• No results found

Paranormale Verschijnselen, Waarheid of Waanzin? Een literatuuronderzoek naar de relatie tussen het geloof in paranormale verschijnselen en schizotypie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Paranormale Verschijnselen, Waarheid of Waanzin? Een literatuuronderzoek naar de relatie tussen het geloof in paranormale verschijnselen en schizotypie"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Paranormale Verschijnselen, Waarheid of

Waanzin? Een literatuuronderzoek naar de

relatie tussen het geloof in paranormale

verschijnselen en schizotypie

Universiteit van Amsterdam

Afdeling: Psychologie, Brein en Cognitie Project: Bachelorsthese

Auteur: Christopher van der Made , 6070574 Supervisor: dr. Dick Bierman

Datum: 15-05-14 Aantal woorden: 4786

(2)

Abstract

The current paper is about the relationship between the belief in the paranormal and schizotypy. A literature review1 was done to answer the following research question: what is the relationship between paranormal beliefs and schizotypy? All results from statistical tests that have been used in the several studies have been converted, using the Hunter-Schmidt method of meta-analysis (Hunter & Schmidt, 1990), to mean effect sizes (r) in order to make a sample size independent, comparison between the studies. Three factors in schizotypy where distinguished: Abnormal Experiences, Antisocial Behavior and Formal Thought Disorders. The former was found to have the strongest relationship with paranormal belief of the three. The middle and the latter factors had a weaker relationship with paranormal belief. Also, not surprisingly, a relationship was found between paranormal belief and schizotypy in general. It is concluded that belief in the paranormal has a strong relationship with schizotypy, and especially with the abnormal experience factor of schizotypy. Some of the questions2 relating to Abnormal Experiences do also measure phenomena that are traditionally labeled as paranormal (i.e. telepathy, clairvoyance, precognition and psychokinesis). The finding that paranormal belief is correlated with abnormal experiences is discussed as possibly the result of the inclusion of paranormal phenomena in the Abnormal Experiences questionnaire. Some questions from the paranormal belief questionnaires are near identical to some questions in the schizotypy questionnaires, forcing these measures to correlate. Therefore, it is quite incomprehensible that none of the researchers have commented on this. A tentative model of the relationships between belief in the paranormal and different aspects is proposed.

1 For a full overview see Appendix I.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract... 2 Inhoudsopgave... 3 Introductie...4 Paranormale verschijnselen...4

Het meten van paranormaal geloof ...6

Schizotypie...7

Het meten van schizotypie...8

Vraagstelling...9

Resultaten Literatuuronderzoek...10

De relatie tussen paranormaal geloof en paranormale ervaringen...11

De relatie tussen paranormaal geloof en abnormale ervaringen...11

De relatie tussen paranormaal geloof en formele denkstoornissen...13

De relatie tussen paranormaal geloof en antisociaal gedrag...14

De relatie tussen paranormaal geloof en schizotypie algemeen...15

Conclusie en Discussie...17

Literatuurlijst...21

Appendix...24

I. Tabel belangrijkste resultaten...24

(4)

Introductie

Het geloof in paranormale verschijnselen is iets wat gewoon is geworden in de huidige samenleving, onder andere doordat paranormaliteit veel gebruikt wordt als thema in films en boeken. Soms wordt het geloof in paranormale

verschijnselen echter gezien als symptomen van een psychose zoals bij

schizofrenie (Cella, Vellante & Preti, 2012). Schizofrenie wordt door de 'American Psychiatric Association' (DSM-V, 2013) gedefinieerd als "afwijkingen in één of meer van de volgende vijf domeinen: waanideeën, hallucinaties, verwarde gedachten (spraak), grof ongeorganiseerd of abnormaal motorische gedrag (waaronder catatonie) en negatieve symptomen".

Paranormale verschijnselen

Een universele definitie in de literatuur van 'het geloven in paranormale verschijnselen' is er niet. De Amerikaanse 'Parapsychological Association' definieert paranormale verschijnselen als "vastgestelde abnormaliteiten van gedrag en ervaring waarbij processen betrokken zijn die in principe buiten het domein van de menselijke capaciteiten liggen, zoals momenteel aangenomen wordt door orthodoxe wetenschappers" (Irwin & Green, 1999). Deze definitie dekt alle grote paranormale verschijnselen zoals extra-zintuigelijke perceptie en psychokinese (Brugger & Mohr, 2008).

Subjectieve ervaringen

Extra-zintuigelijke perceptie (ESP) bestaat uit de verschijnselen 'telepathie' (mentaal gedachten overbrengen naar, dan wel ontvangen van, anderen),

'helderziendheid' (beelden zien van gebeurtenissen die zich op een andere tijd in het verleden of andere plek afspeelden) en 'precognitie' (vooraf kennis hebben van toekomstige gebeurtenissen). Ook dekt deze definitie volgens Brugger en Mohr (2008) het verschijnsel 'psychokinese' (een object bewegen zonder fysiek contact te maken). Brugger en Mohr (2008) verklaren deze verschijnselen als een subjectieve ervaring van gebeurtenissen die door toeval samenvallen, maar niet zo worden geïnterpreteerd, waardoor een paranormale illusie ontstaat.

(5)

Volgens Glicksohn (1990) kunnen dit soort paranormale verschijnselen ontstaan door een misinterpretatie van beelden die in de 'hypnopompische staat' gezien worden. De hypnopompische staat is de staat tussen slapen en waken. Vaak beelden mensen zich dan toekomstige gebeurtenissen van die dag in. Vooral mensen die geloven in het paranormale kunnen deze beelden dan interpreteren als voorkennis of precognitie (Glicksohn, 1990). Dit kan ook komen doordat mensen die geloven in het paranormale meer kans hebben om een zogenaamde 'confirmation bias' te hebben. Dit is de neiging om informatie die overtuigingen bevestigen te interpreteren en op te slaan, en informatie die overtuigingen tegenspreken te negeren (Lawrence & Peters, 2004). Deze drang van de mens om betekenis aan toeval toe te kennen is in elke cultuur te vinden (Koch-Grünberg, 1905).

Naast het geloof in ESP en psychokinese bestaat er een tweede paranormaal geloof dat veel voorkomt, namelijk overleving na de dood ('survival'). Het geloof dat de 'ziel' de dood kan overleven en verder kan leven zonder het lichaam (of in een ander lichaam), kan voortkomen uit subjectieve 'out-of-body experiences' (Metzinger, 2005). Echter is het geloof in overleving na de dood sterk verweven met religie omdat het een onderdeel is van veel godsdiensten, waardoor het moeilijk is dit te scheiden van paranormaal geloof (Orenstein, 2002).

Volgens Gianotti et al. (2001) ligt 'cognitieve disinhibitie' ten grondslag aan paranormale ervaringen. Individuele verschillen in associatief verwerken zijn de oorzaak voor zowel creativiteit als paranormale ervaringen. Wanneer twee niet gerelateerde gebeurtenissen met elkaar worden geassocieerd door cognitieve disinhibitie kan de verbeelding ontstaan dat deze gebeurtenissen een verbonden betekenis hebben en zou dit als een paranormale ervaring opgevat kunnen worden (Bressan, 2001).

Zowel Brugger en Mohr (2008), als Glicksohn (1990), als Gianotti (2001) sluiten in principe a priori uit dat (sommige van) deze verschijnselen reëel zouden kunnen zijn. Zij gaan daarbij voorbij aan de literatuur betreffende laboratorium onderzoek naar dit soort fenomenen (e.g. Radin, 2009).

