• No results found

Reappraisal & emotieregulatie : het effect van impliciete reappraisal training op emotieregulatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reappraisal & emotieregulatie : het effect van impliciete reappraisal training op emotieregulatie"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Reappraisal & Emotieregulatie

Het Effect van Impliciete Reappraisal Training op Emotieregulatie

Masterthesis Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam C.J.E. Kraaijenga Studentnummer: 10673571 Onder begeleiding van: dr. B. Van Bockstaele Tweede beoordelaar: dr. E. Aktar Amsterdam, 19 december 2016

(2)

Inhoudsopgave Voorwoord 3 Samenvatting 4 Abstract 5 1. Inleiding 6 2. Methode 11 2.1 Deelnemers 11 2.2 Meetinstrumenten 11

2.2.1 State and Trait Anxiety Inventory 11

2.2.2 Cognitive Emotion Regulation Questionnaire 12

2.2.3 Emotieregulatie taak 12 2.2.4 Reappraisal training 13 2.2.5 Geheugentaak 14 2.3 Procedure 14 3. Resultaten 15 3.1 Scoring en Outliers 15 3.2 Deelnemerskarakteristieken 15

3.3 Effect van reappraisal training op emotieregulatie 17 3.3.1 Kijk-instructie (positieve gevoelens) 18 3.3.2 Kijk-instructie (negatieve gevoelens) 18 3.3.3 Kijk-instructie (valentie ratings) 18 3.3.4 Onderdruk-instructie (positieve gevoelens) 19 3.3.5 Onderdruk-instructie (negatieve gevoelens) 19 3.3.6 Onderdruk-instructie (valentie ratings) 19

4. Discussie 20

(3)

Voorwoord

Deze masterscriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de

Masteropleiding Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.

Middels deze weg wil ik graag mijn dank uitspreken naar de personen die mij tijdens het schrijven van mijn masterscriptie hebben gesteund. Allereerst was het schrijven van mijn masterscriptie niet mogelijk geweest zonder de hulp van mijn begeleider dr. B. Van

Bockstaele. Daarom wil ik graag dr. B. Van Bockstaele bedanken voor de fijne begeleiding en waardevolle feedback. Zijn betrokkenheid, inspirerende woorden, humor en flexibiliteit hebben mij gemotiveerd en gesteund tijdens het schrijven van mijn masterscriptie.

Daarnaast wil ik graag alle respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek. Zonder hun medewerking had ik mijn masterscriptie nooit kunnen schrijven.

Tenslotte wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om mijn tweelingzusje Véronique en goede vriendin Catharine te bedanken voor alle hulp en motiverende woorden die mij hebben geholpen deze masterscriptie tot een goed einde te brengen.

Charlotte Kraaijenga Amsterdam, 2016

(4)

SAMENVATTING

Achtergrond: Ondanks dat verschillende studies hebben aangetoond dat het toepassen van emotieregulatie strategieën belangrijk is voor het individuele welzijn, hebben weinig studies expliciet onderzoek gedaan hoe mensen strategieën kunnen aanleren om zo hun emoties beter te kunnen reguleren. In de huidige studie is het effect van impliciete reappraisal training op emotieregulatie onderzocht. Methode: In totaal hebben vijftig deelnemers (nmannen= 10, nvrouwen = 40) geparticipeerd in dit experiment. Gebruikmakend van het Picture-Word Paradigma werden deelnemers voor de reappraisal training op gerandomiseerde wijze ofwel aan de positieve- of negatieve trainingsgroep toegewezen, waarbij ze gevraagd werden hun aandacht te richten op neutrale foto’s met bijbehorende omschrijvingen. Emotieregulatie werd vooraf en na afloop van de reappraisal training gemeten. Resultaten: De resultaten van de repeated measures ANOVAs lieten geen effect zien van reappraisal training op

emotieregulatie. Conclusie: De huidige studie vond geen verband tussen impliciete reappraisal training en emotieregulatie. Van belang is om de kwaliteit van de reappraisal training te verbeteren, zodat de link tussen reappraisal strategieën en emotieregulatie opnieuw onderzocht kan worden.

(5)

ABSTRACT

Background: Despite the fact that several studies have shown that the use of emotion regulation strategies is important for individual well-being, relatively few studies have

explicitly scrutinized how people can learn strategies to regulate their emotions. This research examined the effect of implicit reappraisal training in emotion regulation. Method: A total of fifty participants (nmen= 10, nwoman = 40) participated in this experiment. Using the

Picture-Word Paradigm for the Reappraisal training, participants were randomly assigned to either the positive condition or the negative condition, and were given instructions to view images in response to picture-word conditions. Emotion regulation was measured before and after the reappraisal training. Results: The results of the repeated measures ANOVAs

showed no effects of reappraisal training on emotion regulation. Conclusion: The current study found no link between implicit reappraisal training and emotion regulation. It is important to improve the quality of the reappraisal training, in order to re-examine the link between reappraisal strategies and emotion regulation.

(6)

Het Effect van Impliciete Reappraisal Training op Emotieregulatie De mens wordt dagelijks blootgesteld aan emoties. Emoties komen voor in al het menselijk contact waar we om geven - in onze intieme relaties, binnen het gezin, op het werk en in de omgang met vrienden (Ekman, 2008). Ze maken onze behoeften, frustraties en rechten van de mens duidelijk; ze motiveren ons om veranderingen te bewerkstelligen, geven ons inzicht in de manier waarop we in de wereld staan, zorgen voor een snelle reactie in levensbedreigende situaties of laten ons beseffen wanneer we verzadigd zijn (Thompson, 1994; Leahy, Napolitano, & Tirch, 2012). Emoties kunnen daarom gezien worden als

hulpmiddelen waarmee de mens zijn eigen ervaringen beoordeelt en zich voorbereid op actie (Cole, Martin, & Dennis, 2004). Zonder het hebben van emoties zou het leven van de mens weinig betekenis hebben.

Emoties kunnen worden aangeduid als een reeks componenten, waarbij meerdere ervaringen komen kijken (Leahy, Napolitano, & Tirch). Wanneer iemand de emotie stress ervaart, is degene zich ervan bewust dat hij gestrest is wegens bijvoorbeeld drukte op werk (interpretatie), heeft een versnelde ademhaling (zintuiglijke waarneming), kan zich alleen nog maar overactief concentreren op de taken die hij nog moet afronden (intentionaliteit) waar mogelijk angst bij komt kijken voor het oordeel van zijn baas (gevoel) en fysiek symptomen, zoals licht in het hoofd voelen of rusteloosheid in zijn lichaam (motorisch gedrag). Dit voorbeeld maakt duidelijk dat emoties niet uit één maar uit meerdere componenten bestaan, die ofwel positieve dan wel negatieve reacties uitlokken (Mauss, Levenson, McCarter, Wilhelm, & Gross, 2005).

Het proces waarin een emotie tot stand komt wordt helder weergegeven in het emotiegeneratie model (Figuur 1) van Gross & Thompson (2007).

Figuur 1. Het emotiegeneratie model (uit Gross & Thompson, 2007).

In dit abstracte en versimpelde model stellen Gross en Thompson dat een emotie ontstaat wanneer een individu in aanraking komt met een psychologisch relevante situatie. Het kan hierbij gaan om een externe of interne stimulus (bijvoorbeeld een baby die huilt). Pas

(7)

op de huilende baby), komt de situatie pas terecht in ons bewustzijn. Wanneer het individu de huilende baby niet opmerkt, zal er ook geen emotionele respons gegenereerd worden. In een volgende stap wordt de situatie geïnterpreteerd en geëvalueerd, waarbij de situatie een betekenis krijgt (bijvoorbeeld de huilende baby heeft mogelijk honger). Dit is cruciaal

aangezien de betekenis van de situatie een emotionele respons bepaald. Wanneer de betekenis van de situatie anders zou zijn (bijvoorbeeld de baby huilt om zijn speen) dan is een

mogelijke andere emotionele respons dat het individu de baby zijn speen geeft. Bovenstaand voorbeeld geeft in abstracte termen het tijdsverloop weer waarop een emotie tot stand komt. Tot slot kan de emotionele respons op zichzelf weer aanleiding geven tot een veranderde situatie (Gross, 1989).

