• No results found

Effectiviteit van depressiepreventie : -sekseverschillen bij jongeren tot 22 jaar-

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectiviteit van depressiepreventie : -sekseverschillen bij jongeren tot 22 jaar-"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectiviteit van depressiepreventie

-Sekseverschillen bij jongeren tot 22 jaar-

Scriptie versie 1 Master Forensische Orthopedagogiek

Willemijn Smit 11820217 Begeleider: Dr. P. Hoffenaar Leiden, 14 april 2019

(2)

2

Abstract

There are still a lot of uncertainties about prevention of depression and the influence of gender. This systematic review and small meta-analysis will try to link the effects of depression prevention with similarities and differences between the included studies. The effect of gender on depression prevention will also be taken into account. 9 Studies about 8 depression prevention programs were included with a total of 4489 participants. A small, non-significant effect of gender on the effectiveness of depression prevention was found (ES = .18, p > .05). The systematic review did find some data in favor of girls who were profiting more of a prevention program than boys did, while the meta-analyses found the opposite. These findings implicate that there are still uncertainties and that further research is required.

(3)

3

Inhoud

Inleiding

- Preventie van depressie - Sekseverschillen - Huidige studie 4 Methode - Procedure - In- en exclusiecriteria - Zoekstrategie

- Selectie van studies - Coderen van studies - Effectgrootte - Publicationbias 8 Resultaten 12 Discussie - Conclusie

- Limitaties en sterke punten - Aanbevelingen

18

Literatuurlijst 23

Bijlagen 29

(4)

4

Inleiding

In 2016 heeft er een verdubbeling van het aantal depressies bij jongeren tussen de 12 en 18 jaar plaatsgevonden en ook onder jongvolwassenen is dit aantal sterk gestegen (CBS, 2017). Deze stemmingsstoornis uit zich in een sombere en neerslachtige houding, waarbij een persoon weinig plezier ervaart en wordt overspoeld door negatieve gedachten. Een stemmingsstoornis heeft vele negatieve uitkomsten zoals middelengebruik, schoolproblemen, onvoldoende sociaal contact en een verhoogde kans op suïcide (Horowitz & Garber, 2006). Niet alleen de persoon zelf ervaart negatieve uitkomsten, maar ook de kosten die de maatschappij onder andere kwijt is aan sociale uitkeringen en behandelkosten voor mensen met een depressie lopen hoog op. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek gaat 23% van de zorgkosten naar de behandeling van psychische- en gedragsstoornissen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015). Nederland gaf 14,1 miljard euro uit aan zorgkosten en daarbij neemt de vraag naar behandelingen voor psychische- en gedragsstoornissen nog steeds toe. Wanneer een jongere van een depressie is afgekomen, is er 3 keer zoveel kans om hiervoor op latere leeftijd weer voor behandeld te moeten worden en is er meer kans om te worden opgenomen in een instelling dan een gemiddeld persoon (Ruiter, 1997). Daarnaast worden er driedubbel zoveel medicijnen voorgeschreven aan mensen die aan een depressie lijden dan mensen zonder depressieve symptomen. Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat er veel kosten zijn en om al deze kosten voor onder andere behandelingen en uitkeringen te minimaliseren is het belangrijk om stoornissen zoals depressies te voorkomen in plaats van te genezen. De zorgkosten maken dat de laatste 20 jaar de interesse naar depressiepreventie is gestegen en er meer onderzoek wordt gedaan naar de effectiviteit van preventieve maatregelen bij jongeren (Horowitz & Garber, 2006).

Kennis en inzicht over preventie van depressie kunnen leiden tot een passend aanbod aan preventieve programma’s in iedere gemeente, zodat de kosten voor de jeugdzorg binnen de perken blijven en gemeenten niet geconfronteerd worden met ernstige tekorten op het budget voor de jeugdzorg (Jeugdzorg, 2010; Lokkerbol, Lokman, Janssen, Evers & Smit, 2017). Daarnaast is gebleken dat preventie een van de meest effectieve manieren is om de symptomen van een psychische stoornis, zoals een depressie, te verminderen (Wahl, Adelson, Patak, Pössel & Hautzinger, 2014). Om een robuuster beeld te krijgen van deze effectiviteit is het samenvoegen en analyseren van resultaten uit verschillende studies een goede methode. Zo’n samenvoeging van resultaten, oftewel een meta-analyse, wordt als het best beschikbare bewijs voor effectiviteit gezien (Cuijpers & Dekker, 2005). Daarnaast kunnen er met behulp van een

(5)

5

systematisch review meer inzichten worden verkregen door een vergelijking van overeenkomsten en verschillen binnen deze samenvoeging van studies. Met deze methoden kunnen algemene conclusies worden gevormd over de preventie van depressie (Geleijnse, 2007; Zeegers, Heisterkamp, Kostense, Van der Windt & Scholten, 2000). Tot op heden heerst er veel onduidelijkheid wat betreft factoren die depressiepreventie beïnvloeden, oftewel moderatoren (Calear & Christensen, 2010; Horowitz & Garber, 2006; Stice, Shaw, Bohon, Marti & Rohde, 2009). Een moderator die regelmatig naar voren komt in onderzoek naar depressiepreventie is sekse, maar er is geen duidelijk beeld over de invloed van deze moderator (Ruiter, 1997). De ene studie toont namelijk aan dat meisjes meer profiteren van een preventie terwijl de andere studie de effectiviteit van een preventief programma aan sekse in combinatie met leeftijd toekent (Horowitz & Garber, 2006; Stice et al., 2009). Daarnaast zijn er geen eenduidige verklaringen waarom sekse mogelijk de effectiviteit van een preventie beïnvloedt. Al met al is er veel onduidelijkheid en zal in de huidige studie worden getracht de invloed van sekse op depressiepreventie te verhelderen.

Preventie van depressie

Uit meta-analytisch onderzoek is gebleken dat depressieve symptomen na een preventief programma afnemen en een preventie dus effectief kan zijn (Stice et al., 2009). Stice en anderen (2009) onderzochten programma’s op scholen, programma’s voor families, cognitieve trainingen en psychotherapieën. Ruim 40 procent van de preventieprogramma’s wist een afname te verwezenlijken. Bovendien gold dat deze programma’s ook het risico op een terugkeer of nieuwe opleving van de depressieve klachten tegen gingen. In een andere meta-analyse werden verschillende preventieve programma’s voor participanten met depressieve symptomen onderzocht (Cuijpers, Van Straten, Smit, Mihalopoulos & Beekman, 2008). De ontwikkeling van depressieve symptomen bleek voor een klein deel van de participanten te kunnen worden voorkomen. Anders dan de huidige studie richtten de reeds genoemde meta-analyses zich op programma’s voor jongeren en ouderen waarbij reeds depressieve symptomen aanwezig waren (Cuijpers et al., 2008; Stice et al., 2009). Deze preventieve programma’s zijn dus oftewel selectief, omdat ze worden ingezet voor de bevolking met een verhoogd risico op een depressie of indicatief aangezien ze worden ingezet voor de bevolking die symptomen hebben van een depressie (Cuijpers et al., 2008). Eerder onderzoek onderschreef al dat jongeren met depressieve symptomen meer profiteren van preventieve interventies dan jongeren zonder deze symptomen (Horowitz & Garber, 2006). Het is de vraag of er ook van preventieve interventies wordt geprofiteerd wanneer een jongere geen symptomen van een

(6)

6

depressie heeft, oftewel door middel van een universele preventie. Dit zal de huidige studie proberen te verhelderen.