(6)

Objectieve ervaringen

In tegenstelling tot veel subjectieve ervaringen bestaan er ook objectieve Ganzfeld-'hallucinaties' (Wackermann, Pütz & Allefeld, 2008). Ganzfeld (duits voor 'heel veld') houdt in dat een persoon blootgesteld wordt aan een

ongestructureerd, uniform stimulatie veld (e.g. een ruis via een koptelefoon). Na langdurige blootstelling wekt dit bij de meeste mensen een

pseudo-hallucinerende waarneming op en kan het in sommige gevallen zelfs leiden tot een veranderde bewustzijnstoestand. Dit zou veroorzaakt worden doordat één of meerdere zintuigen blootgesteld wordt aan ongestructureerde stimuli terwijl de brein zoekt naar structuur in stimuli. Het is nog onduidelijk op welke

neurofysiologische basis dit berust (Wackermann et al., 2008).

Het meten van paranormaal geloof Australian Sheep/Goat Scale (ASGS)

Om het geloof in paranormale verschijnselen te testen is de 'Australian Sheep-Goat Scale' (Thalbourne & Delin, 1993) ontworpen. Deze schaal test op het geloof in ESP, het geloof in psychokinese en het geloof in leven na de dood. Eén van de 18 vragen is bijvoorbeeld: "I am completely convinced that there is a life after death.". Deze vragen moeten dan op een schaal van 1 tot 5 beantwoord worden. Er zijn aanwijzingen dat in een experiment van bijvoorbeeld Schmeidler en McConnell (1958) waarbij ESP onderzocht werd, proefpersonen die geloven in ESP ('sheep') beter presteren op ESP-taken dan niet-gelovigen ('goats').

Uit een objectief onderzoek van Glicksohn (1990) is gebleken dat het geloof in paranormale ervaringen ook positief gecorreleerd is met subjectieve

paranormale ervaringen. Het is daarom belangrijk dat bij onderzoeken naar paranormale verschijnselen er een onderscheid wordt gemaakt tussen geloven in paranormale verschijnselen en het daadwerkelijk hebben van persoonlijke paranormale ervaringen.

Tobacyk's Revised Paranormal Belief Scale (TRPBS)

Een tweede schaal om het geloof in het paranormale te testen is de 'Revised Paranormal Belief Scale' of kort de TRBPS opgesteld door Tobacyk (1988). Deze

(7)

test bestaat uit 26 vragen die op een schaal van 1 tot 7 testen op het geloof in traditionele religie, psychokinese, hekserij, bijgeloof, spiritualisme,

buitengewone levensvormen en precognitie. Een voorbeeld van de vragen is: "Psychokinesis, the movement of objects through psychic powers, does exist.". Deze test wordt veel gebruikt bij het onderzoek naar paranormaal geloof en heeft een grote cross-culturele validiteit (Tobacyk, 1988).

Schizotypie

Schizotypie komt van de term 'schizofreen genotype' en duidt een grotere aanleg voor schizofrenie aan (Claridge, 1997). Schizotypie wordt in de literatuur

beschreven in twee benaderingen, namelijk de 'quasi-dimensionele' en de 'volledig-dimensionele' benadering (Holt, Simmonds-Moore & Moore, 2008).

De quasi-dimensionele benadering (Eckblad & Chapman, 1983) stelt dat

schizotypische kenmerken bestaan op één schaal, maar dat deze kenmerken wel een indicatie zijn voor psychopathologie. Deze benadering stelt dat de

kenmerken een teken zijn van ziekte óf een aanwijzing kunnen zijn voor toekomstige ziekte. Hier zien zij schizotypie als een mildere vorm van schizofrenie (Goulding, 2005).

De volledig-dimensionele benadering (McCreery & Claridge, 1995) erkent dat de kenmerken een teken voor ziekte kunnen zijn, maar zegt dat dit niet altijd zo hoeft te zijn. Zij stellen dat schizotypie een continue schaal is die zowel onder gezonde als zieke individuen voorkomt. Hierbij zien zij schizotypie als een persoonlijkheidsdimensie, die kan leiden tot gezonde (e.g. creativiteit) of zieke uitingen (e.g. psychose).

Schizotypie wordt gezien als een multifactorieel construct waarbij vier factoren onderscheiden worden (Mason, Claridge & Williams, 1997). De eerste en meest consistente factor is het hebben van Abnormale Ervaringen door ofwel

zintuigelijke, ofwel cognitieve disinhibitie. Hiermee worden het hebben van hallucinaties of perceptuele afwijkingen en magische denken bedoeld (Mason et al., 1997). De tweede factor is Cognitieve Disorganisatie wat zich uit in

(8)

moeilijkheden met aandacht, beslissingen nemen en sociale angst. De derde factor is Introverte Anhedonia wat zich uit in eenzaamheid en in onvermogen om plezier te halen uit sociale interactie (Mason et al., 1997). De vierde factor is Impulsieve Non-conformiteit en uit zich in impulsief, gewelddadig of roekeloos gedrag (McCreery & Claridge, 2002). Deze laatste factor wordt echter niet altijd als relevant voor schizotypie gezien (Goulding, 2005).

Het meten van schizotypie

The short Oxford-Liverpool Inventory of Feelings and Experiences (O-LIFE)

Schizotypie is onder andere te meten met de 'short Oxford-Liverpool Inventory of Feelings and Experiences' of kort de O-LIFE (Mason et al., 2005). De O-LIFE is een vragenlijst bestaande uit 150 items (voor volledige vragenlijst zie Appendix II) die de mate van schizotypie kan bepalen in vier schalen: positieve schizotypen die bepaald wordt door Buitengewone Ervaringen (e.g. "Are your thoughts sometimes so strong that you can almost hear them?"). Negatieve schizotypen die bepaald wordt door Introverte Anhedonia (e.g. "Do you feel very close to your friends?"). De derde schaal is de Cognitieve Disorganisatie schaal (e.g. "Are you easily distracted when you read or talk to someone?"). Tot slot meet de O-LIFE ook nog Impulsieve Non-conformiteit (e.g. "Do you often have an urge to hit

someone?"). Deze vier schalen matchen met de vier factoren van het

eerdergenoemde voorgestelde multifactorieel construct (Mason, Claridge & Williams, 1997).

Schizotypal Personality Questionnaire-Brief (SPQ-B)

Ook is schizotypie te meten met de 'Schizotypal Personality Questionnaire-Brief' of kort de SPQ-B (Raine & Benishay, 1995). Deze vragenlijst (voor volledige vragenlijst zie Appendix II) bevat 3 sub-schalen: de Cognitief-Perceptuele die waanbeelden en hallucinaties probeert te meten(e.g. "Do you ever suddenly feel distracted by distant sounds that you are normally not aware of?"), de

Interpersoonlijke (e.g. "I tend to keep in the background on social occasions.") en de Desorganisatie (e.g. "I am and odd, unusual person.") sub-schaal. De Cognitief-Perceptuele sub-schaal houdt schizofrene cognitieve en perceptuele symptomen in als ongewoon perceptuele ervaringen, betrekkingswaan en magisch denken.

(9)

De Interpersoonlijke sub-schaal meet het gebrek aan relaties en sociale angst en de desorganisatie sub-schaal meet raar gedrag en spraak. Deze drie sub-schalen matchen op het eerste oog niet volledig met het eerdergenoemde voorgestelde multifactorieel construct (Mason, Claridge & Williams, 1997), echter kan de Cognitief-Perceptuele sub-schaal vergeleken worden met de Abnormale Ervaringen factor, de Interpersoonlijke sub-schaal vergeleken worden met de Introverte Anhedonia factor, en de Desorganisatie sub-schaal met de Cognitieve Disorganisatie factor. De Impulsieve Non-conformiteit schaal blijft op deze manier over, echter, zoals reeds eerder vermeld, wordt deze overgebleven factor vaak niet als relevant gezien tot schizotypie (Goulding, 2005).