Emoties kunnen het leven in positieve zin versterken of in negatieve zin schade toebrengen; zo kunnen ze ons gedrag adequaat aanpassen aan de situatie, maar ook op manieren waarvan we naderhand spijt krijgen (Ekman). De vaardigheid om emoties adaptief bij de situatie te kunnen reguleren bepaalt de kwaliteit van het leven. Om deze reden is het proces van emotieregulatie een belangrijk onderwerp binnen de gedragswetenschappen. Zo stellen Moscovitch, Chiupka en Gavric (2013) dat het toepassen van een emotieregulatie strategie belangrijk is voor het individuele welzijn, omdat het leert omgaan met negatieve emoties en gedachten. Problematische emotieregulatie blijkt daarentegen een voorspeller van psychopathologie (Zeman, Schipman, & Suveg, 2002).

De laatste twee decennia is er veelvuldig onderzoek verricht naar de adaptieve rol van emotieregulatie (Gross & Thompson). Een reden voor deze toename in studies naar

emotieregulatie is dat er een wederkerig verband lijkt te bestaan tussen problematische emotieregulatie en psychopathologie (Cole, Michel, & O’Donnell Teti, 1994; Gross & Muñoz, 1995; Thompson, 1994; Mazefsky et al., 2013). Problematische emotieregulatie houdt tekorten in bewustwording en acceptatie van emoties in, evenals tekorten in strategieën om intense (negatieve) of overweldigende emoties te reguleren (Gross & Thompson). Uit onderzoek van Greene (2005) blijken mensen met beperkte emotieregulatie vaardigheden een grotere kans te hebben op psychische klachten en/of een negatief zelfbeeld. Verder blijken deze mensen angstiger en prikkelbaarder te zijn en ervaren ze moeilijkheden bij het leggen van sociale contacten. Problematische emotieregulatie blijkt dan ook gerelateerd aan tal van psychologische problemen, zoals depressie, angsten, gedragsproblemen, post traumatische stressstoornis, persoonlijkheidsstoornissen en middelenmisbruik (Berenbaum, Gomez,

Huynh-Nhu, Raghavan, Vernon, 2003; Bradley et al., 2011; Braet et al., 2014; Brockmeyer et al., 2012; Frewen, Hopper, Lanius, & Van Der Kolk, 2007; Kring, 2008).

(8)

Een emotieregulatie strategie is een eigenschap waarmee een individu invloed uitoefent op het bepalen, ervaren, uiten en hanteren van emoties (Gross, 1998). Het verwijst naar alle extrinsieke en intrinsieke processen die verantwoordelijk zijn voor het controleren, evalueren en bijstellen van emotionele reacties om een bepaald doel te bereiken (Thompson, 1994). Emotieregulatie strategieën worden gebruikt om een negatieve affectieve staat te veranderen of te verminderen en een positieve affectieve staat te behouden of te versterken (Lischetzke & Eid, 2006). Het kan ook zijn dat men een negatieve staat juist meer intens wil maken, door bijvoorbeeld hele trieste muziek op een begrafenis af te spelen. Daartegenover staat dat een positieve affectieve staat ook onderdrukt kan worden, door bijvoorbeeld positieve gevoelens minder groots te uiten. Ieder mens beschikt over deze emotieregulatie processen en probeert – op al dan niet effectieve manieren – met deze emoties om te gaan (Denny & Ochsner, 2014).

Het procesmodel van emotieregulatie (Gross, 2001, 2002; Figuur 2) bouwt verder op het emotiegeneratie model (Gross & Thompson, 2007).

Figuur 2. Het procesmodel van emotieregulatie (Gross, 2001, 2002).

In dit model wordt het proces van emotieregulatie weergegeven, dat gereguleerd wordt middels vijf processen: (a) situatieselectie, (b) situatiemodificatie, (c) aandachttoewijzing, (d) cognitieve verandering, en (e) responsmodulatie.

Bij het eerste proces van situatieselectie maakt een individu een keuze om personen,

plaatsten of objecten te benaderen of juist te vermijden. Gross (2008) stelt dat mensen in deze eerste fase de voorkeur hebben om die situaties op te zoeken die hoogstwaarschijnlijk

gewenste emoties met zich meebrengen, dan situaties die negatieve emoties uitlokken want deze worden bij voorkeur vermeden (bijvoorbeeld een andere route nemen naar je werk om een kennis die maar niet op kan houden met praten maar niet tegen het lijf te hoeven lopen). Hierbij is het van groot belang dat een individu beschikt over een grote zelfkennis om

(9)

beslissingen als, het wel of niet nemen van een route wel overwogen te kunnen nemen, zodat gewenste emoties worden opgewekt (Gross, 1998). Aansluitend op de situatieselectie kan het individu bij het tweede proces van situatiemodificatie de emotionele impact van de stimuli nog aanpassen door de situatie te veranderen (McRae, Ochsner, & Gross, 2011). In het geval van het voorbeeld kan het individu besluiten net te doen alsof hij met iemand aan het bellen is. Daaropvolgend kan het individu bij het derde proces van aandachtgeven zijn aandacht focussen op bepaalde aspecten van de situatie. Net als bij het generatiemodel (Gross) geldt dat wanneer een individu aandacht geeft aan een bepaalde situatie, de situatie pas terecht komt in ons bewustzijn. Vervolgens kan het individu bij het vierde proces van cognitieve verandering een positieve of negatieve emotionele betekenis toevoegen aan de situatie; het individu kan enerzijds denken dat het gesprek hoogstwaarschijnlijk lang zal gaan duren (negatieve emotionele betekenis). Anderzijds kan het individu denken dat het aardig is van de kennis dat hij informatie met het individu wilt delen (positieve emotionele betekenis). Tot slot kan het individu bij het laatste proces van respons modulatie de emotionele respons zelf proberen te veranderen door bijvoorbeeld niet aan de kennis te laten merken dat hij liever niet zat te wachten op een gesprek.

Adequate regulatie van emoties is cruciaal voor adaptief sociale interacties

(Vingerhoets, Nyklicek, & Denollet, 2008), fysieke gezondheid (Eippert, 2007) en psychisch functioneren (Gross, 1998). Vooralsnog is het echter niet duidelijk welke emotieregulatie-strategieën zinvoller of meer effectief zijn dan andere emotieregulatie-strategieën (Gross & Thompson, 2007). Een volgens Gross belangrijke adaptieve emotieregulatie strategie is cognitieve reappraisal. Reappraisal is het vermogen van mensen om de inhoud of betekenis van een bepaalde gebeurentis of stimulus te veranderen waardoor ook de emotionele lading van de gebeurtenis of stimulus die volgt verandert. Bij het toepassen van reappraisal strategieën zouden

negatieve emoties neerwaarts kunnen worden gereguleerd middels cognitieve transformatie door na te denken over mogelijke positieve resultaten (Gross, 1998; Ochsner & Gross, 2005, 2008). Een voorbeeld hiervan is wanneer in een park een hond op je af rent; dit kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Je kan je bijvoorbeeld angstig gaan voelen. Je angst kan dan intenser ervaren worden door allerlei dramatische uitkomsten te bedenken, zoals de hond loopt op je af en gaat je bijten, hij loopt je omver of hij begint hard te blaffen en laat daarbij zijn tanden zien. Omgekeerd kan de intensiteit van angst afnemen door te denken dat de hond niet alleen is, maar dat zijn baasje er ook bij is en dat de hond alleen wilt spelen of achter een bal aan loopt. Volgens de reppraisal theorie is de manier waarop een

(10)

individu dus denkt over een bepaalde situatie van invloed op de betekenis van de emotionele lading behorende bij die situatie (Frijda, 1986; Lazarus, 1991).

In vergelijking met andere emotieregulatie strategieën, zoals bijvoorbeeld het onderdrukken van emoties, blijkt reappraisal één van de meest flexibele en efficiënte strategieën om negatieve effecten van een gevreesde gebeurtenis te verminderen (Denny & Ochsner, 2014; Gross, 2002; Gross & Levenson, 1993; Richards & Gross, 2000). Studies naar het gebruik van reappraisal om negatieve emoties te verminderen vonden dat het

toepassen van reappraisal strategieën ervoor zorgt dat mensen minder kwetsbaar worden voor emotionele problemen (Garnefski & Kraaij, 2006). Bovendien zouden mensen die reappraisal strategieën frequent toepassen in het dagelijkse leven over een beter psychologische welzijn beschikken en minder negatief affect ervaren (Gross, 1998; Gross & John, 2003; Nezlek & Kuppens, 2008). Om deze redenen is reappraisal een veelvoorkomende emotieregulatie strategie binnen observationele- en experimentele studies (Gross, 1998; Gross & John, 2003; Kalisch, 2009). Of het nu gebruikt wordt om mensen zich beter of slechter te laten voelen, reappraisal speelt een belangrijke regulerende rol in het behoud van het mentaal en fysiek welzijn (Gross, 2002; Schaefer et al., 2000).

