• No results found

De Europese Unie als defensie grootmacht; de mogelijkheden van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Europese Unie als defensie grootmacht; de mogelijkheden van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid."

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MA scriptie Jens Veerman 10003382

Eerste lezer Mr. Dr. A.C. van Wageningen Tweede lezer Dr. M.M. Lok

Datum 24-06-2015 Woorden aantal 22.533

De Europese Unie als defensie grootmacht; de mogelijkheden

van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid.

(2)

Hoofdstukindeling

1. Inleiding 3

2. Soevereiniteit 7

2.1 Het traditionele soevereiniteitsbegrip 8

2.2 Externe soevereiniteit 9

2.3 Formele en Materiële soevereiniteit 11

2.4 Soevereiniteitsafdracht Atlantische en Europese samenwerking 12

2.5 Nieuwe vorm van soevereiniteit 15

2.6 Soevereiniteitsparadox 18

2.7 Conclusie 20

3. Defensieorganisaties 22

3.1 Verenigde Naties 23

3.2 Brusselse Verdragsorganisatie 25

3.3 Europese Defensie Gemeenschap 27

3.4 West Europese Unie 30

3.5 Noord-Atlantische Verdragsorganisatie 32

3.6 Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid 35

3.7 Conclusie 37

4. Juridisch Kader en het huidige Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid 40 4.1 Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid 41

4.2 Permanent Gestructureerde Samenwerking 44

4.3 Bilaterale defensiesamenwerking 46

4.4 Gerealiseerde Europese Samenwerking 47

4.5 Grootmachten 52

4.6 Conclusie 56

5. Conclusie 59

Bibliografie 65

Lijst met afkortingen 77

(3)

1. Inleiding

“Scandinavië verenigt zich tegen Russische dreiging”. Dit stond in de Volkskrant van 10 April 2015.1 Deze dreiging vanuit Rusland naar West-Europese landen is veroorzaakt door de

annexatie van de Krim door Rusland van vorig jaar.2 Diens rol in de daaropvolgende onrust en

opstanden in andere conflictregio’s in Oost-Oekraïne speelt ook mee.3 Ondanks dit

spanningsveld is “Merkel in Moscow for WWII commemoration”.4 Op de Duitse

Bondskanselier Angela Merkel en de Tsjechische President Milos Zeman na, hebben de leiders van alle Europese landen de Russische herdenkingsbijeenkomst geboycot. Tijdens de bijeenkomst sprak Putin met de Tsjechische President over de gespannen relaties met de Europese landen. “It was not us who initiated the chill in relations with Europe”.5 Hiermee

refereert hij naar de oprichting van de Noord-Atlantische VerdragsOrganisatie (NAVO) na de Tweede Wereldoorlog. Wat door de Russen werd gezien als een strategische offensieve zet, die uiteindelijk heeft geleid tot de Koude Oorlog.6 Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de

Geallieerden en de Russen bondgenoten. Deze samenwerking verliep op ad hoc basis onder het credo ‘samen sta je sterker’. Afspraken werden gemaakt door de leiders, waarbij zij telkens ergens anders bijeen kwamen.7

Eeuwenlang bestond er een ‘ieder voor zich en God voor ons allen’-mentaliteit omtrent oorlogvoering en defensie. Door de Wereldoorlogen en de daaruit volgende oprichting van verschillende organen voor defensiesamenwerking is dit veranderd, naar een ‘één voor allen en allen voor één’-mentaliteit. Putin refereert tevens naar een meer recent verleden, waarin de

1 http://www.volkskrant.nl/buitenland/scandinavie-verenigt-zich-tegen-russische-dreiging~a3947905/, (geraadpleegd op 13-04-2015).

2 Amanda Paul, ‘One year after Russian annexation’, European Policy Centre, Policy Brief, 24 March 2015, pp. 1-4.

3 Agence Franse-Presse, ‘’Grave concern’ about renewed Ukraine fighting, say European foreign ministers’, The Guardian, 14 April 2015, http://www.theguardian.com/world/2015/apr/14/grave-concern-renewed-ukraine-fighting-european-foreign-ministers, (geraadpleegd op 19-05-2015). 4 http://www.dw.de/merkel-in-moscow-for-compromise-wwii-commemoration/a-18442032, (geraadpleegd op 11-05-2015).

5 http://www.dw.de/merkel-in-moscow-for-compromise-wwii-commemoration/a-18442032, (geraadpleegd op 11-05-2015).

6 Dave Reynolds, ‘Europe Divided and Reunited 1945-1995’, The Oxford Illustrated History of Modern Europe, T.C.W. Blanning, Oxford University Press, 1996, pp. 295-286.

7 Verschillende oorlogsconferenties en verdragen tussen de leiders van de geallieerden: Atlantic Charter, Moskou conferentie, Washington conferentie, Casablanca conferentie, Cairo conferentie, Teheran conferentie, Jalta conferentie, Potsdam conferentie. Ennio di Nolfo, ‘Dagli Imperi Militari agli Imperi Technologici, la politica internazionale dal XX secolo a oggi’, Editori Laterza, 2007, pp 148-212.

(4)

Europese Unie (EU) en zijn lidstaten sancties afkondigden tegen Rusland, nadat deze de Krim was binnengevallen.8

Dankzij het succes van de samenwerking tijdens de oorlog, werd het nuttig geacht permanente samenwerkingsverbanden op te richten voor defensiepolitiek. De eerste stappen hiervoor werden genomen in Europa, bij de oprichting van het Brusselse Verdrag en de Europese Defensie Gemeenschap (EDG).9 Beide initiatieven hadden een korte levensduur. Naast deze

Europese organisaties werd tevens een internationaal defensie overeenkomst gesloten. Hierbij is de NAVO opgericht. Deze organisatie is opgebouwd rondom een clausule voor collectieve zelfverdediging.10 De NAVO omvat momenteel zo goed als alle landen die hebben geleden

door toedoen van de Duitse agressor tijdens de Tweede Wereldoorlog.11 Het lidmaatschap van

de NAVO bood hen zekerheid niet wederom aangevallen te worden door een ander land en dat zorgde ervoor dat men zich volledig kon richten op de wederopbouw van het land en de economie.12

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie keerde de rust terug op het Europese continent. Dit zorgde ervoor dat de Verenigde Staten hun aanwezigheid in de NAVO en Europa sterk verminderden. Ook de enorme kosten die met de Europese inzet gemoeid gingen, speelden een grote rol.13 Uit het verleden is gebleken dat de NAVO een duurzame en bestendige

samenwerkingsvorm is, die een belangrijke rol heeft gespeeld in Europa. Maar de focus van de niet-Europese lidstaten op het Europese continent neemt af, en verplaatst zich naar Azië en het Midden-Oosten.14 Hierdoor ontstaat er een gat in de Europese defensie, waardoor de vraag

naar en ruimte voor een gezamenlijke Europese oplossing toeneemt. Hier werd invulling aan gegeven door de introductie van het Europees Buitenlands en Veiligheidsbeleid (EBVB) in het Verdrag van Amsterdam.15 In het Verdrag van Lissabon werd er een specifiek

8 http://europa.eu/newsroom/highlights/special-coverage/eu_sanctions/index_en.htm, (geraadpleegd op 15-06-2015).

9 Jones G. Seth, ‘The Rise of European security cooperation’, Cambridge University Press, 2007, pp. 64-66.

10 Artikel 5, Noord Atlantisch Verdrag, Washington D.C. 4 April 1949.

11 John McCormick, ‘European Union Politics – Organizing Post War Europe’, Palgrave Macmillan Foundations, 2011, pp. 64-65.

12 Ronald J. Bee, ‘Boarding the NATO Train: Enlargement and NATO Interests’, Contemporary Security Policy, Volume 21, Number 2, p. 153.

13 Dave Reynolds, ‘Europe Divided and Reunited 1945-1995’, The Oxford Illustrated History of Modern Europe, T.C.W. Blanning, Oxford University Press, 1996, pp. 288-289.

14 Andrew Moran, ‘International Security Studies, Theory and Practice: The North Atlantic Treaty Organisation’, Routledge, 2015, p. 315.

(5)

Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) opgemaakt.16 Hierbij zijn er

stappen genomen die uiteindelijk kunnen leiden tot een Europese Defensie Unie. Waarom Europese defensiesamenwerking lange tijd louter via de NAVO verliep, is de vraag. Daar waar de EU lidstaten wel een politiek zware samenwerking hebben gerealiseerd met

betrekking tot de economie, politiek en monetaire aangelegenheden, is deze ontwikkeling tot vrij recent uitgebleven voor defensiesamenwerking, waardoor deze nog in de kinderschoenen staat.17

De laatste jaren zijn er meerdere brandhaarden op de Europese grens ontstaan, die allemaal een steeds groter wordende bedreiging vormen. Hieronder vallen de Arabische lente, de crisis in Oekraïne, de opkomst van IS en cybercrime.18 Het GVDB biedt enkele mogelijkheden om

deze dreigingen te voorkomen en om de EU tegen deze bedreigingen te beschermen. Van die mogelijkheden wordt in meerdere crisissituaties in de wereld gebruik gemaakt.19 Om deze

missies beter te kunnen coördineren, is het van belang een sterk GVDB te realiseren. Mede omdat de huidige vrijblijvende defensieverhoudingen complex en fragiel zijn. Bovendien bieden deze geen zekerheden op de lange termijn omdat de bilaterale verdragen eenvoudig kunnen worden ontboden. Verder is er de laatste jaren een trend ingezet door de VS, waarbij deze zich steeds meer terugtrekt uit de NAVO en andere Europese

defensieaangelegenheden.20 Tevens is het van belang om een sterk GVDB te realiseren omdat

de dreiging van enkele crises aan de Europese grens toeneemt.