Vraagstelling

Zoals in onderstaande figuur (1) te zien is, is de potentiële interactie tussen persoonlijke paranormale ervaringen, het geloof in paranormale verschijnselen en schizotypie complex. Het feit dat het geloof in paranormale verschijnselen en schizotypie overeenkomsten vertonen heeft tot de volgende onderzoeksvraag geleid:

"Wat is de relatie tussen het geloof in paranormale verschijnselen en schizotypie?"

(10)

Resultaten Literatuuronderzoek

In de volgende sectie zulle de resultaten besproken worden die uit het

literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen (voor een overzicht zie Appendix I) ter ondersteuning van het onderbouwen van het antwoord op de vraagstelling van huidige these. Alle resultaten van statistische toetsen die gebruikt zijn in de verscheidende onderzoeken zijn met behulp van de Hunter-Schmidt methode van meta-analyse (Hunter & Schmidt, 1990) omgerekend naar gemiddelde effect grootten (r) om zo een formele vergelijking te kunnen maken tussen de

onderzoeken. Zoals in onderstaande tabel (1) te zien is zullen voor dit onderzoek de Buitengewone Ervaringen schaal van de O-LIFE en de Cognitief-Perceptuele sub-schaal van de SPQ-B onder één noemer gebracht worden, namelijk

Abnormale Ervaringen. De Introverte Anhedonia schaal van de O-LIFE en de Interpersoonlijke sub-schaal van de SPQ-B worden ook onder één noemer gebracht met het label Antisociaal Gedrag. Daarnaast worden de Cognitieve Disorganisatie schaal van de O-LIFE en de Desorganisatie sub-schaal van de SPQ-B in dit onderzoek onder de Formele Denkstoornissen noemer gebracht. Tot slot zal er ook een sectie zijn die schizotypie in haar totaal omvat (e.g. totaal scores van SPQ-B of O-LIFE), deze zal Schizotypie Algemeen genoemd worden. De impulsieve non-conformiteit schaal zal in dit onderzoek niet behandeld worden, deze factor wordt overigens vaak niet als relevant gezien tot schizotypie

(Goulding, 2005).

Huidig onderzoek O-LIFE SPQ-B

Abnormale Ervaringen Buitengewone Ervaringen

Cognitief-perceptuele sub-schaal

Antisociaal Gedrag Introverte Anhedonia Interpersoonlijke sub-schaal

Formele

Denkstoornissen

Cognitieve Disorganisatie Desorganisatie sub-schaal

Tabel 1. Matching schizotypie factoren huidig these.

Eerst zal de relatie tussen paranormaal geloof en paranormale ervaringen besproken worden, daarna de relatie tussen paranormaal geloof en abnormale ervaringen, vervolgens de relatie tussen paranormaal geloof en formele

denkstoornissen, hierna de relatie tussen paranormaal geloof en antisociaal gedrag en tot slot zal de relatie besproken worden met schizotypie algemeen.

(11)

Door het opsplitsen van de resultaten op deze wijze, kan het zijn dat een artikel meermaals voorkomt in de resultatensectie.

De relatie tussen paranormaal geloof en paranormale ervaringen

In een onderzoek van Glicksohn (1990) bij een groep van 72 volwassenen werd de hypothese gesteld dat het geloof in paranormale verschijnselen (gemeten met de Questionaire on Subjective Paranormal Experience and Paranormal Belief (Glicksohn, 1990)) positief gecorreleerd zou zijn met het meemaken van subjectieve, dan wel objectieve paranormale ervaringen. Het geloof in

paranormale verschijnselen bleek inderdaad, en weinig verrassend, sterk positief gecorreleerd te zijn met al dan niet subjectieve paranormale ervaringen, r(70) = . 65, p << .001. Ook werd bij een vervolg onderzoek bij 20 kinderen van 12 jaar oud opnieuw gevonden dat het geloof in paranormale verschijnselen sterk positief gecorreleerd bleek te zijn met subjectieve paranormale ervaringen, r(18) = .69. Tot slot werd er in dit onderzoek nog een derde vervolgstudie gedaan bij een groep van 33 volwassenen en daar werd weer hetzelfde resultaat

gevonden, r(31) = .55, p < .001. Gesteld wordt door Glicksohn (1990) dat het geloof in het paranormale een ervaringsgerichte basis heeft3.

Bij een ander onderzoek (Auton, Pope & Seeger, 2003) onder 105 psychologie studenten werd ook een positieve correlatie gevonden tussen het geloof in paranormale verschijnselen (gemeten met de TRPBS) en het hebben van 'buitengewone paranormale ervaringen' zaols gemeten met de Anomalous Experience Inventory (Kumar, Pekala, & Gallagher, 1994), r(103) = .73, p << .001. De relatie tussen paranormaal geloof en abnormale ervaringen

In een onderzoek van Goulding (2004) onder 88 psychologie studenten werd er met behulp van de O-LIFE een cluster analyse gedaan. Hieruit konden drie aparte clusters van schizotypie worden onderscheiden, Cognitieve

Discorganisatie/Introverte Anhedonia, Buitengewone Ervaringen en Lage Schizotypie. De enige gevonden correlatie was die tussen het Buitengewone

3 In dit literatuuronderzoek wordt geen standpunt ingenomen inzake de al dan niet objectieve realiteit van de gerapporteerde ervaringen.

(12)

Ervaringen cluster en de score op de ASGS, r(86) = .45, p << .001. Dit duidt op een relatie tussen buitengewoon schizotypische ervaringen, zoals hallucinaties, en paranormaal geloof (Goulding, 2004).

In een onderzoek van Cella, Vellantie & Preti (2012) werden er twee groepen gemaakt van de proefpersonen op basis van de TRPBS: "sceptici" en

"paranormale gelovigen". De groep gelovigen hadden significant meer de

geneigdheid voor waanbeelden en hallucinaties dan de sceptici r(348) = .49, p << .0014. Dit werd gemeten met de 16 items tellende (Likert schaal) revised Launay-Slade Hallucination Scale (LSHS) (Larøi, Marczewski, & Van der Linden, 2004; Launay & Slade, 1981). Eén van de 16 items is bijvoorbeeld "The people in my daydreams seem so true to life that sometimes I think they are".

In een onderzoek van Genovese (2005) bij leraren is gevonden dat paranormaal geloof (gemeten met de Belief in the Paranormal Scale (Musch & Ehrenberg, 2002)) sterk positief gecorreleerd was met de cognitief-perceptuele schaal van de SPQ-B al wat weer duidt op een relatie tussen paranormaal geloof en

buitengewone ervaringen, r(94) = .65, p << .001.

Bij een onderzoek van Hergovich, Scott & Arendasy (2005) naar de relatie tussen paranormaal geloof, schizotypie en de Body Mass Index (gebaseerd op indicaties dat een laag BMI een relatie heeft met schizotypische gedragskenmerken) werd er onder andere ook een zwakke positieve correlatie gevonden tussen

traditioneel paranormaal geloof (gemeten met de TRPBS) en de cognitief-perceptuele schaal van de SPQ-B, r(298) = .15, p < .01.

Ook bleek uit een onderzoek van Hergovich, Willinger & Ardendasy (2008) onder adolescenten dat paranormaal geloof (gemeten me de TRPBS) een relatie had met het cognitief-perceptuele component van de SPQ-B, r(569) = .40, p << .001. Deze resultaten ondersteunen eens te meer een relatie tussen paranormaal geloof en waanbeelden en hallucinaties.

