POLITIËLE EN JUSTITIËLE STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE
Reeds verschenen in de reeks Studies Europees Recht Universiteit Antwerpen:
1. Johan Meeusen en Gert Straetmans, De Europese Grondwet: troeven en tekorten, 2005.
2. Johan Meeusen en Gert Straetmans, Bedreigt de Europese interne markt de sociale welvaartsstaat?, 2007.
POLITIËLE EN JUSTITIËLE STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE
EUROPESE UNIE
Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid?
J OHAN M EEUSEN
G ERT S TRAETMANS
(eds.)
Dit boek kwam tot stand met de steun van de Europese Gemeenschap (Actie Jean Monnet)
Antwerpen – Oxford
Dit boek weerspiegelt niet noodzakelijk de visie van de Europese Gemeenschap en leidt evenmin tot enige aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap.
Politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie Johan Meeusen en Gert Straetmans (eds.)
© 2007 Intersentia Antwerpen – Oxford http://www.intersentia.be
ISBN 978-90-5095-719-9 D/2007/7849/88
NUR 824
Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens- bestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de uitgever.
v Intersentia
V OOR WOOR D
Dit boek bundelt de referaten van de derde studieavond in een reeks van studie- activiteiten die ondergetekenden, voortaan in het kader van de onderzoeksgroep Recht van de Europese Unie van de Universiteit Antwerpen, jaarlijks organiseren op of rond 9 mei, de ‘Dag van Europa’.
Eerdere studieavonden – respectievelijk op 9 mei 2005 en 2006 – en boeken werden gewijd aan de Europese Grondwet en de verhouding tussen de Europese interne markt en de sociale welvaartsstaat. In 2007 werd gekozen voor een thema dat zich de jongste jaren heeft ontwikkeld tot een zeer ambitieus en productief beleidsdomein van de Europese Unie: de politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie.
Concrete gevallen, zoals dat van de Franse seriemoordenaar Fourniret of de aanslagen van New York, Madrid en Londen, hebben het belang van een nauwgezette en efficiënte politiële en justitiële samenwerking op Europees niveau op een pijnlijke manier in de aandacht gebracht. Europese misdaadbestrijding werd in een mum van tijd een politiek en maatschappelijk aandachtspunt.
Op grond van de schaarse verdragsartikelen in dit domein, hebben zowel de Europese Raad van Tampere (1999) als het Haags Programma (2005) in dit verband belangrijke doelstellingen geformuleerd, die door de Europese wetgever in concrete instrumenten werden en worden omgezet. Ook het Hof van Justitie heeft in recente, opmerkelijke arresten bijgedragen tot de uitbouw van het Europees strafrecht en de zogenaamde ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
Naarmate de Europese strafrechtsruimte meer en meer vorm begint te krijgen, mede onder sterke impuls van het Hof van Justitie, komen de institutionele pijnpunten van de derde pijler (zoals de unanimiteitseis en, vooral, de gebrekkige democratische en rechterlijke controle) steeds meer onder vuur te liggen. Deze kritiek klinkt des te luider nu de Europese Grondwet – het verdrag dat, zoals bekend, nooit in werking is getreden – ter zake in belangrijke vernieuwingen voorzag. De onlangs aangekondigde aanpassing van de Europese verdragen, die in de plaats zal komen van die Grondwet, is overigens opnieuw ambitieus op het vlak van de derde pijler. Tussen 1992 (Verdrag van Maastricht, dat het strafrechtelijk en politieel beleid voor de eerste maal op een
Voorwoord
vi Intersentia
gesystematiseerde wijze naar het Europese niveau tilde) en 2007 is onmiskenbaar een lange weg afgelegd.
In dit boek wordt in de bijdrage van de hand van Christine Janssens ingegaan op het Europees aanhoudingsbevel. Opmerkelijk aan haar analyse is de sterk rechtsvergelij- kende benadering, die verschillen en gelijkenissen aantoont in de implementatie en toepassing van dit bekende kaderbesluit – allicht het meest bekende van de derde pijler – door EU-lidstaten. De andere bijdragen hebben een meer algemeen opzet. De professoren Cyrille Fijnaut en Gert Vermeulen maken een soms kritische, soms hoopvolle evaluatie van de resultaten die de EU in het voorbije anderhalf decennium heeft geboekt op het domein van de politiële en justitiële strafrechtelijke samenwer- king, en blikken ook vooruit.