Het GVDB beoogt te functioneren als effectieve en sufficiënte verdediging tegen een groot scala bedreigingen. Bovendien moet de defensiemacht snel ingezet kunnen worden voor interne en externe missies en crisissituaties. Om te onderzoeken of dit mogelijk is, wordt hier de volgende onderzoeksvraag beantwoord: “kan de Europese Unie een internationale

defensiegrootmacht worden?” Wanneer het gaat om samenwerking op Europees niveau, gaat

dit noodzakelijkerwijs gepaard met een soevereiniteitskwestie. Soevereiniteit speelt omtrent defensiesamenwerking een centrale rol en is in het hele onderzoek terug te vinden. Een land behoort tot de ‘defensiegrootmachten’, wanneer de totale omvang van defensiecapaciteiten en 16 Artikelen 42-46 Verdrag betreffende de Europese Unie.

17 Jolyon Howorth, ‘Security and Defence Policy in the European Union’, Palgrave Macmillan, 2007, p.3.

18 Clingendael Strategic Monitor Project, ‘The Relationship between Internal and External Security’, Clingendael Netherlands Institute of International Relations, pp. 7-47.

19 Lijst met gaande en afgeronde Europese missies onder het GVDB:

http://www.eeas.europa.eu/csdp/missions-and-operations/, (geraadpleegd op 01-06-2015).

20 Heike Krieger, ‘Common European Defence: Competition or Compatibility with NATO?’, in M. Trybus and N.D. White, ‘European Security Law’, Oxford University Press, 2007, p. 176.

(6)

operationele middelen bij de top van de wereld hoort. Om te bestuderen of de EU hieraan voldoet, wordt de geopolitieke begripsomschrijving gehandhaafd.

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt allereerst het soevereiniteitsvraagstuk

omtrent samenwerking op defensiegebied behandeld. De afweging die gemaakt moet worden tussen het afstaan van soevereiniteit en soevereiniteitsbehoud met betrekking tot defensie sluimert door het hele onderzoek. Er heerst bovendien een soevereiniteitsparadox rond dit onderwerp, welke in het eerste hoofdstuk wordt uitgediept. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven waarin de voorgaande pogingen tot defensiesamenwerking en de relevantie van deze pogingen voor de huidige defensiesamenwerking worden besproken. Dan volgt het juridische kader waarbinnen het huidige GVDB opereert. De relevante Europese en Internationale regels worden gepresenteerd. Verder wordt er uitgebreid behandeld welke vormen van

defensiesamenwerking momenteel bestaan in de EU. Tevens worden de behaalde resultaten, uitgevoerde missies en grootte van de militaire machten besproken. Vervolgens worden de defensiecapaciteiten van de Europese landen gezamenlijk vergeleken met andere

defensiemachten. In de conclusie worden de standpunten, gegevens, voor- en

tegenargumenten nog een keer doorgenomen. Zodat er een duidelijk beeld wordt geschetst van de huidige stand van zaken en welke weg er mogelijk wordt gevolgd in de toekomst. Tenslotte wordt beargumenteerd of de EU de mogelijkheden heeft om een gemeenschappelijk defensiepolitiek te gaan voeren.

(7)

2. Soevereiniteit

Soevereiniteit is een terugkerend thema bij defensiesamenwerking. Doorgaans wordt er verwezen naar de traditionele opvatting van soevereiniteit waarbij staten de exclusieve beslissingsmacht hebben. Veelal staan samenwerken en soevereiniteitsbehoud tegenover elkaar.21 In dit hoofdstuk wordt betoogd dat dit niet noodzakelijkerwijs het geval hoeft te zijn. In een adviesaanvraag met daarin enkele vraagstukken omtrent defensiesamenwerking aan het Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), schreven Minister Rosenthal van

Buitenlandse Zaken en Minister Hillen van Defensie in 2011 het volgende: ‘Verdieping van de internationale samenwerking van de krijgsmacht leidt tot verhoogde gezamenlijke militaire effectiviteit die juist onze veiligheid en soevereiniteit ten goede komt.’22 Dit leidt tot een soevereiniteitsparadox. Volgens het traditionele soevereiniteitsbegrip is samenwerking een inbreuk op de soevereiniteit.23 Terwijl de Ministers hier anders claimen. Het traditionele soevereiniteitsbegrip en de soevereiniteitsparadox die defensiesamenwerking met zich meebrengt, staan centraal in dit hoofdstuk.

Soevereiniteit wordt besproken in dit onderzoek naar defensiesamenwerking omdat defensie het effectieve instrument is waarmee de soevereiniteit wordt verdedigd. Door op Europees niveau samen te werken met betrekking tot defensie, wordt de verdediging van de

soevereiniteit sterker. Een grote gezamenlijke defensiemacht heeft een preventieve en afschrikwekkende werking. Bovendien kan de effectiviteit van het inzetten van militairen worden vergroot. Onder andere doordat de militaire inzetbaarheid en interoperabiliteit wordt verbeterd, onnodige duplicatie van militaire middelen tegengegaan, het doorvoeren van bezuinigingen wordt beter door de landen onderling gecoördineerd zodat sommige taken en eenheden van defensie niet verloren gaan. Verder brengt defensiesamenwerking op de lange termijn een verwachte kostenbesparingen met zich mee, politieke banden tussen de landen onderling worden versterkt en er komen meer gemeenschappelijke belangen waardoor de landen een bondgenootschappelijke solidariteit uitstralen.24 De keerzijde van

21 Hurst Hannum, ‘Autonomy, Sovereignty and Self-Determination: The Accommodation of Conflicting Rights, University of Pennsylvania Press, 1996, pp. 14-15.

22 Adviesaanvraag betreffende verdieping van de internationale defensiesamenwerking

van de Nederlandse krijgsmacht. Ministerie van Buitenlandse zaken en van Defensie, 20 juni 2011. 23 Ian Brownlie, ‘Principles of Public International Law’, Clarendon Press, London, 1979, p. 80. 24 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Europese Defensiesamenwerking, soevereiniteit en handelingsvermogen, advies no. 78, januari 2012, p. 6.

(8)

defensiesamenwerking is dat dit gepaard gaat met een soevereiniteitsverlies met betrekking tot de defensiemacht en de te verwachte kostenbesparing kan lang op zich laten wachten en in eerste instantie zelfs een omgekeerd effect hebben. Verder kan defensiesamenwerking ook een negatieve invloed hebben op de effectiviteit van het inzetten van de gezamenlijke defensiemacht. Doordat er over alle onderwerpen met meerdere personen en instanties

overlegd moet worden, waardoor de bureaucratie toeneemt.25 Europese defensiesamenwerking kan op verschillende manieren worden vorm gegeven. Elke vorm heeft zijn eigen voor- en nadelen, de ene vorm is vrijblijvender dan de ander en elke vorm brengt een andere mate van soevereiniteitsafdracht met zich mee. Defensiesamenwerking - en alle andere vormen van interstatelijke samenwerking - kan worden gerealiseerd op drie niveaus. Door middel van het vormen van bilaterale, multilaterale en Europese- of internationale overeenkomsten.

In dit hoofdstuk wordt allereerst het traditionele soevereiniteitsbegrip behandeld. Interne en externe, formele en materiële soevereiniteit passeren de revue. Hierna wordt er aan de hand van Atlantische en Europese samenwerkingsverbanden beargumenteerd dat het tijd is voor een nieuwe vorm van externe soevereiniteit en een manier om de veiligheid van de burgers te garanderen. Bovendien wordt er geschetst hoe dit vorm gegeven kan worden. Tenslotte wordt er aandacht besteed aan de soevereiniteitsparadox die noodzakelijkerwijs optreedt bij

defensiesamenwerking.

2.1 Het traditionele soevereiniteitsbegrip

In het algemeen wordt aangenomen dat de eerste definitie van het begrip soevereiniteit is gegeven door Jean Bodin, in de zestiende eeuw. Hierin omschrijft hij soevereiniteit als zijnde

“Sovereignty is supreme and absolute power over citizens and subjects”.26 Hieruit valt duidelijk op te maken dat Bodin het heeft over soevereiniteit van vorsten, aangezien hij spreekt van absolute macht en subjecten. Tegenwoordig is er in de Europese Unie geen sprake meer van vorstsoevereiniteit, maar van staatssoevereiniteit. Werner en De Wilde geven een meer actuele omschrijving van het begrip. “Sovereignty denotes the actual power or capacity

a state possesses to exercise full control internally and to remain independent externally”.27

25 Mette Eilstrup Sangiovanni, ‘Why a Common Security and Defence Policy is Bad for Europe’, Survival: Global Politics and Strategy, volume 45, number 4, 2011, pp. 197-204.

26 Julian H. Franklin, ‘Bodin on Sovereignty’, Cambridge University Press, 1992, p. 1.

27 Werner and De Wilde, ‘The Endurance of Sovereignty’, Utrecht University and University of Twente, The Netherlands, European Journal of International Relations, 2001, SAGE Publications and ECPR, Vol. 7 (3), p. 285.

(9)

Er is dus een verschil tussen interne en externe soevereiniteit, deze twee vormen van soevereiniteit zijn sterk met elkaar verbonden. Intern beperkt soevereiniteit zich tot een bepaald, duidelijk territoir en is gericht naar de bevolking die daarbinnen leeft. Bij de uitvoering van haar gezag heeft de staat alle vrijheid en is er geen invloed van buitenaf.28 Bovendien heeft de staat een geweldsmonopolie.29 Alleen de staat zelf en de bevolking kunnen beperkingen opleggen aan het gezag van de staat, dit wordt vastgelegd in het recht. Vandaar ook dat Molier en Slootweg soevereiniteit omschrijven als: “almacht beperkt door het recht”.30 Bij de uitvoering van het gezag draait het voornamelijk om de vraag of de regering daadwerkelijk onafhankelijk en effectief gezag heeft over haar bevolking en territoir.