4 Omgerekend van t-toets naar gemiddelde effectgrootte r m.b.v. de Hunter-Schmidt methode van meta-analyse (Hunter & Schmidt, 1990).

(13)

In een onderzoek naar de relatie tussen paranormaal geloof en schizotypie onder 657 psychologiestudenten (Kelley, 2011) werd er een positieve correlatie

gevonden tussen de Magical Ideation Scale (MIS) en paranormaal geloof

(gemeten met TRPBS), r(655) = .39, p << .001. De MIS is een schaal met 30 items en meet een symptoom van schizotypie namelijk magische gedachten en

psychotische ervaringen. Een voorbeeld van een van de items is "I have

sometimes an evil presence around me, although I could not see it". Proefpersonen moeten deze items dan met waar of onwaar beantwoorden (Eckblad & Chapman, 1983). Ook bleek uit het onderzoek van Kelley (2011) dat paranormaal geloof zwak positief gecorreleerd was met de Perceptual Aberration Scale (PAS), r(655) = .15, p < .001. De PAS is een schaal met 35 items die schizotypische perceptuele afwijkingen meet. Een voorbeeld van een van de items is "I have felt that

something outside my body was a part of my body". Proefpersonen moeten deze items dan met waar of onwaar beantwoorden (Chapman, Chapman & Raulin, 1978). Uit het onderzoek van Kelley (2011) bleek aan de hand van deze resultaten dat paranormaal geloof een relatie heeft met buitengewone afwijkende perceptuele ervaringen.

De relatie tussen paranormaal geloof en formele denkstoornissen

In het eerdergenoemde onderzoek van Genovese (2005) bij leraren is gevonden dat paranormaal geloof niet alleen positief gecorreleerd was met de cognitief-perceptuele schaal, maar ook positief gecorreleerd was met de cognitieve

disorganisatie schaal van de SPQ-B, wat duidt op een relatie tussen paranormaal geloof en formele denkstoornissen, , r(94) = .27, p < .01.

Bij het eerdergenoemde onderzoek van Hergovich et al. (2005) is er ook een positieve correlatie gevonden tussen traditioneel paranormaal geloof en de Desorganisatie sub-schaal van de SPQ-B, r(298) = .15, p < .01.

Verder bleek ook uit het eerdergenoemde onderzoek van Hergovich et al. (2008) dat paranormaal geloof een relatie had met het Desorganisatie component van

(14)

de SPQ-B , r(569) = .26, p << .001. Het blijkt dat ook formele denkstoornissen een relatie hebben met het geloof in het paranormale.

Bij een onderzoek van Schofield en Claridge (2007) onder 62 personen werden de proefpersonen op basis van de Cognitieve Disorganisatie sub-schaal van de O-LIFE gesplitst in twee groepen (hoog en laag). Cognitieve disorganisatie bleek namelijk een voorspeller te zijn bij de relatie tussen schizotypie en de Subjective Evaluation of Paranormal Experiences (SEPE). De SEPE telt 27 items (e.g. "How afraid are you of dying?") die op een 7-punts Likert schaal beantwoord moeten worden. Bij de groep met hoge cognitieve disorganisatie was er een negatieve correlatie tussen de Introverte Anhedonia sub-schaal (schaal voor negatieve schizotypie) en SEPE, r(29) = -.50, p < .01. Dit terwijl de groep met lage

cognitieve disorganisatie juist positieve SEPE rapporteerden, r(31) = .40, p < .01. Uit deze resultaten blijkt dus dat schizotypie invloed heeft op de subjectieve kwaliteit van paranormale ervaringen, waar proefpersonen met lage cognitieve disorganisatie voornamelijk positieve subjectieve paranormale ervaringen rapporteerden, en waar proefpersonen met hoge cognitieve disorganisatie en introverte anhedonia juist negatieve subjectieve paranormale ervaringen rapporteerden (Schofield & Claridge, 2007).

De relatie tussen paranormaal geloof en antisociaal gedrag

Ook werd er bij het eerdergenoemde onderzoek van Hergovich et al. (2005) een positieve correlatie gevonden tussen traditioneel paranormaal geloof en de interpersoonlijke schaal van de SPQ-B, r(298) = .13, p < .01.

Daarnaast bleek uit het onderzoek van Hergovich et al. (2008) dat paranormaal geloof een relatie had met de interpersoonlijke schaal van de SPQ-B, r(569) = . 11, p < .01. Hoewel de correlaties laag zijn kan er dus geconcludeerd worden dat ook antisociaal gedrag een relatie heeft met het geloof in het paranormale.

(15)

In het onderzoek van Hergovich et al. (2008) bleek, buiten de correlatie met buitengewone ervaringen en de schizotypie sub-schalen, formele

denkstoornissen en antisociaal gedrag, schizotypie in haar algemeenheid een voorspeller te zijn te zijn voor het geloof in het paranormale bij adolescenten, r(569) = .33, p << .001.

Het geloof in samenzweringstheorieën is volgens Darwin, Neave en Holmes (2008) gerelateerd aan factoren als onzekerheid, negativiteit jegens autoriteit en paranoia. In een onderzoek naar het geloof in samenzweringstheorieën van Darwin, Neave & Holmes (2008) bleek onder andere dat schizotypie (gemeten met SPQ-B) en het geloof in het paranormale positief correleren r(118) = .46, p << .001.

In een onderzoek door Williams & Irwin (1991) werd een groep schizofrenen, schizotypen, paranormaal gelovigen en een controle groep met elkaar vergeleken op een aantal factoren. Hieruit bleek dat de groep gelovigen sterk leek op de schizotypen wat betreft het algemeen geloof in paranormale verschijnselen. Echter bleek dat de twee groepen sterk verschilden wat betreft cognitieve stijl, r(28) = .90, p << .001. Waar de paranormaal gelovigen een verantwoordelijke cognitieve stijl (hoge score op persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel) hadden, hadden de schizotypen een meer willekeurige cognitieve stijl en leken daardoor meer op de schizofrenen. De cognitieve stijl werd gemeten met de Lesser and Paisner Causality Interview (Lesser & Paisner, 1985). De LPCI meet vier categorieën om zo de cognitieve stijl te bepalen van iemand: persoonlijk

verantwoordelijkheidsgevoel, het geloof in een universum waar alles al vaststaat (determinisme), het geloof in reïncarnatie, en de mate waarmee iemand het verschil ziet tussen zaken waar hij/zij wel en niet verantwoordelijk voor is (Lesser & Paisner, 1985).

Bij een vervolgonderzoek van Goulding (2005) probeerde zij haar eerdere resultaten te repliceren en ook zocht zij naar een antwoord of het quasi- of multidimensionale model voor schizotypie werd ondersteund bij een onderzoek onder 129 paranormale gelovigen. Door een cluster analyse werden drie aparte

(16)

clusters van schizotypie, Introverte Anhedonia, Lage Schizotypie, en Cognitieve Disorganisatie, onderscheiden. Alle drie scoorden hoog met betrekking tot paranormaal geloof (gemeten met de ASGS), er werd echter geen significant verschil tussen de groepen gevonden. Het cluster Lage Schizotypie ondersteunt de volledig-dimensionele benadering. Gezonde individuen kunnen kennelijk ook in het paranormale geloven.

