beschrijven hoe onderzoek – onder meer van De Kruif, die heeft gekeken naar boedelinventarissen (De Kruif, Liefhebbers en gewoontelezers, 1999) – inmiddels heeft uitgewezen dat ‘de groei van het boekenaanbod in de Republiek niet gepaard ging met een explosie van het lezerspubliek.’21 Toch was er wel iets aan de hand. Sturkenboom schrijft hierover: ‘Sommige elementen van de veronderstelde leesrevolutie zoals de onder

12Website Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Internet: 2 januari 2014.

<http://www.defensie.nl/nimh/geschiedenis/tijdbalk/1713-1795/aanvang_van_de_vierde_engelse_zeeoorlog_(1780-1784)_-_21_december_1780> 13 Website Collectie Utrecht (Geschiedenis van Utrecht). Internet: 2 januari 2014.< <http://www.collectieutrecht.nl/view.asp?type=verhaal&id=100>

14 De Vries, Van Gemert en Bostoen 2012: 11. 15 Kloek 2004: 115. 16 Los 2005: 136. 17 Sturkenboom 1998: 18. 18 Van Gemert 2012: 50. 19 Sturkenboom 1998: 234. 20 Dietz en Ponjee 2012: 81.

(7)

6 bepaalde groepen epidemische toename van het lezen (de leeswoede of leeszucht) en de ongekende populariteit van de roman, vinden we direct terug in de spectatoriale betogen.’22

Tegen het einde van de achttiende eeuw verschenen meer boeken, en dat had als gevolg dat het aanbod gevarieerder werd. Onder invloed van de Verlichting komt het geloof wat meer op de achtergrond te staan – maar dat wil niet zeggen dat het verdwijnt. Wel is er daardoor ruimte voor andere literatuur en lectuur, die een ontwikkeling qua thema doormaakt in de achttiende eeuw. Kloek schrijft hierover: ‘Met verdoezeling van een heleboel nuances kan men zeggen dat de roman in de loop van de 18e eeuw een ontwikkeling doormaakt van een reeks sensationele, veelal pikante avonturen, naar een gebeuren dat in principe plaatsheeft in het huiselijk leven van alledag.’23 In avonturenromans werd vooral het slechte voorbeeld gegeven en de personages bleven oppervlakkig. Bovendien schreven de auteurs over ‘gewaagde onderwerpen als seksualiteit en een vrije, libertijnse levensstijl. Dat type gedrag paste niet bij de gangbare burgerlijke fatsoensnormen en bezorgde de roman een slechte reputatie.’24 In de nieuwe verhalen wordt een duidelijke zedenleer verwerkt. De auteurs streefden daarmee een duidelijk doel na: ‘In die religieuze, morele en sociale hectiek wilden de auteurs met hun romans een leidraad geven, in het bijzonder ten behoeve van lezers in de kwetsbare adolescentiefase.’25 In deze zedenkundige roman worden de karakters van de personages meer uitgewerkt, en de lezer gaat mee in zijn gedachten en gevoelens. In het midden van de achttiende eeuw begint dit genre zich te ontwikkelen: ‘Aldus is het lezen van een roman niet meer een nutteloos of zelfs schadelijk tijdverdrijf, maar juist een middel om de zeden te helpen vormen. De roman wordt ontdekt als een moralistisch en didactisch instrument en juist omdat de lezer in de romanwereld zijn wereld kan herkennen, zich met de personages kan identificeren, zal de zedelijke strekking naar men meent beter aanslaan.’26 Dit zorgt ervoor dat het imago van de roman langzaam wordt opgevijzeld, zegt Sturkenboom: ‘Later in de achttiende eeuw zou de romanreceptie […] met de opkomst van de zedenkundige karakterroman een welwillender gezicht gaan vertonen.’27 Van Gemert preciseert dit moment naar de verschijning van Sara

Burgerhart: ‘Dit boek maakte een einde aan de slechte reputatie van de roman omdat het beschaafd burgerlijk gedrag propageerde.’28

Richardson en de opkomst van de briefroman

Een van de vormen van het nieuwe genre van de zedenkundige karakterroman, was de briefroman. ‘Het bijzondere geval van vertellen dat de roman in brieven voorstelt, laat zich vooreerst opsommen in twee zinnen. Ten eerste: er is alleen personagetekst; ofwel: de roman in brieven bestaat geheel uit gesproken woord. En vervolgens: de personages blijven gezamenlijk zo lang aan het woord, dat de lezer ertoe neigt, hun de vacante vertellerspositie te doen innemen; die is echter strijdig met hun rol als personage.’29 Juist omdat er alleen personages aan het woord zijn en er geen externe verteller is, kan de lezer zich écht inleven in de personages. Persoonlijker dan een zelfgeschreven brief, waarin de diepste gevoelens aan het papier worden toevertrouwd, kan bijna niet. Bovendien wordt ‘de schijn van authenticiteit maximaal uitgebuit: het werk kon gepresenteerd worden als een reële correspondentie, die door een 22 Sturkenboom 1998: 235. 23 Kloek 1984: 136. 24 Van Gemert 2012: 40. 25 Kloek 2004: 116. 26 Kloek 1982: 6-7. 27 Sturkenboom 1998: 236. 28 Van Gemert 2012: 40. 29 Breekveldt 1998: 8.

(8)

7 uitgever enkel verzameld en geordend was.30 Deze schijn van authenticiteit wordt versterkt door de vormgeving van de roman; de brieven worden gepresenteerd inclusief ‘datering, adressering, aanhef, afsluiting, ondertekening, gegevens over de schrijfsituatie, over papier en inkt, het handschrift, de postbezorging, etc.’31

De Engelse schrijver Samuel Richardson (1689-1761) gaf vanaf de jaren 1740 de briefroman gestalte.32 Zijn bekendste romans zijn Pamela; or, virtue rewarded (1740) en Clarissa;, or, the history of

a young lady (1747-48). Richardson werd ongekend populair in Europa.33 Kloek en Paasman analyseren in hun inleiding bij de editie van Feiths Julia de redenen voor de hype rond Richardson. De eerste reden was zijn goedgekozen mix van de juiste ingrediënten: ‘Richardsons bijzonder gelukkige combinatie van realisme (in die zin dat de wereld van het verhaal voor de lezer onmiddellijk herkenbaar was), spanning, psychologische verdieping en moraal, gaf aan het genre roman een nieuwe dimensie.’34 Ten tweede is de populariteit van Richardson te verklaren door zijn vernieuwende vorm (brieven) en schrijfstijl: ‘Uit de stijl waarin een brief geschreven is kan boosheid, onverschilligheid, wanhoop, hartstocht en wat al niet meer spreken, met een directheid die schrijvers van een traditioneel vertelde roman zelden of nooit wisten te bereiken. Richardson was zich van deze mogelijkheden zeer goed bewust. Met grote vaardigheid hanteerde hij het procedé van wat hij noemde “writing to the moment”, waarbij de personages, hetzij heet van de naald, zonder afstand te nemen, hetzij zich opnieuw inlevend, uiting geven aan de emoties die de gebeurtenissen bij hen oproepen.’35 Writing to the moment is een typisch aspect van epistolariteit. Dit zorgt voor een hoog realistisch gehalte en juist dat maakt de briefroman tot wat hij is. Breekveldt beschrijft dat het ontbreken van een alwetende verteller ervoor zorgt dat ‘vertekening, misleiding, gemaskeerde bespotting, of, in het algemeen, een subjectieve kijk (passim) allemaal [kunnen] voorkomen zonder dat de personagetekst ‘onwaar’ wordt.’36 Dit zorgt voor spanning. Andere aspecten van epistolariteit die voor spanning zorgen zijn brieven die kwijtraken, anoniem geschreven worden, verwisseld worden, nat zijn van de tranen, etc. En hoewel vooruitwijzingen onmogelijk zijn – het personage weet immers niet wat hem in de toekomst te wachten zal staan – is er genoeg spanning voor de lezer: ‘soms weet hij [de lezer] meer dan de held(in), met name wanneer er verschillende correspondenties worden aangeboden.’37