2.2 Externe soevereiniteit

Externe soevereiniteit houdt in dat een staat wordt erkend door andere staten en dat deze staat vrijwillig overeenstemmingen aan kan gaan met andere staten.31 Soevereine staten zijn gelijk: dit houdt in dat een soevereine staat geen gezag over een andere soevereine staat kan voeren.32 Dit systeem van externe soevereiniteit waarbij staten onafhankelijk zijn van elkaar, elkaars bestaan en territoir erkennen en respecteren, is ontstaan bij de ondertekening van de Vrede van Westfalen in Münster in 1648.33 Dit wordt ook wel het staatssysteem van Westfalen genoemd, waarbij grenzen zijn vastgelegd en is er een “structure of de facto interdependent

states that accept some basic principles in dealing with each other”, gecreëerd.34 Het respecteren van het territorium van een staat is essentieel en staat centraal in het buitenlandsbeleid. Vandaar dat er vele garanties zijn vastgelegd in verschillende

internationale verdragen, om te verzekeren dat de territoriale integriteit van de staat wordt gerespecteerd.35

28 J.E.D. Voetelink, ‘Status of Forces’, PhD Amsterdam Center for International Law, 2012, p. 104. 29 Hans Gribnau, ‘Legitimiteit, recht en governance‘, Tilburg Universiteit, Met Recht, 2009, p. 2. 30 Gelijn Molier en Timo Slootweg, ‘Soevereiniteit en Recht: Rechtsfilosofische Beschouwingen’, Boom Masterreeks, 2009.

31 Alan James, ‘Sovereign Statehood’, Allen & Unwin, London, 1986, p. 1

32 Ian Brownlie, ‘Principles of Public International Law’, Clarendon Press, London, 1979, p. 287. 33 Stephen D. Krasner, ‘Sovereignty: Organized Hipocrisy’, Princeton University Press, New Jersey, 1999, p.20.

34 Werner and De Wilde, ‘The Endurance of Sovereignty’, Utrecht University and University of Twente, The Netherlands, European Journal of International Relations, 2001, SAGE Publications and ECPR, Vol. 7 (3), p. 288.

35 Voorbeelden hiervan zijn het VN verdrag, NAVO verdrag en EU verdrag. Deze worden in hoofdstuk 2 besproken.

(10)

Alleen de vraag of een staat effectief gezag heeft over de bevolking is een puur interne aangelegenheid. Of de staat het gezag onafhankelijk van invloed van buitenaf kan uitvoeren hangt af van de externe relaties met andere staten. De defensieve macht van iedere staat is erop gericht om acties van een andere staat die een inbreuk maken op de territoriale integriteit en de mogelijkheid tot uitvoering van de interne soevereiniteit beperkt, te voorkomen. 36 De krijgsmacht functioneert als laatste garantie en wordt ingezet als uiterste redmiddel om inbreuken op de interne soevereiniteit en territoriale integriteit te voorkomen. De krijgsmacht kan tevens ingezet worden om schendingen van de mensenrechten te beëindigen, voorkomen en vergelden.37 Voordat een krijgsmacht het territorium van een andere staat mag

binnendringen, moet er worden voldaan aan strenge voorwaarden. In eerste instantie was alleen zelfverdediging een geldige grond voor het betreden van het territoir van een andere staat.38 Het initiëren van een aanvalsoorlog is volkenrechtelijk verboden. Dit is vastgelegd tijdens de Internationale Conferentie over de Rechten en Plichten van Staten in Montevideo, Uruguay in 1939, in de artikelen 1, 3, 8 en 11.39 Dit is overgenomen bij de oprichting van het VN Handvest onder de doelstellingen en beginselen.40 Doordat een aanvalsoorlog is verboden, wordt er in dit onderzoek telkens gesproken over collectieve zelfverdediging en

repercussiemaatregelen die genomen kunnen worden. Tegenwoordig is het ook mogelijk om op andere gronden repercussiemaatregelen te treffen, daar het internationale recht met de tijd mee verandert.41 Er moet wel worden voldaan aan additionele voorwaarden, voordat een missie hierop kan worden gebaseerd.42

2.3 Formele en materiële soevereiniteit

36 Alex J. Bellamy, ‘Responsibility to Protect: a Defense’, Oxford University Press, 2015, p.65. 37 Michelle Maiese, ‘Human Rights Protection: What are Human Rights?’, Beyond Intractability Project, University of Colorado, June 2004.

38 Handvest van de Verenigde Naties, artikel 52.

39 Monte Video Convention on the Rights and Duties of States, 26 December 1933. 40 Handvest van de Verenigde Naties, artikelen 1-2.

41 Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.5, bron: The Alliance’s Strategic Concept, Approved by the heads of State and Government participating in the meeting of the North Atlantic Council in Washington DC, 24 April 1999, and; Strategic Concept for the Defence and Security for the Members of the North Atlantic Treaty Organisation, ‘Active engagement, modern defence’, Adopted by the heads of State and Government at the NATO Summit in Lisbon 19-20 November 2010.

(11)

Volgens Baudet bestaat er een verschil tussen formele en materiële soevereiniteit.43 Formele soevereiniteit houdt in dat staten constitutionele onafhankelijkheid hebben. Dit is terug te zien in de Europese Unie in artikel 50 VEU. Hierin staat dat lidstaten zich kunnen terugtrekken uit de EU. Dit houdt in dat de staten de uiteindelijke, formele soevereiniteit hebben. Ondanks het feit dat de lidstaten van de EU hun formele soevereiniteit behouden, doet dit niets af aan het feit dat zij veel van hun materiële soevereiniteit zijn kwijtgeraakt. Doordat zij deze vrijwillig hebben afgestaan. Onder materiële soevereiniteit wordt verstaan “de bevoegdheid om

beslissingen te nemen zo lang en zo ver als de uiteindelijke soeverein dat toestaat”.44 Wie de uiteindelijke soevereine is, heeft formele soevereiniteit. Die formele soevereiniteit is “not

limited either in power, or in function, or in length of time”.45 De formele soeverein kan

immers bepalen of er internationale verdragen en verplichtingen aangegaan worden die voorrang hebben op de nationale wet. Dit is onder andere terug te zien in artikel 94 van de Nederlandse Grondwet.46 Hierin staat dat internationale verdragen en verplichtingen die voortvloeien uit supranationale organisaties voorrang hebben boven nationale wetgeving. Verder kan de formele soeverein bepalen of een taak zelf wordt uitgevoerd of dat dit wordt uitbesteed. Wanneer er wordt gekozen om de uitvoering van een taak uit te besteden, zijn er meerdere mogelijkheden. De materiële soevereiniteit voor het uitvoeren van een taak kan worden uitbesteed aan een hogere, internationale organisatie of aan een lager, regionaal bestuursorgaan. In beide gevallen wordt de directe controle van de soeverein verminderd.47 Maar de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft behouden. Doordat de formele soeverein ervoor kan kiezen om de beslissing tot afstand van de materiële soevereiniteit af te staan terug te draaien wanneer deze het niet langer eens is met het beleid.

Het kan zelfs worden beargumenteerd dat het aangaan van internationale verdragen “the

ultimate sovereign act” is.48 Het afstaan van de materiële soevereiniteit door de formele soeverein kan worden gezien als de hoogste uiting van zijn soevereiniteit doordat hij hierdoor laat zien dat zijn positie is verzekerd. Zowel de burgers als andere staten hebben het gezag

43 Thierry Baudet, ‘De aanval op de Natiestaat’, Prometheus, 2012, Amsterdam, p. 72 44 Thierry Baudet, ‘De aanval op de Natiestaat’, Prometheus, 2012, Amsterdam, pp. 79, 82. 45 Julian H. Franklin, ‘Bodin on Sovereignty’, Cambridge University Press 1992, p. 3.

46 Nederlandse Grondwet, artikel 94: “Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties”.

47 Hurst Hannum, ‘Autonomy, Sovereignty and Self-Determination: The Accommodation of Conflicting Rights, University of Pennsylvania Press, 1996, p. 21.

48 Hurst Hannum, ‘Autonomy, Sovereignty and Self-Determination: The Accommodation of Conflicting Rights, University of Pennsylvania Press, 1996, p. 22.

(12)

volledig geaccepteerd. Vooral wanneer deze samenwerking wordt aangegaan met betrekking tot defensie. De defensieve macht van een staat voert immers een van de kerntaken van de staat uit, met het beschermen van de bevolking.49 Het afstaan van de soevereiniteit laat tevens zien dat de soeverein -i n het Westfaalse systeem is de staat de soeverein - daadwerkelijk alle soevereiniteit heeft en de formele soeverein is. De formele soeverein kan namelijk volledig zelf beslissen wat deze met de macht doet en kan dus ook beslissen om dit af te staan. Hierbij conformeert de formele soeverein zich vrijwillig aan internationale rechtsregels nadat deze hiermee heeft ingestemd. Waarbij vrijwillig een beperking wordt opgelegd aan de eigen macht.50 Zoals hierboven reeds is vermeld, kan deze beslissing formeel gezien altijd worden teruggedraaid. Hierbij wordt er alleen geen rekening gehouden met de eventuele praktische problemen die terugdraaiing met zich meebrengt.