Sekseverschillen

Meisjes hebben twee keer zoveel kans op depressieve symptomen dan jongens en hebben daarnaast vaak een zwaardere depressie (Bouma, 2010; Wahl et al., 2014). Wanneer er meer dan acht symptomen van een depressie worden ervaren, wordt er gesproken van een zware depressie. Bij minder symptomen wordt er van een lichte of matige depressie gesproken (De Depressie Vereniging, z.d.). Bouma (2010) richtte zich op de prevalentie van depressie en onderzocht geslachtsspecifieke risicofactoren in het ontwikkelen van depressieve symptomen na het meemaken van psychosociale stress. Zij concludeerde dat meisjes vanaf een leeftijd van 13 jaar gevoeliger zijn voor psychosociale stress en depressies dan jongens door een combinatie van hormonen en genen. Hiernaast hebben ook de hoeveelheid van depressieve symptomen, de rijping van de hersenen, de sociale ontwikkeling en de omgang met stress hun uitwerking op de ernst van depressieve symptomen. Jongens externaliseren bijvoorbeeld hun emoties en frustraties terwijl meisjes meer internaliseren (Bouma, 2010). De toename van oestrogeen bij meisjes en de reactie op stresshormonen tijdens de puberteit kunnen er ook voor zorgen dat meisjes vatbaarder zijn voor het ontwikkelen van een depressie dan jongens.

Aangezien meisjes vaak al meer depressieve symptomen aan de start van een preventie ervaren, lijken zij gemotiveerder om fanatiek deel te nemen en geleerde vaardigheden actiever in te zetten dan jongens (Wahl et al., 2014). Het lijkt erop dat preventieve programma’s onder andere hierdoor mogelijk effectiever zijn gebleken voor meisjes (Horowitz & Garber, 2006; Shatte, 1997). Het gegeven dat jongens minder open zijn over hun gevoelens en meer belang hechten aan een gestructureerde preventie zou ervoor kunnen zorgen dat zij mogelijk minder profiteren (Stice et al., 2009; Wahl et al., 2014). Ook kennen Wahl en anderen (2014) het mogelijke verschil in effectiviteit toe aan het gegeven dat hoe groter de problemen zijn, des te makkelijker een verbetering tot stand zou kunnen worden gebracht. Bij meisjes zijn de symptomen namelijk over het algemeen zwaarder. Daarnaast zou de onduidelijkheid over geslachtsspecifieke risicofactoren voor een depressie ervoor kunnen zorgen dat er onvoldoende kennis is van goede methoden om een depressie te voorkomen bij jongens (Stice et al., 2009). Er zijn dus verschillende redenen om aan te nemen dat preventieve programma’s effectiever zijn voor meisjes dan jongens, maar tot op heden is dit niet voldoende onderzocht (Pössel, Adelson & Hautzinger, 2011; Pössel, Martin, Garber & Hautzinger, 2013). Het is van belang te onderzoeken of er inderdaad een sekseverschil in de effectiviteit van depressiepreventie

(7)

7

bestaat, zodat preventieve programma’s in de toekomst eventueel beter kunnen worden afgestemd.

Huidig onderzoek

Zoals uit het bovenstaande naar voren komt, heerst er nog veel onduidelijkheid over sekseverschillen in de effectiviteit van depressiepreventie. Het is dan ook essentieel dat er meer onderzoek wordt gedaan naar dit onderwerp om toekomstige preventieve programma’s zo effectief mogelijk aan te kunnen bieden. Daarom zal de huidige studie zich richten op de vraag of er een sekseverschil is in de effectiviteit van depressiepreventie bij jongeren tot 22 jaar. Om deze vraag te beantwoorden, wordt gebruik gemaakt van zowel een systematische review als een kleinschalige meta-analyse. Zo zullen overeenkomsten en verschillen tussen meerdere studies rondom sekseverschillen in de effectiviteit van depressiepreventie worden besproken en de resultaten uit deze studies worden geanalyseerd om tot algemene conclusies te komen.

De verwachting is dat de huidige studie een verschil tussen jongens en meisjes zal aantonen in de effectiviteit van depressiepreventie. Eerder werd namelijk al gesuggereerd dat er sekseverschillen in de effectiviteit van depressiepreventie bestaan, waarbij meisjes meer profiteren van een preventie dan jongens (Horowitz & Garber, 2006; Shatte, 1997). Wel lopen resultaten rondom dit thema uiteen, maar er werden eerder al door meerdere auteurs verschillende aanneembare verklaringen gegeven voor de mogelijke oorzaak van dit verschil (Pössel, et al., 2011; Pössel, et al., 2013; Stice, et al., 2009; Wahl, et al., 2014)

We beogen meer duidelijkheid te krijgen over sekseverschillen in depressiepreventie door middel van meta-analytische methoden, waarmee er een bijdrage kan worden gedaan aan de reeds beschikbare kennis over dit onderwerp. Vervolgens kunnen deze inzichten mee worden genomen bij het vormen en aanbieden van passende programma’s om depressies te voorkomen.

(8)

8

Methode

Procedure

De verzameling van wetenschappelijke onderzoeksartikelen in de huidige studie is afkomstig uit een selectie van studies naar depressiepreventie. Door gebruik te maken van een systematisch review en een meta-analyse kunnen er uitspraken worden gedaan over meerdere studies, die over een enkele studie niet mogelijk zijn (Cuijpers & Dekker, 2005; Geleijnse, 2007; Lakens, Haans & Koole, 2012). Zo kunnen de verschillen en overeenkomsten tussen de studies worden uiteengezet zodat er een algemeen beeld kan worden gevormd rondom het wel of niet bestaan van differentiële effectiviteit van depressiepreventie voor jongens en meisjes (zie figuur 1).

Figuur 1: Conceptueel model van de effectiviteit van een preventief programma op depressieve symptomen en de invloed van sekse hierop.

In- en exclusiecriteria

De studies moesten aan een aantal voorwaarden voldoen, voordat ze geïncludeerd kunnen worden. Zo moeten de participanten in een steekproef een gemiddelde leeftijd tussen -9 maanden en 22 jaar hebben. Om het sekseverschil in effectiviteit te kunnen bepalen, moest het een studie betreffen die de effectiviteit van een preventief programma toetst en hierin een onderscheid maakt tussen jongens en meisjes. Dit programma moest zich uitsluitend op het voorkomen van depressieve symptomen richten. Studies naar een preventie gericht op depressieve symptomen in combinatie met angstsymptomen werden geëxcludeerd, zodat alleen symptomen van een depressie als uitkomstmaat worden meegenomen. Wanneer een studie gericht was op depressieve symptomen en daarbij een andere uitkomstmaat, maar deze apart van elkaar worden gemeten, wordt de studie wel geïncludeerd. Daarnaast is een vereiste dat er in de studie een psychosociale preventie wordt onderzocht en er geen gebruik wordt gemaakt van medicijnen. Studies met beginnende of reeds ontwikkelde problematiek werden

(9)

9

geëxcludeerd. Ook studies met een steekproef van participanten die in behandeling zijn of pleegkinderen betreft worden niet meegenomen in deze review meta-analyse. Tenslotte moet het onderzoeksdesign van de studie gerandomiseerd zijn en een controlegroep hebben gebruikt. Studies met een wachtlijst-controle conditie en een vergelijkingsgroep of Care as Usual (CAU) groep worden ook geïncludeerd.

Zoekstrategie

Nadat de in- en exclusiecriteria waren bepaald, werden de studies door middel van online databases verzameld. In grote lijnen werd er gezocht naar studies over jongeren van -9 maanden tot 22 jaar, die of een verhoogd risico hadden op depressieve symptomen en/of deelnamen aan een preventieve interventie ter voorkoming van deze symptomen. Daarnaast moest de studie op een Random Controlled Trial-design (RCT) gebaseerd zijn. De precieze zoektermen zijn toegevoegd in bijlage 1.

Selectie van studies

Na verzameling vond er een eerste screening plaats waarbij er alleen werd gekeken naar de titel en de abstract van een studie. Uit deze screening zijn 180 studies naar depressiepreventie gevonden. Bij de tweede screening werden studies geselecteerd die een onderscheid maakten tussen jongens en meisjes wat betreft de effectiviteit van de preventie. Wanneer een studie geen onderscheid maakte naar sekse werd deze geëxcludeerd. Bij onduidelijkheden werd de supervisor van de huidige studie geraadpleegd alvorens een studie te in- of excluderen. Na de tweede screening bleven er 9 bruikbare studies over voor de huidige review meta-analyse (zie figuur 2).