Richardson wist als geen ander aan ‘zijn’ genre vorm te geven. Sturkenboom stelt dat zijn succes ook kwam doordat de zedenkundige (brief)roman ook geschikt was voor vrouwen: ‘Belangrijk is dat dit nieuwe type roman voorzag in de behoefte aan “veilige” wereldlijke literatuur voor vrouwen. […] Juist omdat die vrouwen gemakkelijker te beïnvloeden zouden zijn dan mannen en zich door de traditionele, weinig realistische liefdesroman het hoofd op hol lieten brengen…’38 Richardson voorziet in een ‘aanvaardbaar alternatief’ voor de sentimentele roman, die ‘gevaarlijke effecten’ bij de lezer bewerkstelligt: ‘Om kort te gaan: romans geven de liefde niet op de juiste wijze weer en wekken daardoor in de lezers verkeerde verwachtingen, verkeerde verlangens en verkeerde gedragingen op.’39 In Nederland werden de romans van Richardson vertaald uitgebracht. De vertaler van Clarissa, Johannes 30 Kloek en Paasman 1982: 7. 31 Kloek en Paasman 1982: 10. 32 Kloek en Paasman 1982: 7. 33 Kloek en Paasman 1982: 7. 34 Kloek en Paasman 1982: 7. 35 Kloek en Paasman 1982: 8. 36 Breekveldt 1998: 12. 37 Kloek en Paasman 1982: 8. 38 Sturkenboom 1998: 241. 39 Sturkenboom 1998: 237.

(9)

8 Stinstra, werpt zich in zijn voorrede van dat boek zelfs op als pleitbezorger van de zedenkundige roman.40 Naast Richardson zijn er echter ook twee schrijfsters die in Nederland de zedenkundige briefroman groot maken: Betje Wolff en Aagje Deken.

Sara Burgerhart: de Nederlandse traditie

Wolff en Deken hebben met Sara Burgerhart bij uitstek een roman geschreven die perfect in de nieuwe traditie van zedenkundige romans paste. Wolff en Deken schreven nadrukkelijk nationale romans, en voegden daarmee een extra aspect toe aan hun boeken. Op de titelpagina werd expliciet vermeld: Niet Vertaalt. Breekveldt schrijft hierover: ‘Daar ligt uiteindelijk de betekenis van het Niet vertaald: de zedenkundige roman is nationaal, en niet vertaalbaar; derhalve is het epithon Niet vertaald voor zo’n roman onmisbaar: een wél vertaalde vaderlandse zedenkundige roman was naar hun oordeel iets paradoxaals.’41 En juist omdat er maar weinig oorspronkelijk Nederlandstalige romans verschenen aan het einde van de achttiende eeuw, vormde de ‘verschijning van de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart […] dan ook een evenement.’42

Sara Burgerhart was, net als de romans van Richardson en de overige romans van Wolff en Deken, een typisch zedenkundige roman. Arien op ’t Land concludeert in haar scriptie dat in Sara Burgerhart ‘het belang dat gegeven wordt aan de rede en welvoeglijk gedrag om een goede, deugdzame samenleving te creëren in het gedachtegoed van de roman [ligt] besloten.’43 Met deze boodschap heeft de roman van Wolff en Deken ook andere schrijvers beïnvloed, zo concludeert Op ’t Land. Met de zedenkundige strekking is ook bepaald voor wie Sara Burgerhart bedoeld is. ‘Veel meisjes lezen niet louter uit tijdverdrijf, maar om “verstandiger te leren denken en doen”. Voor een dergelijk publiek is Sara Burgerhart geschreven.’44

Wolff en Deken publiceerden dus een vaderlandse roman in een tijd waarin het aanbod mager was. Daarbij sloten ze aan bij een traditie die in Engeland door Richardson op de kaart was gezet, om zedenkundige romans te schrijven, geschikt voor een ontvankelijk publiek dat behoefte had aan sturing en opvoeding. Toch zijn er meer factoren die een rol hebben gespeeld in het succes van Sara Burgerhart. Ellen Krol beschrijft die: ‘Wat zag men nu precies in Wolff en Deken? Drie aspecten worden steeds genoemd [door achttiende- en negentiende-eeuwse recensenten, bijvoorbeeld in Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen]: de speelse, humoristische stijl, de uitbeelding van de typische Nederlander en inherent daaraan, het opvoedkundig belang van het huiselijk leven.’45 Het boek blinkt volgens Kloek niet uit in ‘aangrijpende dramatiek, psychologische complexiteit en intellectuele diepgang.’46 Dat komt omdat de nadruk ligt op de personages in plaats van het verhaal. ‘Terwijl de intrigue, het gebeurtenis-aspect van de roman sterk wordt vereenvoudigd, ondergaat het personage een diversificatie: individuele verscheidenheid en eigen-aardigheid van personages maken de aantrekkelijkheid uit van de vaderlandse zedenroman.’47 Deze eigenschappen maakten wel dat Sara

Burgerhart een breed publiek aansprak en algemeen werd gelezen, ‘niet alleen door de jeugd maar ook door “lieden van jaaren”, door “eerwaardige matroonen” zowel als door “welgestelde 40 Matthey 1978-1979: 142. 41 Breekveldt 1998: 96. 42 Dongelmans 2004 43 Op ’t Land 2011: 70. 44 Duyvendak 2004: 83. 45 Krol 2004: 68. 46 Kloek 2004: 115. 47 Breekveldt 1998: 64.

(10)

9 huisbedienden”.’48 Na verschijning van Sara Burgerhart komen nog veel meer briefromans uit, waar

Henriëtte van Grandpré er één van is. De invloed van Betje Wolff en Aagje Deken blijkt uit de overeenkomende thematiek en vorm van deze romans, maar ook uit de recensies: ‘hun namen hebben een groot deel van deze vijftig jaar [na verschijning van Sara Burgerhart] op de lippen der recensenten geleden en als maatstaf gediend bij de beoordeling van nieuw talent.’49

Sara Burgerhart in secundaire literatuur

Over Sara Burgerhart zijn talloze boeken en artikelen geschreven. Enkele daarvan heb ik gebruikt als basis voor dit onderzoek en om op voort te bouwen.

Met dit onderzoek sluit ik ten eerste aan bij het ‘wensenlijstje’ voor verder onderzoek dat Van Gemert opstelt in ‘Een toekomst voor Wolff en Deken’. Een van de punten is dat Wolff en Deken onderzocht moet worden in een bredere, internationale context: ‘…voor het verschijnsel waar het bij Wolff en Deken toch vooral om gaat, de briefroman, is de Engelse Samuel Richardson niet weg te denken. Maar bij de roman, en wat breder, het proza in het algemeen, is de blik teveel gevallen op Wolff en Deken en in mindere mate op Feith, Post en Van Effen. Juist omdat het duo met hun eigen romans […] betrekkelijk weinig directe navolgers vond, moet het overige proza beter in kaart gebracht worden, zowel uit de tijd vóór als ná Wolff en Deken.’50 In dit onderzoek staat Henriëtte van Grandpré centraal, een potentiële navolger van Wolff en Deken. De ideeën of verhaallijnen van Richardson, Feith, Post en Van Effen duiken bovendien ook op in de roman. Ik maak hier een bescheiden begin om ‘het overige proza in kaart te brengen’ door te kijken naar de invloed van de denkbeelden van Wolff en Deken.