2.4 Soevereiniteitsafdracht Atlantische en Europese samenwerking

De Europese politiek is al vanaf de Tweede Wereldoorlog en het begin van

defensiesamenwerking verdeeld over dit onderwerp. Er is niet alleen verdeeldheid tussen voor- en tegenstanders van defensiesamenwerking. Ook de voorstanders zijn verdeeld in twee kampen. De ene groep prefereert een samenwerkingsorgaan tussen landen die aan de

Atlantische Oceaan grenzen. De andere groep heeft een voorkeur voor defensiesamenwerking binnen het Europese continent.51 Beide vormen van defensiesamenwerking hebben eigen voor- en nadelen. Elke vorm gaat gepaard met een andere mate van soevereiniteitsafdracht. Beide vormen van samenwerking zijn gerealiseerd en zijn vandaag de dag actief. In deze paragraaf wordt duidelijk welke samenwerkingsverband de overhand gaat krijgen.

In de NAVO behouden de lidstaten vrijwel alle materiële en formele soevereiniteit met betrekking tot defensie. De lidstaten worden immers alleen verplicht om actie te ondernemen wanneer een van de mede lidstaten wordt aangevallen. Zelfs in dat geval, zijn de lidstaten nog volledig vrij zelf te beoordelen welke actie zij noodzakelijk en afdoende vinden om aan hun verplichtingen te voldoen.52 Een reden hiervoor is om zo veel mogelijk leden te krijgen. De te nemen belangenafweging voor deelname is niet zwaar. Bij deelname vindt er nauwelijks een 49 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘Aan het Buitenland Gehecht: over verankering en strategie van Nederlands Buitenlandsbeleid’, Amsterdam University Press, 2010, p. 59.

50 J.E.D. Voetelink, ‘”Status of Forces”: Strafrechtsmacht over militairen vanuit

internationaalrechtelijk & militair-operationeelrechtelijk perspectief’, Amsterdam Centre for International Law, PhD Thesis 2012, p. 104.

(13)

afdracht van soevereiniteit plaats. Terwijl er vele defensieve en veiligheidsvoordelen tegenover staan door de wederzijdse loyaliteit en solidariteitsafspraken .53 Uit paragraaf 3.5 wordt duidelijk dat ondanks het gegeven dat staten terughoudend zijn met het initiëren van defensiesamenwerking, de NAVO in zijn bestaansgeschiedenis veel bereikt heeft. Doordat de NAVO nieuwe bevoegdheden heeft verkregen en missies succesvol heeft uitgevoerd, hebben de lidstaten in de NAVO een progressieve houding. 54 Zoals uit de inleiding is gebleken, neemt het belang van de Atlantische samenwerking af. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie nam de dreiging op het Europese continent af, waardoor er geen noodzaak meer was voor de aanwezigheid van de VS. De activiteiten van de VS in de EU namen bovendien af vanwege de enorme kosten die er mee gepaard gingen. 55 Later nam ook de focus van

niet-Europese landen in het niet-Europese continent op economisch gebied af. Dit verplaatste zich naar Azië en het Midden-Oosten, omdat die opkomende economieën steeds belangrijker en

welvarender werden, waardoor ze meer invloed opeisten. 56 Het vertrek van de Atlantische

partners uit de EU heeft een leemte achtergelaten, waardoor er ruimte en noodzaak is voor een Europese oplossing. Waarbij op Europees niveau wordt gestreefd naar meer samenwerking in missies, opleidingen, er uiteindelijke integratie van materieel en procedures plaatsvindt, om zo de efficiëntie en interoperabiliteit te bevorderen.

De NAVO en het huidige GVDB hebben een soortgelijke opstelling en worden op dezelfde wijze bestuurd. Verder hebben ze grotendeels dezelfde lidstaten en dezelfde doelstellingen.57 Hierdoor doen er zich vragen op over het nut van beide organisaties en of er een hiërarchie is tussen de organisaties of dat ze een complementaire functie vervullen voor elkaar. De

Staatssecretaris van de VS legde aan de hand van drie D’s uit wat de onderlinge verhoudingen tussen de EU en NAVO zijn: “the purpose was not to “Duplicate” NATO assets, not to

“Discriminate” against non-EU NATO members, and not to “Decouple” the EU from the

52 Ramses A. Wessel, ‘De EU en de WEU, op weg naar een Europese defensie-identiteit’, Sectie Recht der Internationale Organisaties, Europa Instituut, Universiteit Utrecht, Round Table European Union, NATO and European Security, Asser Instituut, Den Haag, 21 maart 1996, p. 354.

53 Noord-Atlantisch Verdrag, artikel 5.

54 Jamie Shea, ‘NATO: The Challenges Ahead’, Global Affairs, volume 1, number 2, 2015, pp. 121-128.

55 Dave Reynolds, ‘Europe Divided and Reunited 1945-1995’, The Oxford Illustrated History of Modern Europe, T.C.W. Blanning, Oxford University Press, 1996, pp. 288-289.

56 Andrew Moran, ‘International Security Studies, Theory and Practice: The North Atlantic Treaty Organisation’, Routledge, 2015, p. 315.

57 S. Larabee, ‘ESDP and NATO: Assuring Complementarity’, The Internationale Spectator, volume 1, number 51, 2004, p. 53.

(14)

transatlantic security architecture.”58 Hieruit blijkt dat de organisaties een complementaire rol vervullen. Waarbij de NAVO zich primair op het militaire aspect van internationale

interventies richt, terwijl de EU meer aandacht besteedt aan de civiele aspecten, waardoor ze gezamenlijk een totaalpakket bieden.59 Gezien het feit dat de NAVO en de EU grotendeels dezelfde lidstaten hebben, dringt de vraag zich op waarom de EU niet zelf de regie in handen neemt over het ‘totaalpakket’ van de interventiemacht. Als antwoord hierop kan een praktisch argument worden aangedragen. De EU heeft geen eigen hoofdkwartier en het ontbreekt aan de technische capaciteiten voor inlichtingen en commandovoering op strategisch en

operationeel niveau, daar waar de NAVO hierover wel beschikt en jarenlange ervaring mee heeft.60 Voordat het zover is dat de EU een totaalpakket kan aanbieden, moet er eerst de bereidheid zijn om meer integratie van de defensieve machten van de lidstaten te realiseren. Uit het bovenstaande blijkt dat de lidstaten vastklampen aan hun soevereiniteit en niet welwillend tegenover de afdracht van soevereiniteit staan, met betrekking tot een van de kerntaken van een staat. Toch rijst de vraag of de lidstaten niet - in zekere mate onbewust - een gedeelte van zowel de materiële als formele soevereiniteit hebben ingeleverd. Bij de oprichting en instandhouding van beide samenwerkingsverbanden wordt eigenlijk erkend dat de lidstaten ieder voor zich de slagkracht ontbreekt om een eigen, autonome defensiepolitiek te voeren.61 Door de lange tijd van vrede in de Westerse landen en de bezuinigingen naar aanleiding van de financiële crisis, hebben de meeste landen hun defensiemacht verkleind of niet up-to-date gehouden.62 Hierdoor is de mogelijkheid weggevallen om uit de verschillende defensiesamenwerkingsverbanden te stappen. Het eigen leger is simpelweg niet groot, modern en sterk genoeg. De formele soevereiniteit van de lidstaten van beide defensieorganisaties is aangetast, waardoor de landen geen afdoende defensiemacht hebben en zijn ze genoodzaakt verdere defensiesamenwerking te realiseren. Hieruit volgt dat er mogelijk sprake is van een

58 Can Buharah, ‘Better NATO-EU relations require more sincerity’, Centre for Economics and Foreign Policy Studies, EDAM Discussion Paper Series 2010/01, p. 3.

59 Dick Zandee, ‘EU-NAVO: minder politiek, meer pragmatisme’, Internationale Spectator, jaargang 65, nummer 12, December 2011, p. 637.

60 Margriet Drent en Dick Zandee, ‘Breaking Pillars: Towards a civil-military security approach for the European Union’, Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’, January 2010, p. 65.

61 Armin Cuyvers, ‘De Botsing van Interne en Externe Soevereiniteit: Europa als ken-instrument van soevereiniteit in historisch perspectief’, in G. Molier en T. Slootweg, ‘Soevereiniteit en Recht: Rechtsfilosofische beschouwingen,’Boom Masterreeks, Boom Juridische Uitgevers, 2009, pp. 123-129.

62 Zie bijlage 1, cijfers uit het Yearbook of European Security, YES, 2014. Hierin is een duidelijke afname van defensie uitgaven zichtbaar.

(15)

nieuwe soort soevereiniteit met betrekking tot defensiesamenwerking. Deze wordt behandeld in de volgende paragraaf.

2.5 Nieuwe vorm van soevereiniteit

Door de financiële crisis van 2008 en de lange nasleep hiervan, hebben de meeste landen bezuinigd op de defensiebegroting.63 Dit verliep grotendeels op nationale basis zonder de gevolgen te bespreken voor het gezamenlijke militaire vermogen. De voormalige directeur van het EDA zei hierover:

“What is worrying is not so much the scale of cuts as the way they have been made: strictly on a national basis, without any attempt of consultation or co-ordination within either NATO or the EU, and with no regard to the overall defence capability which will result from the sum of these national decisions.”64

Naast de risico’s die de defensiebezuinigingen met zich meebrengen, kan dit ook dienen als motivatie voor de lidstaten om verdere integratie te realiseren, om op de lange termijn kosten te kunnen besparen. Een voorbeeld hiervan is het Gent-initiatief van de Raad van defensie.65 Hierbij wordt een systeem van pooling en sharing van militaire capaciteiten geïntroduceerd. Waarbij pooling capaciteiten zijn die samen met andere landen kunnen worden gedeeld, zonder dat sprake is van grote wederzijdse afhankelijkheid. Voor sharing komen in

aanmerking: capaciteiten die zich lenen voor internationale rol- of taakspecialisatie waarbij sprake is van een directe afhankelijkheid van andere landen.66 In een advies dat de AIV in 2003 uitbracht, hebben zij geconcludeerd dat “pooling en materieelsamenwerking de beste mogelijkheden bieden voor verdieping van de samenwerking op korte termijn, omdat staten hierbij grotendeels hun zelfstandige beschikkingsmacht over de inzet van de krijgsmacht behouden”.67 Wanneer defensiesamenwerking volgens het systeem van pooling en sharing verloopt, worden de voornaamste obstakels omzeild. Dit maakt het logischerwijs de beste manier om defensiesamenwerking te realiseren. Toen deze mogelijkheid werd gecreëerd, 63 Idem.