In een onderzoek van Holt, Simmonds-Moore & Moore (2008) werd getracht de vraag te beantwoorden, of paranormaal geloof een teken is voor

psychopathologie (quasi-dimensionale benadering), of ook bij gezonde

individuen voor kan komen (multidimensionale benadering), te beantwoorden. Uit een cluster analyse van de O-LIFE kwamen 4 categorieën schizotypen naar voren: Lage Schizotypen: laag op alle schalen; Hoge Schizotypen: hoog op alle schalen; Negatieve Schizotypen: hoog op de Introverte Anhedonia schaal, maar laag op de Abnormale Ervaringen schaal; Positieve Schizotypen: laag op de Introverte Anhedonia schaal, maar hoog op de Abnormale Ervaringen schaal. Personen met Hoge Schizotypie hadden significant meer geloof in het

paranormale dan de Lage Schizotypen, r(100) = .44, p << .001. Daarnaast hadden personen met Positieve Schizotypie ook significant meer geloof in het

paranormale dan de Lage Schizotypen, r(121) = .49, p << .001. De Positieve Schizotypen hadden ook meer paranormaal gelovigen dan het Negatieve Cluster, r(79) = .34, p < .001 (Holt et al., 2008).

In het eerdergenoemde onderzoek naar de relatie tussen paranormaal geloof en schizotypie onder 657 psychologiestudenten (Kelley, 2011) werd er een

positieve correlatie gevonden tussen de totale scores van de TRPBS en de totale scores van de SPQ-B scores, r(655) = .30, p << .001. Ook werd er een positieve correlatie gevonden tussen de totale scores van de TRPBS en de totale scores van de STA, r(655) = .32, p << .001 (Claridge & Broks, 1984). De STA is een vragenlijst om de schizotypische persoonlijkheid mee te bepalen. De STA bestaat uit 37 items en een voorbeeld van een vraag is "Do you believe in telepathy?".

(17)

Samenvattend zijn er in deze these drie factoren in schizotypie onderscheiden. Ten eerste de Abnormale Ervaringen sub-schaal, welke bestond uit het

samennemen van de Buitengewone Ervaringen schaal van de O-LIFE en de Cognitief-Perceptuele sub-schaal van de SPQ-B. Ten tweede werd de Introverte Anhedonia schaal van de O-LIFE en de Interpersoonlijke sub-schaal van de SPQ-B ook onder één noemer gebracht met het label Antisociaal Gedrag. Tot slot werden de Cognitieve Disorganisatie schaal van de O-LIFE en de Desorganisatie sub-schaal van de SPQ-B in dit onderzoek onder de Formele Denkstoornissen noemer gebracht.

De Abnormale Ervaringen factor bleek een sterke relatie met paranormale geloof te hebben. Bovendien werd deze factor het meest ondersteund in de literatuur. Deze bevinding is echter waarschijnlijk deels triviaal. Het blijkt namelijk dat 6 van de 30 vragen, van de Buitengewone Ervaringen sub-schaal in de O-LIFE vragenlijst, gaan over paranormale verschijnselen (e.g. "Do you belief in

telepathy"). In de cognitief-perceptuele sub-schaal van de SPQ-B vragenlijst gaan 2 van de 8 vragen over paranormale verschijnselen (e.g. "Have you had

experiences with astrology seeing the future UFOs, ESP, or a sixth sense?"). De sterke relatie die gevonden is tussen Abnormale Ervaringen en paranormaal geloof is dan deels te wijden aan het feit dat er, in de vragenlijsten die beide meet, overeenkomstige vragen worden gesteld. Het kan dat een groot deel van de relatie hierdoor komt, er is immers altijd een correlatie tussen overeenkomstige variabelen. Het is daarom tamelijk onbegrijpelijk dat geen van de onderzoekers deze kritiek zelf heeft opgemerkt. Een mogelijke oplossing zou een onderzoek kunnen zijn waar item-specifieke resultaten gegeven werden. Op deze manier zou er zowel gekeken kunnen worden naar de resultaten met de overlappende vragen, als zonder die specifieke vragen. Op die manier zou makkelijk nagegaan kunnen worden of de gevonden relatie niet alleen berust op een overlap in de vragen.

Ook werd er een sterke relatie gevonden tussen paranormale ervaringen (niet gemeten met schizotypie vragenlijsten) en het geloof in het paranormale. De factoren Antisociaal Gedrag en Formele Denkstoornissen hadden ook een relatie

(18)

met paranormale geloof. Tot slot werd er ook een relatie gevonden tussen paranormaal geloof en schizotypie in het algemeen, dit is immers een logisch gevolg als alle sub-schalen een relatie in dezelfde richting laten zien.

Een aanmerking op het onderzoek naar paranormaal geloof is dat de

vragenlijsten die het paranormaal geloof meten erg heterogeen zijn. Eigenlijk zou er een onderscheid gemaakt moeten worden tussen de standaard paranormale verschijnselen zoals 'telepathie', 'precognitie', en 'psychokinese' en de meer pathologische ervaringen zoals 'stemmen horen' en 'hallucinaties'. De standaard paranormale verschijnselen zouden in principe ook objectief vastgesteld kunnen worden in het laboratorium, terwijl de pathologische ervaringen slechts

subjectief zijn vast te stellen. Hierdoor is het laboratorium onderzoek naar schizotypie en objectieve paranormale prestatie, zoals in een telepathie test, gewenst.

Ook is er een aanmerking te maken op het onderzoek naar schizotypie, namelijk dat er opvallend veel verschillende vragenlijsten die schizotypie meten worden gebruikt in de literatuur. In huidige these worden in de gebruikte literatuur al 10 verschillende vragenlijsten gebruikt om schizotypie te meten. Dit zou te maken kunnen hebben met dubieuze onderzoekspraktijken, zoals het verzamelen van de resultaten van meerdere vragenlijsten om vervolgens alleen de "beste" resultaten te publiceren. Over het algemeen zijn de O-LIFE en de SPQ-B wel de dominante vragenlijsten, maar toch worden er andere vragenlijsten gebruikt zonder een specifieke reden. Het zou gewenst zijn om één standaard vragenlijst te hebben voor het meten van schizotypie zodat het meten van schizotypie gestandaardiseerd wordt. Hierdoor zou de mogelijkheid op dergelijke dubieuze onderzoekspraktijken uitgesloten worden.

Het model wat in deze these zal worden voorgesteld zal met bovengenoemde discussiepunten rekening houden. Er is getracht de in de literatuur gevonden resultaten te verwerken in een coherent geheel.

(19)

Figuur 2. Schematische weergave voorgesteld model

Zoals in bovenstaande figuur (2) is te zien heeft het geloof in paranormale verschijnselen zowel een (wederzijdse) relatie met persoonlijke ervaringen als met de drie schizotypie factoren. Hierbij is aangegeven dat paranormaal geloof eigenlijk opgesplitst zou moeten worden in het geloof van standaard

paranormale verschijnselen, en pathologisch paranormale verschijnselen. De relatie met schizotypie kan komen door een verhoogde cognitieve inhibitie van stimuli, zoals in de introductie al werd gesteld. Vooral de Abnormale Ervaringen factor bleek een sterke relatie (aangeduid met de vetgedrukte pijl) te hebben met paranormaal geloof, wat duidt op een ervaringsgerichte basis van geloof in paranormale verschijnselen. Echter is er ook een mogelijkheid dat deze relatie deels berust op een overeenkomst in de vragenlijsten waarmee paranormaal geloof en schizotypie gemeten worden.Het bleek namelijk dat sommige vragen (zie Appendix II) die Abnormale Ervaringen meten, ook fenomenen meten zoals het hebben van- en/of geloven in standaard paranormale verschijnselen.