Coderen van studies

Deze 9 studies werden gecodeerd om de benodigde data voor het systematische review en de meta-analyse te extraheren. Hierbij werd gekeken naar verschillende karakteristieken van een studie: het gebruikte design, het soort preventieve interventie, de participanten en ten slotte de resultaten van de studies. De data werd in een excel bestand verzameld.

(10)

10 Figuur 2. Stroomschema van de selectieprocedure van studies

Effectgrootte

Om het sekseverschil in de effectiviteit van verschillende preventieve programma’s te bepalen, werd het gestandaardiseerde verschil berekend. Aangezien er voor de meeste studies alleen data voorhanden was van een post-test is de data van een eventuele follow-up niet meegenomen in de analyse. Wanneer het gestandaardiseerde verschil positief is, betekent het dat het preventieve programma werkzamer is voor jongens dan meisjes. Bij een negatieve waarde is de preventie juist effectiever voor meisjes. Wanneer de waarde van het effect onder de 0.20 komt, heeft de interventie een verwaarloosbaar klein effect; boven de 0.50 een middelgroot effect en boven de 0.80 een groot effect (Cohen, 1992). Met behulp van het Random-Effects

Model werd vervolgens gekeken of er een onderlinge relatie bestond tussen de verschillende

effecten van sekse op de effectiviteit van preventieve programma’s. Er kon niet voor alle studies een effectgrootte worden berekend, omdat de benodigde informatie niet voorhanden was. Daarnaast toonde een Forrest Plot de mate van heterogeniteit tussen de studies aan. Vanwege het kleine aantal geïncludeerde studies is ervoor gekozen om een systematische review uit te voeren, zodat er ook de mogelijkheid is om de resultaten van geïncludeerde studies te beschrijven wanneer er geen effectgrootte kon worden berekend.

(11)

11 Publication bias

Systematische reviews en meta-analyses zijn gevoelig voor publication bias, omdat vaak studies met positieve resultaten worden gepubliceerd en studies met negatieve resultaten achterwege worden gelaten. Tijdens de selectie van de studies voor de huidige studie is het overgrote gedeelte geëxcludeerd, omdat er geen verschil werd gemaakt in de resultaten voor jongens en meisjes. Hierdoor zijn er veel studies met hun uitkomsten buiten beschouwing gelaten, waardoor de huidige selectie van studies beperkt kan zijn en de resultaten kan beïnvloeden (Thornton & Lee, 2000).

(12)

12

Resultaten

In totaal werden 9 RCT’s over 8 depressie preventieprogramma’s geïncludeerd. De gecombineerde steekproefgrootte (N) bedroeg 4489 participanten. Tabel 1 geeft een overzicht van de variatie in de steekproefgrootte van de geïncludeerde studies en de variatie in de programma-inhoud, de manier van aanbieden en de duur van het programma. Ook geeft de tabel weer of het preventieve programma een effect had en of dit effect verschilde voor jongens en meisjes.

Doelgroep van het preventieve programma

De studies waren allen op preventie van depressie gericht. Twee van de studies betroffen preventieve programma’s voor specifieke risicogroepen en de rest van de studies voor willekeurige jongeren op scholen. De programma’s op scholen zorgden voor een afname van depressieve symptomen, maar er werd geen sekseverschil gevonden (Horowitz, Garber, Ciesla, Young & Mufson, 2007; Trudeau, Spoth, Randall & Azevedo, 2007; Trudeau, Spoth, Randall, Mason & Shin, 2012; Trudeau, Spoth, Mason, Randall, Redmond & Schainker, 2016). Ook de programma’s voor de specifieke risicogroepen met jongeren die een ouder waren verloren, verschilden niet van effectiviteit voor jongens en meisjes (Schmiege, Khoo, Sandler, Ayers & Wolchik, 2006; Thurman, Nice, Taylor & Luckett, 2017). Deze resultaten zijn tegenstrijdig met eerder onderzoek, waaruit bleek dat meisjes meestal meer depressieve symptomen ervaren en hierdoor meer kunnen profiteren van een preventief programma (Wahl et al., 2014). Daarentegen werden universele preventies op scholen al eerder minder effectief bevonden voor jongeren die reeds depressieve symptomen ervaarden (Boeting, Ferdinand, Barret & Dadds, 2002; Sanson, Havighurst & Zubrick, 2011). De tegenstrijdige resultaten zouden ook veroorzaakt kunnen zijn door de matige statistische power in de studies (Schmiege et al., 2006; Thurman et al., 2017). Bij een steekproefgrootte vanaf 652 participanten kan er namelijk pas een klein effect van 0.20 worden bewerkstelligd. Zoals in tabel 1 te zien is, was er maar een studie die aan dit aantal voldoet en dus in staat is om een significant effect van sekse vast te stellen.

(13)

13

Tabel 1

Resultaten preventieve programma’s

Programma Studie N M

leeftijd Inhoud Uitvoerder

Sessies (min. per

sessie) Effect Verschil

CBT& IP-AST

Horowitz,

2007 380 14.43

CGT, IPT &

psychotherapie Psycholoog 8 (90) Ja* Nee

FBP

Schmiege,

2006 244 11.39 GT

Getrainde

begeleider 12 (120) Ja* Nee

IPTG

Thurman,

2017 489 15.50 CGT & IPTG

Getrainde

begeleider 16 (90) Nee Nee

ISFP

Trudeau,

2007, 2012 446 11.30 IPT & GT

Getrainde

begeleider 7 (60) Ja* Nee LARS&

LISA

Pössel,

2008, 2011 301 13.68 CGT

Psycholoog en

Student 10 (90) Ja* Ja*

Wahl, 2014 439 14.02 CGT Psycholoog 10 (90) Ja* Ja

LST & SFP

Trudeau,

2016 578 12.30 CGT Leerkracht

22 (45) + 4

booster Ja* Nee

OVK Tak, 2016 1341 13.91 CGT Psycholoog

16 (50) + 2

booster Nee Nee

PRP

Gillham,

2006 271 14.59 CGT Psycholoog 12 (90) Ja Ja* Opmerkingen: CBT & IP-AST: Cognitive Behavior Program and Interpersonal Psychotherapy-Adolescent Skills Training; FBP: Family Bereavement Program; IPTG: Interpersonal Psychotherapy for Groups; ISFP: Iowa Strengthening Families Program; LST & SFP: LifeSkills Training & Strengthening Families Program; OVK: Op Volle Kracht; PRP: Penn Resiliency Program. CGT: Cognitieve Gedragstherapie; IPT: Interpersoonlijke Therapie; GT: Gedragstherapie. *: p < .05

(14)

14 Programma inhoud

66,7% van de preventieve programma’s waren op cognitieve gedragstherapie (CGT) gebaseerd en de rest van de programma’s op interpersoonlijke-, gedrags- of psychotherapie. Van de programma’s met een CGT-basis zorgden de meeste voor een grotere afname van depressieve symptomen bij meisjes dan bij jongens (Gillham, Hamilton, Freres, Patton & Gallop, 2006; Pössel, Adelson & Hautzinger, 2011; Pössel, Seemann & Hautzinger, 2008; Wahl et al., 2014). Gillham en anderen (2006) gaven een mogelijke verklaring voor dit verschil, namelijk dat meisjes vanwege meer depressieve symptomen vaker de kans kregen om geleerde vaardigheden toe te passen in het dagelijkse leven dan jongens. De programma’s met een andere basis waren niet effectiever voor meisjes ten opzichte van jongens (Horowitz et al., 2007; Schmiege et al., 2006; Trudeau et al., 2007; Trudeau, Spoth, Randall, Mason et al., 2012). Trudeau en anderen (2007, 2012) en Schmiege en anderen (2006) onderzochten sekseverschillen als een van de weinige auteurs door de significantie van het sekse effect te bepalen in plaats van de significantie van sekse van beide groepen apart te bepalen.

Het lijkt er dus op dat een CGT gebaseerde preventie effectiever is voor meisjes, maar aangezien de meeste studies naar niet CGT gebaseerde programma’s de significantie van het sekseverschil hebben getoetst, zouden de laatstgenoemde studies een representatiever beeld kunnen geven van de werkelijkheid.

