• No results found

De relatie tussen audit firm tenure en audit quality en het modererende effect van industrie expertise

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen audit firm tenure en audit quality en het modererende effect van industrie expertise"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

De relatie tussen Audit firm tenure en Audit Quality

en het modererende effect van industrie expertise.

Naam: H.P.E. Kolenberg Student nummer: 10580816 Datum: 14 June 2015 Paper: versie 2 Word count: 13.515

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam Supervisor: dr. S.W. Bissessur

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Hessel Kolenberg who declares to take full responsibility for the contents of this document. I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it. The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Abstract

In dit onderzoek is middels een dataonderzoek van Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen in de periode van 2004 tot en met 2013 onderzoek gedaan naar de invloed van de auditor tenure op de kwaliteit van de accountantscontrole.

De kwaliteit van de accountantscontrole is gemeten aan de hand van de discretionaire accruals. Middels het uitvoeren van regressieanalyses is onderzocht of de toename van de auditor tenure van invloed is op de kwaliteit van de accountantscontrole. Daarnaast is onderzocht of er sprake is van een modererend effect wanneer de controlerend accountant de industrie expert is.

De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat een korte auditor tenure (minder van vier jaar) leidt tot significant hogere discretionaire accruals. Op basis van deze resultaten kan worden gesteld dat de kwaliteit van de accountantscontrole in de eerste paar jaar van de relatie tussen de accountant en de controlecliënt toeneemt met de auditor tenure. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de verwachting voorafgaand aan het onderzoek en met de resultaten uit voorgaande onderzoeken (Johnson et al., 2002; Chi en Huang, 2005).

Daarnaast kan overeenkomstig met de vooraf opgestelde verwachting op basis van dit onderzoek worden opgemaakt dat wanneer sprake is van een korte tenure de kwaliteit van de accountantcontrole hoger is wanneer deze wordt uitgevoerd door een industrie gespecialiseerde accountant. Dit resultaat is in overeenkomst met de resultaten van eerdere onderzoeken (Johnson et al., 2002; Gul et al., 2009; Stanley en DeZoort, 2007; Dunn en Mayhew, 2004).

Uit dit onderzoek blijkt dat er een significante afwijking geldt voor de totale discretionaire accruals als de medium tenure (4 tot en met 10 jaar) wordt vergeleken met een lange tenure (langer dan 10 jaar). In tegenstelling tot de verwachting blijkt uit de coëfficiënt dat de discretionaire accruals lager zijn bij een lange tenure dan bij een medium tenure. De kwaliteit van de accountantscontrole lijkt daarmee toe te nemen met de auditor tenure.

(4)

Inhoudsopgave 1   Introductie ... 6   1.1   Probleemstelling ... 6   1.2   Onderzoeksvraag ... 8   1.3   Onderzoeksresultaten ... 8   1.4   Wetenschappelijke doelstelling ... 8   1.5   Maatschappelijke doelstelling ... 9  

2   Achtergrond en hypothese ontwikkeling ... 10  

2.1   Agency theorie ... 10  

2.2   Audit quality ... 11  

2.3   Auditor tenure ... 14  

2.4   Relatie tussen auditor tenure en audit quality ... 15  

2.4.1   Korte auditor tenure ... 15  

2.4.2   Lange auditor tenure ... 16  

2.5   Industrie expertise ... 17   3   Onderzoeksmethode ... 19   3.1   Research constructs ... 19   3.1.1   Afhankelijke variabele ... 19   3.1.2   Onafhankelijke variabele ... 21   3.1.3   Modererende variabele ... 21   3.1.4   Controle variabelen ... 22   3.2   Data-verzameling ... 23   3.3   Sample selectie ... 23   3.3.1   Sample periode ... 23  

3.3.2   Eliminatie financiële sector ... 24  

3.3.3   Transformatie van data ... 24  

(5)

3.5   Regressiemodel (2) ... 26  

4   Onderzoeksresultaten ... 27  

4.1   Beschrijvende statistieken ... 27  

4.1.1   Beschrijvende statistiek bedrijven ... 27  

4.1.2   Beschrijvende statistiek variabelen ... 28  

4.1.4   Multicollinerariteit ... 30  

4.2   Resultaten regressieanalyses ... 31  

4.2.1   Regressie (1): Invloed auditor tenure op audit quality ... 31  

4.2.2   Regressie (2): Invloed auditor tenure op audit quality en het modererende effect van industry specialisatie ... 33  

4.4   Robustness testen ... 36  

4.4.1   Regressie (3): Invloed auditor tenure op audit quality ... 36  

4.4.2   Regressie (4): Invloed auditor tenure op audit quality en het modererende effect van industry specialisatie ... 37   5   Conclusie ... 39   5.1   Samenvatting en conclusie ... 39   5.2   Beperkingen ... 42   5.3   Toekomstig onderzoek ... 42   6   Literatuur ... 44  

(6)

1 Introductie

1.1 Probleemstelling

Accountants hebben de taak om de wettelijke controle uit te voeren, dit houdt in dat ze een maatschappelijke rol vervullen door hun mening te geven over de getrouwheid van de financiële overzichten van gecontroleerde entiteiten. De onafhankelijkheid van accountants zou derhalve de onaantastbare basis moeten vormen van de auditfunctie (Europese Commissie, 2010). Deze onafhankelijkheid is de afgelopen jaren echter ter discussie komen te staan.

In de afgelopen decenia zijn wereldwijd verschillende grote bedrijven omgevallen als gevolg van schandalen waarbij de kwalitateit en onafhankelijkheid van accountants in twijfel werd getrokken. Zo bleek de controlerende accountant van Enron, Arthur Andersen, de constructies heeft toegestaan waarmee jarenlang een onjuist beeld van de financiële situatie werd voorgesteld. Daarnaast kwam de accountant hier in opspraak door het vernietigen van bewijsmateriaal omtrend de fraudezaak. In Nederland speelde de fraude bij het supermartkconcern Ahold. Zo bleek dat de controlerend accountant, Deloitte, teveel meedacht met Ahold in plaats van te controleren.

Naar aanleiding van dit soort fraudezaken werden diverse maatregelen onderzocht. Een daarvan was om te kijken of het rouleren van een accountant zou kunnen helpen om de onafhankelijkheid en kwaliteit te waarborgen van accountantscontroles. Zo deed in 2003 het Amerikaanse General Accounting Office (GAO) een onderzoek naar de mogelijke invoering van de verplichte accountantsroulatie als onderdeel van de maatregelen die werden genomen na de fraudezaken in de VS (Davis et al., 2009). De GAO heeft toen aangegeven vooralsnog een verplichte roulatie niet te ondersteunen.

Nadat maatregelen zijn getroffen door regelgevers naar aanleiding van de fraudes, zoals de invoering van SOX in Amerika en Code Tabaksblat in Nederland begon vervolgens in 2007 de financiële crisis, die een grote impact heeft gehad op diverse financiële instellingen. In Nederland heeft deze crisis onder andere de SNS Bank, ABN Amro, Aegon en Fortis Bank getroffen. In het buitenland waren dit ondere andere Freddy Mac, Fanny Mae en Lehman Brothers. Sommige van deze bedrijven werden door de overheid gered met belastinggeld of genationaliseerd en anderen gingen failliet.

Al deze bedrijven hadden in de jaren voorafgaand aan de problemen een goedkeurende accountantsverklaring ontvangen. Desondanks leek het er in eerste instantie na het uitbreken van de financiële crisis op dat de accountants hier ongeschonden uit zouden komen. Boyle (2008) gaf

(7)

zelfs aan dat de accountants een zogenaamde goede crisis kenden. Dit duurde tot 2010 toende Europese Commissie onder leiding van Michel Barnier het Groenboek: ‘Beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis’ publiceerde. In het Groenboek wordt de geschiktheid en toereikendheid van het huidige wetgevingskader ter discussie gesteld omdat ondanks dat banken in de periode tussen 2007 en 2009 enorme verliezen bekend hebben gemaakt zij in de jaren daarvoor van de accountants schone accountantsverklaringen hebben ontvangen. In het Groenboek werden verschillende voorstellen gedaan om de kwaliteit en onafhankelijkheid van accountants beter te kunnen waarborgen. Hierbij was een van de voorstellen om beursgenoteerde bedrijven te verplichten om eens in de acht jaar van accountantskantoor te wisselen.

De Nederlandse regering nam vervolgens in 2012 dit voorstel op in haar wetgeving. Op 11 december 2012 werd namelijk door de Eerste Kamer de Wet op het accountantsberoep (Wab) vastgesteld. Als onderdeel van deze wet wordt het per 1 januari 2016 voor Organisaties van Openbaar Belang (OOB’s)1 verplicht om eens per tien jaar van accountantskantoor te

wisselen. De verplichte kantoorroulatie wordt van toepassing voor boekjaren die op of na 1 januari 2016 eindigen.