Arien op ’t Land deed dit ook, in haar masterscriptie over de invloed van Sara Burgerhart op drie contemporaine romans. Dat zijn Geschrift eener bejaarde vrouw (1802) van Betje Wolff en Aagje Deken zelf Henry en Louize (1794) van Cornelia Lubertina van der Weyde en Karel of de dankbare voedsterling (1796) van Jean Henri de Villates. Zij heeft sporen van de ideeën van Wolff en Deken in die romans teruggevonden en geconcludeerd dat Sara Burgerhart is nagevolgd.51 Naar de invloed van Verlichtingsideeën die zij constateert, zoek ik in Henriëtte van Grandpré.

Lia van Gemert zet in ‘Het laboratorium. Gedragsexperimenten in de vroegmoderne Nederlandstalige roman’ de ontwikkeling van de roman in de zeventiende en achttiende eeuw uiteen. ‘In de Nederlandse literatuur van de zeventiende en achttiende eeuw is de roman een buitenbeentje tot 1782, het jaar waarin Wolff en Dekens Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart verschijnt.’52 Zij waren revolutionair met hun hoofdpersoon, stijl en zedenkundige onderbouwing, maar ook met de structuur van de roman. Sara Burgerhart is ‘een samenhangende roman die realistisch gelezen kan worden en een acceptabele moraal van eervol gedrag, in zaken en in liefde, overbrengt.’53 Bovendien ‘zorgt de hechte compositie met causale verbanden tussen de gebeurtenissen en een opgeluchte katharsis voor aan het slot voor de acceptatie van de roman als volwaardig literair genre.‘54 Omdat ik

Henriëtte van Grandpré beschouw als een navolger van Sara Burgerhart, zal ik ook de structuur behandelen. In hoeverre is het gelukt Wolff en Deken na te volgen?

48 Kloek 2004: 115. 49 Krol 2004: 72. 50 Van Gemert 2004: 193. 51 Op ’t Land 2011. 52 Van Gemert 2012: 39. 53 Van Gemert 2012: 50. 54 Van Gemert 2012: 50.

(11)

10 De lezer kreeg via Sara Burgerhart niet alleen een zedenkundige les, maar ook informatie over goed leesgedrag. Dietz en Ponjee beschrijven in ‘Sara Burgerhart als leeswijzer: literaire socialisatie via lezende personages’ hoe de lezer door lezende personages in Sara Burgerhart gestuurd wordt: ‘zij fungeren als ‘”toetsstenen” of “richtingwijzers” die reële lezers kunnen benutten om hun eigen leespraktijken te verdiepen.’55 De achttiende-eeuwse lezer verwierf kennis door de lezende personages in Sara Burgerhart te analyseren en te interpreteren. Via de positieve of negatieve effecten van dat leesgedrag, kon hij al lezend bepalen waar goede lectuur aan moest voldoen.56

Na Sara Burgerhart verschenen van de hand van Wolff en Deken Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut en Historie van den heer Willem Leevend. Deze werden lang niet zo populair als hun oudere zusje. Kloek heeft in Wel Sara, niet Willem en Cornelia onderzocht hoe dit komt. Een eerste reden is waarschijnlijk het volume van Willem en Cornelia. ‘De histories van Willem en Cornelia, met respectievelijk ruwweg 4 en ruim 2 maal haar [Sara Burgerharts] omvang […] zijn daarom al bij voorbaat kansloos in de strijd om de gunst van de hedendaagse lezer.’57 Behalve dat merkt Kloek op dat Sara ‘een toegankelijkheid [heeft], een gemakkelijkheid in de omgang die Willem en Cornelia ten ene male missen.’58 Daardoor spreekt Sara als hoofdpersoon een breed publiek aan (in combinatie met de eerdergenoemde kwaliteiten van Wolff en Deken, zoals hun schrijfstijl en het typisch Nederlandse karakter). Willem Leevend en Cornelia Wildschut ‘reiken intellectueel veel hoger’, zegt Kloek. ‘De wereld die hierin gestalte krijgt is niet alleen veel rijker geschakeerd dan die van Sara Burgerhart, maar bovendien worden in die polyfonie van zeer uiteenlopende personages enkele van de hot issues in de achttiende-eeuwse morele, theologische en pedagogische discussies grondig uitgediept.’59 Sara

Burgerhart is anders – minder literair en intellectueel uitdagend in vergelijking met Willem Leevend en Cornelia Wildschut, maar dat is ook precies waarom juist zij zo populair – en een klassieker – is geworden. Om die reden staat de invloed van vooral Sara Burgerhart centraal in dit onderzoek.

Karina van Dalen-Oskam heeft Sara Burgerhart op een nieuwe manier geanalyseerd: met behulp van computationele literatuurwetenschap. De stylometrische methode die zij gebruikt heb ik eerder in deze inleiding al toegelicht. In De stijl van R deed zij onderzoek met behulp van computerprogramma’s die grote tekstbestanden analyseren op basis van frequente woorden. Dankzij zo’n statistische analyse is het mogelijk om kwalitatieve interpretaties te onderbouwen met ‘harde’ cijfers. Van Dalen-Oskam heeft met een computationele analyse bewezen dat het zeer waarschijnlijk is dat Betje Wolff het voorwoord van Sara Burgerhart schreef, maar dat de rest van de briefromans ‘het resultaat [zijn] van intensieve samenwerking van twee vrouwen die ook ten tijde van hun debuut al voorbeeldig op elkaar waren ingespeeld.’60 Er zijn naast auteursherkenning meer mogelijkheden met de computeranalyses door het styloscript in R of AntConc. Karina van Dalen-Oskam zegt: ‘De computationele methoden die ervoor [auteursherkenning] zijn ontwikkeld kunnen echter ook worden aangewend om meer inzicht te krijgen in stilistische verschillen tussen teksten, auteurs…’ In navolging van Van Dalen-Oskam zal ik in het tweede hoofdstuk van dit onderzoek een kwantitatieve analyse maken van Henriëtte van Grandpré.

Henriëtte van Grandpré wordt genoemd – en dat is zeldzaam – in de pas verschenen literatuurgeschiedenis van Leemans en Johannes, Worm en Donder. Zij schrijven dat tegen het einde van de achttiende eeuw de sentimentele roman een dankbaar onderwerp van satire is, maar dat er 55 Dietz en Ponjee 2013: 79. 56 Dietz en Ponjee 2013: 94. 57 Kloek 2004: 114. 58 Kloek 2004: 114. 59 Kloek 2004: 115. 60 Van Dalen-Oskam 2013: 17.

(12)

11 ondanks dat toch nog heel veel sentimentalistische literatuur verschijnt.61 Jacob Eduard de Witte levert daar een aanzienlijke bijdrage aan, onder andere met Henriëtte van Grandpré. Maar ‘in tegenstelling tot Feith en Post zijn De Wittes geschriften, behalve zijn autobiografie, geheel in de vergetelheid geraakt.’62 In dit onderzoek wordt in ieder geval één roman van De Witte en Van Zuylekom gered uit de vergetelheid.