Uitvoerder

De preventieve programma’s werden ofwel door psychologen (45,5%), dan wel getrainde begeleiders (27,3%), leerkrachten (18,2%) of studenten (9,1%) uitgevoerd. Bij IPTG was de uitvoerder iemand uit de gemeenschap die was getraind om de preventie over te dragen. Het FBP en ISFP gebruikten ook, een niet nader omschreven, getrainde begeleider om de preventie bij de families uit te voeren. Aangezien er voornamelijk psychologen als uitvoerder zijn ingezet, nemen we bij de studie van Wahl en anderen (2014) alleen de resultaten mee van de interventiegroep met een psycholoog.

80% Van de preventieve programma’s met een psycholoog als uitvoerder bewerkstelligden een afname in depressieve symptomen, waarvan de meeste een grotere afname bij meisjes verwezenlijkten (Gillham et al., 2006; Pössel et al., 2011; Pössel & Seemann et al., 2008; Wahl et al., 2014). Psychologen blijken minder goed om te kunnen gaan met ongewenst gedrag, wat met name wordt veroorzaakt door jongens waardoor zij mogelijk minder kunnen opsteken van een preventie door een psycholoog (Pössel et al., 2011; Wahl et al., 2014). Dit wordt ook gesteund door het gegeven dat er bij de preventieve programma’s met

(15)

15

een ander soort uitvoerder er geen verschillen werden gevonden tussen jongens en meisjes (Trudeau et al., 2007; Trudeau, Spoth, Mason et al., 2016; Trudeau, Spoth, Randall, Mason et al., 2012). Voor jongens is het belangrijk dat een programma duidelijk en gestructureerd wordt overgebracht om ze te laten profiteren van een programma (Taylor, Phillips, Cook, Georgiou, Stallard & Sayal, 2014).

Het voorgaande suggereert dat psychologen een grotere afname van depressieve symptomen konden bewerkstelligen bij meisjes dan bij jongens terwijl andere uitvoerders van een programma geen verschil teweegbrachten. De manier van overbrengen van een preventie door een uitvoerder en het gedrag van de participanten, zou de effectiviteit van een programma mogelijk kunnen hebben beïnvloed (Pössel et al., 2011; Taylor et al., 2014; Wahl et al., 2014).

Programma sessies

De programma sessies werden op wekelijkse basis aangeboden en varieerden van 7 tot 22 sessies met een gemiddelde van 13 sessies (M = 12,6, SD = 9,4). 2 Preventieve programma’s (LST & SFP en OVK) hadden daarnaast nog boostersessies na een jaar om participanten de eerder opgedane kennis op te laten halen. De sessies liepen uiteen van 45 minuten tot 120 minuten per sessie met een gemiddelde van 81 minuten (M = 80,6, SD = 39,4). Uit onderzoek is gebleken dat een kortdurende preventie kortstondig een effect bewerkstelligt bij met name risicogroepen terwijl een langdurige preventie deze effecten op langere termijn kan vasthouden (Greenberg, Dimitrovich & Bumbarger, 1999; Horowitz et al., 2007).

Preventieve programma’s zoals IPTG, LST & SFP en OVK zouden mogelijk te lang zijn waardoor motivatie en interesse daalden en er mogelijk minder positieve uitkomsten werden gevonden wat betreft de effectiviteit (Stice et al., 2009).

Steekproef, randomisatie en follow-up

De studies hadden tussen de 244 tot 1341 participanten met een gemiddelde van 522 proefpersonen. Meestal blijkt dat hoe groter het percentage meisjes, des te hoger de effectiviteit van een programma (Horowitz & Garber, 2006). Aangezien de geïncludeerde studies rond de 50% aan meisjes in hun steekproef hadden, kan er geen verband worden gelegd tussen het percentage meisjes en de effectiviteit van een preventie.

De participanten waren tussen de 11 en de 16 jaar oud (M = 13,46, SD = 2,16). Vanaf 13 jaar ontwikkelen meisjes meer depressieve symptomen dan jongens (Ge et al., 2001; Hankin & Abramson, 2001). Dit bleek ook uit de huidige studie aangezien de studies met participanten

(16)

16

onder de 13 jaar geen sekseverschil aantoonden in de effectiviteit (Schmiege, 2006; Trudeau et al., 2007; Trudeau, Spoth, Randall, Mason et al., 2012; Trudeau, Spoth, Mason, 2015).

Randomisatie vond op verschillende manieren plaats, zo wees een derde van de studies (33,3%) individuen toe aan ofwel de interventie, ofwel de controleconditie. Daarnaast werden scholen (33,3%) en families (22,2%) willekeurig aan een conditie toebedeeld en ten slotte werd er ook op het niveau van schoolklas gerandomiseerd (11,1%). Wahl en anderen (2014) hebben een soort cluster-randomisatie toegepast waarbij er groepen met uitsluitend jongens of meisjes random zijn toegewezen aan condities, waardoor het geen zuivere RCT genoemd kan worden. Er kan selectiebias optreden bij studies waarbij op schoolniveau is gerandomiseerd, omdat groepen dan mogelijk niet vergelijkbaar zijn waardoor de resultaten niet waarheidsgetrouw zouden kunnen zijn (Manz, Junge, Neumer & Margraf, 2001).

Een follow-up is van belang om ontwikkelingen rondom de participanten te kunnen volgen na een preventief programma (Greenberg, Domitrovich & Bumbarger, 1999). De effectiviteit van een preventie is bij een follow-up vaak groter dan bij een post-test. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door het sleeper-effect, waarbij veranderingen als gevolg van een preventief programma pas later optreden (Van Aar, Leijten, De Castro & Overbeek, 2017). Het is mogelijk dat participanten op een later moment pas door hebben hoe of de mogelijkheid hebben om de aangeboden vaardigheden toe te passen. Van alle studies hadden 2 studies (22,2%) geen gebruik gemaakt van data van een post-test of een follow-up. 5 Studies (55,6%) hadden wel een test, maar geen follow-up en 2 studies (22,2%) hadden zowel een post-test als een follow-up. Deze follow-up volgde voor de studies na drie maanden en na een jaar. Aangezien in de huidige studie alleen het effect op de post-test is meegenomen, kunnen de resultaten lager zijn uitgevallen dan wanneer er ook resultaten werden meegenomen van een follow-up. Uit de resultaten van de follow-up van 2 geïncludeerde studies werd inderdaad duidelijk dat met name voor meisjes de effectiviteit hoger was bij de follow-up (Pössel et al., 2011; Pössel & Seemann et al., 2008; Wahl et al., 2014)

Meetschaal depressieve symptomen

De geïncludeerde studies maakten gebruik van verschillende meetschalen om depressie symptomen te meten. De Children’s Depression Inventory (CDI) in 36,4% van de studies, de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D) in 27,3% en de Youth Self Report (YSR) in 18,2%. Andere meetschalen die werden gehanteerd, waren de Child Behavior Checklist (CBCL), de Self-Report Questionnaire-Depression (SBB-DES) en de Diagnostic Interview Schedule (DIS) die alle drie in 9.1% van de studies werd toegepast. De CDI blijkt

(17)

17

met name ernstige depressieve symptomen betrouwbaar te kunnen meten (Tak et al., 2016). De preventieve programma’s in de huidge studies richtten zich op mensen zonder depressieve symptomen, waardoor de CDI mogelijk geen toereikende meetschaal was en dit tot vertekende resultaten heeft geleid. De helft van de geïncludeerde studies in de huidige studie die niet in een sekseverschil resulteerden, heeft de CDI als meetinstrument gebruikt terwijl je zou verwachten dat meisjes meer zouden profiteren (Horowitz et al., 2007; Schmiege et al., 2006; Tak et al., 2016).