Gezien het belang van adequate emotieregulatie voor mentaal welzijn, is het eerste doel van deze studie om te kijken of we mensen reappraisal strategieën kunnen aanleren, zodat ze leren om de betekenis van een neutrale stimulus automatisch te veranderen. Het tweede doel van deze studie is om te onderzoeken of deze reappraisal training een effect heeft op hoe mensen hun emoties reguleren. Indien de reappraisal training werkt, en de training er dus effectief in slaagt om mensen hun emoties beter te laten reguleren, dan zou deze training opgenomen kunnen worden in behandelingen voor tal van stoornissen waar verstoorde emotieregulatie aan ten grondslag ligt.

De belangrijkste onderzoeksvraag is in hoeverre impliciete reappraisal training een effect heeft op het positieve en negatieve affect bij de deelnemers bij het zien van neutrale stimuli. De verwachting is dat de deelnemers in de positieve trainingsgroep na afloop van de training minder intense negatieve emotionele reacties ervaren dan deelnemers uit de

negatieve trainingsgroep. Daarnaast wordt verwacht dat deelnemers uit de positieve trainingsgroep na afloop van de training beter in staat zullen zijn negatieve emoties te onderdrukken dan deelnemers uit de negatieve trainingsgroep.

Om dit te meten wordt in de huidige studie gebruik gemaakt van een methode

gebaseerd op het beeld-woord paradigma van Pictet, Coughtrey, Mathews, en Holmes (2011) Tijdens deze gecomputeriseerde reappraisal training worden deelnemers gevraagd hun

(11)

aandacht te richten op neutrale foto’s. Tegelijkertijd verschijnen er bij de foto’s positieve en negatieve verbale bijschriften, ook wel cues (appraisals) die de emotionele lading van een foto mogelijk positief of negatief versterken. Er wordt tijdens het onderzoek nagegaan of we mensen een adaptieve reappraisal strategie kunnen aanleren. Daarbij onderzoeken we de effecten van de training op verandering in zowel spontane als geïnstrueerde emotieregulatie aan de hand van zelf-gerapporteerde emotie intensiteit. Het doel van de huidige studie is deelnemers impliciete reappraisal instructies aan te leren, zodat ze niet weten dat ze automatische reappraisal strategieën aan het toepassen zijn.

Methode 2.1 Deelnemers

Vijftig personen (40 vrouwen; M leeftijd = 23.20, SD = 7.90, range = 18 – 66) hebben vrijwillig deelgenomen aan deze studie door zich digitaal in te schrijven via een link op de recruteringswebsite van de UvA of door langs te lopen op een van de nog open timeslot in het lab. Alle deelnemers werden voorafgaand aan het experiment geïnformeerd over de algemene aard van het experiment en ondertekenden toestemmingsverklaringen. In ruil voor de

medewerking aan het onderzoek (± 1 uur) ontvingen de deelnemers studiepunten of een financiële vergoeding (€10). De studie werd goedgekeurd door de ethische commissie van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam.

2.2 Meetinstrumenten

2.2.1 State and Trait Anxiety Inventory. Om voorafgaand aan het experiment de mate van toestandsangst (state-anxiety) en angstdispositie (trait-anxiety) bij de deelnemers te meten, is er gebruik gemaakt van de naar het Nederlands vertaalde versie van de State-Trait Anxiety Inventory (STAI-S en STAI-T; Spielberger et al., 1983; Van der Ploeg, Defares, & Spielberger, 1980). De state-anxiety (STAI-S) meet per deelnemer het huidige niveau van angst, waarbij de STAI-T een meer algemeen stabiel niveau van gevoelens van angst meet over een langere tijdsperiode. De STAI is een 40 items tellende zelf-rapportage vragenlijst bestaande uit een vier-punts Likert schaal (e.g., “Ik voel me kalm” (‘1 = bijna nooit, 2 = soms, 3 = vaak, 4 = bijna altijd)’. De totale score voor iedere schaal ligt tussen de 20 en 80; hoe hoger de score, hoe hoger de gevoeligheid voor angst van een individu. Wat betreft de interne consistentie van de test variëren de coëfficiënten van State-Trait Anxiety Inventory van .86 tot .96. Voor de test-hertest betrouwbaarheid variëren de coëfficiënten van .65 tot .75 verspreid over een twee maanden interval (Spielberger et al., 1983).

(12)

2.2.2 Cognitive Emotion Regulation Questionnaire. Om de cognitieve

copingsstijlen- en strategieën van de deelnemers voorafgaand aan het experiment te meten, is gebruik gemaakt van de naar het Nederlands vertaalde multidimensionele Cognitive Emotion Regulation Quationnaire (CERQ; Garnefski, Kraaij, & Spinhoven, 2006). De CERQ is een 36 items tellende zelf-rapportage vragenlijst bestaande uit een vijf-punts Likert schaal (e.g., “Ik denk liever niet terug aan pijnlijke situaties uit het verleden” (‘1 = bijna nooit, 2 = soms, 3 = regelmatig, 4 = vaak of 5 = bijna altijd’). De verschillende items verwijzen naar wat iemand denkt bij het ervaren van een bedreigde of stressvolle situatie. De items zijn

evenredig verdeeld over negen schalen, ook wel verschillende cognitieve copingstrategieen: ‘Jezelf de schuld geven, Accepteren, Rumineren, Concentreren op andere en positieve zaken, Concentreren op planning, Positief herinterpreteren, Relativeren, Catastroferen en tot slot Anderen de schuld geven’. Wat betreft de interne consistentie van de test laat de de Cognitive Emotion Regulation Quationnaire een goede validiteit en hoge betrouwbaarheid zien, de coëfficiënten variëren van .75 tot .87 (Garnefski & Kraaij, 2007).

2.2.3 Emotieregulatie taak. De pre- en postmeting van de emotieregulatie taak waren identiek aan elkaar en gebaseerd op het emotieregulatie paradigma uit het onderzoek van Jackson, Malmstadt, Larson, & Davidson (2000). Voor deze taak werden deelnemers gevraagd om naar 36 gedigitaliseerde kleurfoto’s te kijken, afkomstig uit de Picture Set van Pictet et al., (2011). De pre- en postmeting bestonden uit twee delen (instructies), namelijk een kijk-instructie en een onderdruk-instructie. Telkens aan het begin van een nieuw

instructieblok kregen deelnemers als eerste een fixatiekruis te zien, waarna één seconde een foto van een vaas verscheen. Deze foto diende als buffer; een neutrale foto die alle

deelnemers te zien kregen voordat ze aan de emotieregulatie taak konden beginnen. Deze foto werd echter niet meegenomen in de analyse van dit onderzoek.

Bij de kijk-instructie kregen deelnemers 18 verschillende foto’s te zien (waarvan 6 foto’s geen omschrijving kregen, 6 foto’s een positieve omschrijving, en zes foto’s een negatieve omschrijving). Nadat de foto met zijn omschrijving voor negen seconde in beeld was geweest, werd aan de deelnemers gevraagd hun negatieve emoties (angst, walging, verdriet, paniek, etc.) en positieve emoties (blijdschap, plezier, optimisme, etc.) aan te geven op een negen-punts Likert schaal (e.g., “Hoe intens waren je negatieve/positieve emoties bij het zien van deze foto? ‘1 = helemaal niet intens, 5 = redelijk intens en 9 = heel intens’). Daarbij moesten ze ook aangeven of ze de foto’s eerder positief, negatief, of neutraal vonden.

(13)

Bij de onderdruk-instructie kregen deelnemers opnieuw 18 verschillende foto’s met omschrijvingen te zien. Aan de deelnemers werd nu gevraagd naar de foto’s te kijken en zich te focussen op welke emoties ze voelden en hoe intens ze deze emoties ervoeren, om

vervolgens hun negatieve emoties bij het bekijken van de foto’s te onderdrukken. Belangrijk hierbij te vermelden is dat aan de deelnemers werd verteld dat het niet bedoeling was een andere emotie op te wekken, hun ogen te sluiten of te denken aan een iets wat volledig niet gerelateerd is aan de desbetreffende foto, om zo negatieve emoties te onderdrukken. Tot slot werden de foto’s op gerandomiseerde wijze aan de deelnemers aangeboden.