64 Nick Witney. ‘How to stop de demilitarisation of Europe’, European Council on Foreign Relations Policy Brief, November 2011, p. 2.

65 Alicia von Voss, Claudia Major, Christian Möling, ‘The State of Defence Cooperation in Europe’, Working Paper Research Division International Security, German Institute for International and Security Affairs, FG3 WP No 3, Berlin, December 2013, pp. 1-4.

66 German-Swedish food-for-thought paper, ‘European Imperative – Intensifying Military Cooperation in Europe’, November 2010.

67 Adviesraad Internationale Vraagstukken, ‘Militaire samenwerking in Europa: mogelijkheden en beperkingen’, advies nummer 31, Den Haag, april 2003.

(16)

werd hier nauwelijks gebruik van gemaakt, tot de komst van het EDA. Die heeft het gebruik van dit systeem actief gestimuleerd. Alleen wordt er naar de mening van de AIV nog steeds niet voldoende gebruik van gemaakt, dit staat centraal in alle aanbevelingen van het AIV.68

De meeste externe bedreigingen zijn zo groot en complex, dat een staat deze niet alleen kan aanpakken. Vandaar dat AIV concludeert dat:

“onderling overleg en collectieve verantwoordelijkheid zijn de enige manier om grensoverschrijdende bedreigingen het hoofd te kunnen bieden. Internationale samenwerking is daarmee geen kwestie van vrijwillige keuze, maar bittere noodzaak en de enige manier om nationale veiligheid te waarborgen en nationale slagkracht te behouden.”69

Hieruit kan worden afgeleid dat het traditionele soevereiniteitsbegrip niet meer van toepassing is en er vraag is naar een andere oplossing. In het ‘nieuwe soevereiniteitsconcept’ lost het nationale beschikkingsrecht niet op in internationale verbanden, maar staat effectieve

samenwerking centraal.70 Door vast te houden aan de traditionele, autonome beslissingsmacht, riskeert de nationale staat het verlies van invloed, effectiviteit en ook medebeslissingsrecht in internationale verbanden.71 Op vele terreinen is er een grote mate van interoperabiliteit tussen staten onderling, andere instellingen, internationale organisaties en bedrijven. Door deze grote mate van afhankelijkheid is er nauwelijks nog sprake van traditionele soevereiniteit. Slaughter oppert dat volgens de ‘nieuwe soevereiniteit’ “States can only govern effectively by actively

cooperating with other states.”72 Hieruit wordt duidelijk dat

“De hoofdzaak is dat samenwerking een noodzakelijke voorwaarde is om überhaupt nog als individuele staat te kunnen handelen. Het is een kwestie van welbegrepen eigenbelang. De bereidheid afscheid te nemen van de traditionele nationale

soevereiniteit, waar we in de wereld anno 2012 hoe dan ook nog maar weinig mee 68 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Europese Defensiesamenwerking, soevereiniteit en handelingsvermogen, advies no. 78, januari 2012, p. 7, 48: “Pooling en sharing van capaciteiten versterkt het gezamenlijk militair vermogen met behoud van de autonome beschikkingsmacht over de inzet van de eigen krijgsmacht voor ieder deelnemend land en vergroot derhalve de mogelijkheden van landen om desgewenst aan een militaire operatie deel te nemen.”

69 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Europese Defensiesamenwerking, soevereiniteit en handelingsvermogen, advies no. 78, januari 2012, p. 11.

70 Multi-level opvatting van soevereiniteit: Jan Willem van Rossum, ‘Soevereiniteit en Pluralisme: een conceptuele zoektocht naar de constitutionele groendslagen van de Europese rechtsorde’, Dissertatieserie Vakgroep Staatsrecht Groningen, Wolters Kluwer Business, 2014, pp. 263-267. 71 Adviesraad Internationale Vraagstukken, Europese Defensiesamenwerking, soevereiniteit en handelingsvermogen, advies no. 78, januari 2012, pp. 47-52.

72 Anne-Marie Slaughter, ‘Sovereignty and Power in a Networked World Order,’ Stanford Journal of International Law 40, 2004, p. 285.

(17)

kunnen, is noodzakelijk om inhoud te kunnen geven aan de nieuwe vorm van soevereiniteit.”73

Enkele wetenschappelijke auteurs geven een naam aan deze nieuwe vorm van soevereiniteit en trachten deze te omschrijven. Krasner noemt het “international legal sovereignty”, Saurugger noemt het ‘pooled sovereignty’ en door Ydit wordt het “Internationalized

territory” genoemd.74 Gezamenlijke kenmerken van bovenstaande vormen van soevereiniteit zijn dat er door een groep staten een overkoepelende internationale organisatie wordt

opgericht die alle vormen van onderlinge samenwerking overziet en sommige taken zelfstandig kan uitvoeren. Deze internationale organisatie heeft enkele kenmerken van een staat, maar is geen staat. Wanneer deze definities worden geprojecteerd op de EU zijn er veel overeenkomsten, maar geen van de definities komt volledig overeen met de manier waarop in de EU invulling is gegeven aan de verdeling van soevereiniteit. Het is een uiterst moeilijke opgave om soevereiniteit en de verdeling daarvan te omschrijven omdat soevereiniteit een controversieel en subjectief begrip is. Vanaf de introductie van het begrip in de wetenschap is er tot de dag van vandaag geen eenduidige universele geaccepteerde begripsomschrijving.75 Andere verklaren de soevereiniteitsverdeling in de EU vanuit een ‘multi level governance’ optiek.76 Ook hiermee heeft de EU veel aanknopingspunten, maar de EU is uniek in zijn soort. Er wordt hier niet verder ingegaan op hoe de huidige soevereiniteitsverdeling in de EU het beste kan worden omschreven en wat de exacte kenmerken zijn. Het doel van deze alinea is te laten zien dat soevereiniteit een subjectief begrip is, waar op vele manieren invulling aan gegeven kan worden. En om te laten zien dat er actief wordt gezocht naar een nieuwe begripsomschrijving van de soevereiniteitsverdeling in de EU.

2.6 Soevereiniteitsparadox

Omtrent defensiesamenwerking heerst er een soevereiniteitsparadox. Deze sluimert door de gehele tekst, vandaar dat het paradox hier expliciet wordt behandeld. Alle vormen van 73 Drs. J. Eijsvoogel, ‘Welbegrepen eigenbelang en het opgeven van soevereiniteit’, internationale spectator, jaargang 181, nummer 7/8, 2012, p. 330.

74 Stephen D. Krasner, ‘Sovereignty: Organized Hipocricy’, Princeton University Press, New Jersey, 1999, pp. 3-4, 14-20. & Méir Ydit, ‘Internationalized Territories From “the Free City of Cracow” to “the Free City of Berlin”, Sithoff, London, 1961, pp. 20-21; Sabine Saurugger, ‘Is there a Sovereignty problem in the EU?’, Sciences Po Grenoble, Working Paper no. 9, 2013, p. 7.

75 Hurst Hannum, ‘Autonomy, Sovereignty and Self-Determination: The Accommodation of Conflicting Rights, University of Pennsylvania Press, 1996, p. 14, & Lassa F.L. Oppenheim, ‘International Law’, Longman, London, 1906, p. 103.

76 Sabine Saurugger, ‘Is there a Sovereignty problem in the EU?’, Sciences Po Grenoble, Working Paper no. 9, 2013, p. 4.

(18)

defensiesamenwerking gaan gepaard met een afname van de nationale soevereiniteit.77 In zowel de intergouvernementele als de bilaterale en andere alternatieve vormen van defensiesamenwerking vindt er soevereiniteitsafdracht plaats en er is een inbreuk op de beslissingsvrijheid van de staat. De paradox zit in het punt dat de gezamenlijke militaire interventiemacht wordt ingezet, wanneer de soevereiniteit en het grondgebied van één of meerdere van de lidstaten wordt bedreigt.78 De militaire macht kan ook worden ingezet ter bescherming van de mensenrechten of internationale orde en veiligheid. Ook bij acties op deze gronden is het noodzakelijk dat er eerst een inbreuk van de soevereiniteit heeft plaatsgevonden. Alleen dan vindt er een actief optreden plaats van een gezamenlijke

defensiemacht. De paradox zit verscholen in het punt dat landen pas actief gaan samenwerken en dus - volgens de traditionele opvatting - soevereiniteit afstaan om te reageren op een inbreuk van de soevereiniteit. Hierdoor komt de volgende vraag op: waarom zijn landen wel bereid soevereiniteit af te staan voor samenwerking als ze in nood verkeren en niet voordat er geen andere keus meer is?