Nu het tijdsbeeld, de plaats van de (zedenkundige) roman, de voorgangers – en wellicht voorbeelden – van Van Zuylekom en De Witte, en het relevante onderzoek naar (de invloed van) Sara Burgerhart zijn vastgesteld, ga ik verder met de kwalitatieve en kwantitatieve analyse van Henriëtte van Grandpré.

61 Leemans en Johannes 2013: 382-283. 62 Leemans en Johannes 2013: 383.

(13)

12

1. Wat is er te lezen in Henriëtte van Grandpré?

1.1 Maria van Zuylekom en Jacob Eduard de Witte

Henriëtte van Grandpré is geschreven door het echtpaar Maria van Zuylekom (1759-1831) en Jacob Eduard de Witte (1763-1853). Van Zuylekom werkte als gezelschapsdame en schreef daarnaast ook. Ze ging echter pas publiceren nadat ze Jacob Eduard de Witte had ontmoet.63 De Witte was vaandrig in het Nederlandse leger. Vanwege het doorspelen van militaire gegevens, waardoor het eiland Schouwen in Engelse handen viel, werd hij in 1782 op 21-jarige leeftijd voor landverraad veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en eeuwig verbannen uit Holland Zeeland, Friesland en Utrecht.64 Abraham van der Aa schrijft in 1877 in zijn Biographisch woordenboek der Neederlanden dat De Witte zich in de Haagse gevangenpoort vooral bezighield met

het schrijven van eenige werkjes in proza en poëzy van sentimentelen inhoud, en waarvan de blaadjes met bijna even zooveel dwarsstreepjes als woorden zijn gevuld. Zij toonen dat hij weinig geest, smaak, gezond oordeel en volstrekt geen taalkennis bevat.65

De teksten van De Witte werden in zijn eigen tijd iets beter ontvangen en besproken in bijvoorbeeld Vaderlandsche Letter-oefeningen, maar dat komt vooral voort uit medelijden – iets waar De Witte zelf handig op inspeelt.66

In 1787 brengt Van Zuylekom samen met haar broer een bezoek aan De Witte in de gevangenis. De Witte schrijft in Fragmenten uit de roman van mijn leeven dat hij een aantal dagen later een brief met een gedichtje ontving van Van Zuylekom en dat goed geschreven vond. Daarom laat hij het voor haar drukken. Het wordt ook gelezen door leden van dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen Vlijt en zij nodigen Van Zuylekom uit om lid te worden.67 In 1788 geeft ze haar eerste boekje uit: Mengelingen

in proza en poëzij. ‘In de Vaderlandsche Bibliotheek (1789) oordeelt een recensent dat de bundel potentie heeft, maar ook veel bijsturing behoeft. Zij kan niet goed rijmen en het is beter als ze zich beperkt tot onderwerpen uit de natuur: verheven onderwerpen gaan haar niet goed af.’68

Aanvankelijk is de relatie tussen Van Zuylekom en De Witte puur vriendschappelijk. Van Zuylekom komt regelmatig op bezoek, met haar broer of een vriend, en ze praten over dichten en schrijven. De Witte ziet haar als ‘eene beminnelijke achtingwaardige zuster’.69 Dit slaat echter na een tijdje om:

Evenwel bleek het van achteren, dat de Kleine God der Liefde slechts zijne pijlen weerhield, om ons naderhand zoo veel te gevoeliger en geheel ongeneeselijk 'er mede te kwetzen, en op zijne luimen lag om ons, met te meer nadruk, het oppergebied zijner macht te doen gevoelen. En het duurde ook niet lang, of wij ondervonden de almogenheid van den Kleinen boogschutter, op eene beslissende wijze.70

63 Helmers 2012.

64 Groot en Drewes 1993: 7, 26. 65 Van der Aa e.a. 1877: 397. 66 Groot en Drewes 1993: 27. 67 De Witte 1993: 146. 68 Helmers 2012. 69 De Witte 1993: 146. 70 De Witte 1993: 146. J.E. de Witte

(14)

13 De Witte schrijft een brief naar Van Zuylekom, waarin hij zijn gevoelens tentoonspreidt. Zij schrijft terug en als De Witte wil antwoorden, staat zij in zijn cel, samen met haar broer. Wat volgt in Fragmenten uit de roman van Leeven is een romantische scène waarin de schrijvers elkaar omhelzen, lieve woordjes ‘toelispelen’ en er ‘een stille traan’ vloeit. Van Zuylekom geeft bovendien aan dat ze stopt als gezelschapsdame en zich vrijwillig bij De Witte laat opsluiten. Die stribbelt eerst tegen, maar Van Zuylekom volhardt en laat zich vanaf dat moment dagelijks opsluiten bij haar geliefde.71 Van Zuylekom en De Witte schrijven in de gevangenis samen. Henriëtte van Grandpré is hun eerste roman en verschijnt in 1789, uitgegeven door Pieter Pluygers uit Leiden. Daarna schrijft Van Zuylekom in haar eentje het treurspel Osman en Ophelia, dat wordt gepubliceerd in 1790. In dat jaar wordt ook hun eerste kind Jan Eduard geboren én gaat het paar in ondertrouw. Twee weken later komt Jacob vrij.72 Op 24 mei 1790 trouwen ze, en in oktober wordt hun dochter Johanna Maria Agnita geboren.73 Een jaar later wordt Van Zuylekom uit het dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt gezet. Dat heeft ze te danken aan haar echtgenoot, die Petronella Moens en Adriana van Overstraten aanmeldde bij het genootschap zonder hun medeweten. De schrijfsters zijn hier niet van gediend en omdat De Witte zelf geen lid is, wordt zijn vrouw geroyeerd.74

Na De Wittes vrijlating wordt het niet bepaald rustiger voor het echtpaar. Ze moeten voortdurend verhuizen, vanwege fraude, belastingproblemen of omdat De Witte zich niet aan zijn verbanning houdt. Intussen worden er nog twee kinderen geboren (Johanna Henrietta Adriana in 1792 en Johannes Lodewijk in 1799) en publiceert Van Zuylekom Ismene en Selinde.75 Dit boek wordt positiever gerecenseerd. Er volgt echter ook weer een waarschuwing: ‘Ze moet zich niet bezighouden met ingewikkelde plots.’76 In 1792 schreven Van Zuylekom en De Witte weer samen een roman: De

verlosser, en in 1801 volgde hun laatste: Treurzangen der Vriendschap. Naast romans schreef Van Zuylekom gelegenheidspoëzie en bijdragen voor jaarboeken en almanakken.77

Van Zuylekom en De Witte wonen lange periodes van hun leven apart. De reden hiervoor is onduidelijk, maar het heeft waarschijnlijk te maken met de restricties door de verbanning van De Witte en zijn zwervende bestaan – hij zwierf door de Republiek op zoek naar baantjes. Als Maria van Zuylekom sterft op 71-jarige leeftijd in Den Haag, is dat dan ook zonder Jacob de Witte.78 Hij overlijdt tweeëntwintig (!) jaar later, in 1853 op negentigjarige leeftijd.79

71 De Witte 1993: 148. 72 Helmers 2012. 73 Helmers 2012.. 74 Van Gemert 1997: 715. 75 Helmers 2012. 76 Helmers 2012. 77 Van Gemert 1997: 715. 78 Helmers 2012. 79 Groot en Drewes 1993: 9.