2.2.4 Reappraisal training. Voor de reappraisal training werden deelnemers op gerandomiseerde wijze aan twee condities toegewezen: ofwel aan de positieve

trainingsgroep, dan wel aan de negatieve trainingsgroep.

Beeld-woord instructies. De reappraisal training is gebaseerd op het beeld-woord paradigma uit de onderzoeken van Holmes et al., (2008) en Pictet et al., (2011). Voor deze training werd een set van 100 digitale neutrale beelden (stimuli) met bijbehorende positieve of negatieve woorden op een computerscherm van een Dell PC aan de deelnemers

gepresenteerd. Telkens verscheen er 500 milliseconde na de laatste foto een nieuwe foto, waarbij een seconde later de positieve of negatieve omschrijving werd getoond. De woorden werden in zwarte letters onder de foto’s op een witte achtergrond gepresenteerd. Deze woorden stelden de deelnemers in staat om een context te creëren waardoor de foto positief of negatief ervaren konden worden. Bijvoorbeeld, de deelnemer kreeg een plaatje te zien van een boot. Vervolgens verschenen er woorden met een positieve context (bijvoorbeeld,

plezierige boottocht, uitje met vrienden, wedstrijd varen, etc.) of woorden met een negatieve context (bijvoorbeeld, schipbreuk, zeeziek, kapseizen etc.) bij de foto’s. Nadat de foto in combinatie met de omschrijving voor zes seconde was gepresenteerd, verdween deze weer van het scherm. Aan de deelnemers werd gevraagd naar de positieve of negatieve foto-cue combinaties te kijken, op basis van de trainingsgroep waarop ze op gerandomiseerde wijze waren toegevoegd.

De set van 100 digitale foto’s uit het onderzoek van Pictet et al., (2011) werden onder andere door lokale kunststudenten uit Engeland, door de auteurs van het onderzoek zelf gefotografeerd met een Sony digitale camera of gedownload van het internet. De foto’s werden gemaakt van alledaagse voorwerpen en scènes die studenten doorgaans tegenkomen (bijvoorbeeld van studenten die een lezing bijwonen, feesten met vrienden, sportieve

(14)

2.2.5 Geheugentaak. Tot slot werd bij de deelnemers een geheugentaak afgenomen met als doel na te gaan of de deelnemers de instructies van de trainingstaak opgevolgd hadden. Aan de deelnemers werd gevraagd opnieuw naar 15 gedigitaliseerde kleurfoto’s te kijken, afkomstig uit de Picture Set van Pictet et al., (2011). De deelnemers kregen

vervolgens de taak om aan te geven of de combinatie van foto en omschrijving tijdens de training was aangeboden. Hierbij moesten deelnemers op de ja of nee knop klikken. Van de 15 foto’s waren vijf foto’s correct, wat inhoudt dat de foto én beschrijving overeenkwam met die uit de training. Zo kon het voorkomen dat een deelnemer zowel de foto als de

beschrijving herkende. In dat geval was de verwachting dat de deelnemer op de ‘ja-knop’ zou klikken. Tevens kon het voorkomen dat een deelnemer wél de foto herkende, maar dat de beschrijving daarentegen de tegenovergestelde beschrijving bevatte (bijvoorbeeld in plaats van een positieve beschrijving een negatieve beschrijving bij de foto). In dat geval was de verwachting dat de deelnemers de ‘nee-knop’ zouden aanklikken.

2.3 Procedure

Na aankomst in het lab werd de deelnemer meegenomen naar de onderzoeksruimte. In de onderzoeksruimte werd de deelnemer kort geïnformeerd over de algemene aard van het experiment, las de deelnemer de informatiebrochure door en tekende beide

toestemmingsverklaringen; één voor de deelnemer en één voor de onderzoeker.

Nadat de deelnemer plaats had genomen achter de computer, dimde de onderzoeker het licht en verliet de onderzoeksruimte. De instructie op het computerscherm vertelde de deelnemer dat hij het experiment kon starten door op de enter-toets te klikken. Hierna vulde de

deelnemer de STAI-S/STAI-T zelf-rapportage vragenlijst én de CERQ vragenlijst in. Nadat de deelnemer hiermee klaar was vond de pre-meting van het experiment plaats, zoals beschreven in 2.2.3 Emotieregulatie taak. Deze taak bestond uit twee blokken, namelijk een kijk- en onderdruk-instructie. Voor de kijk-instructie kreeg de deelnemer telkens foto’s in combinatie met een beschrijving te zien in woorden. Deze beschrijving bestond ofwel uit positieve woorden, negatieve woorden of helemaal geen beschrijving. De deelnemer werd gevraagd om aandachtig naar de foto-woordbeschrijving combinatie te kijken om vervolgens per foto aan te geven in welke mate hij de foto intens positief en in welke mate hij de foto’s intens negatief had ervaren. Daarna moest de deelnemer aangeven of hij de combinatie van de foto met beschrijving eerder positief, negatief of neutraal vond. Bij de onderdruk-instructie kreeg de deelnemer opnieuw verschillende foto’s met beschrijvingen te zien, waarbij hij nu de instructie kreeg zich te focussen op welke emoties hij voelde en hoe intens

(15)

deze waren bij het bekijken van de foto. Aan de deelnemer werd gevraagd om zijn negatieve emoties bij het zien van deze foto’s te onderdrukken. Vervolgens kreeg de deelnemer de instructie om opnieuw per foto aan te geven in welke mate hij de foto positief en in welke mate hij de foto’s negatief had ervaren, en of hij de foto eerder positief, negatief, of neutraal vond.

Na afloop van de pre-meting vond de trainingsfase plaats, waarbij de deelnemer de impliciete reappraisal training uitvoerde, zoals beschreven in 2.2.4 Reappraisal training. Voor deze training werden deelnemers random door de computer verdeeld over twee condities; of wel in de positieve training, dan wel in de negatieve training. Aan de deelnemer werd gevraagd naar de positieve of negatieve foto-woordomschrijving combinaties te kijken, op basis van de trainingsgroep waaraan de deelnemer op gerandomiseerde wijze was

toegevoegd. De instructies werden op het scherm van de computer gepresenteerd. Met een klik op de enter-toets begon de deelnemer aan zijn taak: “stel je de beeld-woord combinatie voor en probeer de combinatie te onthouden”. Wanneer de deelnemer 50

foto-woordbeschrijving combinaties had bekeken en deze mentaal had voorgesteld, kreeg de deelnemer op het scherm te zien dat hij op de helft van de training was. Na weer een klik op de enter-toets kon de deelnemer verder gaan met het tweede deel van de reappraisal training.

Na de trainingsfase vond de post-meting plaats, waarbij opnieuw de emotieregulatie taak bij de deelnemer werd afgenomen. Opnieuw kreeg de deelnemer een kijk-instructie afgewisseld met een onderdruk-instructie. Tot slot werd na afloop van de post-meting de geheugentaak bij de deelnemer afgenomen. Na afloop van het experiment ontvingen de deelnemers hun vergoeding en kregen ze een debriefing formulier mee naar huis. De labsessie duurt in totaal ongeveer een uur.

Resultaten 3.1 Scoring en Outliers

Allereerst werd per emotie (angst, blijdschap, verdriet en stress) het gemiddelde berekend, ongeacht trainingsgroep, voor zowel de pre-meting als de post-meting. Vervolgens werd per emotie de gemiddelde score op de pre-meting vergeleken met de gemiddelde score op de post-meting. Een hogere score in de postmeting op bijvoorbeeld angst indiceert een toename van angst bij de deelnemers na afloop van de training, waarbij een lagere score in de postmeting een afname van angst bij de deelnemers indiceert.

(16)

Daarna werd voor de emotieregulatie taak voor elke instructie (kijk en onderdruk) het gemiddelde berekend voor zowel de positieve emoties, negatieve emoties én in hoeverre een foto positief dan wel negatief werd ervaren met de daarbij aangeboden cue (positief, negatief of geen cue) in zowel de pre-meting als in de post-meting.