Programma uitkomsten

Met de verschillende effectgroottes en standaard errors van de preventieve programma’s (bijlage 2) werd getracht te bepalen of er een sekseverschil in de effectiviteit van een preventief programma bestaat. Met behulp van het Random-Effects Model (bijlage 3) is het effect van het gemiddelde sekseverschil bepaald. Hieruit kwam een niet significant verwaarloosbaar klein effect van het gemiddelde sekseverschil naar voren (k = 5, ES = .18 , SE = .14 , Z = 1.31 , p >

.05). Jongens profiteerden lichtelijk meer van een preventief programma dan meisjes. Uit zowel

het Forrest Plot (bijlage 3) als het Random-Effects Model blijkt dat er heterogeniteit heerst (Q = 181,63, p < .01). De studies variëren dus sterk, maar het model geeft de studies hetzelfde gewicht waardoor er wel een vergelijking mogelijk was. Het nadeel van dit model is dat er belangrijke verbanden tussen variabelen en de effectgrootte kunnen zijn gemist (Chevalier, Van Driel & Vermeire, 2007). Het is dus nodig de resultaten met voorzichtigheid te interpreteren.

(18)

18

Discussie

De huidige studie richtte zich op sekseverschillen in de effectiviteit van preventieve programma’s om een bijdrage te doen aan wetenschappelijke kennis over depressiepreventie. Uit de kleinschalige meta-analyse met data uit 5 studies kwam een klein en niet significant effect van sekse naar voren wat betekent dat er geen sekseverschil in de effectiviteit van een preventie werd gevonden. Het vergelijken van data van meerdere studies geeft een robuuster beeld van de bevindingen ondanks het beperkte aantal studies in de huidige meta-analyse (Rosenthal & DiMatteo, 2002). Daarnaast maakt de huidige meta-analyse het mogelijk om effecten preciezer in te schatten en verschillende behandelopties met elkaar te vergelijken.

Uit het systematische review werd daarnaast duidelijk dat sekse wel degelijk de effectiviteit van een programma modereerde, maar dat deze moderatie samengaat met bepaalde studie kenmerken, zoals de uitvoerder van een programma, de gemiddelde leeftijd van de participanten en de inhoud van een programma. Zo leken meisjes meer te profiteren van programma’s met een psycholoog als programma uitvoerder dan jongens (Gillham et al., 2006; Pössel et al., 2011; Pössel & Seemann et al., 2008; Wahl et al., 2014). Eerder bleek al dat psychologen meer moeite hebben met het externaliseren van emoties door jongens en dit gedrag te disciplineren (Bouma, 2010; Pössel et al., 2011; Wahl et al., 2014). Psychologen waren daarnaast geneigd vaker te reageren op het storende gedrag van jongens dan dat leerkrachten deden. Mogelijk waren jongens hierdoor niet in staat om net zoveel als meisjes te profiteren van een preventie. Om deze bevinding kracht bij te kunnen zetten, zou het goed zijn als studies zich meer richten op de uitvoerder van een programma. Zo zou binnen een studie de werkzaamheid van een enkele preventie kunnen worden vergeleken wanneer deze werd uitgevoerd door een leerkracht en wanneer door een psycholoog. Ook zou hierbij kunnen worden gekeken naar de sekse van degene die het uitvoert, omdat er eerder is gebleken dat een programma effectiever zou zijn als participanten en de uitvoerder van hetzelfde geslacht zijn (Huppert, Bufka, Barlow, Gorman, Shear & Woods, 2001).

Ten tweede bleek een preventief programma beter te werken voor meisjes als er naar leeftijd werd gekeken. Al eerder beargumenteerde Bouma (2010) dat meisjes twee keer zoveel kans hebben op depressieve symptomen dan jongens en verschillen vanaf 13-jarige leeftijd ontwikkelen door onder andere biologische- en hormonale redenen. Naast grote lichamelijke veranderingen in deze periode van puberteit streven jongeren ook naar zelfstandigheid en acceptatie door leeftijdsgenoten (Tanghe & De Maesschalck, 2000). Deze periode zorgt voor veel psychische uitdagingen waar met name meisjes meer moeite mee hebben waardoor zij

(19)

19

uiteindelijk depressieve symptomen zouden kunnen ervaren. Aangezien meisjes zowaar meer symptomen aan de start van een preventie ervaren, kan een preventief programma makkelijker een daling van symptomen bewerkstelligen bij meisjes dan jongens (Wahl et al., 2014). Jongeren in de huidige studie die zich niet in de puberteit bevonden, profiteerden in overeenstemming met eerder onderzoek inderdaad niet verschillend van een programma (Bouma, 2010; Schmiege, 2006; Trudeau et al., 2007; Trudeau, Spoth, Randall, Mason et al., 2012; Trudeau, Spoth, Mason, 2015). De huidige studie toonde dus alleen aan dat er geen sekseverschil is in de effectiviteit van een programma wanneer de participanten jonger zijn dan 13, maar er werd dus niet aangetoond dat er sprake was van een sekseverschil wanneer de participanten ouder zijn dan 13 jaar. Studies zouden meer participanten moeten includeren om de power te verhogen en krachtige uitspraken te kunnen doen over sekseverschillen rond de puberteit.

Tenslotte leken jongens minder baat te hebben bij programma’s met een CGT basis, omdat meisjes mogelijk gemotiveerder zijn en zij in de praktijk actiever de geleerde vaardigheden kunnen inzetten dan jongens (Horowitz & Gaber, 2006; Shatte, 1997; Wahl et al., 2014). Deze bevinding spreekt eerder onderzoek naar CGT gebaseerde preventie tegen waaruit bleek dat beide sekses op dezelfde manier reageren op zo’n therapie (Cuijpers, Weitz, Twisk, Kuehner, Cristea, David & Hegerl, 2014). Aangezien CGT het vaakst wordt ingezet om een depressie te voorkomen dan wel te verhelpen, is verduidelijking van de werkzaamheid van CGT voor zowel jongens als meisjes onmisbaar.

Kijkend naar de huidige studie kan er worden geconcludeerd dat de resultaten van het systematische review meer overeenkomen met eerdere inzichten dan de kleinschalige meta-analyse (Horowitz & Garber, 2006; Shatte, 1997). Kort gezegd, bleek er namelijk uit de systematische review dat meisjes over het algemeen meer profijt hadden van een preventie dan jongens, terwijl uit de kleinschalige meta-analyse het tegenovergestelde naar voren kwam.

Sterke punten en beperkingen

Er zijn sterke en minder sterke kanten aan de huidige studie. De gevonden effectgrootte in de huidige studie was mogelijk geen juiste afspiegeling van de werkelijkheid vanwege het minimale aantal studies. Dit aantal is het gevolg van het kleine aantal studies die zijn uitgevoerd naar sekseverschillen in de effectiviteit van depressiepreventie en deze effectiviteit zowel voor jongens als meisjes hebben onderzocht. Uit het stroomdiagram in de methodesectie is te zien dat het overgrote deel van de studies is geëxcludeerd om de hierboven genoemde reden, waardoor het duidelijk wordt dat onderzoek naar differentiële effectiviteit van

(20)

20

depressiepreventie voor jongens en meisjes beperkt is. Daarnaast werden in de huidige studie alleen de effecten van de post-test meegenomen waardoor er mogelijk een onderschatting van de werkzaamheid van de preventieve programma’s kan hebben plaatsgevonden (Greenberg et al., 1999). Ook heeft een controlegroep in een universele steekproef vaak niet voldoende depressieve symptomen om een effect teweeg te kunnen brengen voor een interventiegroep (Cuijpers, 2003). Concluderend is het dus mogelijk dat het de gevonden effectgrootte in de meta-analyse niet overeenkomt met de werkelijkheid.