(15)

14 1.2 Verhaallijn

Henriëtte van Grandpré verschijnt in 1789. Deze eerste gezamenlijke roman van Maria van Zuylekom en Jacob de Witte bestaat uit twee delen. De roman wordt ingeleid met een voorbericht van vier pagina’s. De auteurs benadrukken daarin het nationalistische aspect, de brieven ‘behooren aan geene uitlandsche penne’.80 Daarnaast leggen De Witte en Van Zuylekom uit dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om kinderen op te voeden tot degelijke burgers. Dat staat in Henriëtte van Grandpré ook centraal, en de auteurs hopen dat de brieven ‘mede mogen werken, om iet [sic] ter beschaving der zeden aan te brengen […]’.81 Na het eerste deel volgt een tussenbericht, waarin de schrijvers een korte inleiding geven op het tweede deel. Dit is een marketingstrategie: er volgen een aantal verduidelijkende opmerkingen over het eerste deel (vooral over de opvoeding van Henriëtte) en het tweede deel wordt voor de lezer ingeleid, die zo nieuwsgierig wordt gemaakt naar het vervolg van de roman.

Elk deel is een op zichzelf staand verhaal; maar een aantal personages komt voor in zowel het eerste als het tweede deel. Het eerste deel heeft 148 bladzijden en bestaat uit een voorbericht en achtentwintig brieven. De langste brief beslaat 33 pagina’s, de kortste brief maar een halve. De overige brieven hebben een gemiddelde lengte van drie pagina’s. In het eerste deel komen veertien personages in voor, waarvan er twaalf briefschrijvers zijn. De roman heeft verschillende verhaallijnen; de belangrijkste is die van het titelpersonage, Henriëtte, en haar ouders. De verhouding tussen de schrijvende personages ziet er schematisch weergegeven zo uit. Henriëtte van Grandpré en Charlotte Dalmont zijn rood omdat zij in het verhaal pas acht jaar zijn en niet schrijven. Ononderbroken lijnen geven een familierelatie aan, onderbroken lijnen geven vriendschappen aan.

Centraal in het verhaal staat Louise van Grandpré-Dalmont; zij verbindt de meeste personages met elkaar. Ze is getrouwd met Charles van Grandpré en samen hebben ze een dochter, Henriëtte. De ouders van Louise van Grandpré-Dalmont zijn onbekend, maar halverwege het verhaal wordt duidelijk dat zij een zus is van François Dalmont. De vader van Charles van Grandpré is de graaf van Grandpré, die een kleine rol in het verhaal heeft, samen met zijn zus Clara Audas-van Grandpré. De moeder van Charles van Grandpré is onbekend. Charles en Louise van Grandpré schrijven veel brieven met elkaar. Daarnaast schrijft Charles van Grandpré naar zijn vriend, pater Roussillon. Louise van Grandpré-Dalmont schrijft met haar vriendin Julie Renné en met haar schoonzus Sophia Dalmont.

80 De Witte en Van Zuylekom, Henriëtte van Grandpré: I. 81 De Witte en Van Zuylekom, Henriëtte van Grandpré: III-IV.

(16)

15 Louise van Grandpré-Dalmont is de zus van François Dalmont. François is getrouwd met Sophia (meisjesnaam onbekend) en zij hebben een dochter, Lotje Dalmont. François en Sophia Dalmont schrijven veel brieven naar elkaar. Sophia Dalmont schrijft ook met haar schoonzuster, Therese Dalmont-Baville.

Naast deze twee gezinnen, die verbonden worden door de familieband van François Dalmont en Louise van Grandpré-Dalmont, speelt ook de graaf van Hurt een belangrijke rol in het verhaal. De graaf van Hurt is een vriend van de Graaf van Grandpré, de vader van Charles van Grandpré. Hurt schrijft brieven naar zijn huishoudster Julie Renné en naar zijn vertrouweling, Pollisson. Julie Renné schrijft met haar vriendin Louise van Grandpré en met haar zus, Christine Renné.

Vaak worden ontmoetingen tussen twee personages beschreven door één van hen, in een brief naar iemand anders. Een voorbeeld: Julie Renné doet in een brief naar haar zuster verslag van de gebeurtenissen in het kasteel van de Graaf van Hurt. De personages vertellen samen in hun brieven het volgende verhaal.

De roman begint op het moment dat Henriëtte van Grandpré op achtjarige leeftijd door haar ouders achtergelaten wordt in een bos waar ze vervolgens gevonden wordt door mevrouw Sophia Dalmont. Zij neemt Henriëtte (die wel weet hoe ze heet en hoe oud ze is) in huis en gaat, samen met haar man, op zoek naar de ouders van het meisje.

Gaandeweg het verhaal wordt voor de lezer duidelijk dat Henriëtte van Grandpré een ingewikkelde familiegeschiedenis heeft. Haar ouders zijn Charles en Louise van Grandpré, een marquis en marquizin. Zij kennen elkaar van jongs af aan en zijn verliefd geworden. Voordat Henriëtte geboren wordt, krijgt Charles’ vader ruzie met de vader van Louise. De vader van Charles verzint een list, waardoor Charles en Louise in de veronderstelling zijn dat ze broer en zus zijn. Ze kunnen dus eigenlijk niet bij elkaar zijn, maar zijn verliefd en bovendien is Louise zwanger van Henriëtte. Daarom vluchten ze samen naar het bos, waar ze in een grot gaan wonen. Daar wordt ook Henriëtte geboren. Charles raakt na acht jaar in het bos gewoond te hebben in gevecht met drie mannen die in het bos aan het jagen zijn. Eenmaal terug bij de grot zegt hij in paniek dat Louise moet vluchten. Ze zullen elkaar later ontmoeten. Dit is ook het moment dat Louise Henriëtte achterlaat, omdat ze in het openbaar niet met een kind van haar ‘broer’ kan leven.

De geplande ontmoeting tussen Charles en Louise van Grandpré wordt verhinderd door de graaf van Hurt. Hij is (letterlijk) op jacht naar mooie vrouwen en ontvoert Louise naar zijn kasteel. Daar wordt ze gered door Hurts huishoudster, Julie Renné. Zij is verleid en onteerd door de graaf maar blijft voor hem werken omdat ze verliefd is. De gewelddadige ontvoering van Louise doet Julie Renné echter tot inkeer komen en ze helpt Louise om te ontsnappen. Ze vluchten samen naar de zus van Julie.

Ondertussen is Charles wanhopig op zoek naar zijn echtgenote Louise, maar hij wordt erg ziek. Hij vraagt zijn vriend, pater Roussillon, om te komen. Die neemt een pakket met brieven van de tante van Charles mee. Tante Clara Audas-van Grandpré bekent in haar brief dat Charles’ vader het stel heeft voorgehouden broer en zus te zijn. Toen Charles vluchtte, kreeg hij spijt en heeft hij hem gezocht, maar nooit gevonden.