Vervolgens werd voor de reappraisal training de helft van de deelnemers willekeurig toegewezen aan de positieve trainingsconditie (n = 26) en de andere helft aan de negatieve trainingsconditie (n = 24). Voorafgaand aan de training waren er geen verschillen tussen de twee condities wat betreft leeftijd en geslacht. Hieruit kunnen we concluderen dat de randomisatie gelukt is.

Tot slot werd voor de geheugentaak van het totaal aan correcte responses het

groepsgemiddelde berekend. Daarbij werd gekeken of er deelnemers in de geheugentaak voorkwamen die meer dan drie SDs van het groepsgemiddelde aan incorrecte responses hadden gegeven, en mogelijk de taak niet serieus hebben uitgevoerd. Deze werden als outliers beschouwd. Er hoefden echter geen deelnemers ge-excludeerd te worden omdat alle responsscores binnen drie SDs van het groepsgemiddelde vielen. Dit betekent dat voor de huidige studie alle deelnemers naar de foto’s hebben gekeken, waarbij de meerderheid de foto’s wist te herkennen. De totale analyse van de huidige studie betreft dan ook alle deelnemers.

3.2 Deelnemerskarakteristieken

Het gemiddelde van de trek- en toestandangst bij de deelnemers is gemeten met de STAI-T en de STAI-S, en deze vragenlijst is enkel voor de interventie afgenomen. Zoals blijkt uit tabel 3.1 werd er geen significant verschil gevonden tussen de deelnemers in de positieve en negatieve training wat betreft de STAI-T en STAI-S, beide ts < 1, beide ps > .05. Daarnaast werd het gemiddelde van de negen cognitieve copingsstijlen- en strategieën van de deelnemers gemeten met de CERQ, en deze vragenlijst is eveneens enkel voor de interventie afgenomen. De deelnemers lieten opnieuw geen significante verschillen in gemiddelden zien tussen de twee trainingsgroepen, t(48) = .19 en p > .0

(17)

Tabel 3.1:

Gemiddelde scores, standaarddeviaties, verschil in scores in de pre- en postmeting en p-waardes op onder andere de STAI-state, STAI-trait en CERQ.

Positieve training Negatieve training

Pre-meting Post-meting Pre-meting Post-meting

M SD M SD M SD M SD t p

STAI-state 35.12 7.86 - - 34.67 6.30 - - - - STAI-trait 38.08 9.14 - - 36.54 8.13 - - - - Cognitieve copingsstijlen- en strategieën

Self blame 11.50 3.58 - - 10.50 3.90 - - .95 .35 Accept 13.35 3.48 - - 13.58 3.20 - - .25 .80 Ruminate 12.04 3.33 - - 13.08 4.14 - - .99 .33 Concentrate 12.42 3.70 - - 11.75 3.05 - - .70 .49 Planning 15.77 2.93 - - 15.63 2.67 - - .18 .86 Reappraisal 13.81 4.17 - - 14.46 3.83 - - .57 .57 Relative 14.19 3.72 - - 13.63 3.56 - - .55 .59 Catastrophize 6.12 2.30 - - 6.75 2.40 - - .95 .35 Blame others 6.77 2.75 - - 7.50 2.70 - - .95 .35 Tabel 3.2:

Gemiddelde scores, standaarddeviaties, verschil in scores in de pre- en postmeting en p-waardes op de rapportage van vier emoties.

Pre-meting Post-meting M SD M SD t p Rapportage emoties Angst 1.56 .929 1.30 .614 2.29 .03 Blijdschap 3.50 .814 3.20 .833 3.00 .01 Verdriet 1.44 .733 1.44 .760 .00 1.00 Stress 1.98 1.02 1.52 .735 3.09 .01

Zoals blijkt uit tabel 3.2 werd een significant verschil gevonden in angst, t(49) = 2.29, p < .03. Dit verschil indiceert dat de deelnemers voorafgaand aan de training hogere emoties van angst hebben gerapporteerd dan na afloop van de training. Hetzelfde gold voor de schaal blijdschap, t(49) = 3.00, p < .01, en de schaal stress, t(49) = 3.09, p < .01.

3.3 Effect van reappraisal training op emotieregulatie

Per instructie (kijk, onderdruk) met een onderverdeling tussen positieve-, negatieve- en valentie ratings is een aparte repeated measures ANOVA uitgevoerd op de scores van emotieregulatie met Tijd (pre-training vs. post-training) en Cue (positief, geen cue, negatief) als within subjects factoren, en Training (positief vs. negatief) als between subjects factor.

(18)

3.3.1 Kijk-instructie (positieve gevoelens). Uit de resultaten van de kijk-instructie werd wat betreft positieve gevoelens een significant hoofdeffect gevonden van Tijd, F(1, 48) = 6.85, p < .01. Dit betekent een verschil in positieve gevoelens over de tijd; tijdens de pre-meting rapporteerden de deelnemers over het algemeen meer positieve gevoelens dan tijdens de post-meting (Pre-meting: M = 3.26 en SD = .16; Post meting: M = 3.01 en SD = .18). Daarnaast werd een significant hoofdeffect gevonden van Cue, F(2, 47) = 45.03, p < .01. Follow-up t-toetsen toonden aan dat foto’s met positieve cues (M = 3.85, SD = 1.39) door de deelnemers meer positief beoordeeld werden dan foto’s met negatieve cues (M = 2.44, SD = 1.14), t(49) = 9.56, p < .001. Foto’s met positieve cues werden ook meer positief beoordeeld dan foto’s zonder cues (M = 3.07, SD = 1.32), t(49) = 7.18, p < .001. Tot slot werden foto’s zonder cue positiever beoordeeld dan foto’s met negatieve cues, t(49) = 5.39, p < .001. Het hoofdeffect van Training was ook significant, F(1, 48) = 4.43, p < .05: deelnemers in de positieve training (M = 2.79, SD = 0.22) beoordeelden de foto’s als minder positief dan deelnemers in de negatieve training (M = 3.47, SD = 0.23). Geen van de interacties waren significant, alle Fs < 2.74, alle ps > .07. Dit betekent dat de appraisaltrainingen geen verschillende effecten hadden op hoeveel positieve emoties mensen rapporteerden.

3.3.2 Kijk-instructie (negatieve gevoelens). Ten tweede werd wat betreft de kijk-instructie voor negatieve gevoelens eveneens een significant hoofdeffect gevonden van Cue, F(2, 47) = 25.01, p < .001. Dit betekent een verschil in negatieve gevoelens van cue:

deelnemers ervoeren foto’s met negatieve cues (M = 2.93, SD = 1.22) meer negatief dan foto’s met positieve cues (M = 1.98, SD = .91), t(49) = 6.91, p < .001. Foto’s met negatieve cues werden ook meer negatief beoordeeld dan foto’s zonder cues (M = 2.08, SD = .98), t(49) = 7.02, p < .001. Opvallend is dat de deelnemers geen verschil in negatieve gevoelens

rapporteerden tussen foto’s met positieve cues en foto’s zonder cues, t(49) = 1.45, p < .154. Tot slot waren er geen andere effecten significant, alle Fs < 1.15, alle ps > .28. Dit suggereert dat de appraisaltrainingen geen verschillende effecten hadden op hoeveel negatieve emoties mensen rapporteerden in het onderzoek

3.3.3 Kijk-instructie (valentie ratings). Ten derde werd er gekeken in welke mate de deelnemers de kijk-instructie foto’s negatief dan wel positief ervoeren voorafgaand en na afloop van de training. Er werd een significant hoofdeffect van Cue gevonden, F(2, 47) = 56.13, p < .001. Uit de resultaten bleek dat foto’s met positieve cues (M = 3.58, SD = .46) kregen hogere valentie ratings dan foto’s met negatieve cues (M = 2.64, SD = .47), t(49) = 10.77, p < .001. Foto’s met positieve cues kregen ook hogere valentie ratings dan de foto’s zonder cues (M = 3.25, SD = .36), t(49) = 6.05, p < .001. Foto’s met negatieve cues kregen

(19)

minder hoge valentie ratings dan foto’s zonder cues, t(49) = 9.12, p < .001. Tot slot werden er geen andere significante effecten gevonden, alle Fs < 2.26, alle ps > .11 wat inhoudt dat de appraisaltraining ook op de valentieratings uit de kijk-instructie geen effect had.