Verder is ook te zien hoe de invloed van Formele Denkstoornissen beïnvloed wordt door Antisociaal Gedrag. Er is hier sprake van een interactie effect. Het bleek namelijk uit de literatuur dat schizotypie invloed heeft op de subjectieve kwaliteit van paranormale ervaringen, waar mensen met een lage score op

(20)

Formele Denkstoornissen voornamelijk positieve subjectieve paranormale ervaringen rapporteerden, en waar mensen met een hoge score op Formele Denkstoornissen én Antisociaal Gedrag juist negatieve subjectieve paranormale ervaringen rapporteerden.

Hiernaast was er ook een sterke relatie (aangeduid met de vetgedrukte pijl) gevonden tussen persoonlijke paranormale ervaringen en paranormaal geloof. Dit zou verklaard kunnen worden doordat bijvoorbeeld, zoals in de introductie al werd gesteld, mensen die geloven in paranormale verschijnselen ("sheep") hoger scoren op ESP-taken, dan mensen die niet geloven in paranormale verschijnselen ("goats"). Dit zou dan uiteraard ook de andere kant op kunnen werken, dat mensen die meer subjectieve ervaringen hebben ook meer gaan geloven in paranormale verschijnselen. Echter is hier meer onderzoek voor nodig om dit vast te stellen.

Zoals gezegd moet er ook meer (laboratorium) onderzoek gedaan worden naar relatie tussen schizotypie en objectieve paranormale ervaringen. Niet alleen om het voorgestelde model te toetsen maar ook om de vraag uit de titel van de these te beantwoorden. Alleen als er zowel wordt gekeken naar schizotypie, als naar objectieve paranormale ervaringen, kan deze vraag beantwoord worden: zijn paranormale verschijnselen nu waarheid of waanzin?

(21)

Literatuurlijst (APA)

1. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

2. Auton, H. R., Pope, J., & Seeger, G. (2003). It isn't that strange: Paranormal belief and personality traits. Social Behavior and Personality: an

international journal, 31(7), 711-719.

3. Bressan P. (2001). The connection between random sequences, everyday coincidences, and belief in the paranormal. Appl. Cog. Psychol, 15, 1–18. 4. Brugger, P., & Mohr, C. (2008). The paranormal mind: How the study of

anomalous experiences and beliefs may inform cognitive neuroscience. Cortex, 44(10), 1291-1298.

5. Cella, M., Vellante, M., & Preti, A. (2012). How psychotic-like are paranormal beliefs?. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 43(3), 897-900.

6. Chapman, L. J., Chapman, J. P., & Raulin, M. L. (1978). Body-image

aberration in Schizophrenia. Journal of abnormal psychology, 87(4), 399.

7. Claridge, G. E. (1997). Schizotypy: Implications for illness and health. Oxford University Press.

8. Claridge, G., & Broks, P. (1984). Schizotypy and hemisphere function—I: Theoretical considerations and the measurement of

schizotypy. Personality and Individual Differences, 5(6), 633-648.

9. Darwin, H., Neave, N., & Holmes, J. (2011). Belief in conspiracy theories. The role of paranormal belief, paranoid ideation and

schizotypy. Personality and Individual Differences, 50(8), 1289-1293.

10. Eckblad, M., & Chapman, L. J. (1983). Magical ideation as an indicator of schizotypy. Journal of consulting and clinical psychology, 51(2), 215. 11. Gianotti, L. R., Mohr, C., Pizzagalli, D., Lehmann, D., & Brugger, P. (2001).

Associative processing and paranormal belief. Psychiatry and clinical neurosciences, 55(6), 595-603.

12.Genovese, J. E. (2005). Paranormal beliefs, schizotypy, and thinking styles among teachers and future teachers. Personality and Individual

(22)

13. Glicksohn, J. (1990). Belief in the paranormal and subjective paranormal experience. Personality and Individual Differences, 11(7), 675-683.

14. Goulding, A. (2004). Schizotypy models in relation to subjective health and paranormal beliefs and experiences. Personality and Individual Differences, 37(1), 157-167.

15.Goulding, A. (2005). Healthy schizotypy in a population of paranormal believers and experients. Personality and Individual Differences, 38(5), 1069-1083.

16.Hergovich, A., Schott, R., & Arendasy, M. (2008). On the relationship between paranormal belief and schizotypy among

adolescents. Personality and Individual Differences, 45(2), 119-125.

17.HERGOVICH, A., WILLINGER, U., & ARENDASY, M. (2005). PARANORMAL BELIEF, SCHIZOTYPY, AND BODY MASS INDEX 1, 2. Perceptual and motor

skills, 100(3), 883-891.

18. Holt, N. J., Simmonds-Moore, C. A., & Moore, S. L. (2008, August). Benign schizotypy: Investigating differences between clusters of schizotype on paranormal belief, creativity, intelligence and mental health.

In Proceedings of The Parapsychological Association 51st Annual Convention, Winchester, UK(pp. 82-96).

19. Hunter, J. E., & Schmidt, F. L. (1990). Dichotomization of continuous variables: The implications for meta-analysis. Journal of Applied Psychology, 75(3), 334.

20. Irwin, H. J., & Green, M. J. (1999). Schizotypal processes and belief in the paranormal: A multidimensional study. European Journal of

Parapsychology, 14, 1-15.

21.Kelley, M. P. (2011). CORRELATES OF PARANORMAL BELIEFS, I: SCHIZOTYPY. Journal of Parapsychology, 75(2).

22. Koch-Grünberg, T. (1905). Anfänge der Kunst im Urwald:

Indianer-Handzeichnungen auf seinen Reisen in Brasilien gesammelt. E. Wasmuth a.-g..

23.Larøi, F., Marczewski, P., & Van der Linden, M. (2004). Further evidence of the multi-dimensionality of hallucinatory predisposition: factor structure

(23)

of a modified version of the Launay-Slade Hallucinations Scale in a normal sample.European Psychiatry, 19(1), 15-20.

24.Launay, G., & Slade, P. (1981). The measurement of hallucinatory

predisposition in male and female prisoners. Personality and Individual

Differences, 2(3), 221-234.

25. Lawrence, E., & Peters, E. (2004). Reasoning in believers in the

paranormal.The Journal of nervous and mental disease, 192(11), 727-733. 26.Lesser, R., & Paisner, M. (1985). Magical thinking in formal operational

adults.Human development, 28(2), 57-70.

27. Mason, O., Claridge, G., & Williams, L. (1997). Questionnaire measurement. In G. Claridge (Ed.), Schizotypy: Implications for illness and health (pp.19– 37). Oxford: Oxford University Press.

28.Mason, O., Linney, Y., & Claridge, G. (2005). Short scales for measuring schizotypy. Schizophrenia Research, 78(2), 293-296.

29. McCreery, C., & Claridge, G. (2002). Healthy schizotypy: the case of out-of-the-body experiences. Personality and Individual Differences, 32, 141–154. 30. McCreery, C., & Claridge, G. (1995). Out-of-the-body experiences and

personality. Journal of the Society for Psychical Research.

31. Metzinger, T. (2005). Out-of-body experiences as the origin of the concept of a'soul'. Mind and Matter, 3(1), 57-84.

32. Orenstein, A. (2002). Religion and paranormal belief. Journal for the Scientific Study of Religion, 41(2), 301-311.

33.Radin, D. (2009). Entangled minds: Extrasensory experiences in a quantum

reality. Simon and Schuster.

34.Raine, A., & Benishay, D. (1995). The SPQ-B: A brief screening instrument for schizotypal personality disorder. Journal of personality disorders, 9(4), 346-355.