In de Verenigde Staten heeft de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) daarentegen begin 2014 aangegeven dat zij na jarenlang onderzoek hebben besloten om de verplichte roulatie van accountants niet in te voeren. Zij hebben besloten om zich te richten op andere maatregelen om de kwaliteit van de accountantscontrole te verhogen.

Er zijn al verschillende onderzoeken verricht naar de mogelijke relatie tussen de auditor tenure en audit quality. In deze onderzoeken is de audity quality gemeten volgens verschillende maatstaven.

Carey en Simnett (2006) hebben aan de hand van de afgegeven going concern opinies vastgesteld dat er sprake is van een negatieve relatie. Cameran et al. (2014) hebben vastgesteld dat accountants minder conservatief zijn wanneer zij de kans hebben om een controlecliënt te

1 Onder de Organisaties van Openbaar Belang vallen instellingen die zijn genoteerd op de

Nederlandse Beurs, een bank, centrale kredietinstelling, verzekeraars en ondernemingen die qua omvang of functie in het maatschappelijke verkeer van zodanige aard is dat een ondeugdelijk uitgevoerde wettelijke controle van de financiële verantwoording een aanmerkelijke invloed kan hebben op het vertrouwen in de publieke functie van de accountantsverklaring (Art. 1.L en art. 2, WTA).

(8)

behouden. Davis et al. (2009) hebben vastgesteld dat de kwaliteit van de controle afneemt na een controleperiode van 14 jaar.

Geiger en Raghunandan (2002) hebben echter vastgesteld aan de hand van de afgegeven going concern opinies vastgesteld dat de kwaliteit van de controle toeneemt met de auditor tenure. Ook Ghosh en Moon (2005) hebben vastgesteld dat er een positieve relatie is tussen de auditor tenure en de audit quality. Johnson et al. (2002) hebben ten slotte vastgesteld dat er een positieve relatie is tussen de auditor tenure en de audit quality wanneer zij kijken naar een korte (tot en met 3 jaar) en medium periode (4 tot 8 jaar). Zij vinden echter geen significant verschil gevonden tussen de medium en lange (langer dan 8 jaar) periode.

1.2 Onderzoeksvraag

Daar onderzoeken naar de invloed van de duur van de ambtstermijn van accountants op de kwaliteit van accountantscontroles ofwel elkaar tegenspreken of geen bewijs voor een verband vinden en daar ook de meeste van deze onderzoeken niet recent zijn, is het dan ook van belang om hier meer onderzoek naar te doen. Dit onderzoek richt zich dan ook op de volgende centrale vraag:

Wordt de kwaliteit van de accountantscontrole bij Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen beter door verplichte roulatie van accountantskantoren?

1.3 Onderzoeksresultaten

De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat een korte auditor tenure (minder van vier jaar) leidt tot significant hogere discretionaire accruals. Op basis van deze resultaten kan worden gesteld dat de kwaliteit van de accountantscontrole in de eerste paar jaar van de relatie tussen de accountant en de controlecliënt toeneemt met de auditor tenure.

Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat er een significante afwijking geldt voor de totale discretionaire accruals als de medium tenure (4 tot en met 10 jaar) wordt vergeleken met een lange tenure (langer dan 10 jaar). In tegenstelling tot de verwachting blijkt uit de coëfficiënt dat de discretionaire accruals lager zijn bij een lange tenure dan bij een medium tenure. De kwaliteit van de accountantscontrole lijkt daarmee toe te nemen met de auditor tenure.

1.4 Wetenschappelijke doelstelling

De wetenschappelijke doelstelling van dit onderzoek is om vast te stellen of de ambtstermijn van de accountant van invloed is op de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit onderzoek

(9)

onderzoeksmethoden zoals deze in voorgaande literatuur zijn gebruikt door Gul et al. (2009). Deze gecombineerde onderzoeksmethode zal hierbij worden toegepast op recente(re) data van Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen.

Dit onderzoek draagt bij aan voorgaande literatuur omdat het verschillende maatstaven van audit kwaliteit en het modererende effect van accountants industry expertise bevat. Daarnaast focust dit onderzoek in tegenstelling tot de meeste voorgaande onderzoeken zich niet alleen op de laatste periode van de relatie tussen de accountant en de klant. In dit onderzoek wordt de auditor tenure verdeeld in een korte, medium en lange periode.

1.5 Maatschappelijke doelstelling

Het antwoord op deze onderzoeksvraag is relevant voor de maatschappij omdat het een bijdrage levert aan de lopende maatschappelijke discussie omtrent de recente verplichting van beursgenoteerde bedrijven om elke tien jaar van accountantskantoor te wisselen.

In het groenboek geeft de Europese Commissie aan dat de accountants sector zich moet focussen op inhoud over vorm (substance over form). In dit onderzoek wil ik vaststellen of de maatregel van verplichte accountantsroulatie ter verbetering van de audit kwaliteit een kwestie is van inhoud of slechts vorm.

(10)

2 Achtergrond en hypothese ontwikkeling

In dit hoofdstuk zal aan de hand van de bestaande literatuur de relatie tussen de duur van de auditor tenure en de audit quality en het modererende effect van de industry expertise van de accountant worden behandeld. In voorgaande literatuur is in verschillende settings onderzoek gedaan naar de relatie tussen ambtstermijn van de accountant (auditor tenure) en de kwaliteit van de accountantscontrole (audit quality).

2.1 Agency theorie

Om de hoofdvraag te beantwoorden is het allereerst van belang om in te gaan op de functie van de accountant en welke rol informatie hierbij speelt. Dit, omdat in de literatuur verschillende argumenten worden gegeven over hoe de ambtstermijn van een accountant van invloed is op de kwaliteit van de informatie naar aandeelhouders toe.

De agency theorie stelt dat in moderne bedrijven waarbij het aandelenbezit is verdeeld over meerdere eigenaren bestuurlijke handelingen mogelijk niet gericht zijn op het maximimaliseren van het rendement van de aandeelhouders (Donaldson en Davis, 1991). Het agency probleem ontstaat doordat er een verschil bestaat tussen de belangen van het management en het belang van de aandeelhouders (Jensen & Meckling, 1976). Naast de relatie tussen het management en de aandeelhouders van een onderneming is de principal-agency theorie van toepassing op van toepassing op verschillende contractuele afspraken (Ross, 1973), waaronder deze tussen leverancier en afnemer, werkgever en werknemer (Harris & Raviv, 1978). Kenmerkend aan het agency probleem is dat er sprake is van een informatieasymmetrie tussen de agent en de principal. De informatieasymmetrie is onder te verdelen in twee soorten namelijk: adverse selection en moral hazard.

Het probleem bij adverse selection is dat de agent een informatievoorsprong heeft op de principaal. De agent is direct betrokken bij de onderneming en heeft inzicht in alle informatie omtrent de onderneming. De principaal is afhankelijk van de door de agent opgestelde rapportages om in zijn informatiebehoefte te voorzien. Indien het management (agent) er belang bij heeft om informatie weg te laten uit de rapportages missen de aandeelhouders (principaal) deze essentiële informatie. Daarnaast is het ook voor potentiële investeerders belangrijk dat zij beschikken over juiste en volledige informatie voor het maken van de investeringsbeslissingen. Dit betreft de zogenaamde ‘valuation role of accounting’, de accountant geeft een verklaring af bij waarin zij bevestigd dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft.

(11)

Het probleem bij moral hazard is dat de principaal niet alle acties van de agent direct kan monitoren (Eisenhardt, 1989). Hierdoor kan het management besluiten nemen die niet in het belang zijn van de onderneming en de aandeelhouders. Het management heeft van de aandeelhouders de taak en verantwoordelijkheid gekregen om het door de aandeelhouders ingebrachte vermogen aan te wenden in het belang van de onderneming, de aandeelhouders zijn echter niet direct in staat om te monitoren wat het management met deze middelen doet. De rol van de accoutant is hier de zogenaamde ‘efficient contracting role of accounting’, de accourant controleert hier of het management beslissingen neemt die in het belang zijn van de onderneming.

2.2 Audit quality

Om de hoofdvraag te beantwoorden is het verder van belang om het begrip audit quality nader toe te lichten aan de hand van de bestaande literatuur. DeAngelo (1981) geeft de volgende definitie van audit quality: “de kans dat de accountant fouten in de jaarrekening vindt en deze rapporteert naar het management of andere belanghebbenden.” Deze definitie is tweeledig, enerzijds de kans dat de accountant competent genoeg is om een fout in de jaarrekening te ontdekken en anderzijds of de accountant onafhankelijk genoeg is om de druk van de klant met betrekking tot het al dan niet opnemen van de correctie te weerstaan.

De competenties van de controlerend accountant is afhankelijk van het kennisniveau en opgedane ervaringen. Het kennisniveau van de accountants zou in de basis voor iedere register accountant (RA) gelijk moeten zijn omdat zij allen een opleiding in de accountancy hebben gevolgd waarvan de kwaliteit wordt gewaarborgd door de Nederderlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). In de Verenigde Staten geldt dat eenzelfde soort traject dient te worden doorlopen voordat een accountant wordt benoemd tot Certified Public Accountant (CPA). Daarnaast dienen accountants na het doorlopen van de opleiding hun kennis op peil te houden door middel van permanente educatie waarbij zij jaarlijks een verplicht aantal punten dienen te behalen door het volgen van cursussen en overige activiteiten.