Staten zijn terughoudend met het afstaan van bevoegdheden. Tenzij de soevereiniteit in gevaar is. Dan wordt er plots wel de bereidheid gevonden om samen te werken naar een oplossing. Het is algemeen bekend dat voorkomen beter is dan genezen. De Europese Defensie is sterker wanneer de samenwerkingsverbanden reeds actief zijn, omdat er preventieve maatregelen getroffen kunnen worden. In geval van een crisis kunnen de gezamenlijke troepen sneller en effectiever te werk gaan dan wanneer de gezamenlijke defensiemacht nog moet worden opgericht.79 Aangezien de manier waarop samengewerkt wordt, al is gesystematiseerd en er protocollen zijn vastgelegd. Wanneer deze voordelen zo op een rijtje staan, kan het bijna niet anders dan dat men tot dezelfde conclusie komt als Minister Hillen van defensie: “internationale militaire samenwerking is voor Nederland niet langer een keuze, maar eenvoudigweg noodzaak.”80

77 Alan James, ‘Sovereign Statehood’, Allen & Unwin, London, 1986, p.1.

78 Martin Trybus, ‘Vision of the European Defence Community and a Common Defence for the European Union’, in M. Trybus and N.D. White, ‘European Security Law’, Oxford University Press, 2007, pp 26-27, 30-35.

79 J. Eijsvogel, ‘Welbegrepen eigenbelang en het opgeven van soevereiniteit’, Militaire Spectator, jaargang 181, nummer 7/8, 2012, pp. 328-329.

80 Nota aan de Tweede Kamer, internationale militaire samenwerking. Prioriteiten, beleidsuitgangspunten en stand van zaken, 11 Mei 2012, p. 2, uit

(19)

Toch blijven de Europese lidstaten zich verschuilen achter het soevereiniteitsargument. Echter is uit paragraaf 2.3 duidelijk geworden dat zelfs wanneer de bevoegdheid wordt afgestaan, deze altijd nog teruggedraaid kan worden. De formele soevereiniteit van de lidstaten blijft behouden. Er is dus een andere, verborgen reden waarom de EU lidstaten nog niet hebben ingestemd met het vormen van een Europees defensiebeleid. Dit is het emotionele argument. Er moet immers niet alleen de politieke bereidheid zijn om samen te werken. Onder de burgers moet er de bereidheid zijn om te sterven voor veiligheidskwesties die zich in een ander land afspelen.81 Het zijn immers de burgers die voor de defensie werken, deze

financieren en de taken uitvoeren. Zij moeten de bereidheid hebben om zich vrijwillig op te geven om militair te worden. De militaire dienstplicht is immers afgeschaft en de defensie macht bestaat louter uit beroepsmilitairen.82 In tijden van crisis wordt deze bereidheid

gevonden. Wanneer het eigen volk, vaderland en familie direct wordt bedreigd en men strijdt voor de toekomst van zichzelf en die van de kinderen. Het wordt moeilijker deze bereidheid te vinden wanneer een militair moet vechten voor een stuk grond in Oekraïne, een olietanker voor de kust van Somalië of om in Mali te zorgen dat de bevolking rustig kan slapen. De militair heeft tijdens de missies grote kans om bij een gevecht gewond of gedood te worden. Hij loopt een groot risico bij iets waar hij totaal geen affiniteit mee heeft, dit is anders wanneer hij zich inzet voor ‘volk en vaderland’. Een oplossing is de dienstplicht te herintroduceren, maar dit zou een stap terug in de tijd betekenen. Bovendien zijn

dienstplichtigen veel minder bereid zich actief in te zetten dan beroepsmilitairen en deze maatregel kan op veel weerstand rekenen.

Het emotionele aspect van defensiesamenwerking wordt verder niet uitgediept in dit onderzoek en wordt zelden vermeld in de literatuur. Het is wel een essentieel onderdeel waarmee Europese defensiesamenwerking staat of valt. Alle andere aspecten van het vraagstuk zijn de formele eisen van het spel. Dit zegt alleen niets over hoe het spel wordt gespeeld en of de deelnemers überhaupt meedoen, iets wat afhangt van het emotionele argument.

2.7 Conclusie

81 Daniel Blocq, ‘Western Soldiers and the Protection of Local Civilians in UN Peacekeeping Operations: Is a Nationalist Orientation in the Armed Forces Hindering Our Preparedness to Fight?’, SAGE Publishers, Armed Forces & Society, volume 36 number 2, 2010, p. 292.

82 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ‘Aan het Buitenland Gehecht: over verankering en strategie van Nederlands Buitenlandsbeleid’, Amsterdam University Press, 2010, p. 76.

(20)

Met betrekking tot defensie zijn staten terughoudend om beslissingsbevoegdheid af te staan, daar de bescherming van de burgers immers een van de kerntaken van een staat is. Deze taken geeft een soevereine staat niet welwillend uit handen. Volgens het traditionele

soevereiniteitsbegrip staan samenwerken en soevereiniteitsbehoud recht tegenover elkaar. In dit hoofdstuk stond de vraag centraal of het nog reëel is om vast te houden aan dit traditionele soevereiniteitsbegrip, met name met betrekking tot defensiesamenwerking. Gezien het feit dat in Europa reeds de bereidheid is gevonden om intensief samen te werken op vele

deelterreinen en taken van een staat. Waarbij bovendien in grote mate vrijwillig de beslissingsbevoegdheid is afgestaan door de lidstaten aan EU.

Uit dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat defensiesamenwerking en afdracht van de materiële soevereiniteit hand in hand gaan met elkaar. De formele soevereiniteit blijft wel behouden. Vooralsnog hebben de lidstaten voor samenwerkingsverbanden gekozen waarbij zowel de formele als het merendeel van de materiële soevereiniteit met betrekking tot defensieaangelegenheden behouden blijft. Zowel het GVDB als de NAVO zijn

intergouvernementele organisaties, waarbij beslissingen worden genomen met eenparigheid van stemmen. Er kunnen dus geen beslissingen worden genomen tegen de wil in van een van de lidstaten. Tegelijkertijd is het uit paragraaf 2.4 duidelijk geworden dat de lidstaten van beide defensieorganisaties door hun lidmaatschap hebben erkend dat zij niet langer op eigen benen kunnen staan als het om defensieaangelegenheden gaat. Dit komt met name doordat de landen ieder voor zich onvoldoende weerstand kunnen bieden aan de bedreigingen waar de EU en haar lidstaten voor staan. Veroorzaakt door de bezuinigingen op de defensiebegroting van de meeste landen, als gevolg van de financiële crisis. Het punt waarop terugkeer niet meer mogelijk is op de weg van defensiesamenwerking die na de Tweede Wereldoorlog is

ingeslagen, is gepasseerd.

Defensiesamenwerking is dus noodzakelijk om weerstand te bieden aan de imminente bedreigingen aan de Europese grenzen. De landen die deelnemen aan beide

defensiesamenwerkingsorganisaties hebben nog de mogelijkheid te kiezen tussen een

Atlantische samenwerkingsverband in de NAVO en een Europese via het GVDB van de EU. Uit paragraaf 2.4 is echter duidelijk geworden dat er geen keuzemogelijkheid meer is.

Doordat de niet-Europese leden van de NAVO zich langzaam maar zeker terugtrekken uit deze alliantie, is Europa op zichzelf aangewezen in defensieaangelegenheden. Er rest dus voor de lidstaten van de EU niets anders dan intensievere defensiesamenwerking te realiseren in het GVDB.

(21)
(22)

3. Defensieorganisaties

De Wereldoorlogen en de economische crisis er tussenin, hebben in het begin van de twintigste eeuw voor veel chaos gezorgd op het Europese continent.83 Na de Tweede Wereldoorlog werd er naar antwoorden gezocht om soortgelijke crises in de toekomst te voorkomen. Er was een vraag naar nieuwe duurzame samenwerkingsverbanden. De eerste maatregelen die werden getroffen waren van militaire aard. In een korte tijd werden er verschillende samenwerkingsverbanden op defensiegebied opgericht. Op chronologische volgorde zijn dat: de Verenigde Naties (VN) in 1945, de Brusselse Verdragsorganisatie in 1948, de Noord- Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) in 1949, de Europees Defensie Gemeenschap (EDG) in 1952 en de West Europese Unie (WEU) in 1954.

In vervolg hierop werden er ook stappen ondernomen ter preventie van een nieuwe

economische crisis. De Europese Gemeenschap van Kolen en Staal werd opgericht, van daar uit werd in Europa op functionele wijze de economische samenwerking uitgebreid en

geïntensiveerd.84 Daar waar de economische samenwerking zich heeft ontwikkeld tot een, grotendeels supranationaal geregelde Unie - die tegenwoordig veel meer omvat dan louter economische samenwerking - heeft deze tendens zich niet voltrokken voor

defensiesamenwerking.

Na de ondertekening van bovenstaande verdragen zijn er weinig ontwikkelingen geweest op het gebied van Europese defensiesamenwerking. Tot de komst van het Verdrag van

Maastricht in 1992, waarin aan de EU de mogelijkheid werd gegeven om een

gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) te vormen.85 In het verdrag van Amsterdam werd de EVDB opgericht in 1997.86 Dit waren de stappen die direct hebben geleid tot de ontwikkeling van het GVDB.87 Waarvoor in 2009 in het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden werden vastgelegd.88 De overige defensiesamenwerkingsverdragen hebben op één na weinig tot niets teweeg gebracht. De Brusselse Verdragsorganisatie en de EDG hadden een korte looptijd en zijn bij louter pogingen tot integratie van defensiecapaciteiten 83 Harold James, ‘The Fall and Rise of the European Economy in the Twentieth Century’, in T.C.W. Blanning, ‘The Oxfort Illustrated History of Modern Europe’, Oxford University Press, 2001, pp. 182-192.

84 Dit verliep volgens de volgende verdragen: Verdrag van Rome, Euratom, Single European Act, Verdrag van Maastricht, Verdrag van Amsterdam, Verdrag van Nice, Verdrag van Lissabon. 85 Verdrag van Maastricht, artikelen J. –J.11.