Ook de graaf van Hurt is inmiddels op zoek naar Louise van Grandpré. Hij vindt haar bij de zus van Julie en neemt haar met geweld mee naar zijn kasteel. Onderweg valt de koets om. Op dat moment rijdt net François Dalmont langs, die zoekt naar de moeder van Henriëtte van Grandpré. Hij vindt de bewusteloze Louise van Grandpré in de koets en neemt haar mee, omdat hij Hurt niet vertrouwt. Thuis aangekomen blijkt dat Louise van Grandpré niet alleen de moeder van Henriëtte van Grandpré is, maar ook de verloren gewaande zus van François Dalmont. De graaf van Hurt is dodelijk beledigd door het

(17)

16 ingrijpen van François Dalmont en daagt Dalmont een paar dagen later uit voor een duel. Meneer en mevrouw Dalmont vertellen hem wie Louise echt is. Hurt schaamt zich zo erg dat hij prompt beslist om Louise tot zijn erfgename te maken.

Het gezelschap probeert Charles op te sporen en komt daarbij Pater Roussillon tegen, die naar Louise zoekt. Er volgt een emotionele hereniging van Charles, Louise en Henriëtte. Charles en Louise van Grandpré kunnen nu officieel trouwen. Op hun bruiloft zorgt Louise voor een verzoening tussen Julie en de graaf van Hurt. De laatste herstelt zijn fout door met Julie te trouwen en haar zo tot een eerbare vrouw te maken.

Na dit eerste deel volgt het eerdergenoemde tussenbericht. Het tweede deel heeft 112 pagina’s, zesentwintig brieven en elf schrijvende personages. De langste brief is elf pagina’s, de kortste een halve. De gemiddelde lengte van de brieven bedraagt vier pagina’. De verhoudingen kunnen ook voor deel 2 schematisch worden weergegeven:

In dit tweede deel komen minder personages voor dan in het eerste deel en daardoor zijn de onderlinge relaties simpeler. Ook hier worden familierelaties weergegeven door ononderbroken en vriendschappen door onderbroken lijnen.

Het gezin Dalmont is ook in het tweede deel een belangrijk onderdeel van het verhaal. Vader François Dalmont komt sprekend voor in enkele brieven, maar schrijft zelf niet. Zijn echtgenote Sophia Dalmont is erg ziek en voor haar geldt ook dat er vooral veel over haar wordt geschreven. Hun dochter Lotje Dalmont is beste vriendinnen met Henriëtte van Grandpré en schrijft haar veel brieven. Daarin vertelt Lotje vooral over Virtus, de jongen op wie ze verliefd is. Virtus heeft op zijn beurt over Lotje in de brieven aan zijn vriend Theadon, die hij steeds om liefdesadvies vraagt. Henriëtte van Grandpré is wees geworden en schrijft brieven naar Lotje Dalmont, maar ook naar haar verloofde Beauvoisin.

Aan het begin van het verhaal logeert Henriëtte een tijdje bij Karel en Clotilde Prengel en tijdens haar logeerpartij doet ze verslag van de gebeurtenissen daar en beschrijft ze de personen die ze ontmoet in brieven aan Lotje. Een aantal van hen schrijven ook zelf: mevrouw Grospoint, een oude vrijster, en Veaucoeur, een jongeman. Veaucoeur schrijft vooral naar zijn beste vriend Luxe over Henriëtte.

Het tweede deel heeft minder plotwendingen dan het eerste deel en de verhaallijnen zijn ook minder duidelijk te onderscheiden. Er gebeurt weinig en de gebeurtenissen zijn ondergeschikt aan de ideeën en gedachten die de personages aan het papier toevertrouwen. Henriëtte en Lotje corresponderen bijvoorbeeld veel over de liefde (en de ideale man), Beauvoisin schrijft naar Henriëtte over zijn reis en het wonen in de natuur en Virtus vraagt op zijn beurt liefdesadvies aan zijn vriend Theadon.

(18)

17 Henriëtte van Grandpré is in dit deel inmiddels tien jaar ouder en staat op het punt te gaan trouwen met haar buurjongen Beauvoisin. Dan worden haar ouders – Charles en Louise van Grandpré - getroffen door een ziekte, waar ze allebei aan sterven. Henriëtte gaat bij de Dalmonts wonen. Ze is goede maatjes met dochter Lotje Dalmont. Het tweede deel begint anderhalf jaar na de dood van Charles en Louise. Henriëtte gaat logeren bij de heer en mevrouw Prengel, te A.

De liefde staat centraal in het tweede deel. Tijdens haar logeerpartij doet Veaucoeur (die ook te gast is bij de familie Prengel) een schaamteloze poging om Henriëtte van Grandpré te versieren. Dit zorgt voor geïrriteerde brieven aan Lotje Dalmont van Henriëtte enerzijds en brieven waarin Veaucoeur zijn vriend Luxe om hulp vraagt anderzijds. Lotje is zelf verwikkeld in een romance met Virtus, een vriend van de familie Dalmont. Virtus verovert Lotjes hart door de perfecte (en gevoelige) gentleman te zijn: hij brengt een verdwaald kind terug naar huis tijdens een uitstapje, huilt om een indrukwekkende sterrenhemel en voert eindeloze gesprekken met Lotje over kunst. De lezer weet dat Virtus en Lotje verliefd zijn, maar het stel weet het niet van elkaar. Virtus durft zijn liefde ook niet zo goed toe te geven, omdat hij zichzelf niet rijk genoeg vindt om met Lotje te trouwen.

De belangrijkste gebeurtenis in dit deel van het boek is dat mevrouw Dalmont wordt vergiftigd door een wraakzuchtige dienstbode, vanwege een ongevraagd liefdesadvies. Henriëtte keert halsoverkop terug naar het landgoed, Virtus blijft bij Lotje om haar te steunen en ook Beauvoisin breekt zijn reis af. Omringd door haar gezin sterft Sophia Dalmont. Door zijn onvoorwaardelijke steun bij deze gebeurtenis heeft Virtus definitief het hart van Lotje veroverd. Bovendien blijkt dat mevrouw Dalmont hem dertigduizend gulden heeft nagelaten en is daarmee zijn bezwaar om te trouwen weggenomen. Virtus en Lotje weten echter nog steeds niet van elkaar dat ze verliefd zijn. Er volgen een aantal misverstanden, waardoor de vader van Lotje denkt dat Virtus op een ander meisje verliefd is. Als dat allemaal is opgelost, kunnen de twee zonder problemen trouwen. Dat zullen ze tegelijkertijd met Henriëtte en Beauvoisin doen. Veaucoeur heeft zijn pogingen om Henriëtte te veroveren gestaakt en schrijft een verontschuldigende brief. Een gast van de Prengels, mevrouw Grospoint, biedt zich ondertussen aan hem aan. Ze stelt dat ze met haar zestig jaar wellicht wat te oud is, maar haar status maakt veel goed. Veaucoeur weigert en verlaat het huis van de Prengels. Hij gaat op reis naar Indië, maar op de boot onderweg overlijdt hij aan hete koorts. Mevrouw Grospoint eist dat meneer Prengel haar eer verdedigt in een duel met Veaucoeur. Meneer Prengel lacht haar uit en beschrijft het voorval in een brief naar zijn vrouw. Mevrouw Prengel is meegereisd met Henriëtte om te helpen met de organisatie van het dubbele huwelijk. Dit is uiteindelijk erg mooi en ingetogen – precies zoals het hoort, volgens Henriëtte. Zij en Beauvoisin zullen naar het platteland verhuizen.

In de volgende kwalitatieve analyse wil ik de vraag uit de hoofdstuktitel beantwoorden: wat is er te lezen in Henriëtte van Grandpré? De verhaallijn is inmiddels duidelijk, maar de vragen wil ik ook beantwoorden: Hoe kunnen bepaalde verhaallijnen verklaard worden? Wat doen de personages? Hoe zorgen de schrijvers dat de lezer het verhaal leest zoals zij het bedoelen? Welke middelen zetten de schrijvers daarvoor in?