Tevens kan van een accountant worden verwacht dat hij middels de opgedane werkervaring zijn competenties heeft ontwikkeld. In Nederland is dit voor een deel verankerd in de praktijkopleiding die iedere accountant dient af te ronden alvorens deze de aanspraak kan maken op de titel Register Accountant. De opgedane werkervaring bij klanten en binnen verschillende industrieën draagt daarbij tevens bij aan het kennisniveau van de accountant. Bij het uitvoeren van de controles verkrijgt de accountant kennis over de verschillende processen en zowel bedrijfsspecifieke als industrie gerelateerde kenmerken van een onderneming. Mansi et al.

(12)

(2004) hebben gesteld dat de informatieassymetrie tussen de accountant en de controlecliënt afneemt naarmate de auditor tenure toeneemt. De kans dat een accountant daardoor een materiële fout zal ontdekken zal toenemen.

In de door de Europese Commissie (2010) uitgegeven green paper wordt aangegeven dat de accountantscontrole wordt uitgevoerd om om investeerders, kapitaalverstrekkers en andere stakeholders te beschermen. De onafhankelijkheid van de accountant is derhalve een fundamentele eigenschap die nooit ter discussie mag komen te staan. Ook Catanach en Walker (1999) stellen dat een hoge mate van onafhankelijkheid nodig is om ervoor te zorgen dat de accountant boekhoudschandalen in de toekomst kan voorkomen.

De aanleiding voor de huidige discussie omtrent de kwaliteit van de accountantscontrole is echter de veronderstelling dat de onafhankelijkheid van de accountant één van de redenen is waardoor accountants materiële fouten in de jaarrekening niet ontdekken. Volgens DeAngelo (1981) kan de onafhankelijkheid van de accountant worden beïnvloedt door het belang van de klant voor de accountant, de duur van de relatie tussen de accountant en cliënt (auditor tenure), grootte van het accountantskantoor en de non-audit fees. In dit onderzoek wordt enkel gekeken naar de invloed van de auditor tenure.

Een van de mogelijke invloeden op de onafhankelijkheid van de controlerend accountant is de mate van vertrouwdheid die de accountant heeft met de controlecliënt. De mate van vertrouwdheid bestaat uit enerzijds de persoonlijke relatie tussen de accountant en het management van de cliënt en anderzijds de vertrouwdheid van de accountant met de processen binnen de onderneming. Deze mate van vertrouwdheid neemt toe naarmate een accountant langer betrokken is bij de controle van een cliënt.

Geiger en Raghunandan (2002) stellen wat betreft de persoonlijke relatie tussen de accountant en het management dat naarmate de auditor tenure toeneemt de accountant zich meer zal indentificeren met de controlecliënt en daardoor sneller geneigd is om toe te geven aan het management. Ook in het onderzoek van Carey & Simnett (2006) wordt aangegeven dat de kritische houding van de accountant afneemt naarmate de auditor tenure toeneemt.

Wat betreft de vertrouwdheid van de accountant met de processen van de onderneming kan het zo zijn dat de accountant in eerdere controles reeds de opzet, bestaan en werking van bepaalde processen heeft vastgesteld en daardoor de vooringenomen verwachting heeft dat de processen ook in het huidige controlejaar toereikend zullen zijn daardoor minder kritisch naar de

(13)

effectieve werking van de controls en mogelijke leemtes in de administratieve organisaties zal kijken.

Ten slotte is ook de economische band tussen de accountant en de controlecliënt een mogelijke invloed op de onafhankelijkheid van de accountant. DeAngelo (1981) stelt dat de accountant rekent op zogenaamde ‘quasi-rents’ die worden verdient wanneer een cliënt wordt behouden. Wanneer een controlecliënt van accountant wisselt dient deze in de eerste opstartjaren hoge opstartkosten te maken. Bij het aangaan van de relatie rekent de accountant erop dat hij de controle voor meerdere jaren zal gaan uitvoeren waardoor de hoge initiële kosten zullen worden terugverdiend. Doordat de accountant rekent op de toekomstige ‘quasi-rents’ kan hij de initiële audit fee aanbieden onder de kostprijs om de klant binnen te halen. Het aanbieden van de accountantscontrole onder de kostprijs wordt ook wel ‘low-balling’ genoemd. Het gevolg van low-balling is dat de accountant een controlecliënt in ieder geval lang genoeg wil aanhouden tot de initiële investering is terugverdiend. Low-balling heeft derhalve een negatieve invloed op de onafhankelijkheid van de accountant in de eerste controlejaren.

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de wijze waarop de kwaliteit van de accountantscontrole kan worden gemeten. Francis (2011) geeft in zijn onderzoek aan dat de kwaliteit op twee manieren kan worden gemeten. De eerste manier is door te kijken naar het aantal audit failures dat naar voren komt door de rechtszaken tegen de controlerend accountant en door de bevindingen van de U.S. Seurities and Exchange Commission (SEC). Op basis van deze resultaten lijkt het aantal audit failures laag te zijn. Francis geeft in dit onderzoek echter aan dat het aantal accountantscontroles van lage kwaliteit in werkelijkheid hoger ligt omdat de toezichthouders niet de capaciteit hebben om alle dossiers te toetsen.

Lennox (1999) heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen het opnemen van een going-concern opinie in controleverklaring en de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de accountant vaak ten onrechte een going-concern opinie opneemt. Daarnaast blijkt dat wanneer een onderneming failliet gaat de accountant vaak heeft nagelaten om een going-concern opinie op te nemen. Zowel Lennox (1999) als Francis (2011) betwisten daarom de relatie tussen het afgeven van een going-concern opinie en de kwaliteit van de accountantscontrole.

In veel onderzoeken wordt gebruikt gemaakte van earnings management als maatstaf voor de kwaliteit van de accountantscontrole. In bestaande onderzoeken is vastgesteld dat hoge

(14)

kwaliteit accountantscontroles misbruik van de flexibiliteit in de verslaggevingsregels mitigeren. De mate van earnings management wordt veelal gemeten aan de hand van de discretionaire accruals.In de praktijk blijft dat lagere discretionaire accruals een indicatie zijn van hogere kwaliteit accountantscontroles (Gold, Lindscheid en Pott, 2012).

Uit het onderzoek van Gunny en Zhang (2013) in de Verenigde Staten is gebleken dat er een negatieve relatie bestaat tussen de hoogte van de accruals en de beoordeling van de kwaliteit van de accountantscontrole door de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB).

Ook Francis (2005) geeft aan dat de audit quality hoger is wanneer de kwaliteit van de accountants die de controle uitvoeren competent en onafhankelijk zijn en wanneer de uitgevoerde werkzaamheden toereikend zijn om voldoende betrouwbare en relevante controleinformatie te produceren.

Uit het onderzoek van DeAngelo (1981) blijkt dat de kwaliteit van earnings hoger is wanneer de accountant groter is in zowel de kantoorgrootte als de grootte van het kantoor dat de opdracht uitvoert. Daarnaast blijkt ook uit onderzoek van Gul et al. (2009) dat de kwaliteit hoger wanneer de accountant meer industry expertise heeft. Aan de andere kant is de kwaliteit van earnings lager in de eerste paar jaar van de duur van accountants opdracht en wanneer oud medewerkers van een accountantskantoor belangrijke posities bij de gecontroleerde onderneming bezetten. Verder blijkt uit onderzoek van Caramis en Lennox (2008) dat de kwaliteit van de accountantscontrole hoger is wanneer accountants meer inspanningen verrichten.

2.3 Auditor tenure

Om een antwoord te kunnen formuleren op de hoofdvraag van dit onderzoek is het van belang de onafhankelijke variabele, de auditor tenure, nader toe te lichten. Auditor tenure is in de accountancy gehanteerde definitie van de duur van de ambtstermijn van het controlerende accountantskantoor bij een controlecliënt.

In het onderzoek van Johnson et al. (2002) is de auditor tenure opgedeelde in drie fasen: korte (korter dan 3 jaar), medium (4-8 jaar) en lange ambtstermijn (langer dan 8 jaar). In de nieuwe wetgeving waarin Organisatie van Openbaar Belang (OOB) worden verplicht om van accountantskantoor te rouleren wordt uitgegaan van een periode van 10 jaar.

In de vorige paragraaf is reeds vastgesteld dat de audit quality onderverdeeld kan worden in de competentie en de onafhankelijkheid van de controlerend accountants. Deze beide elementen

(15)

worden mogelijk beïnvloedt door de auditor tenure. De algemene veronderstelling is dat de competentie van de accountant in de beginfase sterk toeneemt met de auditor tenure doordat de accountant meer kennis zal opdoen met betrekking tot de controlecliënt. Dit effect wordt kleiner naarmate de auditor tenure van een medium naar een lange tenure gaat. Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de accountant wordt aangenomen dat er een negatief verband bestaat tussen de onafhankelijkheid en de auditor tenure door de toenemende vertrouwdheid.