35. Schmeidler. G. R., & McConnell, R. A. (1958). ESP and personality patterns. New Haven: Yale University Press.

36. Schofield, K., & Claridge, G. (2007). Paranormal experiences and mental health: Schizotypy as an underlying factor. Personality and Individual Differences, 43(7), 1908-1916.

(24)

37. Thalbourne, M. A., & Delin, P. S. (1993). A new instrument for measuring sheep-goat variable: its psychometric properties and factor

structure. Journal of the Society for Psychical Research, 59(832), 172-186. 38. Tobacyk, J. J. (1988). A revised paranormal belief scale. Unpublished

manuscript, Louisiana Tech University, Ruston, LA.

39. Wackermann, J., Pütz, P., & Allefeld, C. (2008). Ganzfeld-induced hallucinatory experience, its phenomenology and cerebral electrophysiology.Cortex, 44(10), 1364-1378.

40.Williams, L. M., & Irwin, H. J. (1991). A study of paranormal belief, magical ideation as an index of schizotypy and cognitive style. Personality and

(25)

Appendix

I. Belangrijkste resultaten literatuuronderzoek

Pearson's correlatie coëfficiënten (r) weergegeven voor elk onderzoek. Alleen de significante resultaten zijn weergegeven in de tabel. Coëfficiënten onder de r=.10 worden niet gebruikt in de these ter ondersteuning van het beantwoorden van de vraagstelling.

Auteur Jaar N Vragen-lijst Paranor male Geloof Vragen-lijst Paranor male Ervaring Vragen-lijst Schizoty pie

Belangrijkste resultaten relatie

paranormaal geloof met x Opmerkingen

Paranor male/ Abnorm ale Ervarin g Formele Denksto ornissen Antisoci aal Gedrag Schizoty pie Algemee n Glicksohn 1990 72, 20, 33 QSPEPB QSE - r =0.65 r=0.69 r= 0.55 - - - Volwassen 12 jaar volwassen Auton, Pope,

& Seeger 2003 105 TRPBS AEI - r =0.73 - - - Psychologie studenten

Goulding 2004 88 ASGS ASGS

O-LIFE-INCE SOC

r =0.45 - - - Drie aparte clusters van schizotypie (zie inleiding O-Life). De enige gevonden correlatie, r(86)=.45 was die tussen de BE en ASGS geloof. Cella, Vellante & Preti 2012 503 TRPBS TRPBS 12-GHQ LSHS PDI

r=.4928 - - - 2 groepen op basis van TRPBS: gelovigen en sceptici.

Gelovigen sign. meer waanbeelden en hallucinaties te hebben.

Genovese 2005 96 BPS - SPQ-B r =0.65 r = 0.27 - - Populatie: leraren

(26)

Willinger &

Ardendasy te hebben die hoger was dan .60.

Hergovich, Schott, & Arendasy

2008 571 TRPBS - SPQ-B

MIS r=.403 r=.264 r=.109 r=.334 Populatie: adoloscenten

Goulding 2005 128 ASGS-R ASGS-R

O-LIFE-INCE - - - - Drie aparte clusters van schizotypie, Introverte Anhedonia, Lage Schizotypie (LS), en Cognitieve Disorganisatie, werden onderscheiden. Alle drie scoorden hoog met betrekking tot paranormaal geloof, echter was er geen significant verschil tussen de groepen gevonden.

Het cluster LS is bewijs voor de volledig-dimensionele benadering. Gezonde individuen kunnen ook paranormale geloven hebben.

Darwin, Neave & Holmes

2011 120 TRPBS - SPQ-B - - - r=.458 Studie naar samenzweringstheorieën.

Kelley 2011 657 TRPBS - SPQ-B STA MIS PAS MIS: r=.389 PAS: r=.146 - - SPQ-B: r=.297 STA: r=.318 SPQ-B: r=.637* SPQ-B: r=.121^

Populatie: psychologie studenten

*Realiteitsstoornis factor (d.m.v. factor analyse) van SQP-B ^Paranoïde/Bijgelovigheid factor (d.m.v. factor analyse) van SQP-B

Schofield &

Claridge 2007 62 - SEPE O-LIFE-INCE laag CD:r=.402 hoog CD: r=-.501

laag:

r=.402 hoog:r=-.501 - Cognitieve Disorganisatie (CD) bleek een voorspeller te zijn bij de associatie tussen Schizotypie en subjectieve kwaliteit van paranormale ervaringen (SEPE). De proefpersonen werden op CD gesplitst in twee groepen. Bij de hoog CD proefpersonen was er een negatieve correlatie tussen Introverte Anhedonia en SEPE, r(29)=-.501, terwijl laag CD proefpersonen positieve SEPE (r(31)=.402) rapporteerden. Holt,

Simmonds-Moore & Moore

2008 183 ASGS - O-LIFE Positief:

r=.492 t.o.v. laag - Negatief: r=.337 t.o.v. positief Hoog: r=.441 t.o.v. laag

Uit een cluster analyse kwamen 4 schizotypen naar voren: Laag (N=71): laag op alle schalen; Hoog (N=31): hoog op alle schalen; Negatief (N=29): hoog Introverte Anhedonia, laag Abnormale Ervaringen; Positief (N=52): laag Introverte

(27)

r=.337 t.o.v. negatief

Anhedonia, hoog Abnormale Ervaringen

Williams &

Irwin 1991 70 TRPBS - MISPAS

LPCI

r=.902 -4 groepen: schizofrenen, schizotypen, paranormaal gelovigen en een controle groep

-de groep gelovigen leek sterk op de schizotypen wat betreft het algemeen geloof in paranormale verschijnselen

-de twee groepen verschilden sterk (r(28)=.902) wat betreft cognitieve stijl (LPCI)

-de paranormaal gelovigen -> verantwoordelijke cognitieve stijl hadden, hadden

-de schizotypen -> willekeurige cognitieve stijl (zoals schizofrenen)

Lijst afkortingen vragenlijsten

 12-GHQ: the 12-item General Health Questionnaire (Politi, Piccinelli, & Wilkinson, 1994)

 ASGS-R: the Australian Sheep-Goat Scale, using the new Rasch scoring scheme (Thalbourne & Delin, 1993; Lange & Thalbourne, 2002)  AEI: the Anomalous Experience Inventory (Kumar, Pekala, & Gallagher, 1994)

 ASGS: the Australian Sheep-Goat Scale (Thalbourne & Delin, 1993)  BPS: Belief in the Paranormal Scale (Musch & Ehrenberg, 2002)

 LSHS: the revised Launay-Slade Hallucination Scale (Larøi, Marczewski, & Van der Linden, 2004)  LPCI: the Lesser and Paisner Cauality Interview (Lesser & Paisner, 1985)

 MIS: the Magical Ideation Scale (Eckblad & Chapman, 1983)

 O-LIFE: the short Oxford-Liverpool Inventory of Feelings and Experiences (Mason et al., 2005)

 O-LIFE-INCE: the short Oxford-Liverpool Inventory of Feelings and Experiences, Impulsive Non-Conformity sub-scale Excluded (Mason et al., 2005)  PAS: Perceptual Aberration Scale (Chapman, Chapman & Raulin, 1978)

 TRPBS: Tobacyk's Revised Paranormal Belief Scale (Tobacyk, 1988)  PDI: the Peters et al. Delusions Inventory (Peters et al., 2004)

 QSPEPB: Questionnaire on Subjective Paranormal Experience and Paranormal Belief (Glicksohn, 1990)  QSE: Questionnaire on Subjective Experience (Glicksohn, 1989)

 SEPE: Subjective Evaluation of Paranormal Experiences (Schofield & Claridge, 2007)  SOC: the Sense Of Coherence scale (Antonovsky, 1991)

 SPQ-B: Schizotypal Personality Questionnaire-Brief (Raine & Benishay, 1995)

(28)

II. Vragenlijsten schizotypie.

The short Oxford-Liverpool Inventory of Feelings and Experiences (Mason et al., 2005)

Unusual Experiences (6/30 questions about paranormal belief/experiences) Do you believe in telepathy?