1.3 Fragmenten uit andere romans

Dit onderzoek startte met de vraag of er invloed van de eerste Nederlandse briefroman De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart in Henriëtte van Grandpré te vinden is. Een eerste aanwijzing voor een bevestigend antwoord is dat de oplettende lezer die ook Sara Burgerhart gelezen heeft meteen een aantal passages kan aanwijzen die bijna gekopieerd lijken uit Sara Burgerhart.

(19)

18 De eerste overeenkomende passage is de manier waarop Julie Renné in deel 1 van de Henriëtte Louise helpt ontsnappen aan de graaf van Hurt (in de vijfde brief).82 Sara ontsnapt op een soortgelijke manier aan R., namelijk met hulp van de dochter van de tuinman (in de 139e brief).83 Daarbij zijn de graaf van Hurt en R. ook eenzelfde soort personage. Door De Vries, Bostoen en Van Gemert wordt R. uit Sara Burgerhart als volgt beschreven: ‘Zoals alle verleiders is R. een echte narcist. Het is hem niet te doen om Sara’s trouw, maar uitsluitend om zijn eigen bevrediging en reputatie als verleider. R. houdt niet van Sara, het gaat hem puur om het veroveren en de erotiek. Lukt dat niet, dan is hij in zijn mannelijke trots gekwetst. Daarom ook vind je bij verleiders als R. een minachting voor het huwelijk en zullen ze altijd pleiten voor vrije liefde.’84 Deze tekst is letterlijk van toepassing op Hurt, die ik later in dit onderzoek uitgebreid zal bespreken. Hij schrijft aan Julie:

Ne faite pas la jalouse, ma bonne Amie! gij zult een lief wichtje zien, maar het moet U niet ontrusten ; eene redelijke vrouw weet immers, dat ons leeven te kort is, om zich aan kleinigheden te stooren, en gij hebt reden te gelooven dat ge , in weerwil van de schoonste Vrouw van het land, altijd mij waardig blijft.85 R. denkt hier hetzelfde over en schrijft in de 91e brief van De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart:

Trouwen? Zyt gy dan razent dol? Ik zal, denk ik, tot zulk een disperaat uiterste nooit komen. Vryheid is de prikkel der liefde: dit weet gy is myne spreuk.86

Eveneens opmerkelijk is dat de heer Luxe in het tweede deel van Henriëtte van Grandpré naar een ‘phisiognomist’ verwijst, ofwel een specialist in de gelaatkunde. Hij schrijft:

(…) doch, de Man van de waereld ziet door die veinzereijen heên, en raadpleegt, in geval van liefde, altijd meer de oogen dan den mond van een Meisjen, en men behoeft geen groote phisiognomist te zijn, om ons vonnis, het welk tevens het vonnis van het hart der beminde is, uit haare oogen op te maaken.87

In Sara Burgerhart is het Maria Buigzaam die in de 96e brief schrijft:

en met dit al (ofschoon ik geen grote physionomie-kundige ben) de heer R. heeft iets in ’t opslag zijner ogen, dat loos, listig, niets dat open en vrij is…88

Het is niet heel vreemd dat Henriëtte van Grandpré overeenkomst vertoont met Sara Burgerhart. Na het succes van dit boek verschenen er steeds meer romans in de Wolff-en-Dekentraditie, waarbij veel andere schrijvers zich waagden aan de briefroman en dezelfde thema’s behandelden. Dit lukte echter niet altijd even goed: ‘Niet Wolff en Deken waren saai, maar de navolgers.’89

82 Van Zuylekom en De Witte, Henriëtte van Grandpré: 18-20. 83 Wolff en Deken, Sara Burgerhart: 624-626.

84 De Vries, Bostoen en Van Gemert 2012: 59.

85 Van Zuylekom en De Witte, Henriëtte van Grandpré: 9.

86 Wolff en Deken, De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart: 410. 87 Van Zuylekom en De Witte, Henriëtte van Grandpré: 201.

88 Wolff en Deken, Sara Burgerhart: 428. 89 Krol 2004: 69.

(20)

19 Het is wél opvallend dat naast overeenkomsten met Sara Burgerhart, enkele verhaallijnen uit de Henriëtte zo lijken te zijn overgenomen uit andere (klassieke) romans. De Witte en Van Zuylekom hebben hier en daar wel een kleine aanpassing gedaan, maar de verhaallijnen zijn makkelijk te herleiden naar het oorspronkelijke verhaal. Ik zal de overeenkomsten (per deel) hier beschrijven.

In het eerste deel van de roman wordt Henriëtte in een bos aangetroffen door mevrouw Dalmont. Het blijkt dat zij daar de eerste acht jaar van haar leven heeft gewoond met haar vader en moeder, maar: ‘In de daad de opvoeding van dit Meisje is boven hare jaaren.’90 Henriëtte bidt elke avond, kan lezen, schrijven en mooi zingen. Rousseau zet in Emile ou l’education (1762) uiteen dat een kind beter in de natuur kan worden opgevoed dan in de maatschappij. Emile zelf komt pas als tiener in de maatschappij, Henriëtte is jonger. Maar ook zij heeft geen andere mensen gezien en is alleen in de natuur geweest. Ze is een voorbeeldig kind met een grote voorsprong op andere kinderen, zoals haar speaking name (daarover later meer) Van Grandpré aangeeft.

De Witte en Van Zuylekom nemen niet alleen de opvoedingsideeën van Rousseau over, maar ook van John Locke. In Sara B. worden zijn ideeën als volgt beschreven: ‘Hoe het kind zich zal ontwikkelen, is dan ook de directe verantwoordelijkheid van de ouders, die het kind kunnen maken of breken, het kunnen vormen tot een goed of slecht persoon. Daarom is een goede, evenwichtige opvoeding van levensbelang.’91 In Sara Burgerhart is opvoeding een belangrijk thema, de plot steunt daarop. ‘Wie weinig ervaring heeft, wat bij jongeren volgens de schrijfsters per definitie het geval is, zal op de een of andere manier begeleid moeten worden. Dat is de hoofdboodschap die Wolff en Deken hun lezers meegeven.’92 Ook De Witte en Van Zuylekom noemen dit expliciet in hun voorbericht – en volgen daarmee weer Wolff en Deken na: ‘De Ouderlijke tucht is de teugel der opvoeding; zonder haar konde de waereld van geene degelijke menschen voorzien worden.’93

Behalve Sara Burgerhart kan de achttiende-eeuwse lezer ook nog andere contemporaine romans herkennen. Leemans en Johannes schrijven in Worm en Donder dat Henriëtte van Grandpré onderdeel is van de grote stroom sentimentalistische romans die in navolging van Julia (1783) Feith verschijnt.94 Daarbij vertonen ook de verhaallijnen van Julia en Henriëtte van Grandpré overeenkomsten. In Julia verbiedt de vader van Julia haar te trouwen met Eduard, omdat hij een rijkere man voor haar in gedachten heeft. Als hij uiteindelijk tot inkeer komt, is het te laat. Op de dag dat Eduard terugkeert naar Julia, overlijdt ze. In Henriëtte van Grandpré is het de vader van Charles die een huwelijk verbiedt en ook hier is geld het motief: Charles’ vader heeft ruzie met de vader van Louise omdat die hem geen lening wilde geven. Charles vlucht, en zijn vader komt tot inkeer. Hij is echter ook te laat, want Charles is onvindbaar. Zijn vader sterft van verdriet.