86 Verdrag van Amsterdam, artikelen J.1-J.18.

87 John McCormick, ‘European Union Politics – The EU as Global Actor’, Palgrave MacMillan, 2011, p. 418.

(23)

gebleven. De WEU heeft jarenlang bestaan maar heeft weinig concrete doelen bereikt. De uitzondering is de NAVO. Deze functioneert vandaag de dag nog steeds als bolwerk voor defensiecoöperatie.

De verschillende organisaties hebben een soortgelijke opzet, maar hebben verschillende resultaten bereikt. Ook de redenen voor mislukking variëren. Omdat de organisaties allemaal een iets andere opzet hebben en omdat sommige zijn mislukt en andere wel functioneren, is het interessant om deze te analyseren. Zodat duidelijk wordt wat de factoren zijn die tot succes en falen leiden. Vervolgens wordt er gekeken naar het huidige GVDB om te zien of hierin de fouten uit het verleden worden vermeden. Als eerste komt de mondiale

vredesorganisatie aan bod, de VN. Vervolgens worden de pogingen tot defensiesamenwerking besproken, de NAVO komt aan bod en tenslotte wordt het GVDB behandeld. Hierbij komen de verschillende behaalde successen en redenen van mislukking aan bod. Het doel van het blootleggen van de redenen van mislukking en succes is om en de relevantie hiervan voor het GVDB te bestuderen en te bekijken of er lering is getrokken uit de in het verleden behaalde resultaten en gemaakte fouten.

3.1 Verenigde Naties

De VN is de eerste mondiale intergouvernementele organisatie. Bij de oprichting telde het verdrag 51 ondertekenende partijen. Dit aantal is vandaag de dag uitgegroeid tot 193.89 Het VN Handvest is ondertekend op 26 Juni 1945 en is de meest invloedrijke bron van

internationale rechten en plichten, doordat bijna alle erkende en onafhankelijke staten het verdrag hebben ondertekend. Vandaar dat het noodzakelijk is om deze hier te bespreken. In het VN Handvest worden onder andere de mensenrechten gegarandeerd en worden er mogelijkheden geboden om de rechten en plichten uit het Handvest af te dwingen.90 De vijf kerntaken van de VN vandaag de dag zijn, het verzekeren van vrede en veiligheid in de wereld, het bevorderen van economische en sociale ontwikkeling, garanderen van

mensenrechten, uitvoeren van humanitaire zaken en het codificeren en controleren van het internationaal recht.91

89 http://www.un.org/en/sections/about-un/overview/index.html, (geraadpleegd op 02-06-2015). 90 Handvest van de Verenigde Naties, San Fransisco 1945.

91 United Nations Department of Public Information, ‘Basic Facts about the United Nations’, New York, 2011.

(24)

Het initiëren van een aanvalsoorlog is volkenrechtelijk verboden. Dit is vastgelegd tijdens de Internationale Conferentie over de Rechten en Plichten van Staten in Montevideo, Uruguay in 1939, in de artikelen 1, 3, 8 en 11.92 en overgenomen bij de oprichting van het VN Handvest onder de doelstellingen en beginselen.93 Gezien het verbod wordt er in dit onderzoek telkens gesproken over collectieve zelfverdediging en repercussiemaatregelen die genomen kunnen worden. Staten kunnen alleen hun militaire macht inzetten op het grondgebied van een ander land wanneer zij hun recht op zelfverdediging ten uitvoer brengen. Wanneer dit mag, staat vermeld in artikel 51 van het VN Handvest:

“geen enkele bepaling van dit Handvest doet afbreuk aan het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een Lid van de Verenigde Naties, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen.”94

Alle verdragsorganisaties die in dit onderzoek aan bod komen, verwijzen naar dit artikel wanneer zij gebruik maken van het recht op zelfverdediging. Lange tijd was de enige grond waarop het is toegestaan om militaire maatregelen te nemen jegens een andere staat “in geval van een gewapende aanval” door die staat.95 De defensieorganisaties hebben, evenals de tijd, niet stilgestaan, wat ervoor gezorgd heeft dat tegenwoordig terroristische en cyberaanvallen ook geldige gronden zijn als basis voor zelfverdedigingacties.96 Bij de uitvoering van VN missies wordt er alleen wanneer er geen andere mogelijkheid is, gebruik gemaakt van proportioneel geweld.97

De laatste jaren is er een tendens ontstaan waarbij er steeds vaker gebruik wordt gemaakt van de nieuwe bevoegdheden om missies op te baseren. Bij de uitvoering van de nieuwe

mogelijkheden die het recht op zelfverdediging biedt, zijn er enkele additionele voorwaarden waaraan moet worden voldaan. De te nemen actie moet strikt noodzakelijk zijn en

proportioneel aan de schending van het fundamentele recht op integriteit van territorium.98

92 Monte Video Convention on the Rights and Duties of States, 26 December 1933. 93 Handvest van de Verenigde Naties, artikelen 1-2.

94 Handvest van de Verenigde Naties, artikel 51. 95 Handvest van de Verenigde Naties, artikel 51.

96 Sascha-Dominik Bachmann and Dr. Håkan Gunneriusson, ‘Terrorism and Cyber Attacks as Hybrid Threats: Defining a Comprehensive Approach for Countering 21st Century Threats to Global Peace and Security’, The

Journal on Terrorism and Security Analysis, 2014, 9th edition, p. 30.

97 Handvest van de Verenigde Naties, Preambule. 98 Algemene beginselen van het internationale recht.

(25)

Het voornaamste doel van de defensiesamenwerkingsorganisaties is om de internationale orde, vrede en veiligheid te handhaven en daartoe de noodzakelijke en doeltreffende gezamenlijke maatregelen te nemen.99 Er worden steeds meer mogelijkheden geboden en handvatten gegeven om dit te realiseren.

De VN is niet een organisatie waarin structurele defensiesamenwerking wordt gerealiseerd. Toch is het van belang deze te noemen, aangezien het de langstlopende en meest invloedrijke internationale organisatie en bron van internationaal recht is. Tevens moet er eerst een

mandaat verkregen zijn van de VN voordat een land of coalitie ergens in de wereld kan ingrijpen om de vrede en veiligheid te garanderen of voor humanitaire acties.100 Bovendien moeten alle acties van lidstaten in overeenstemming zijn met het VN verdrag.

3.2 Brusselse Verdragsorganisatie

De Brusselse Verdragsorganisatie is in 1948 opgericht door Groot Brittannië, Frankrijk, België, Nederland en Luxemburg.101 Dit was de eerste vorm van defensiesamenwerking in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog.102 Deze organisatie behelsde meer dan alleen defensiesamenwerking, het had ook tot doel om economische, sociale en culturele integratie te bewerkstelligen.103 In het verdrag staan enkele principes die vandaag de dag nog steeds de fundamenten uitmaken van de EU. Het verdrag stelde alleen niet veel voor, met name met betrekking tot defensiesamenwerking. Dit staat in het vierde artikel van het Verdrag en behelst louter een collectief zelfverdedigingovereenkomst.104 Voor de uitvoering van

represaillemaatregelen verwijst het naar artikel 51 van het VN Handvest. Het verschil tussen deze overeenkomst en artikel 51 van het VN Handvest, is dat de staten in het Brusselse Verdrag afspreken “all the military and other aid and assistance in their power” te verlenen

99 Fabien Terpan, ‘EU-NATO Relations: Consistency as a Strategic Consideration and a Legal Requirement’, in M. Trybus and N.D. White, ‘European Security Law’, Oxford University Press, 2007, pp. 270-271.

100 Handvest van de Verenigde Naties, artikelen 39-51.

101 http://www.britannica.com/EBchecked/topic/82413/Brussels-Treaty, (geraadpleegd op 26-03-2015).

102 http://www.atlcom.nl/Europeseveiligheid/geschiedenis.htm, (geraadpleegd op 26-03-2015). 103 The Brussels Treaty, ‘Treaty of Economic, Social and Cultural Collaboration and Collective Self-Defence’, 17 March 1948, http://www.nato.int/ebookshop/video/declassified/doc_files/Brussels%20Treaty.pdf,

(geraadpleegd op 26-03-2015).

104 Brussels Treaty of Economic, Social and Cultural Collaboration and Collective Self-Defence, article 4.

(26)

aan de interventiemacht om de inbreuk van de territoriale integriteit te beëindigen.105 Er is een miniem maar significant verschil tussen beide bepalingen. In het VN Handvest kunnen staten zelf kiezen welke en hoeveel troepen zij beschikbaar stellen aan de interventiemacht. In het Brusselse Verdrag spreken de landen onderling af, dat wanneer de actie een van hen betreft, de andere landen al hun mogelijke militaire en andere beschikbare hulpmiddelen inzetten om de schending van de territoriale integriteit te beëindigen.

De Brusselse Verdragsorganisatie heeft op het gebied van defensiesamenwerking slechts een kleine toegevoegde waarde gehad. De staten die het verdrag hadden ondertekend, behaalden hier alleen voordeel uit wanneer één van hen werd aangevallen. Voornaamste wat bereikt is, is dat het de weg vrij maakte en als voorbeeld diende voor de WEU en de NAVO. Dit valt af te leiden uit het feit dat de drie organisaties een soortgelijke opstelling hebben.106 Bovendien werd het gezien als logische en noodzakelijke stap om West-Europa tegen de Russische dreiging te beschermen. Dit blijkt uit een toespraak die Paul Henri Spaak heeft gedaan in de Algemene Vergadering van de VN. Waarin hij uitviel tegen Moskou omdat “het de schrik was die de West-Europeanen in Amerikaanse handen dreef.”107 Het Brusselse Verdrag was

bedoeld om weerstand te bieden aan elke militaire en economische bedreiging. Maar de dreiging van de steeds machtiger wordende Sovjet Unie werd te groot, waardoor verdere stappen noodzakelijk waren.108 Dit verklaart de uitspraak van Spaak, doordat het risico te groot was dat de West-Europese landen - evenals enkele van de Oost-Europese buren - zouden worden opgeslokt door de Communistische staat. Het opzetten van een Atlantische defensiecoalitie was noodzakelijk, omdat de collectieve zelfverdediging tussen enkele door de oorlog verzwakte Europese staten geen afdoende zekerheid kon bieden. Aangezien er geen zekerheid geboden kon worden dat de defensie sterk genoeg was om de Sovjet Unie tegen te houden, werden er verdergaande stappen ondernomen.