3.3.4 Onderdruk-instructie (positieve gevoelens). Uit de resultaten van de onderdruk-instructie werd voor positieve gevoelens eveneens een significant hoofdeffect gevonden van Cue F(1, 47) = 19.76, p < .001. Zo blijken foto’s met positieve cues (M = 3.65, SD = 1.50) meer positieve gevoelens bij de deelnemers op te wekken dan foto’s met

negatieve cues (M = 2.59, SD = 1.36), t(49) = 6.43, p < .001. Foto’s met positieve cues blijken eveneens positiever beoordeeld door de deelnemers dan foto’s zonder cues (M = 3.04, SD = 1.34), t(49) = 5.06, p < .001. Tot slot werden foto’s met negatieve cues minder positief beoordeeld dan foto’s zonder cues, t(49) = 4.32, p < .001. Daarbij is het hoofdeffect van Training ook significant gebleken, F(1, 48) = 4.04, p < .05. Zo blijken de deelnemers in de positieve trainingsgroep (M = 2.75, SD = 0.25) de foto’s minder positief te hebben

beoordeeld dan de deelnemers in de negatieve trainingsgroep (M = 3.47, SD = 0.26). Geen van de andere effecten waren significant, alle Fs < 1.21 , alle ps > .27. Dit betekent dat de appraisaltrainingen geen verschillende effecten hadden op hoeveel positieve emoties mensen rapporteerden in de onderdruk-instructie.

3.3.5 Onderdruk-instructie (negatieve gevoelens). Ten tweede is er gekeken naar de negatieve gevoelens uit de onderdruk-instructie, waarbij er een significant hoofdeffect werd gevonden van Cue, F(2, 47) = 22.24, p < .00. Gebleken is dat de foto’s met negatieve cues (M = 2.37, SD = 1.08) meer negatieve werden beoordeeld dan de foto’s met positieve cues. (M = 1.69, SD = .90), t(49) = 6.59, p < .001. De foto’s met negatieve cues wekten tevens ook meer negatieve gevoelens op bij de deelnemers dan de foto’s zonder cues (M = 1.79, SD = .95), t(49) = 6.59, p < .001. Tot slot bleken ook de foto’s zonder cues meer negatieve

gevoelens op te wekken dan foto’s met positieve cues, t(49) = 2.05, p < .05. Tot slot werden er geen significante andere effecten gevonden, alle Fs < 1.94, alle ps > .16. Dit betekent dat de appraisaltrainingen geen verschillende effecten hadden op hoeveel negatieve emoties mensen rapporteerden in de onderdruk-instructie.

3.3.6 Onderdruk-instructie (valentie ratings). Ten derde werd er gekeken in welke mate de deelnemers de onderdruk-instructie foto’s negatief dan wel positief ervoeren. Dit werd, evenals bij de kijk-instructie voorafgaand en na afloop van de training gemeten. Er werd opnieuw een significant hoofdeffect van Cue gevonden, F(2, 47) = 26.70, p < .001. Zo blijken foto’s met positieve cues (M = 3.56, SD = .48) hogere valentie ratings hebben dan foto’s met negatieve cues (M = 2.86, SD = .48), t(49) = 7.19 en p < .001. Verder bleken

(20)

foto’s met positieve cues ook hogere scores te hebben op de valentie ratings vergeleken met foto’s zonder cues (M = 3.31, SD = .38), t(49) = 4.30 en p < .001. Daarbij kregen de foto’s zonder cues hogere scores op de valentie ratings dan foto’s met negatieve cues, t(49) = 7.02, p < .001. Tot slot werden er geen significante andere effecten gevonden, alle Fs < 1.96, alle ps > .15. wat inhoudt dat de appraisaltraining ook op de valentieratings uit de onderdruk-instructie geen effect had.

Discussie

Gezien het belang van adequate emotieregulatie voor mentaal welzijn, was het doel van deze studie te onderzoeken in hoeverre impliciete reappraisal training een effect heeft op het positieve en negatieve affect van mensen na het zien van neutrale stimuli. Er is daarom onderzocht of impliciete reappraisal training een effect heeft op emotieregulatie. Allereerst is er gekeken of mensen reappraisal strategieën kunnen aanleren, waarmee ze de betekenis van een neutrale stimuli automatisch leren te veranderen. Vervolgens werd er onderzocht of de aangeleerde reappraisal strategieën effecten hebben op hoe mensen hun emoties reguleren. Verwacht werd dat deelnemers in de positieve trainingsgroep na afloop van de training minder intense negatieve emotionele reacties ervaren dan deelnemers in de negatieve trainingsgroep. Tevens werd verwacht dat deelnemers in de positieve

trainingsgroep na afloop van de training beter in staat zijn negatieve emoties te onderdrukken dan deelnemers in de negatieve trainingsgroep.

Terugkijkend op de vraagstelling kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de invloed van impliciete reappraisal training op emotieregulatie, gezien er geen effecten

gevonden zijn in emotieregulatie tussen de twee trainingsgroepen: deelnemers in de positieve trainingsgroep bleken na afloop van de training niet minder intense negatieve- en niet meer intense positieve emoties te ervaren dan deelnemers uit de negatieve trainingsgroep. Tevens bleken deelnemers in de positieve trainingsgroep ook niet beter in staat negatieve gevoelens te onderdrukken dan deelnemers in de negatieve trainingsgroep. Daarnaast ervoeren alle deelnemers, ongeacht trainingsgroep, na afloop van de training minder angst, blijdschap én stress in vergelijking met vóór de reappraisal training. Deze afname heeft er mogelijk op kunnen duiden dat de verandering in emotieregulatie niet toegeschreven kan worden aan de reappraisal training.

De gevonden resultaten zijn echter in tegenspraak met de literatuur (Gross, 1998; Ochsner & Gross, 2005, 2008; Pictet et al., 2011; Urry, 2010) waarin wel effecten van reappraisal training op het positieve affect ten aanzien van negatieve effect werd gevonden.

(21)

Pictet et al. (2011) concluderen namelijk in hun onderzoek dat iemands affect en stemming positief verbetert wanneer mensen op systematische wijze getraind worden zich in te leven in foto’s met positieve omschrijvingen. Andersom verslechtert iemands affect en stemming bij het inleven in foto’s met negatieve omschrijvingen. Tevens concludeert Urry (2010) in haar onderzoek dat mensen getraind kunnen worden om positieve of negatieve affect bij mensen te versterken. Tot slot stellen Gross (1998b) en Ochsner en Gross (2005, 2008) in hun

onderzoek dat negatieve emoties neerwaarts kunnen worden gereguleerd middels het bewust toepassen van reappraisal strategieën. Deze bevindingen sluiten echter niet aan bij de

resultaten uit de huidige studie. Gezien de literatuur een eenduidig beeld laat zien, kunnen we concluderen dat de reappraisal training uit de huidige studie tot dusver geen consequent middel is om emotieregulatie te beïnvloeden.

Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in de huidige studie voor de emotieregulatie taak aan de deelnemers werd gevraagd naar de foto-beschrijving combinaties te kijken en te rapporteren wat voor gevoelens -en in welke intensiteit de foto’s emoties opriepen bij de deelnemers. Hierbij werden de deelnemers voor de reappraisal training geïnstrueerd om naar de positieve of negatieve foto-beschrijving combinaties te kijken om deze vervolgens met elkaar te verbinden. Echter in het onderzoek van Pictet et al., (2011) werd voor het assessment en de training (picture-word cues taak) aan de deelnemers gevraagd zich mentale representaties in het hoofd te maken van de foto’s met bijbehorende

beschrijvingen. Hierbij werden deelnemers gevraagd hun ogen te sluiten en zich de

verschillende foto’s met beschrijvingen voor een aantal seconde in gedachten voor te stellen. Ze kregen hierbij de instructie zich zo goed mogelijk in te leven in de situatie op de foto’s. Tot slot werd aan de deelnemers gevraagd zo snel mogelijk na het verdwijnen van de foto op een schaal aan te geven hoe ze de foto’s hadden ervaren, zonder al te veel na te denken over hun antwoorden. In tegenstelling tot de resultaten uit Pictet et al. werd in de huidige studie gevonden dat foto’s met positieve cues minder positieve gevoelens opriepen bij deelnemers in de positieve trainingsgroep, in vergelijking met de negatieve trainingsgroep. Dit resultaat is tegenstrijdig met hetgeen in dit onderzoek verwacht werd. Deze uitkomst kan mede

verklaard worden doordat de twee trainingsgroepen al een verschil in gemiddelden lieten zien in het ervaren van positieve gevoelens bij de pre-meting van het onderzoek. Daarnaast kan het verschil in instructie, tussen een kijk-instructie én inbeelden of alleen een kijk-instructie, én het rapporteren van emoties op een schaal waarbij geen instructie werd gegeven dit zo snel mogelijk te doen zonder over je antwoord na te denken, een mogelijke verklaring bieden voor de gevonden resultaten uit de studie.