2.4 Relatie tussen auditor tenure en audit quality

2.4.1 Korte auditor tenure

Zoals eerder beschreven bestaat de audit quality volgens DeAngelo (1981) uit twee elementen, namelijk de competentie en de onafhankelijkheid van de accountant om fouten in de jaarrekening te ontdekken en te melden. Volgens Johnson et al. (2002) is kennis één van de belangrijkste inputs van de accountant die bedraagt aan de competentie.

Chi en Huang (2005) hebben in Taiwan onderzoek gedaan naar de relatie tussen de auditor tenure en de kwaliteit van de accountantscontrole. In dit onderzoek hebben zij de kwaliteit van de accountantscontrole gemeten aan de hand van de discretionaire accruals. Uit dit onderzoek is gebleken dat de discretionaire accruals negatief gecorreleerd zijn met de auditor tenure. Dit duidt er op dat dat kwaliteit van de accountantscontrole toeneemt met de auditor tenure.

Knapp (1991) heeft in de Verenigde Staten onderzoek gedaan onder audit committees van 122 beursgenoteerde ondernemingen. Knapp heeft hierbij middels een experiment onderzocht welke variabelen (auditor tenure, grootte van het accountantskantoor en controlestrategie) van invloed zijn op de perceptie audit committees van de kwaliteit van de accountantscontrole. De auditor tenure is hier opgedeeld in kort (1 jaar), medium (5 jaar) en lang (20 jaar). Uit dit onderzoek is gebleken dat het audit committee verwacht dat de kans dat de accountant een materiële fout ontdekt het grootst is bij een medium en lange tenure. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er wordt aangenomen dat de kwaliteit van de controle toeneemt met de auditor tenure.

Verder hebben Geiger en Raghunandan (2002) onderzoek gedaan naar de jaarrekening van ondernemingen in het jaar voordat zij failliet zijn gegaan. Zij hebben hierbij gekeken of er door de accountant een going concern opinie was afgegeven. Indien dit niet het geval is wordt dit aangemerkt als een fout van de accountant. Zij vonden dat in de eerste jaren van de auditor

(16)

tenure vaker fouten worden gemaakt door het ontbreken van de going concern opinies. Deze resultaten impliceren daarom ook dat de audit quality toeneemt met auditor tenure.

Ook Johnson et al. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van de auditor tenure bij Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen in de periode tussen 1986 en 1995. In het onderzoek hebben zij de discretionaire accruals gebruikt als maatstaf voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Zij vinden hierbij dat de audit quality lager is bij een korte auditor tenure dan voor middellange auditor tenure.

Zowel het onderzoek van Johnson et al. (2002) als het onderzoek van Chi en Huang (2005) en het onderzoek van Geiger en Raghunandan (2002) tonen aan dat de audit quality hoger wordt na de eerste jaren doordat de accountant meer ervaring heeft bij een klant.

Op basis van de bovenstaande literatuur zijn de hypotheses als volgt:

Hypothese 1: De audit quality is hoger bij een medium tenure dan bij een korte tenure.

2.4.2 Lange auditor tenure

De algemene aanname in de huidige politieke discussie(s) is dat onafhankelijkheid van de accountant, en daarmee de audit quality, afneemt naarmate de auditor tenure toeneemt. Sinds 2002 zijn verschillende onderzoeken verricht naar wat de invloed van het rouleren van accountants zou kunnen zijn op de kwaliteit van de accountantscontrole. Bij deze onderzoeken is de audit quality gemeten aan de hand van de discretionaire accruals, de current accruals en de afgegeven going concern opinies. De resultaten van deze verrichte onderzoeken zijn sterk uiteenlopend, ook als in onderzoeken de audit quality volgens dezelfde maatstaf is gemeten.

Carey en Simnett (2006) hebben in Australië onderzoek gedaan naar de relatie tussen de auditor tenure en de audit quality aan de hand van verschillende maatstaven voor audit quality. Zij hebben hierbij gekeken naar de discretionaire accruals, de afgegeven going concern opinies en het net aan wel of niet behalen van doelstellingen (benchmarks) door de onderneming. Uit dit onderzoek blijkt een negatieve relatie tussen de auditor tenure en de neiging van de accountant om een going-concern opinie op te nemen. Zij vinden in dit onderzoek dat deze negatieve relatie het grootst is bij kleinere accountantskantoren die geen deel uitmaken van de zes grootste, oftwel big-6, van Australië. Uit dit onderzoek zijn geen significante resultaten gevonden voor de maatstaven met betrekking tot de discretionaire accruals en het behalen van de doelstellingen.

(17)

In het onderzoek van Cameran et al. (2014) in Italië is specifiek gekeken of accountants minder conservatief zijn wanneer zij een klant nog kunnen behouden. Met conservatief wordt hierbij bedoeld dat een accountant een klant weinig vrijheid geeft bij het toepassen van de verslaggevingsregels. In het onderzoek hebben Cameran et al. (2014) vastgesteld dat accountants conservatiever worden wanneer zij in de laatste periode van de ambtstermijn al weten dat de controlecliënt van accountant moet wisselen. Verder blijkt uit dit onderzoek dat de accountants minder conservatief zijn wanneer zij proberen om de cliënt te behouden. De resultaten van dit onderzoek duiden erop dat de accountant minder conservatief, oftewel minder kritisch, is wanneer er sprake is van een langere ambtstermijn en zij de controlecliënt willen behouden.

Davis et al. (2009) hebben verder onderzocht of de auditor tenure van de accountant invloed heeft op de mate van earnings management door de cliënt om bepaalde doelstellingen en verwachtingen te behalen. Het resultaat van dit onderzoek is dat de audit quality pas afneemt na een lange auditor tenure. In tegenstelling tot wat verwacht neemt de audit quality namelijk niet af na een termijn van acht jaar maar pas na 14 jaar.

Daarnaast hebben Ghosh en Moon (2005) onderzoek gedaan naar in hoeverre de perceptie van investeerders en andere gebruikers van de jaarrekening van de kwaliteit van een jaarrekening afhankelijk is van de lengte van de ambtstermijn van accountants. Zij vonden in dit onderzoek een positieve relatie tussen de accountant ambtstermijn en de kwaliteit.

Zoals in paragraaf 2.4.1 reeds besproken hebben Johnson et al. (2002) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van de auditor tenure bij Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen. Zij hebben hierbij gekeken naar zowel de relatie tussen de medium en korte periode als ook gekeken naar het verschil tussen een medium en lange auditor tenure. Zij hebben hierbij hebben zij geen significante verschillen gevonden tussen een medium en lange tenure.

Op basis van de bovenstaande literatuur kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 2: De audit quality is lager bij een lange tenure dan een medium tenure;

2.5 Industrie expertise

In deze paragraaf wordt het modererende effect van industrie expertise op de relatie tussen de auditor tenure en audit quality behandeld. Tegenstanders van de invoering van verplichte accountantsroulatie wijzen erop dat de kwaliteit van de accountantscontrole in de eerste

(18)

controlejaren lager is door het gebrek aan klantspecifieke kennis. Johnson et al. (2002) geven echter aan dat het gebrek aan klant specifieke kennis niet per definitie hoeft te leiden tot een lagere kwaliteit als dit gebrek wordt gecompenseerd. Zo blijkt bijvoorbeeld dat een lage audit kwaliteit kan worden gecompenseerd door de expertise van een accountant op het gebied van een bepaalde industrie.. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het mogelijke modererende effect van industrie expertise.

Onder andere Gul et al. (2009) hebben onderzoek gedaan naar de aanname dat in de beginfase van de auditor tenure een kwalitatief mindere accountantscontrole wordt uitgevoerd door een gebrek aan klantspecifieke kennis. In dit onderzoek wordt gekeken of hier sprake van is en of de industrie expertise van de accountant hier een modererend effect op heeft. Gul et al. concludeerden dat de audit quality in de beginfase lager is en dat de invloed van de auditor tenure op de audit quality lager is voor in de industrie gespecialiseerde accountants. De industrie expertise mitigeerd derhalve het gebrek aan klant specifieke kennis.

Deze bevinding wordt ondersteund door Dunn en Mayhew (2004) die onderzoek hebben gedaan naar de relatie tussen industrie expertise van de accountant en de kwaliteit van de toelichtingen in de jaarrekening. Zij kwamen hierbij tot de conclusie dat er een positieve relatie is tussen de industrie expertise en de kwaliteit van de toelichtingen in de jaarrekening.

Ook Stanley en DeZoort (2007) komen tot deze conclusie, zij hebben de relatie tussen de industrie expertise en het aantal restatements onderzocht. In dit onderzoek hebben zij gekeken naar het aantal restatements bij een korte auditor tenure. Zij zijn hierbij tot de conclusie gekomen dat er significant minder restatements zijn wanneer de jaarrekening wordt gecontroleerd door een accountant met expertise in de specifieke industrie.