Do you ever feel sure that something is about to happen, even though there does not seem to be any reason for you thinking that?

Do you ever suddenly feel distracted by distant sounds that you are not normally aware of? Do you often have days when indoor lights seem so bright that they bother your eyes? Does your sense of smell sometimes become unusually strong?

Have you felt as though your head or limbs were somehow not your own?

Have you sometimes sensed an evil presence around you, even though you could not see it? Have you wondered whether the spirits of the dead can influence the living?

On occasions, have you seen a person's face in front of you when no one was in fact there? When in the dark do you often see shapes and forms even though there's nothing there? When you look in the mirror does your face sometimes seem quite different from usual? Are your thoughts sometimes so strong that you can almost hear them?

Can some people make you aware of them just by thinking about you?

Do ideas and insights sometimes come to you so fast that you cannot express them all? Do the people in your daydreams seem so true to life that you sometimes think they are real? Do you sometimes feel that your accidents are caused by mysterious forces?

Do you think you could learn to read other's minds if you wanted to?

Does it often happen that nearly every thought immediately and automatically suggests an enormous number of ideas?

Does a passing thought ever seem so real it frightens you? Does your voice ever seem distant or faraway?

Have you ever felt that you have special, almost magical powers?

Is your hearing sometimes so sensitive that ordinary sounds become uncomfortable? Do you ever have a sense of vague danger or sudden dread for reasons that you do not understand?

Do you feel so good at controlling others that it sometimes scares you?

Have you ever thought you heard people talking only to discover that it was in fact some nondescript noise?

Have you felt that you might cause something to happen just by thinking too much about it? Have you occasionally felt as though your body did not exist?

Have you sometimes had the feeling of gaining or losing energy when certain people look at you or touch you?

Are the sounds you hear in your daydreams really clear and distinct? Do your thoughts sometimes seem as real as actual events in your life? Cognitive Disorganization

Are you easily distracted when you read or talk to someone?

Do you ever feel that your speech is difficult to understand because the words are all mixed up and don't make sense?

Do you often experience an overwhelming sense of emptiness? Do you often feel lonely?

Is it hard for you to make decisions?

Are you a person whose mood goes up and down easily?

Are you easily hurt when people find fault with you or the work you do? Are you sometimes so nervous that you are ‘blocked’?

Do you dread going into a room by yourself where other people have already gathered and are talking?

Do you easily lose your courage when criticized or failing in something? Do you find it difficult to keep interested in the same thing for a long time? Do you frequently have difficulty in starting to do things?

Do you often feel that there is no purpose to life?

Do you often have difficulties in controlling your thoughts?

Do you often worry about things you should not have done or said? Do you worry about awful things that might happen?

(29)

No matter how hard you try to concentrate do unrelated thoughts creep into your mind? When in a crowded room, do you often have difficulty in following a conversation? Are you easily confused if too much happens at the same time?

Are you easily distracted from work by daydreams? Do you often feel ‘fed up’?

Do you worry too long after an embarrassing experience? Would you call yourself a nervous person?

Do you often hesitate when you are going to say something in a group of people whom you more or less know?

Introvertive Anhedonia

Can you usually let yourself go and enjoy yourself at a lively party? negative Do people who try to get to know you better usually give up after a while? Do you feel that making new friends isn't worth the energy it takes? Do you find the bright lights of a city exciting to look at? negative Do you like going out a lot? negative

Do you prefer watching television to going out with other people? Do you usually have very little desire to buy new kinds of food? Is it fun to sing with other people? negative

Are people usually better off if they stay aloof from emotional involvements with people? Are there very few things that you have ever really enjoyed doing?

Are you much too independent to really get involved with other people? Are you rather lively? negative

Can just being with friends make you feel really good? negative Do you have many friends? negative

Do you like mixing with people? negative

Do you think having close friends is not as important as some people say?

Does it often feel good to massage your muscles when they are tired or sore? negative Has dancing or the idea of it always seemed dull to you?

Have you often felt uncomfortable when your friends touch you? Is trying new foods something you have always enjoyed? negative

On seeing a soft thick carpet have you sometimes had the impulse to take off your shoes and walk barefoot on it? negative

When things are bothering you do you like to talk to other people about it? negative Do you feel very close to your friends? negative

Do you love having your back massaged? negative

Have you had very little fun from physical activities like walking, swimming, or sports? Do you enjoy many different kinds of play and recreation? negative

Is it true that your relationships with other people never get very intense?

All items scored + 1 for ‘yes’, 0 for ‘no’ except negative items for which + 1 for ‘no’, 0 for ‘yes’.

Schizotypal Personality Questionnaire (Raine & Benishay, 1995)

Cognitive-Perceptual (2/8 questions about paranormal belief/experiences)

Have you ever had the sense that some person or force is around you even though you cannot see anyone?

Are you sometimes sure that other people can tell what you are thinking?

Have you ever noticed a common event or object that seemed to be a special sign for you? Do you often pick up hidden threats or put-downs from what people say or do?

When shopping do you get the feeling that other people are taking notice of you? Have you had experiences with astrology seeing the future UFOs, ESP, or a sixth sense? Do you ever suddenly feel distracted by distant sounds that you are not normally aware on? Do you often have to keep an eye out to stop people from taking advantage of you?

Interpersonal

People sometimes find me aloof and distant. I feel I have to be on my guard even with friends.

I feel very uncomfortable in social situations involving unfamiliar people. Have you found that it is best not to let other people know too much about you? I tend to keep in the background on social occasions.

(30)

Do you feel that you are unable to get "close" to people? I feel very uneasy talking to people I do not know well. I tend to keep my feelings to myself.

Disorganized

People sometimes comment on my unusual mannerisms and habits. Some people think that I am a very bizarre person.

Some people find me a bit vague and elusive during a conversation. I sometimes use words in unusual ways.

I am an odd unusual person.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deuterium kan al helemaal niet in significante hoeveelheden in sterren geproduceerd worden, omdat het bij dergelijke hoge dichtheden direct in zware elementen geconverteerd wordt..

Elektron neutrino's, maar niet de antineutrino's, met een energie van meer dan 0,814 MeV kunnen worden ingevangen door 37 Cl.. Dit resulteert in 37 Ar en

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

onvoldoende was. Onmiddellijlt na de eerste ontslagen nam de arbeidspresta- tie in sommige ondernemingen toe. Uit de bevenstaande ill vogelvlucht beschreven feiten

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie wijst desondanks iedere aansprakelijkheid af voor eventuele onjuistheden of andere tekortkomingen in de

De PPR geeft lokale verschijnselen door de daar ge- vormde cytokinen en andere mediatoren, maar kan ook elders in het lichaam merkbaar zijn [7, 8] en zich uiten met

Daarbuiten ontvangt de waar- nemer lichtstralen die vanuit de warmtelaag boven komen, dat kunnen stralen zijn onder de Wegener-sector van onder de horizon en stralen boven

 Klachten kunnen niet afdoende worden verklaard door een lichamelijke aandoening of een andere psychiatrische stoornis.  Of..een forse discrepantie tussen medische bevindingen