(22)

Tevens kan er kritisch gekeken worden naar de gerapporteerde emoties door de deelnemers voorafgaand en na afloop van het experiment. Deelnemers uit de kijkinstructie lieten, ongeacht trainingsgroep, over de tijd een daling zien in het ervaren van positieve gevoelens na het zien van foto’s met een positieve cues. Opvallend is hierbij dat uit mondelinge terugkoppeling aan de proefleidster naar voren kwam dat deelnemers het experiment te lang én te eentonig vonden. Ondanks dat dit niet onderzocht is, zou dit een verklaring voor de minder positieve rapportage op de foto’s met positieve cues in de post-meting kunnen zijn. Bijkomend heeft de huidige studie gebruik gemaakt van een foto set ontwikkeld in Engeland in 2008 (Holmes et al., 2008; Pictet et al., 2011). Echter hebben de deelnemers in de huidige studie de foto’s met positieve cues minder positief beoordeeld. Mogelijkerwijs zou te maken kunnen hebben gehad dat de deelnemers minder affiniteit hebben gevoeld met de foto’s uit de picture set (Pictet et al., 2011). Daarnaast bestond onze studiepopulatie uit een gemiddeld jonge groep, met een grote spreiding in leeftijd (voor meer informatie zie Deelnemerskarakteristieken). Echter in de studie (experiment 2) uit Holmes et al. (2008) lag de gemiddelde leeftijd van de deelnemers vele malen hoger. Een gebrek aan persoonlijke betrokkenheid bij de deelnemers gezien de leeftijdsverschillen zou ook een verklaring kunnen zijn voor het gebrek aan een toename tussen het ervaren van positieve gevoelens bij het zien van foto’s met positieve cues in de voor- en nameting in onze studie.

Gezien de resultaten onze verwachtingen niet ondersteunen, is er kritisch gekeken naar een aantal beperkingen en aanbevelingen voor de emotieregulatie taak en reappraisal training. De eerste beperking heeft betrekking op de gekozen picture set uit het onderzoek van Pictet et al. (2011). Zoals hierboven reeds genoemd, heeft de gebruikte foto set uit Engeland mogelijk invloed gehad op de betrokkenheid bij de deelnemers op de

emotieregulatie taak. Holmes et al. (2008) concluderen echter dat er een correlatie bestaat tussen hoge of lage betrokkenheid bij de mentale representatie van een situatie op een foto en de mate van emotionele intensiteit waarmee een foto door deelnemers wordt ervaren. Daarbij kwam uit mondelinge terugkoppeling aan de proefleidster naar voren dat de deelnemers de foto’s in het experiment neutraal vonden. In het onderzoek van Urry (2010) kregen

deelnemers voor het assessment neutrale én onplezierige foto’s te zien. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is dan ook om een geüpdatete Nederlandse dataset van foto’s te gebruiken, waarbij er naast neutrale foto’s ook onplezierige foto’s in het experiment worden opgenomen. Hierdoor bevatten de foto’s meer emotie waardoor deelnemers hun emoties bij het zien van de foto beter kunnen onderdrukken of versterken.

(23)

Een tweede beperking is dat er geen controle groep is opgenomen in het experiment. Door een controle groep in het experiment op te nemen kunnen mogelijke verschillen in gemiddelden tussen de drie conditiegroepen (positieve-, negatieve- en controle groep)

voorafgaand aan- en na afloop van de training worden vrijgesteld van invloeden van buitenaf. Tevens vergroot een controle groep de interne validiteit van het onderzoek.

Een derde beperking is dat er geen versterk-instructie is opgenomen in het experiment. Jackson et al. (2000) besluiten in hun onderzoek dat het onderdrukken en versterken van negatieve gevoelens invloed uitoefent op het affect dat iemand voelt. In hun onderzoek werd, naast de conditie waarbij deelnemers hun originele emotie moesten behouden (behoud-instructie) en de conditie waarbij ze hun emoties moesten onderdrukken (onderdruk-instructie), echter ook gebruik gemaakt van een derde conditie. Deze conditie bestond uit een versterk-instructie waarbij deelnemers gevraagd werden hun emoties te versterken bij het zien van de foto. Door het opnemen van deze derde conditie, werd de versterk-instructie tegenovergesteld aan de onderdruk-instructie, waarbij wel een effect werd gevonden van reappraisal strategieën op het affect van mensen. Tevens heeft Urry (2010) in haar studie gebruik gemaakt van een versterk-instructie, waarbij ze vond dat het toepassen strategieën effect heeft op het versterken van het positieve en negatieve affect bij mensen.

Tot slot heeft het eenmalig aanbieden van de reappraisal training mogelijk invloed gehad op de resultaten. In de huidige studie werden de deelnemers eenmalig voor de duur van twintig minuten getraind om reappraisal strategieën aan te leren. Denny en Ochsner (2014) vonden echter dat wanneer deelnemers herhaaldelijk getraind worden in het aanleren van reappraisal strategieën, gerapporteerde negatieve affect voor foto’s afneemt en zelf-gerapporteerde positieve affect toeneemt.

De korte en eenmalige duur van de reappraisal training in de huidige studie zou om deze reden mogelijk een verklaring kunnen bieden voor het feit dat er geen effect is gevonden van impliciete reappraisal training op emotieregulatie. Voor vervolgonderzoek wordt om deze reden dan ook aanbevolen om deelnemers herhaaldelijk reappraisal strategieën aan te leren.

Naast de beperkingen en aanbevelingen zijn er uit de huidige studie ook sterkte punten naar voren gekomen. Het studie ontwerp was een gerandomiseerde studie, waarmee je het effect van andere factoren op de uitkomst minimaliseert. Daarnaast is uit autobiografische meningen van de deelnemers naar voren gekomen dat deelnemers geen idee hadden in welke trainingsgroep, ofwel positief dan wel negatief, ze op gerandomiseerde wijze waren

(24)

geweest van een zogenoemd demand-effect, waarbij deelnemers zich bewust zijn van hetgeen de proefleiders verwacht te ontdekken of hoe participanten zich verwachten te gedragen.

Samenvattend, kunnen er geen uitspraken gedaan worden doordat wij geen verband vonden tussen impliciete reappraisal training en emotieregulatie. Van belang is om de

kwaliteit van de reappraisal training te verbeteren, zodat de link tussen reappraisal strategieën en emotieregulatie opnieuw onderzocht kan worden. Daarnaast is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar gebrekkige emotieregulatie bij kinderen en volwassenen, om zodoende emotiepathologie tegen te gaan door vroegtijdig gepaste interventies in te zetten.

Literatuurlijst

Berenbaum, H., Raghavan, C., Huynh-Nhu, L., Vernon, L., Gomez, J., (2003). A taxonomy of emotional disturbances. Clinical Psychology: Science and Practice 10, 206–226. Bradley, B., Westen, D., Mercer, K., Binder, E., Jovanovic, T., Crain, D., Wingo, A.,

Heim, C., (2011). Association between childhood maltreatment and adult emotional dysregulation in a low income, urban, African American sample: moderation by oxytocin receptor gene. Development and Psychopathology 2, 439–452.

Braet, C., Theuwis, L., Van Durme, K., Vandewalle, J., Vandevivere, E., Wante, L., & Goossens, L. (2014). Emotion regulation in children with emotional problems. Cognitive Therapy and Research, 38(5), 493-504.

Brockmeyer, T., Bents, H., Holtforth, M., Pfeiffer, N., Herzog, W., Friederich, H., (2012). Specific emotion regulation impairments in major depression and anorexia nervosa. Psychiatry Research 200, 550–553.

Cole, P. M., Martin, S. E., & Dennis, T. A. (2004). Emotion regulation as a scientific construct: Methodological challenges and directions for child development research. Child Development, 75(2), 317-333. doi: 10.1111/j.1467-

8624.2004.00673

Cole, P. M., Michel, M. K., & O’Donnell Teti, L. (1994). The development of emotion regulation and dysregulation: A clinical perspective. In N. A. Fox (Ed.), The development of emotion regulation: Biological and behavioral considerations. Monographs of the Society for Research in Child Development, 59(2/3), 73-100). Malden: Blackwell Publishing.