Het gebruik van zelfrapportage vragenlijsten kan ook een vertekening van de resultaten veroorzaken. Zelfrapportage vragenlijsten zijn vaak het beste middel om zicht te krijgen op internaliserende problemen zoals depressieve symptomen, maar zijn gevoelig voor verschillende soorten van bias (Trudeau et al., 2007). Zo kunnen participanten sociaal wenselijk op de vragenlijst antwoorden om een voordelige representatie van zichzelf te geven (Lavrakas, 2008). Dit gedrag wordt versterkt als de programmaleider een bekende is, zoals een leerkracht (Lavrakas, 2008). Daarnaast is het de vraag bij zelfrapportage vragenlijsten of participanten secuur antwoord kunnen geven op een vraag, omdat zij relevante informatie mogelijk niet meer kunnen ophalen uit het geheugen (Dunning, Heath & Suls, 2005). Het is ook lastig om uitsluitend depressieve symptomen te rapporteren, omdat een angststoornis vaak een voorspeller is van deze depressieve symptomen (Kessler, Sampson, Berglund, Gruber, Al-Hamzawi, Andrade & Gureje, 2015). Een angststoornis beïnvloedt namelijk de ernst en het verloop van een depressie (Kessler et al., 2015). Zo vonden dezelfde auteurs dat meer dan een derde van de bevolking met een depressie ook angstklachten ervaarden in hun leven. Dit zorgt ervoor dat antwoorden op de gebruikte zelfrapportage vragenlijsten gevoelig zijn voor vertekening en het resultaat van de huidige studie mogelijk hebben beïnvloed.

Het huidige onderzoek is een bijdrage aan de minimale wetenschappelijke kennis omtrent de onderzoeksvraag door middel van zowel een meta-analyse als een systematisch review. Zo kunnen resultaten van eerder onderzoek naar sekseverschillen en depressiepreventie worden vergeleken. Een meta-analyse geeft namelijk een overkoepelend beeld van de effectiviteit van de preventieve programma’s voor jongens en meisjes, maar de informatie waarop deze effectgrootte wordt gebaseerd, is evenmin belangrijk (Gelijnse, 2007). Doordat er in de huidige studie ook een systematisch review is uitgevoerd, wordt ook deze informatie verhelderd en wordt er niet alleen maar een conclusie verbonden aan de gevonden effectgrootte. Daarbij was er in de huidige studie sprake van heterogeniteit waardoor er rekening moest worden gehouden met de verschillen en tegenstrijdigheden tussen de studies. Door middel van het systematische review was het mogelijk om deze verschillen uit een te zetten en een

(21)

21

mogelijke verklaring te verbinden aan deze variërende uitkomsten (Assendelft, Van Tulder, Van Everdingen, Offringa & Bouter, 2002).

Aanbevelingen en implicaties

Uit dit systematische review kwam naar voren dat jongens meestal minder profiteerden van een preventief programma dan meisjes. Het zou interessant zijn om dit verder te onderzoeken, omdat jongens namelijk vaak onderbelicht blijken te zijn in onderzoek naar depressie (Noordenbos, 2007). Juist terwijl er blijkt dat steeds meer mannen depressieve symptomen ervaren en er dus wel degelijk preventieve maatregelen op vroegere leeftijd nodig kunnen zijn (Culbertson, 1997). Jongens hebben veel meer moeite om over hun klachten en problemen te praten, omdat zij het idee hebben dat dit afdoet aan hun mannelijkheid. Zij vinden het niet gepast om negatieve gevoelens te hebben en te tonen, waardoor zij geneigd zijn om hun problemen tegen te spreken, weg te drukken of te camoufleren (Noordenbos 2007). Hun strategieën om om te gaan met depressieve symptomen kunnen ervoor zorgen dat de symptomen niet worden herkend en zij niet de juiste hulp ontvangen. Met behulp van wetenschappelijke inzichten kunnen programma’s hopelijk ook meer worden afgestemd op de behoeftes van jongens.

Daarnaast is er in het huidige onderzoek geen rekening gehouden met de culturele achtergrond van de participanten terwijl zij uit 4 verschillende landen afkomstig waren. Culturele achtergrond bleek namelijk al eerder invloed te hebben op de uitkomsten van gebruikte meetschalen en tot over- of onderdiagnosticering te leiden (Paulhus & Vazire, 2007). Het zou goed zijn om te onderzoeken wat voor invloed culturele achtergrond heeft op de effectiviteit van een depressiepreventie. Zo bleek namelijk eerder dat depressies in niet-westerse culturen vaak gepaard gaan met somatische klachten terwijl depressies in niet- westerse-culturen vaak samen gaan met gevoelens van schuld, minderwaardigheid en er sprake is van suïcidegedachten (Kortmann, 1997). Het gevolg van deze verschillende ziektebeleving is dat de programma’s adequaat moeten worden afgestemd op een individu. In Nederland is er bijvoorbeeld een zorginstelling die zich alleen op allochtonen richt om ze zo goed mogelijk te kunnen voorzien in hun wensen en rekening te houden met hun culturele achtergrond (Acherrat-Stitou, 2009)

Het huidige onderzoek is een aanvulling op de weinige onderzoeken naar sekseverschillen in depressiepreventie. Met de maatschappelijke kosten en het persoonlijke leed in het achterhoofd is het van belang om depressies te voorkomen en wetenschappelijke inzichten zijn onontbeerlijk om deze preventieve programma’s zo effectief en passend mogelijk

(22)

22

aan te kunnen bieden. Het gaat er namelijk niet om dat er één programma is dat voor iedereen werkt, maar het gaat om een individuele afstemming om depressieve symptomen te voorkomen. Met behulp van Attribute-treatment interaction (ATI) onderzoek kan er onder andere worden geanalyseerd welke programma’s het beste werken en voor wie, waarbij sekseverschillen ongetwijfeld mee zou moeten worden genomen (Daamen & Ince, 2014; Ridenour, Treloar, Biner, Henriksen & Dean, 1999). “Een onsje preventie kan wellicht een kilo beterschap opleveren” (Boeting et al., 2010).

(23)

23

Literatuurlijst

Acherrat-Stitou, Z. O. H. R. A. (2009). Islam en psychiatrie in Nederland, een verkenning.

Psyche & Geloof, 20(2), 8.

Assendelft, W. J. J., Van Tulder, M. W., van Everdingen, J. J., Offringa, M., & Bouter, L. M. (2002). De praktijk van systematische reviews: IX Plaatsbepaling in

behandelbeslissingen en richtlijnen.

Boeting, M. A., Ferdinand, R. F., Barrett, P. M., & Dadds, M. R. (2002). Interventie-en preventieve programma’s voor angst en depressie. Kind en adolescent, 23(4), 190. doi: 10.1007/BF03060860

Bouma, 2010. The sensitive sex. Depressive symptoms in adolescence and the role of gender,

genes and physiological stress responses: University of Groningen. Geraadpleegd

van:

https://www.rug.nl/research/portal/publications/pub(c27f42ee-1872-4250-9960-6c090 759e37b).html

Calear, A. L., & Christensen, H. (2010). Systematic review of school-based prevention and early intervention programs for depression. Journal of adolescence, 33(3), 429-438. doi: 10.1016/j.adolescence.2009.07.004

Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). Relatief veel geld aan zorg voor

psychische en gedragsstoornissen. Geraadpleegd van:

https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/49/relatief-veel-geld-aan-zorg-voor-psychische- en-gedragsstoornissen

Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Depressie onder jongeren. Geraadpleegd van: https://statline.cbs.nl/Statweb/

Chevalier, P., Van Driel, M., & Vermeire, E. (2007). Heterogeniteit in systematische reviews en meta-analyses. minerva, 6(9), 150. Geraadpleegd van:

http://www.minerva-ebm.be/NL/Article/564

Cuijpers, P. (2003). Examining the effects of prevention programs on the incidence of new cases of mental disorders: The lack of statistical power. American Journal of Psychiatry, 160, 1385–1391. doi: 10.1176/appi.ajp.160.8.1385

Cuijpers, P., & Dekker, J. J. M. (2005). Psychologische behandeling van depressie: een systematisch overzicht van meta-analyses. Geraadpleegd van:

http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/17373

(24)

24

Gender as predictor and moderator of outcome in cognitive behavior therapy and pharmacotherapy for adult depression: An “individual patient data” meta‐ analysis.

Depression and Anxiety, 31(11), 941-951. doi: 10.1002/da.22328

Cuijpers, P., van Straten, A., Smit, F., Mihalopoulos, C., & Beekman, A. (2008). Preventing the onset of depressive disorders: a meta-analytic review of psychological

interventions. American Journal of Psychiatry, 165(10), 1272-1280. doi: 10.1176/appi.ajp.2008.07091422

Culbertson, F.M (1997). Depression and gender. An international review. American

Psychologist, 52, 25-31.