Op basis van de bovenstaande literatuurkon dan ook de volgende hypothese worden opgesteld:

(19)

3 Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt het empirische model beschreven. Dit onderzoek bestaat uit een data onderzoek waarbij de historische data worden geanalyseerd middels kwantitatieve onderzoeksmethoden. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd op basis van een combinatie van de onderzoeksmethoden zoals gebruikt in voorgaand onderzoek door Johnson et al. (2002) en Gul et al. (2009). In de eerste paragraaf zullen de verschillende variabelen worden beschreven. Dit betreft de afhankelijke, onafhankelijke, controle en modererendevariabele(n) waarbij ook de meting van de variabelen zal worden toegelicht. Vervolgens zal in de tweede paragraaf de sample selectiemethode uiteen worden gezet waarna in de derde paragraaf de onderzoeksmethode worden beschreven.

3.1 Research constructs

3.1.1 Afhankelijke variabele

In dit onderzoek zal audit quality worden onderzocht als afhankelijke variabele waarbij er wordt verondersteld dat deze wordt beïnvloedt door de verklarende en modererende variabele(n).

Zoals in paragraaf 2.2 reeds is beschreven zijn er verschillende maatstaven voor het meten van audit quality. Zo geeft Francis (2011) aan dat audit quality kan worden gemeten aan de hand van de audit failures op basis van de bevindingen van de SEC. In het onderzoek van Lennox (1999) is de audit quality onderzocht aan de hand van de afgegeven going-concern opinies. In veel andere studies is gebruik gemaakt van earnings management als maatstaf voor de kwaliteit van de accountantscontrole. Earnings management is mogelijk doordat het management de flexibiliteit in de toepassing van de verslaggevingsregels kan gebruiken om de winst te sturen. Deze winst sturing gebeurt door middel van de discretionaire accruals, de accruals die niet voortkomen uit de toepassing van de verplichte verslaggevingsregels.

Ondanks dat het meten van de kwaliteit van de financiële verslaggeving en kwaliteit van de accountantscontrole vaak wordt gedaan op basis van de discretionaire accruals is dit model niet onomstreden. Bernard en Skinner (1996) plaatsen vraagtekens bij de conclusies van onderzoeken die zijn uitgevoerd waarbij de discretionaire accruals werden gebruikt voor het vormen van een oordeel over de kwaliteit van de financiële verslaggeving omdat zij vinden dat dit model bevooroordeeld is.

Stubben (2010) heeft onderzoek gedaan naar de verschillende maatstaven om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te toetsen. Stubben stelt op basis van eerdere onderzoeken dat

(20)

een model waarbij wordt uitgegaan van één component van earnings betrouwbaardere resultaten geeft. In het model van Stubben wordt gekeken naar een veel voorkomende vorm van earnings management, namelijk het voortijdig verantwoorden van opbrengsten. Met het voortijdig verantwoorden van opbrengsten wordt bedoeld het verantwoorden van opbrengsten door onjuiste toepassing van de verslaggevingsregels.

In dit onderzoek zal de audit quality worden gemeten aan de hand van de discretionaire accruals. Op basis van de hypotheses is er geen sprake van een verwachte richting van de accruals. Derhalve zal conform voorgaande onderzoeken de accruals worden gemeten aan de hand van de absolute discretionaire accruals en niet op basis van de ‘directional discretionaire accruals’. Om de betrouwbaarheid van de resultaten van dit onderzoek te waarborgen zal naast de meting op basis van de discretionaire accruals ook een regressieanalyse worden uitgevoerd op basis van de discretionaire revenues.

Voor het meten van de mate van de discretionary accruals wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van het modified Jones model. De basis van het Jones model (1991) is aangepast door onder Dechow, Sloan en Sweeney (1995) die een aanpassing hebben gedaan op de omzet door middels een correctie uit hoofde van de vorderingen. De mate van absolute discretionaire accruals zal als volgt worden gemeten:

𝑈𝐴 = 𝐴𝑆𝑆𝐸𝑇𝑆𝑇𝐴 − 𝛽! 1 𝐴𝑆𝑆𝐸𝑇𝑆 + 𝛽! ∆𝑅𝐸𝑉 −  ∆𝐴𝑅 𝐴𝑆𝑆𝐸𝑇𝑆  +  𝛽! 𝑃𝑃𝐸 𝐴𝑆𝑆𝐸𝑇𝑆 +  𝜀 Waar: UA = Onverwachte accruals TA = Totale accruals

ASSETS = Totale activa aan het begin van het jaar

∆REV = Netto omzet in jaar t min netto-omzet in jaar t-1

∆AR = Mutatie in vorderingen

PPE = Materiële vaste activa

Voor het meten van de discretionaire revenues wordt het model van Stubben (2010) gebruikt zoals deze is toegepast in het onderzoek van Hope et al. (2013). Waar in het onderzoek van Stubben de revenues per kwartaal werden gebruikt voor het berekenen van de discretionaire revenues zal in dit onderzoek in overeenstemming met het onderzoek van Hope et al. (2013) gebruik worden gemaakt van de revenues per jaar.

(21)

De mate van absolute discretionaire revenues zal als volgt worden gemeten: ∆𝐴𝑅 𝐴𝑆𝑆𝐸𝑇𝑆 = 𝛽! ∆𝑅𝐸𝑉 𝐴𝑆𝑆𝐸𝑇𝑆 +  𝜀 Waar:

ASSETS = Totale activa aan het begin van het jaar

∆REV = Netto omzet in jaar t min netto-omzet in jaar t-1

∆AR = Mutatie in vorderingen

3.1.2 Onafhankelijke variabele

In dit onderzoek zal worden onderzocht of de onafhankelijke variabele invloed heeft op de bij paragraaf 3.1.1 behandelde afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele in dit onderzoek betreft de auditor tenure. De auditor tenure zal worden gemeten aan de hand van de data uit Compustat. De auditor tenure betreft het aantal achtereenvolgende controlejaren van de accountant bij de controlecliënt. In overeenstemming met het onderzoek van Johnson et al. (2002) zal in dit onderzoek de tenure zal worden onderverdeeld in drie verschillende fasen. Net als in het onderzoek van Johnson et al. (2002) bestaat de korte tenure uit de eerste drie controlejaren van de controlerend accountant bij de cliënt. Waar echter in het onderzoek van Johnson et al. (2002) een periode van meer dan acht controlejaren werd aangemerkt als lang zal in dit onderzoek een controleperiode van meer dan 10 jaar worden aangemerkt als lang. De periode van 10 jaar is in overeenstemming met de Nederlandse en Europese wetgeving waarin is bepaald dat een beursgenoteerde onderneming na 10 achtereenvolgende controlejaren van controlerend accountant moet wisselen. Om de onafhankelijke variabele in dit onderzoek te meten zal data gebruikt worden vanaf het fiscale jaar 1990 (zie ook paragraaf 3.3 dataverzameling), de maximale tenure in dit onderzoek is derhalve 24 jaar. Omdat in dit onderzoek de onafhankelijke variabele wordt onderverdeeld in drie fasen waarbij de hoogste fase (tenure long) geldt vanaf 10 jaar leidt de maximale tenure niet tot enige beperking in de resultaten.

3.1.3 Modererende variabele

In dit onderzoek zal worden onderzocht of de industrie expertise van de accountant een modererend effect heeft op de relatie tussen de auditor tenure en de audit quality. In overeenstemming met het onderzoek van Gul et al. (2009) wordt een accountantskantoor aangemerkt als industrie expert op basis van het grootste marktaandeel in een sector. Het

(22)

marktaandeel zal worden berekend door het totaal aan assets gecontroleerd door het betreffende accountantskantoor in de industrie te delen door de totale assets in een industrie. Het accountantskantoor met het grootste marktaandeel wordt geïdentificeerd als zijnde de industrie expert (Hogan and Jeter, 1999; Krishnan, 2005).

3.1.4 Controle variabelen

Bij de uitvoering van een data onderzoek op historische waarden is het van belang om de geldigheid van de gevonden relatie te waarborgen. De kans is aanwezig dat de kwaliteit van de accountantscontrole naast de auditor tenure ook wordt beïnvloedt door andere factoren. Uit voorgaande studies is gebleken dat verschillende factoren en bedrijfskarakteristieken van invloed zijn op de kwaliteit van de accountantscontrole. Deze factoren worden in de regressieanalyse meegenomen als controlevariabelen.

Johnson et al. (2002) geven aan dat bedrijfskarakteristieken van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de financiële rapportage. Zij geven hierbij aan dat de kans dat bepaalde karakteristieken van invloed kunnen zijn op de kwaliteit onder andere afhangt van de grootte van de onderneming. De verwachting hierbij is dat grotere bedrijven beschikken over betere financiële rapportage systemen. Derhalve wordt in navolging van het onderzoek van Johnson et al. (2002) de controlevariabele bedrijfsgrootte (SIZE) meegenomen. De bedrijfsgrootte wordt gemeten aan de hand van de totale assets van de onderneming.