105 Brussels Treaty, article 4; “If any of the High Contracting Parties should be the object of an armed attack in Europe , the other High Contracting Parties will, in accordance with the provisions of Article 51 of the Charter of the United Nations, afford the Party so attacked all the military and other aid and assistance in their power.”

106 http://www.historyandtheheadlines.abc-clio.com/ContentPages/ContentPage.aspx? entryId=1161923, (geraadpleegd op 26-03-2015).

107 Mark Lamot, ‘De Aansluiting bij het Atlantisch Bondgenootschap - Het Belgisch

Veiligheidsbeleid 1940-1950’, in Luc Reychler, ‘Een onvoltooid beleid – De Belgische buitenlandse en defensiepolitiek 1830-2015’, Uitgeverij Pelckmans, p. 91.

108 Mark Lamot, ‘De Aansluiting bij het Atlantisch Bondgenootschap - Het Belgisch

Veiligheidsbeleid 1940-1950’, in Luc Reychler, ‘Een onvoltooid beleid – De Belgische buitenlandse en defensiepolitiek 1830-2015’, Uitgeverij Pelckmans, pp. 88-91.

(27)

3.3 Europese Defensie Gemeenschap

De volgende Europese defensiesamenwerkingsovereenkomst is de EDG. Het Verdrag voor de oprichting van de EDG is ondertekend in 1952 tussen Frankrijk, Italië, West-Duitsland, Nederland, België en Luxemburg.109 Het idee voor de creatie van de EDG is ontstaan vanwege de dreiging van de Korea oorlog.110 Hierdoor liepen de spanningen tussen Oost en West op, waardoor er een noodzaak ontstond voor de herbewapening van West-Duitsland. Het is niet verwonderlijk dat er een grote angst omtrent de herbewapening van West-Duitsland heerste. Gezien de verschrikkingen die zij hebben veroorzaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog onder leiding van Adolf Hitler.111 Om de herbewapening van West-Duitsland te kunnen controleren ontwierp René Pleven het plan om een Europees leger te vormen met een gezamenlijk Europees commando.112 Dit plan werd door Robert Schuman voorgelegd in de Raad van Europa,113 dankzij de steun van de Verenigde Staten werd het plan doorgezet.114 Vanwege het feit dat het aan democratische controle ontbrak in het EDG werd er tevens een Europees Politieke Gemeenschap opgericht, gekoppeld aan het EDG.115 Dit was de wens van de Belgische Minister van Buitenlandse zaken, Paul van Zeeland. Bovendien waarschuwde hij ervoor dat een te ambitieuze vooruitgang de Europese zaak meer kwaad dan goed zou doen. “Het Europese leger moest meer geïntegreerd zijn dan een coalitie, maar minder dan een volledig gefusioneerd leger.”116 Dit is ook een van de redenen waarom de EDG het niet heeft gered, het project was te prestigieus.

109 Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1952, no. 150.

110 http://www.politiekcompendium.nl/9351000/1f/j9vvh40co5zodus/vh4vakshnuz4, (geraadpleegd op 26-03-2015).

111 A. Nutting, ‘Europe ill not wait: a waring and a way out’, Hollis & Carter, London 1960, pp. 1-3. 112 Peter Lelie, ‘Het Belgisch Veiligheidsbeleid 1950-1990’, in Luc Reychler, ‘Een onvoltooid beleid – De Belgische buitenlandse en defensiepolitiek 1830-2015’, Uitgeverij Pelckmans, p. 101.

113 http://www.britannica.com/EBchecked/topic/196110/European-Defense-Community-EDC & http://www.atlcom.nl/Europeseveiligheid/geschiedenis.htm, (geraadpleegd op 26-03-2015). 114 North Atlantic Council, document C-M(52)135, 15 December 1952.

115 David Scannell, ‘Third Time Lucky: The Pre-history of the Common Security and Defence Policy’, in Anthony Arnull, Catherine Barnard, Michael Dougan, and Eleanor Spaventa (eds), ‘A Constitutional Order of States?’, Essays in EU Law in Honour of Alan Dashwood, Oxford, Hart Publishing, 2011, p. 565.

116 Peter Lelie, ‘Het Belgisch Veiligheidsbeleid 1950-1990’, in Luc Reychler, ‘Een onvoltooid beleid – De Belgische buitenlandse en defensiepolitiek 1830-2015’, Uitgeverij Pelckmans, p. 103. Hij deed ook een voorstel voor hoe de EDG constructie er wel uit zou moeten zien: Er moest geen Hoge Autoriteit komen, maar een ministercomité dat bij unanimiteit of gekwalificeerde meerderheid zou beslissen. En verantwoording moest afleggen aan de nationale parlementen. Zijn ideeën werden vooral bestreden door Paul Henri Spaak.

(28)

De EDG had een supranationaal karakter.117 Het omvatte een collectief zelfverdediging overeenkomst, dat staat omschreven in het derde lid van het tweede artikel:

‘Any armed aggression directed against any one of the member States in Europe or

against the European Defence Forces shall be considered as an attack directed against all of the member States. The member States and the European Defence Forces shall furnish to the State or Forces thus attacked all military and other aid and assistance in their power’.118

De laatste regel van dit artikel is hetzelfde als de collectieve zelfverdedigingsovereenkomst uit het Brusselse Verdrag. Het grote verschil tussen beide verdragen, is dat voor de uitvoering van zelfverdedigingsmaatregelen hier niet werd verwezen naar de VN. Om de collectieve zelfverdediging uit te voeren, zou er een gezamenlijk leger worden opgericht naast de eigen, nationale strijdkrachten. Dit gezamenlijke leger zou bestaan uit manschappen uit alle

verdragtekenende partijen en op supranationale wijze worden bestuurd vanuit het EDG.119 Uiteindelijk is het EDG verdrag niet in uitvoering gebracht daar het niet werd goedgekeurd door het Franse Parlement en dus niet werd geratificeerd.120 Hiervoor zijn enkele redenen aan te voeren. Door de wapenstilstand in de Korea oorlog namen de Oost – West spanningen af, waardoor ook de noodzaak voor defensiesamenwerking verminderde.121 Verder had het Franse Parlement enkele bezwaren. De voornaamste Franse bezwaren waren de Duitse herbewapening en het afstaan van soevereiniteit.122 Met betrekking tot herbewapening was de voornaamste zorg dat de zes Europese landen te weinig controle en tegenwicht konden geven aan Duitsland. Vandaar dat zij het prefereerden om defensiesamenwerking via de NAVO te organiseren.123 Om toch de herbewapening van West Duitsland te kunnen controleren werd de WEU opgericht, die in de volgende paragraaf wordt besproken.

117 Panos Koutrakos, ‘EU common security and defence policy’, Oxford Scholarship Online, 2013, p. 7.

118 Treaty Constituting the European Defence Community, article 2 (3).

119 Panos Koutrakos, ‘EU common security and defence policy’, Oxford Scholarship Online, 2013, p. 8.

120 Edward Fursdon, The European Defence Community—A History , London, Macmillan, 1980, pp. 295-297.

121

http://www.nato.int/ebookshop/video/declassified/#/en/encyclopedia/accession_of_greece_turkey_and _ germany/ways_of_integrating_germany/failure_of_a_european_option/, (geraadpleegd op 26-03-2015).

122 North Atlantic Council, Verbatim Record, C-VR(53)22, 24 April 1953.

123 North Atlantic Council, Statement by Mr. Pierre Mendez, document C-M(54)71, 10 September 1954.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op welke wijze voorziet de wetgeving in te selecteren landen die partij zijn bij het EVRM in een bijdrage van procederende partijen aan de kosten van de rechtspraak die door

Het ALGEMEEN OUDEREN VERBOND wil handelen vanuit het hart met eerbied voor de mens, de fauna, de flora en ons milieu. Géén botte oppositie, maar constructieve samenwerking

Jij bent voorstander van afschaffing van het huidige gemeenschappelijke landbouwbeleid en als zodanig door een krant gevraagd je mening in een betoog weer te geven.. 8p 9 Schrijf

3de Bachelor Wiskunde VUB-UA Academiejaar 2016-2017 1ste semester, 30 januari 20171. Oefeningen

Die uitbreiding is niet alleen kwantitatief, maar heeft ook gevolgen voor de aard van de samenwerking tussen de staten in EU verband.. Oorlog - als ultieme methode

In 2007 werd gekozen voor een thema dat zich de jongste jaren heeft ontwikkeld tot een zeer ambitieus en productief beleidsdomein van de Europese Unie: de politiële en

is van mening dat de kwestie van de financiering van de GVDB-missies en -operaties essentieel is voor de duurzaamheid van het GVDB; wijst erop dat het belangrijk is dat

Dat geldt ook voor de krijgsmacht, die in staat moet zijn op een geloofwaardige manier de militaire taken op zich te nemen voor de verdediging van onze veiligheid en voor