Daamen, W., & Ince, D. (2014). Wat werkt bij het bevorderen van een positieve ontwikkeling

van jeugdigen. Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd van: https://www.NJI.nl/

De Depressie Vereniging. (z.d.). Soorten depressie. Geraadpleegd van: https://www.depressievereniging.nl/depressie/soorten-depressie/

De Lange, F. (2010). Depressie om jezelf te worden. Depressie en identiteitsdruk in een performancecultuur. Geraadpleegd van: http://cvppp.nl/site/system/files

Dunning, D., Heath, C., & Suls, J. M. (2005). Picture imperfect. Scientific American Mind,

16(4), 20-27. Geraadpleegd van: https://www.jstor.org/stable/24997711

Ge, X., Conger, R. D., & Elder Jr, G. H. (2001). Pubertal transition, stressful life events, and the emergence of gender differences in adolescent depressive symptoms.

Developmental psychology, 37(3), 404. doi: 10.1037//0012-1649.37.3.404

Geleijnse, J. M. (2007). Meta-analyse: het geheel meer dan de som der delen?.

VoedingsMagazine, 20(2). Geraadpleegd van:

http://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/fulltext/35496

Gillham, J. E., Hamilton, J., Freres, D. R., Patton, K., & Gallop, R. (2006). Preventing depression among early adolescents in the primary care setting: A randomized

controlled study of the Penn Resiliency Program. Journal of abnormal child

psychology, 34(2), 195-211. doi: 10.1007/s10802-005-9014-7

Greenberg, M. T., Domitrovich, C., & Bumbarger, B. (1999). Preventing mental disorders in school-age children: A review of the effectiveness of prevention programs.

Prevention Research Center for the Promotion of Human Development, College of Health and Development, Pennsylvania State University. doi:

10.1037/1522-3736.4.1.41a

Hankin, B. L., & Abramson, L. Y. (2001). Development of gender differences in depression: An elaborated cognitive vulnerability–transactional stress theory. Psychological

(25)

25

bulletin, 127(6), 773. doi: 10.1O37//O033-29O9.127.6.773

Horowitz, J. L., & Garber, J. (2006). The prevention of depressive symptoms in children and adolescents: A meta-analytic review. Journal of consulting and clinical psychology,

74(3), 401. doi: 10.1037/0022-006X.74.3.401

Horowitz, J. L., Garber, J., Ciesla, J. A., Young, J. F., & Mufson, L. (2007). Prevention of depressive symptoms in adolescents: a randomized trial of cognitive-behavioral and interpersonal prevention programs. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

75(5), 693. doi: 10.1037/0022-006X.75.5.693

Huppert, J. D., Bufka, L. F., Barlow, D. H., Gorman, J. M., Shear, M. K., & Woods, S. W. (2001). Therapists, therapist variables, and cognitive-behavioral therapy outcome in a multicenter trial for panic disorder. Journal of consulting and clinical psychology,

69(5), 747. doi: 10.1037//0022-006X.69.5.747

Jeugdzorg, W. T. (2010). Jeugdzorg dichterbij. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Den

Haag. Geraadpleegd van: http://www.stapprogramma.nl

Kessler, R. C., Sampson, N. A., Berglund, P., Gruber, M. J., Al-Hamzawi, A., Andrade, L., ... & Gureje, O. (2015). Anxious and non-anxious major depressive disorder in the World Health Organization World Mental Health Surveys. Epidemiology and psychiatric sciences, 24(3), 210-226. doi: 10.1017/S2045796015000189

Kortmann, F. (1997). Empathie voor het vreemde: Omgaan met psychopathologie van mensen uit een andere cultuur.

Lakens, D., Haans, A. & Koole, S.L. (2012). Één onderzoek is géén onderzoek : het belang van replicaties voor de psychologische wetenschap. De Psycholoog : Maandblad van het Nederlands Instituut van Psychologen, 47(9), 10-18.

Lavrakas, P. J. (2008). Encyclopedia of survey research methods. Sage Publications. doi: 10.4135/9781412963947.n523

Lokkerbol, J., Lokman, S., Janssen, R., Evers, S., & Smit, F. (2017). Rendeert zorgonderzoek in de GGZ?. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practice, 15(2), 8-10. doi: 10.1007/s12468-017-0014-8

Manz, R., Junge, J., Neumer, S., & Margraf, J. (2001). Primary prevention of anxious and depressive symptoms in adolescents. Zeitschrift für Gesundheitswissenschaften=

Journal of public health, 9(3), 229. doi: 10.1007/BF02956496

May, A. M., & Mathijssen, J. (2015). Alternatieven voor RCT bij de evaluatie van effectiviteit van interventies!?”. Geraadpleegd van:

(26)

26

_FINAL_Anne_Jolanda.pdf?sequence=1

Noordenbos, G. (2007). Worden mannen over het hoofd gezien? Sekseverschillen in de diagnostiek en behandeling van depressie. Tijdschrift voor Genderstudies, 10(4). Geraadpleegd van: https://ugp.rug.nl/genderstudies/article/view/1890

Paulhus, D. L., & Vazire, S. (2007). The self-report method. Handbook of research methods

in personality psychology, 1, 224-239. Geraadpleegd van: semanticscholar.com

Pössel, P., Adelson, J. L., & Hautzinger, M. (2011). A randomized trial to evaluate the course of effects of a program to prevent adolescent depressive symptoms over 12 months.

Behaviour Research and Therapy, 49(12), 838-851. doi: 10.1016/j.brat.2011.09.010.

Pössel, P., Martin, N. C., Garber, J., & Hautzinger, M. (2013). A randomized controlled trial of a cognitive-behavioral program for the prevention of depression in adolescents compared with nonspecific and no-intervention control conditions. Journal of

counseling psychology, 60(3), 432. doi: 10.1037/a0032308

Pössel, P., Seemann, S., & Hautzinger, M. (2008). Impact of comorbidity in prevention of adolescent depressive symptoms. Journal of Counseling Psychology, 55(1), 106. doi: 10.1037/0022-0167.55.1.106

Ridenour, T. A., Treloar, J. H., Biner, P. M., Henriksen, L. W., & Dean, R. S. (1999).

Attribute-treatment interaction research using nonexperimental data and the allocation average. International journal of neuroscience, 99(1-4), 19-47. doi:

10.3109/00207459908994311

Rosenthal, R., & DiMatteo, M. R. (2002). Meta‐ analysis. Stevens' handbook of experimental

psychology. doi: 10.1002/0471214426.pas0410

Ruiter, M. (1997). Preventie van depressie bij jongeren, probleemanalyse, ontwikkeling en

evaluatie van de cursus “stemmingmakerij”. Maastricht: Unigraphic, Universiteit

Maastricht. Geraadpleegd van: https://repository.ubn.ru.nl

Sanson, A. V., Havighurst, S. S., & Zubrick, S. R. (2011). The science of prevention for children and youth. Australian Review of Public Affairs, 10(1), 79-93. Geraadpleegd van:

https://www.researchgate.net/profile/Ann_Sanson/publication/266209169_The_scienc e_of_prevention_for_children_and_youth/links/0c960521bd7b4d362f000000/The-sci ence-of-prevention-for-children-and-youth.pdf

Schmiege, S. J., Khoo, S. T., Sandler, I. N., Ayers, T. S., & Wolchik, S. A. (2006). Symptoms of internalizing and externalizing problems: Modeling recovery curves after the death of a parent. American Journal of Preventive Medicine, 31(6), 152-160.