Daarnaast zal in dit onderzoek om dezelfde redenen ook de marktwaarde van de onderneming worden meegenomen als controlevariabele. De marktwaarde (MV) is het ratio van de marktwaarde van de onderneming in verhouding tot de boekwaarde.

Verschillende onderzoeken hebben reeds aangetoond dat de kwaliteit van de accountantscontrole hoger is bij ondernemingen die worden gecontroleerd door een van de zogenaamde BIG-4 accountantskantoren (BIG4). Hieronder vallen Deloitte, PwC, EY en KPMG. De variabele BIG-4 wordt in dit onderzoek meegenomen als dummie waarbij de verwachting is dat de coëfficient van deze dummie variabele een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole.

Tevens is in voorgaande onderzoeken aangegeven dat de hoogte van de schulden van een onderneming, in verhouding tot het eigen vermogen, een negatieve invloed heeft op de hoogte van de accruals. De accruals bij zijn significant hoger bij ondernemingen met veel schulden.

(23)

3.2 Data-verzameling

De data die in dit onderzoek is gebruikt is verkregen via Wharton Research Data Services (WRDS) en afkomstig uit de fundamentele jaarlijkse gegevens met betrekking tot Noord-Amerika uit Compustat. Bij het verzamelen van de data is voor het berekenen van de auditor tenure in eerste instantie data geselecteerd in de periode 1990-2013. Voor het uitvoeren van het onderzoek wordt echter enkel gebruik gemaakt van de gegevens vanaf 2004 (zie ook paragraaf 3.3.1). De uiteindelijke dataset, na het verwijderen van missende waarden voor de bij de regressies gebruikte variabelen, bestaat uit 47.497 observaties verdeeld over de periode 2004 tot en met 2013. De beschrijvende statistieken van de beursgenoteerde ondernemingen in deze periode zijn opgenomen in 4.1.

3.3 Sample selectie

3.3.1 Sample periode

Dit onderzoek richt zich op de accountantscontroles van beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Staten in de periode van fiscaal boekjaar 2004 tot en met 2013. Waar in voorgaande onderzoeken van onder andere Johnson et al. (2002) een soortgelijk onderzoek is uitgevoerd op basis van gegevens uit de fiscale jaren voor de invoering van de Sarbanes-Oxley Act (SOX) wordt in dit onderzoek alleen de periode na invoering van SOX onderzocht.

De Sarbanes-Oxley act is in 2002 ingevoerd als reactie op een groot aantal schandalen die hebben plaatsgevonden in de jaren hieraan voorafgaand (Rutledge et al., 2014). Deze wet legt regels op aan ondernemingen met een beursnotering in de Verenigde Staten. Middels invoering van deze wetgeving wordt getracht om deugdelijk ondernemingsbestuur af te dwingen en op deze manier nieuwe schandalen te voorkomen. Na de invoering van SOX is in verschillende onderzoeken gekeken naar het effect van de invoering op de mate en wijze van earnings management.

Cohen et al. (2008) hebben in hun onderzoek aangetoond dat in de periode voor invoering van de Sarbanes-Oxley Act in 2002 meer sprake was van accrual based earnings management in vergelijking met periode na invoering van SOX. Cohen et al. concluderen dat de invoering van SOX heeft geleid tot betere monitoring door investeerders, accountants en toezichthouders en dat dit tezamen met de verbeterde financiële rapportage heeft geleidt tot een verhoogde kwaliteit van de accruals.

(24)

Ook Hsieh et al. (2014) hebben onderzoek gedaan naar de verandering in de wijze van earnings management in de periode na de invoering van SOX. Uit dit onderzoek is gebleken dat CEO’s in de periode na invoering van SOX meer gebruik maakten van real earnings management waar dit in de periode voor invoering van SOX voor een belangrijk deel werd gedaan middels accrual based earnings management. De kwaliteit van de financiële rapportage is door deze verschuiving van accrual based naar real earnings management toegenomen.

Omdat uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat de invoering van de Sarbanes-Oxley act heeft geleidt tot significant betere kwaliteit van de accruals zal in dit onderzoek alleen worden gekeken naar de periode na de invoering om te voorkomen dat de resultaten worden beïnvloedt door de invloed van de invoering van SOX.

3.3.2 Eliminatie financiële sector

In dit onderzoek wordt de dataset onderverdeeld naar de verschillende industrieën waarin bedrijven opereren. Bij het modified Jones model wordt rekening gehouden met de mate van accruals die inherent zijn aan de industrie waarin een onderneming actief is. Deze industrieën zijn geclassificeerd op basis van de historische SIC code. In paragraaf 4.1.1 is de sample verder uitgewerkt naar industrie. Bij de dataverzameling is ervoor gekozen om de observaties van ondernemingen die actief zijn in de financiële dienstverlening (SIC codes 60-67), zoals banken en verzekeraars, niet mee te nemen in dit onderzoek. Hiervoor is gekozen omdat uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat de mate van accruals bij ondernemingen die actief zijn in de financiële dienstverlening niet te vergelijken zijn met ondernemingen die actief zijn in de overige industrieën doordat de bedrijfsactiviteiten dusdanig afwijken dat de mate van discretionaire accruals niet goed zijn te bepalen.

3.3.3 Transformatie van data

Om het effect van eventuele uitschieters (outliers) op de onderzoeksresultaten te beperken worden de extereme waarden van de in dit onderzoek gebruikte variabelen getransformeerd. Deze transformatie vindt plaats door ‘ Winsorizing’ waarbij alle data onder het 5e percentiel en boven het 95ste percentiel worden ingesteld op respectievelijk het 5e en 95ste percentiel. Daarnaast worden de resultaten in dit onderzoek geclusterd per onderneming om hiermee de standaard fout te verlagen.

(25)

3.4 Regressiemodel (1)

Om hypothese 1 en 2, waarin de relatie tussen de auditor tenure en de invloed hiervan op de kwaliteit van de accountantscontrole wordt onderzocht, te kunnen beantwoorden zal de relatie tussen de hiervoor beschreven onafhankelijke, afhankelijke en modererende variabelen in dit onderzoek worden gemeten middels het volgende regressiemodel:

𝐷𝐴 = 𝛼 +  𝛽!  𝑆𝐻𝑂𝑅𝑇 +  𝛽!  𝐿𝑂𝑁𝐺 + 𝛽!  𝐼𝑛𝑑𝑆𝑝𝑒𝑐 + 𝛽!  𝑆𝐼𝑍𝐸 +  𝛽!  𝑀𝑉 + 𝛽!  𝑀𝐵 +    𝛽!  𝐿𝑂𝑆𝑆   +    𝛽!  𝐿𝐸𝑉   +    𝛽!𝐵𝐼𝐺4 + 𝜀

Waar:

DA = Absolute discretionaire accruals

Short = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure korter is dan 4 jaar.

Long = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure langer is dan 10 jaar.

IndSpec = Dummie variabele voor industrie specialisatie: 1 indien de accountant wordt aangemerkt als industrie specialist.

SIZE = Het totaal aan activa van de onderneming aan het begin van het boekjaar.

MV = Marktwaarde van de onderneming.

MB = Het ratio van de marktwaarde ten opzichte van de boekwaarde van de onderneming.

LOSS = Dummie variabele voor verlies in voorgaand boekjaar.

LEV = Totale activa minus het eigenvermogen gedeeld door de totale activa. BIG4 = Dummie variabele voor auditor. 1 Indien de controlerend accountant

(26)

3.5 Regressiemodel (2)

Om hypothese 3, waarin wordt gesteld dat de relatie tussen de auditor tenure en kwaliteit van de accountantscontrole kleiner is indien sprake is van een in de industrie gespecialiseerde accountant, te kunnen beantwoorden zal ook een regressieanalyse worden uitgevoerd waarin de interactie variabelen worden meegenomen. De relatie tussen de hiervoor beschreven onafhankelijke, afhankelijke en modererende variabelen zal in dit onderzoek worden gemeten middels het volgende regressiemodel:

𝐷𝐴 = 𝛼 +  𝛽!  𝑆𝐻𝑂𝑅𝑇 +  𝛽!  𝐿𝑂𝑁𝐺 + 𝛽!  𝐼𝑛𝑑𝑆𝑝𝑒𝑐 +  𝛽!  𝑆ℎ𝑜𝑟𝑡_𝐸𝑥𝑝𝑒𝑟𝑡 + 𝛽!  𝐿𝑜𝑛𝑔_𝐸𝑥𝑝𝑒𝑟𝑡 + 𝛽!  𝑆𝐼𝑍𝐸 +  𝛽!  𝑀𝑉 + 𝛽!  𝑀𝐵 +    𝛽!  𝐿𝑂𝑆𝑆   +    𝛽!"  𝐿𝐸𝑉   +    𝛽!!𝐵𝐼𝐺4 + 𝜀

Waar:

DA = Absolute discretionaire accruals

Short = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure korter is dan 4 jaar.

Long = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure langer is dan 10 jaar.