Ten slotte is het verhaal van Julie Renné, de huishoudster, nagenoeg hetzelfde als dat van Pamela uit de gelijknamige roman Pamela, or; virtue rewarded (1740) van Samuel Richardson. Julie is het dienstmeisje van de graaf Van Hurt. In het verhaal wordt langzaam duidelijk dat de graaf haar heeft verleid en Julie kon daar geen weerstand aan bieden. Het was een grote fout om boven haar stand verliefd te worden, want de graaf heeft haar onteerd en maakt bovendien misbruik van haar liefde. Julie blijft voor hem werken, terwijl hij ondertussen allerlei andere vrouwen probeert te versieren. Pas na de gewelddadige ontvoering van Louise komt Julie tot inkeer. Ze helpt Louise ontsnappen en vlucht naar haar zus. Ze wil niets meer met Hurt te maken hebben. In plaats daarvan ziet ze in dat ze al die tijd haar

90 De Witte en Van Zuylekom, Henriëtte: 3. 91 De Vries, Bostoen en Van Gemert 2012: 82. 92 De Vries, Bostoen en Van Gemert 2012: 82. 93 De Witte en Van Zuylekom, Henriëtte: II. 94 Leemans en Johannes 2013: 383.

(21)

20 geloof heeft verwaarloosd en ondeugdelijk leefde. Aan het einde van het verhaal beseft Hurt echter zijn fout en herstelt de beschadigde eer van Julie door met haar te trouwen.

Pamela gaat eveneens over een dienstmeisje en ook haar heer (Mr. B) maakt ‘unwanted avances’. Pamela is sterk – sterker dan Julie – en blijft hem afwijzen, ook als ze wordt opgesloten in zijn kasteel en Mr. B haar probeert te verkrachten. (Overigens lijkt deze passage weer heel erg op een fragment met Louise uit de Henriëtte, als ze is opgesloten in het kasteel van Hurt. Ook hij probeert haar te verkrachten.) Pamela wordt uiteindelijk verliefd op Mr. B, en hij vraagt haar op een eerlijke en eerbare manier ten huwelijk.

In het tweede deel van Henriëtte van Grandpré doet de verhaallijn van Veaucoeur erg denken aan Goethes Die leiden des jungen Werthers (1774). Daarin wordt Werther verliefd op Lotte, die al verloofd is met Albert. De laatste is op dat moment op reis. Lotte weigert toe te geven aan de versierpogingen van Werther, die uiteindelijk opgeeft en zegt dat ook hij op reis gaat. In plaats daarvan pleegt hij echter zelfmoord. Dat gebeurt niet in Henriëtte, maar omdat in dit boek de christelijke waarden ten grondslag liggen aan alle beslissingen van de personages (zie ook de volgende paragrafen), zou dit ook niet passen. Veaucoeur probeert Henriëtte ook te verleiden en ook zij heeft een verloofde (Beauvoisin) die op reis is. Henriëtte geeft niet toe en Veaucoeur vertrekt naar Indië. Hij gaat dus wel echt op reis, maar kent (net als Werther) geen gelukkig einde. Op de boot sterft hij aan de hete koorts.

Henriëtte en Beauvoisin maken in hun brieven regelmatig aan elkaar kenbaar dat ze, eenmaal getrouwd, op het platteland willen gaan wonen, in ‘het onschuldige landleeven’.95 Beauvoisin schrijft dat ‘(…) eene stille deugd en eene weerelooze onschuld in het gewoel der steden verdrukt wordt.’96 Dit hadden Emilia en Eufrozyne kunnen zijn, die in Het land, in brieven van E.M. Post (1788) ook het landleven verheerlijken. In Henriëtte wordt voor de goede verstaander bovendien de ‘ondeugdelijkheid’ van personages als Veaucoeur en Grospoint benadrukt doordat ze geen aandacht hebben of neerbuigend doen over de natuur.

Mevrouw Grospoint lijkt te zijn geïnspireerd op markiezin de Merteuil uit Les liaisons dangereuses (1782) van Pierre Choderlos de Laclos. Beide vrouwen zijn aristocratisch, decadent, verveeld en bitter. De verhaallijn is niet per se overgenomen, want in Les liaisons dangereuses daagt de markiezin een jongeman uit om een vrouw te verleiden en te ruïneren. In Henriëtte van Grandpré is Veaucoeur zelf geïnteresseerd in Henriëtte. Mevrouw Grospoint heeft geen grote rol in het verhaal en dat verklaart waarom de verhaallijn niet is overgenomen. Ze heeft echter aan twee brieven genoeg om zichzelf volkomen voor schut te zetten. Ze biedt zichzelf aan aan Veaucoeur en als die haar afwijst, eist ze dat meneer Prengel haar verdedigt in een duel. Prengel weigert dit, maar in Liaisons dangereuses komt dit duel er wel. De duellisten verzoenen zich daar uiteindelijk met elkaar en door een brief van één van hen wordt de reputatie van markiezin de Merteuil voorgoed beschadigd. Hetzelfde gebeurt bij mevrouw Grospoint, maar dan door de brief van Prengel, die het voorval smakelijk beschrijft aan zijn vrouw.

Henriëtte van Grandpré lijkt te bestaan uit aan elkaar geknoopte fragmenten van andere romans. Schematisch ziet de verweving van de fragmenten er zo uit:

95 De Witte en Van Zuylekom, Henriëtte van Grandrpré: 176. 96 De Witte en Van Zuylekom, Henriëtte van Grandpré: 176.

(22)

21 De vraag die nu rijst is waarom de roman op deze manier is opgebouwd. Wat doen de fragmenten uit reeds bestaande romans in het verhaal? In het volgende deel van het onderzoek zal ik daarom analyseren hoe de lezer verder wordt beïnvloed en gestuurd in het verhaal.

1.4 Speaking names

Veel personages hebben speaking names. Dit is gezien de tijd waarin Henriëtte van Grandpré is verschenen niet vreemd: ‘De naamgeving heeft […] in oudere literatuur vaak een signaalwaarde: de naam kan een indicatie geven over het karakter van de drager ervan (zoals in Sara Burgerhart dikwijls het geval is).’97

Het titelpersonage van deze roman heeft (logischerwijs, wellicht) een van de meest sprekende namen. De achternaam van Henriëtte van Grandpré betekent letterlijk grote weide. Dit verwijst naar haar ‘weidsheid’: door haar ideale opvoeding (volgens de ideeën van Rousseau)heeft zij een brede blik en meer mogelijkheden dan andere personages. De naam kan echter ook opgevat worden als ‘groot voordeel’. Dat is ten opzichte van de andere personages, ook hier weer door haar opvoeding. Henriëttes

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terwijl het resultaat vermoedelijk weinig bevredigend zal zijn voor de meeste lezers van dit tijdschrift, slaagt Roowaan er op die manier misschien juist wel in om zijn eigenlijke

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan &amp; Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

De te beantwoorden kennisvraag draait om het habitatverlies dat voor vijf zeevogelsoorten (duikers, te weten Roodkeel- en Parelduikers (samen genomen), Jan-van-Gent, Grote

Bij vol-automatisch bedrijf wanneer een differentiaalthermostaat wordt toegepast, compleet incl.. Een bewaarplaats met een opslagcapaciteit van

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de