(27)

27

doi: 10.1016/j.amepre.2006.07.004

Shatte, A. J. (1996). Prevention of depressive symptoms in adolescents: Issues of dissemination and mechanisms of change. Geraadpleegd van:

https://repository.upenn.edu/dissertations/AAI9713001/

Stice, E., Shaw, H., Bohon, C., Marti, C. N., & Rohde, P. (2009). A meta-analytic review of depression prevention programs for children and adolescents: factors that predict magnitude of intervention effects. Journal of consulting and clinical psychology,

77(3), 486. doi: 10.1037/a0015168

Tak, Y. R., Lichtwarck-Aschoff, A., Gillham, J. E., Van Zundert, R. M., & Engels, R. C. (2016). Universal school-based depression prevention ‘Op Volle Kracht’: a

longitudinal cluster randomized controlled trial. Journal of abnormal child psychology,

44(5), 949-961. doi: 10.1007/s10802-015-0080-1

Tanghe, A., & De Maesschalck, A. (2000). Depressie. Onderkennen en behandelen (No. 1). Garant.

Taylor, J. A., Phillips, R., Cook, E., Georgiou, L., Stallard, P., & Sayal, K. (2014). A

Qualitative Process Evaluation of Classroom-Based Cognitive Behaviour Therapy to Reduce Adolescent Depression. Int. J. Environ. Res. Public Health, 11, 5951-5969. doi: 10.3390/ijerph110605951

Thornton, A., & Lee, P. (2000). Publication bias in meta-analysis: its causes and consequences. Journal of clinical epidemiology, 53(2), 207-216. doi: 10.1016/S0895-4356(99)00161-4

Thurman, T. R., Nice, J., Taylor, T. M., & Luckett, B. (2017). Mitigating depression among orphaned and vulnerable adolescents: a randomized controlled trial of interpersonal psychotherapy for groups in South Africa. Child and Adolescent Mental Health,

22(4), 224-231. doi: 10.1111/camh.12241

Trudeau, L., Spoth, R., Mason, W. A., Randall, G. K., Redmond, C., & Schainker, L. (2016). Effects of adolescent universal substance misuse preventive interventions on young adult depression symptoms: mediational modeling. Journal of abnormal child

psychology, 44(2), 257-268. doi: 10.1007/s10802-015-9995-9

Trudeau, L., Spoth, R., Randall, G. K., & Azevedo, K. (2007). Longitudinal effects of a universal family-focused intervention on growth patterns of adolescent internalizing symptoms and polysubstance use: Gender comparisons. Journal of Youth and

Adolescence, 36(6), 725-740. doi: 10.1007/s10964-007-9179-1

(28)

28

symptoms: Effects of a preventive intervention on developmental pathways from early adolescence to young adulthood. Journal of youth and adolescence, 41(6), 788-801. doi: 10.1007/s10964-011-9735-6

Van Aar, J., Leijten, P., de Castro, B. O., & Overbeek, G. (2017). Sustained, fade-out or sleeper effects? A systematic review and meta-analysis of parenting interventions for disruptive child behavior. Clinical psychology review, 51, 153-163. doi:

10.1016/j.cpr.2016.11.006

Wahl, M. S., Adelson, J. L., Patak, M. A., Pössel, P., & Hautzinger, M. (2014). Teachers or psychologists: who should facilitate depression prevention programs in schools?

International journal of environmental research and public health, 11(5), 5294-5316.

doi: 10.3390/ijerph110505294

Zeegers, M. P. A., Heisterkamp, S. H., Kostense, P. J., Van der Windt, D. A. W. M., & Scholten, R. J. P. M. (2000). De praktijk van systematische reviews. VII. Het combineren van de resultaten van observationele onderzoeken. NEDERLANDS

(29)

29

Bijlage 1

PsycINFO & Medline #1 children (0-21)

(preschool age 2 5 yrs OR school age 6 12 yrs OR adolescence 13 17 yrs).ag. OR

nursery school students/ OR kindergarten students/ OR preschool students/ OR elementary school students/ OR primary school students/ OR middle school students/ OR junior high school students/ OR high school students/ OR junior college students/ OR

(infan* OR baby* OR babies OR toddler* OR child* OR kid OR kids OR prepubescen* OR prepuberty* OR teen* OR young* OR youth* OR girl* OR boy* OR preadolesc* OR adolesc* OR young adult*).ti,ab,id.

#2 At risk children/prevention programmes

((at risk populations/ OR disadvantaged/ OR early intervention/ OR prevention/ OR (at risk OR high risk OR increased risk OR preventi* intervention* OR prevention program* OR risk factor* OR (risk ADJ3 (child* OR youth OR adolesc* OR family OR families OR

population))).ti,ab,id.) AND (parent training/ OR family intervention/ OR school based intervention/ OR group intervention/ OR intervention/ OR (intervention* OR program* OR training*).ti,ab,id.))

#3 Outcome

acting out/ OR aggressive behavior/ OR antisocial behavior/ OR attention deficit disorder with hyperactivity/ OR behavior problems/ OR conduct disorder/ OR explosive disorder/ OR externalization/ OR impulse control disorders/ OR oppositional defiant disorder/ OR

rebelliousness/ OR tantrums/ OR (acting out OR aggress* OR antisocial OR ADHD* OR behavi* difficult* OR conduct disorder* OR ((defiant OR disruptive OR dysfunctional* OR explosiv* OR maladaptiv* OR problem*) ADJ3 (behavio* OR disorder*)) OR externali* OR hyperactiv* OR misbehavio* OR misconduct OR tantrum*).ti,ab,id. OR alcohol abuse/ OR alcoholism/ OR cannabis/ OR drug abuse/ OR drug addiction/ OR drug dependency/ OR hashish/ OR marijuana/ OR marijuana usage/ OR tobacco smoking/ OR (addict* OR ((alcohol OR cannabis OR cigaret* OR drug* OR hashish OR marijuana OR nicotin* OR smoking OR tobacco) ADJ2 (addict* OR depend* OR disorder* OR intoxication OR misuse OR "use" OR withdrawal)) OR substance abuse OR substance depend* OR substance misuse OR "substance use").ti,ab,id. OR major depression/ OR recurrent depression/ OR reactive depression/ OR dysthymic disorder/ OR seasonal affective disorder/ OR "depression (emotion)"/ OR affective disorders/ OR (affective symptom* OR affective disorder* OR depress* OR dysthymi* OR mood disorder*).ti,ab,id.

OR exp anxiety disorders/ OR anxiety/ OR fear/ or panic/ OR panic attack/ OR emotional disturbances/ OR (acrophobia OR agoraphobia OR anxiety OR anxiousness OR

claustrophobia OR emotional disturbance* OR emotional problem* OR panic OR phobi* OR social fear).ti,ab,id.

#4 Study type

(cohen?s d OR control group* OR control condition* OR effect size* OR RCT* OR random*).ti,ab,id.

(30)

30

Bijlage 2

Tabel 2

Effectgroottes en standaard error van de preventieve programma’s

Studie ES ES verschil SE Jongens Meisjes Thurman et al., 2017 0,670 0,120 0,550 0,038 Trudeau et al., 2007, 2011 0,067 0,065 0,002 0,015 Pössel et al., 2008, 2011 0,030 0,000 0,030 0,033 Wahl et al., 2014 0,230 0,080 0,150 0,357 Gillham et al., 2006 0,320 0,210 0,110 0,504

(31)

31

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen op de televisie, ook in kranten heeft Franstalig België meer aandacht voor Vlaanderen dan andersom... is voor de eigen taalgroep dan voor de andere,

Voor personen die zijn staandegehouden vanwege het rijden onder invloed van alcohol gaat het hierbij om de LEMA (Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer), de EMA

interventie. Verschillende onderzoeken concluderen dat een vriendelijkheidsinterventie niet enkel welbevinden verhoogt maar ook depressieve symptomen verlaagt. Er is echter weinig

of 141 162.. coherentie tomografie op zowel het donoroppervlak als het ontvangende oppervlak. Daarna werden de biofilms gedispergeerd en het aantal bacteriën werd geteld

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case (see

Furthermore, the regulation of ‘biomass for energy’, in particular the European legal framework on biofuels (which are a specific application of biomass), will

Both the Core Value Puzzle Game and Core Value Presentation included similar learning elements, but only during a serious game the learning elements are embedded

Before analysing the aforementioned Famine novels to see how nineteenth-century female writers responded to representations of English and Irish characters, we should examine to