Denny, B. T., & Ochsner, K. N. (2014). Behavioral effects of longitudinal training in cognitive reappraisal. Emotion, 14(2), 425.

(25)

of Emotional Responses Elicited by Threat-Related Stimuli. Human Brain Mapping, 28, 409-423.

Ekman, P. (2008). Gegrepen door emoties. Uitgeverij Nieuwezijds. Frijda, N. H. (1986). The Emotions. Cambridge: University Press.

Garnefski, N., Kraaij, V. & Spinhoven, P. (2002). Handleiding voor het gebruik van de cognitive emotion regulation questionnaire. Een vragenlijst voor het meten van cognitieve copingstrategieën. Leiderdorp: Datec.

Garnefski, N., & Kraaij, V. (2006). Relationships between cognitive emotion regulation strategies and depressive symptoms: A comparative study of five specific samples. Personality and Individual Differences, 40(8), 1659-1669. doi: 10.1016/j.paid.2005 .12.009

Greene, R.W., (2005). The Explosive Child: A New Approach for Understanding and

Parenting Easily Frustrated, Chronically Inflexible Children. New York: Quill, an

imprint of HarperCollinsPublishers Inc.

Gross, J. J. (1998). The emerging field of emotion regulation: An integrative review. Review of General Psychology, 2, 271-299.

Gross, J. J. (2001). Emotion regulation in adulthood: Timing is everything. Current Directions in Psychological Science, 10(6), 214-219. doi: 10.1111/1467- 8721.00152

Gross, J. J. (2002). Emotion regulation: affective, cognitive and social consequences. Psychology, 39, 281-291.

Gross, J. J. (2008). Emotion regulation. Handbook of emotions, 3, 497-513. Gross, J. J., & John, O. P. (2003) Individual differences in two emotion regulation

processes: implications for affect, relationships, and well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 85(2), 348-362.

Gross, J. J., & Levenson, R. W. (1993). Emotional suppression: physiology, self-report, and expressive behavior. Journal of personality and social psychology, 64(6), 970. Gross, J. J., & Munoz, R. F. (1995). Emotion regulation and mental health. Clinical

Psychology: Science and Practice, 2, 151-164.

Gross, J.J., Thompson, R.A., 2007. Emotion Regulation: Conceptual Foundation.

Holmes, E. A., Mathews, A., Mackintosh, B., & Dalgleish, T. (2008). The causal effect of mental imagery on emotion assessed using picture-word cues. Emotion, 8(3), 395.

(26)

Hopper, J., Frewen, P., van der Kolk, B., Lanius, R., 2007. Neural correlates of re- experiencing, avoidance, and dissociation in PTSD: symptoms dimensions and emotion dysregulation in responses to script-driven trauma imagery. Journal of Traumatic Stress 20, 713–725.

Jackson, D. C., Malmstadt, J. R., Larson, C. L., & Davidson, R. J. (2000). Suppression and enhancement of emotional responses to unpleasant pictures. Psychophysiology, 37(4), 515-522.

Kalisch, R. (2009). The functional neuroanatomy of reappraisal: Time matters. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 33, 1215–1226.

Kring, A., 2008. Emotion disturbances as transdiagnostic processes in psycho-pathology. 3rd ed. In: Lewis, M., Hayiland-Jones, J., Barrett, L. (Eds.). Handbook of Emotion, 705. Guilford Press, New York, p. 691.

Lazarus, R.S. (1991). Emotion and adaptation. New York: Oxford University Press. Leahy, R., Tirch, D., & Napolitano, L. (2012). Emotieregulatie. Een praktische gids

voor professionals [Emotion Regulation. A Practical Guide for Professionals] Lischetzke, T., & Eid, M. (2006). Why extraverts are happier than introverts: The role of

mood regulation. Journal of personality, 74(4), 1127-1162.

McRae, K., Ochsner, K. N., & Gross, J. J. (2011). The reason in Passion. In the Cognitive Neuroscience Approach to Emotion Regulation.

Mauss, I. B., Levenson, R. W., McCarter, L., Wilhelm, F. H., & Gross, J. J. (2005). The tie that binds? Coherence among emotion experience, behavior, and physiology. Emotion, 5(2), 175-190. doi: 10.1037/1528-3542.5.2.175

Mazefsky, C. A., Herrington, J., Siegel, M., Scarpa, A., Maddox, B. B, Scahill, L., & White, S. W. (2013). The Role of Emotion Regulation in Autism Spectrum

Disorder. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 52, 679-688. doi: 10.1016/j.jaac.2013.05.006.

Moscovitch D. A., Chiupka, C. A., & Gavric, D. L. (2013). Within the mind’s eye: Negative mental imagery activates different emotion regulation strategies in high versus low socially anxious individuals. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 44(4), 426-432. doi:10.1016/j.jbtep.2013.05.002 Nezlek, J. B., & Kuppens, P. (2008). Regulating positive and negative emotions in

daily life. Journal of Personality, 76, 561–579.

Ochsner, K. N., & Gross, J. J. (2005). The cognitive Control of emotion. Trends in cognitive science, 9, 242-249.

(27)

Ochsner, K. N., & Gross, J. J. (2008). Cognitive emotion regulation: Insights from social cognitive and affective neuroscience. Current Directions in Psychological Science, 17(2), 153-158.

Pictet, A., Coughtrey, A. E., Mathews, A., & Holmes, E. A. (2011). Fishing for happiness: the effects of generating positive imagery on mood and behaviour. Behaviour research and therapy, 49(12), 885-891.

Richards, J. M., & Gross, J. J. (2000). Emotion regulation and memory: The cognitive costs of keeping one’s cool. Journal of Personality & Social Psychology, 79, 410-424. Schaefer, S. M., Jackson, D. C., Davidson, R. J., Aguirre, G. K., Kimberg, D. Y., &

Thompson-Schill, S. L. (2002). Modulation of amygdalar activity by the conscious regulation of negative emotion. Journal of Cognitive Neuroscience, 14(6), 913-921. Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983).

Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Spielberger, C. D. (1989). State-Trait Anxiety Inventory: Bibliography (2nd ed.). Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Thompson, R. A. (1994). Emotion regulation: A theme in search of definition. In N. A. Fox (Ed.), The development of emotion regulation: Biological and behavioral

considerations. Monographs of the Society for Research in Child Development, 59(2/3), 25-52. Malden: Blackwell Publishing.

Urry, H. L. (2010). Seeing, thinking, and feeling: emotion-regulating effects of gaze-directed cognitive reappraisal. Emotion, 10(1), 125.

Van der Ploeg, H. M., Defares, P. B., & Spielberger, C. D. (1980). Handleiding bij de Zelf-Beoordelings Vragenlijst. [Manual for de Dutch adaptation of the STAI- Y]. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Vingerhoets, A., Nyklicek, I., & Denollet, J. (2008). Emotion regulation: Conceptual and clinical issues. New York, NY: Springer Science.

Zeman, J., Schipman, K., & Suveg, C. (2002). Anger and sadness regulation: Predictions to internalizing and externalizing symptoms in children. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31(3), 393-398. doi: 10.1207/S15374424JCCP3103_11

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,

More specifically, it looks at two banana industry companies operating in Costa Rica, Hipp and Rewe, which have both implemented a socially inclusive approach with local communities

Voor een deel zijn de genoemde discussies inherent aan een pilot waarin juist kennis opgedaan moet worden over aspecten die nog niet genoeg onderbouwd zijn of kunnen worden..

The long axis (r 3 ) of the prolate ellipsoids is parallel to the surface normal of the carbon fibers; (b) XRD particle size distributions for acetone and water-based Ni particles

Some of the challenges in biomedical data are heterogeneous measurements, missingness, and imbalanced classes. The bio-medical data analysed in this paper confronts us with all

More specifically, at a tactical level we optimize the batch completion times in order to spread the workload, and at an operational level we reschedule the orders in

(right panel) Poly(POSS- imide) refractive index (red, open circles) and layer thickness (black, closed squares) as function of POSS concentration of the aqueous POSS solution

Using the observation of the density ρ, we reformulate problem (i) as a linear inverse problem, and we investigate Tikhonov regularization for its stable solution; the identification