IndSpec = Dummie variabele voor industrie specialisatie: 1 indien de accountant wordt aangemerkt als industrie specialist.

Short_Expert = Dummie variabele voor industrie specialist met een korte auditor tenure: 1 indien de tenure kort is en de controlerend accountant kan worden aangemerkt als zijnde industrie expert.

Long_Expert = Dummie variabele voor industrie specialist met een lange auditor tenure: 1 indien de tenure lang is en de controlerend accountant kan worden aangemerkt als zijnde industrie expert.

SIZE = Het totaal aan activa van de onderneming aan het begin van het boekjaar.

MV = Marktwaarde van de onderneming.

MB = Het ratio van de marktwaarde ten opzichte van de boekwaarde van de onderneming.

LOSS = Dummie variabele voor verlies in voorgaand boekjaar.

LEV = Totale activa minus het eigenvermogen gedeeld door de totale activa. BIG4 = Dummie variabele voor auditor. 1 Indien de controlerend accountant

(27)

4 Onderzoeksresultaten

In dit hoofdstuk zullen de empirische resultaten van dit onderzoek worden beschreven. Zoals beschreven in het hoofdstuk onderzoeksmethode zal dit onderzoek bestaan uit een data onderzoek waarbij de historische data worden geanalyseerd middels kwantitatieve onderzoeksmethoden. In de eerste paragraaf zullen de beschrijvende statistieken van de sample worden gepresenteerd. Vervolgens zal in de tweede paragraaf de resultaten van de uitgevoerde regressieanalyses op de opgestelde hypotheses worden beschreven. Ten slotte zullen in paragraaf drie de resultaten van de uitgevoerde robustnesstest op de onderzoeksgegevens worden uiteengezet.

4.1 Beschrijvende statistieken

4.1.1 Beschrijvende statistiek bedrijven

Tabel 1 en 2 tonen de beschrijvende statiek ten aanzien van de aan de Amerikaanse beurs genoteerde ondernemingen over de periode 2004-2013 die zijn opgenomen in de dataset. De dataset bestaat in totaal uit 47.497 bedrijfsjaren verdeeld over 9 sectoren. Op basis van tabel 1 is zichtbaar dat het merendeel van de ondernemingen actief is in de industriesector (49,73%), dienstverlening (20,49%) en transport (9,11%).

Tabel 1: Bedrijven per sector

Sector N Percentage Cummulatief

Agriculture, Forestry, Fishing 148 0,31% 0,31%

Mining 4148 8,73% 9,04%

Construction 472 0,99% 10,04%

Manufacturing 23618 49,73% 59,76%

Transportation & Public Utilities 4327 9,11% 68,87%

Wholesale trade 1666 3,51% 72,38%

Retail trade 2759 5,81% 78,19%

Services 9730 20,49% 98,68%

Public Administration 629 1,32% 100,00%

(28)

In tabel 2 is zichtbaar dat het sample relatief gelijk verdeeld is over de onderzoeksperiode. Daarbij blijkt uit deze tabel ook dat het aantal beursgenoteerde ondernemingen dat is opgenomen in de sample is gedaald van 6.872 bedrijven in 2004 naar 5.009 in 2013.

Tabel 2: Distributie sample bedrijven per jaar

Jaar N Percentage Cummulatief

2004 5559 11,70% 11,70% 2005 5336 11,23% 22,94% 2006 5172 10,89% 33,83% 2007 5041 10,61% 44,44% 2008 4777 10,06% 54,50% 2009 4572 9,63% 64,12% 2010 4450 9,37% 73,49% 2011 4400 9,26% 82,76% 2012 4301 9,06% 91,81% 2013 3889 8,19% 100,00% Totaal 47497 100,00%

4.1.2 Beschrijvende statistiek variabelen

In tabel 3 zijn de beschrijvende statistieken opgenomen van de verschillende variabelen die in dit onderzoek worden gebruikt.

Tabel 3: Beschrijvende statistiek

Variabele N Min Max Mean s.d.

DA 47497 -5,511 5,360 0,000 0,317 DR 47497 -0,126 0,123 -0,003 0,055 TENURE_year 47497 1,000 25,000 8,419 5,713 Expert 47497 0,000 1,000 0,233 0,423 SHORT 47497 0,000 1,000 0,224 0,417 LONG 47497 0,000 1,000 0,308 0,462 Short_Expert 47497 0,000 1,000 0,034 0,181 Long_Expert 47497 0,000 1,000 0,098 0,297 SIZE 47497 0,207 9,750 5,338 2,587 MV 47497 2,900 16160,390 1987,351 4089,738 MB 47497 -3,553 11,386 2,510 3,208 LOSS 47497 0,000 1,000 0,429 0,495 LEV 47497 0,000 2,190 0,340 0,571 BIG4 47497 0,000 1,000 0,624 0,485

(29)

Op basis van deze statistieken blijkt dat de gemiddelde auditor tenure 8,4 jaar bedraagt. De auditor tenure is berekend uitgaande van data vanaf het jaar 1990 (T=0), zie hiervoor ook paragraaf 3.1.2. Op basis van de variabelen SHORT en LONG is vastgesteld dat 22,4% van de sample is aan te merken als korte tenure, 30,8% als lange tenure en derhalve 46,8% als middellange tenure. Aan de hand van de variabele Expert is vastgesteld dat bij 23,3% van de sample de jaarrekening wordt gecontroleerd door een in de industrie gespecialiseerde accountant. Daarnaast is op basis van de variabele BIG4 op te maken dat 62,4% van de sample wordt gecontroleerd door een BIG 4 accountanskantoor.

(30)

4.1.4 Multicollinerariteit

Om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het regressiemodel te kunnen bepalen dient voorafgaand aan de regressieanalyses de onafhankelijkheid van de variabelen te worden vastgesteld. Om de betrouwbaarheid van het model te waarborgen dienen de correlatiecoëfficienten tussen de -0,8 en 0,8 te liggen. Op basis van tabel 4 is vastgesteld dat dit het geval is. Uit de Pearson correlatie test lijkt er sprake te zijn van beperkte correlatie tussen de variabelen SHORT, LONG en Expert op de afhankelijke variabelen DA en DR.

Tabel 4: De Pearson correlatie test

DA DR SHOR T LONG Expert T EXP SHOR LONG EXP SIZE MV MB LOSS LEV BIG4

DA 1.0000 DR 0.0647 * 1.0000 SHORT 0.0385 * 0.0047 1.0000 LONG -0.0296 * 0.0011 -0.3586 * 1.0000 Expert -0.0127 * 0.0206 * -0.1031 * 0.1357 * 1.0000 SHORT_EXPERT 0.0078 0.0126 * 0.3489 * -0.1251 * 0.3409 * 1.0000 LONG_ EXPERT -0.0177 * 0.0110 -0.1773 * 0.4945 * 0.5988 * -0.0619 * 1.0000 SIZE 0.0560 * 0.0904 * 0.1539 * 0.2275 * 0.3263 * 0.0657 * 0.2643 * 1.0000 MV -0.0466 * 0.0262 * -0.1296 * 0.2077 * 0.2542 * 0.0153 * 0.2557 * 0.6372 * 1.0000 MB 0.0251 * 0.0295 * 0.0248 * -0.0115 0.0396 * 0.0207 * 0.0227 * 0.0788 * 0.1350 * 1.0000 LOSS 0.0460 * -0.0381 * 0.0987 * -0.1514 * -0.1407 * -0.0014 -0.1428 * -0.4837 * -0.3194 * -0.0829 * 1.0000 LEV -0.0028 0.0056 -0.0183 * -0.0030 0.0303 * 0.0187 * 0.0051 0.1942 * -0.0414 * -0.2152 * 0.1043 * 1.0000 BIG4 -0.0259 * 0.0465 * -0.2052 * 0.2327 * 0.3742 * 0.1147 * 0.2392 * 0.6600 * 0.3381 * 0.0977 * -0.2947 * 0.0670 * 1.0000

* statistisch significant op 1%-niveau Naast de Pearson correlatie test is ook de Variance Inflation Factor (VIF) berekend om naast de

directe ook te kijken naar indirectie correlatie. Alle resultaten zijn lager dan 10, derhalve ook op basis van de VIF geen indicatie van multicollinerariteit.

Tabel 5: Variance Inflation Factor

Variabele VIF 1/VIF SHORT 1.53 0.651951 LONG 1.58 0.631436 Expert 1.19 0.839376 SIZE 3.54 0.282456 MV 1.87 0.535138 MB 1.09 0.920528 LOSS 1.40 0.713784 LEV 1.23 0.810525 BIG4 2.05 0.488793

(31)

4.2 Resultaten regressieanalyses

4.2.1 Regressie (1): Invloed auditor tenure op audit quality

Allereerst is een regressieanalyse uitgevoerd op de totale sample waarbij de totale discretionaire accruals (DA) de onafhankelijke variabele is. De resultaten hiervan worden gepresenteerd in onderstaande tabel:

Tabel 6: Invloed auditor tenure op audit quality

Afhankelijke variabele = Discretionaire accruals

Absolute discretionaire accruals Positieve discretionaire accruals Negatieve discretionaire accruals Coëfficiënt T-toets Coëfficiënt T-toets Coëfficiënt T-toets _cons 0.359 *** 36.05 0.358 *** 23.91 -0.361 *** -30.52 SHORT 0.020 *** 4.44 0.038 *** 5.64 0.000 0.01 LONG -0.008 ** -2.40 -0.006 -1.20 0.011 *** 2.69 Expert 0.006 ** 2.17 0.008 ** 2.05 -0.004 -1.24 SIZE -0.052 *** -32.44 -0.054 *** -22.84 0.050 *** 26.91 MV 0.000 *** 28.03 0.000 *** 17.69 -0.000 *** -25.25 MB -0.002 *** -2.98 -0.002 -1.64 0.002 *** 2.75 LOSS 0.044 *** 16.03 0.036 *** 11.46 -0.055 *** -13.29 LEV 0.003 1.21 0.012 *** 3.01 0.006 1.62 BIG4 0.019 *** 4.85 0.020 *** 3.88 -0.017 *** -3.52 Adj. R 0.157 0.136 0.188 F-waarde 103.886 61.928 75.009 P-waarde 0.000 0.000 0.000 Aantal observaties 47.497 22.498 24.999 starlevels(* 0.10 ** 0.05 *** 0.01) Legenda:

SHORT = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure korter is dan 4 jaar. LONG = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure langer is dan 10 jaar.

Expert = Dummie variabele voor industrie specialisatie: 1 indien de accountant wordt aangemerkt als industrie specialist. SIZE = Het totaal aan activa van de onderneming aan het begin van het boekjaar.

MV = Marktwaarde van de onderneming.

MB = Het ratio van de marktwaarde ten opzichte van de boekwaarde van de onderneming. LOSS = Dummie variabele voor verlies in voorgaand boekjaar.

LEV = Totale activa minus het eigenvermogen gedeeld door de totale activa.

BIG4 = Dummie variabele voor auditor. 1 Indien de controlerend accountant één van de BIG-4 kantoren is.

De resultaten van bovenstaande tabel kunnen worden gebruikt om de hypotheses 1 en 2 te beantwoorden. Zoals beschreven in hoofdstuk 2 voorspelt hypothese 1 dat de kwaliteit van de accountantscontrole hoger is bij een medium tenure (4 tot 10 jaar) dan bij een kortere tenure (minder dan 4 jaar).

(32)

Op basis van deze tabel kan worden vastgesteld dat een korte auditor tenure leidt tot significant hogere totale discretionaire accruals. Wanneer er gekeken wordt naar een onderscheid tussen posititieve en negatieve discretionaire accruals geldt alleen dat er bij positieve discretionaire accruals sprake is van een significante afwijking.

Deze resultaten zijn in overeenstemming met wat de resultaten uit het onderzoek van Johnson et al. (2002) en het onderzoek van Chi en Huang (2005) waarin is geconcludeerd dat de kwaliteit van de accountantscontrole toeneemt naarmate de accountant meer ervaring heeft bij die cliënt. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat de uitkomst van mijn onderzoek met betrekking tot hypothese 1 de korte auditor tenure aansluiten bij wat in voorgaande onderzoek is geconcludeerd.

Hypothese 2 voorspelt dat de kwaliteit van de accountantscontrole bij een langere auditor tenure (meer dan 10 jaar) lager is dan bij een medium auditor tenure (4 tot 10 jaar) doordat de toename van de auditor tenure een negatieve invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accoutant en daarmee de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de regressie blijkt sprake van een significante afwijking (bij een significantie niveau van 5%) voor de totale discretionaire accruals als de medium tenure wordt vergeleken met een lange tenure. Dit geldt ook wanneer wordt gekeken naar de negatieve discretionaire accruals derhalve kan worden gesteld dat er sprake is van een significante afwijking van de discretionaire accruals tussen de medium en lange tenure. Wanneer wordt gekeken naar de coëfficiënt bij de totale discretionaire accruals blijkt dat de discretionaire accruals lager zijn bij een lange tenure dan bij een medium tenure. De kwaliteit van de accountantscontrole lijkt daarmee toe te nemen met de auditor tenure.

De resultaten zijn strijdig met de verwachting van hypothese 2 en de resultaten van voorgaande onderzoeken van onder andere Carey en Simnett (2006), Cameron et al. (2014) en David et al. (2009) waarin is geconcludeerd dat dat er sprake is van een negatieve relatie tussen de auditor tenure en de kwaliteit van de accountantscontrole. Ook zijn deze resultaten strijdig met de conclusie die in het onderzoek van Johnson et al (2002) waarin ook is geconcludeerd dat de de kwaliteit van de accountantscontrole niet aantoonbaar afwijkt van de kwaliteit bij de medium tenure.

Deze resultaten zijn echter wel overeenkomstig met voorgaand onderzoek van Ghosh en Moon (2005) en Geiger en Raghunandan (2002) waarin ook een positieve relatie gemeten tussen de auditor tenure en de kwaliteit.

(33)

4.2.2 Regressie (2): Invloed auditor tenure op audit quality en het modererende effect van industry specialisatie

Zoals beschreven in hoofstuk drie wordt ook een regressieanalyse uitgevoerd waarbij het modererende effect van de industrie specialisatie van de controlerend accountant wordt bepaald. De resultaten van deze regressie zijn als volgt:

Tabel 7: Invloed auditor tenure op audit quality en het modererende effect van industry specialisatie

Afhankelijke variabele = Discretionaire accruals

Absolute discretionaire accruals Positieve discretionaire accruals Negatieve discretionaire accruals Coëfficiënt T-toets Coëfficiënt T-toets Coëfficiënt T-toets _cons 0.361 *** 35.71 0.359 *** 23.67 -0.363 *** -30.24 SHORT 0.018 *** 3.59 0.038 *** 4.90 0.003 0.48 LONG -0.011 *** -2.62 -0.009 -1.49 0.014 *** 2.70 Expert -0.003 -0.49 0.000 0.01 0.006 0.85 Short_Expert 0.006 0.72 -0.001 -0.08 -0.016 -1.56 Long_Expert 0.012 ** 2.01 0.014 1.63 -0.012 -1.53 SIZE -0.052 *** -32.46 -0.054 *** -22.84 0.050 *** 26.94 MV 0.000 *** 28.01 0.000 *** 17.69 -0.000 *** -25.22 MB -0.002 *** -2.99 -0.002 -1.64 0.002 *** 2.75 LOSS 0.044 *** 16.03 0.036 *** 11.48 -0.055 *** -13.29 LEV 0.003 1.23 0.012 *** 3.02 0.006 1.62 BIG4 0.019 *** 4.90 0.021 *** 3.95 -0.017 *** -3.52 Adj. R 0.157 0.136 0.188 F-waarde 94.327 56.119 68.198 P-waarde 0.000 0.000 0.000 Aantal observaties 47.497 22.498 24.999 starlevels(* 0.10 ** 0.05 *** 0.01) Legenda:

SHORT = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure korter is dan 4 jaar. LONG = Dummie variabele voor auditor tenure: 1 indien de tenure langer is dan 10 jaar.

Expert = Dummie variabele voor industrie specialisatie: 1 indien de accountant wordt aangemerkt als industrie specialist. Short_Expert = Dummie variabele voor industrie specialisatie: 1 indien korte tenure en industrie specialist

Long_Expert = Dummie variabele voor industrie specialisatie: 1 indien lange tenure en industrie specialist SIZE = Het totaal aan activa van de onderneming aan het begin van het boekjaar.

MV = Marktwaarde van de onderneming.

MB = Het ratio van de marktwaarde ten opzichte van de boekwaarde van de onderneming. LOSS = Dummie variabele voor verlies in voorgaand boekjaar.

LEV = Totale activa minus het eigenvermogen gedeeld door de totale activa.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Interfaces comprised specifically of epitaxial LaAlO 3 and SrTiO 3 have been at the core of the research in this field but the prime attributes such as being of perovskite

8 , 31 , 32 , 35 In our study, the PowerGlove en- abled us to measure all hand motor symptoms in PD patients using a combination of inertial sensors and a force sensor, where the

Deze Big Data Revolutie wordt ook uitmuntend beschreven in het boek ‘De Big Data Revolutie’, waarin big data wordt beschreven als bron van economische waarde en

5 shows the number of resolvable spots related to the maximum angle of deflection and rate of resolvable spots related to the maximum deflection angle velocity for random-access

During an internship at Neopost Inc., of 14 weeks, we developed the server component of a software bus, called the XBus, using formal methods during the design, validation and

affordable, reliable, clean, high-quality, safe and benign energy services to support economic and human

METHODS: Studies of patient preferences for type-2 diabetes medications were identified from the PubMed, EMBASE, CINAHL and EconLit databases using a registered study

The goal of this research is to investigate the role of audience personality, blog writing style, and frequency of blog visits on the purchase of beauty