Wie de drie bijdragen leest, zal meningsverschillen tussen de auteurs ontdekken. Dit hoeft niet te verbazen. Na haar eerste aarzelende stappen op een domein dat klassiek tot de soevereiniteit van de Staten werd gerekend, treedt de EU vandaag meer doortastend en met een uitgebreide beleidsagenda op inzake de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Naarmate de Europese activiteit in dit domein toeneemt, rijzen uiteraard ook meer vragen. Welke zijn de grenzen van die samenwerking?
Hoe kan het concept van de ‘ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid’ een geschikt kader van het Europees optreden vormen? En hoe moeten we die ‘ruimte’
overigens begrijpen, nu dit begrip sedert Amsterdam zowel in het EG-Verdrag als in het EU-Verdrag weliswaar een prominente plaats heeft gekregen, maar een precieze definitie nog steeds ontbreekt?
Ondanks de drukke wetgevende activiteiten die vandaag kunnen worden vastgesteld, doet de derde pijler van de Europese Unie nog steeds vele belangrijke vragen rijzen.
Dit boek speurt naar antwoorden en tracht aldus bij te dragen tot een beter begrip van wat de derde pijler is… of zou moeten zijn.
Prof. dr. Johan Meeusen Prof. dr. Gert Straetmans Antwerpen, 24 juli 2007
vii Intersentia
I N H O U D
DE BURGER, DE UNIE EN HET EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL:
OP ZOEK NAAR HET JUISTE EVENWICHT TUSSEN VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHTVAARDIGHEID
CHRISTINE JANSSENS. . . 1
Inleiding . . . 1
Hoofdstuk 1. Het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel en het paradigma van wederzijdse erkenning: revolutie of evolutie in Europees strafrecht? . . . 4
A. Wederzijdse erkenning buiten de strafrechtelijke context . . . 4
A.1. De origine: wederzijdse erkenning in de interne markt . . . 4
A.2. Wederzijdse erkenning in burgerlijk en handelsrecht . . . 5
B. Wederzijdse erkenning in justitiële samenwerking in strafzaken . . . 7
B.1. De pionier in Europees strafrecht: de Raad van Europa . . . 7
B.2. Justitiële samenwerking in strafzaken in de EU: enkele eerste bescheiden stappen . . . 8
B.3. Justitiële samenwerking in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht(vaardigheid): wederzijdse erkenning en het EAB . . . 10
• De juridisering van de overleveringsinstanties . . . 11
• Wederzijdse erkenning, met de nodige checks and balances . . . 13
a) Een tweesporenbeleid m.b.t. de dubbele incriminatie- vereiste . . . 14
b) Weigeringsgronden . . . 19
c) Een tijdelijke weigeringsgrond: de opschorting omwille van ernstige humanitaire redenen . . . 23
d) Garanties . . . 24
e) Minimumharmonisatie inzake procedurele waarborgen . . 25
• Strakke deadlines en standaardformulieren . . . 29
Hoofdstuk 2. De nationale rechter als spilfiguur bij de toepassing van het Europees aanhoudingsbevel . . . 31
A. De inhoud van het EAB: duidelijkheid over de feiten, de identiteit van de betrokkene en zijn hoedanigheid van ‘beschuldigde’ . . . 32
Inhoud
viii Intersentia
B. Lijstfeiten versus niet-lijstfeiten en de dubbele strafbaarheidstoets . . . 39
C. De weigeringsgronden . . . 42
C.1. De in het kaderbesluit vermelde weigeringsgronden . . . 43
• Non bis in idem . . . 43
• Extraterritorialiteit . . . 44
• Gezondheidsredenen . . . 47
• Verjaring . . . 49
C.2. De niet (expliciet) in het kaderbesluit vermelde weigerings- gronden . . . 49
• Het onschuldverweer . . . 49
• Fundamentele rechten . . . 50
a) Algemeen . . . 50
b) De redelijke termijn . . . 52
c) Risico op foltering of onmenselijke behandeling . . . 55
d) Recht op een eerlijk proces . . . 56
e) Recht op een privé- en familieleven . . . 57
• Niet uitleveren van eigen onderdanen (op basis van reciprociteit) . . . 58
D. De garanties . . . 59
D.1. Recht op een nieuw proces in geval van een verstekvonnis . . . 59
D.2. De terugkeergarantie voor eigen onderdanen en ingezetenen . . . . 62
Hoofdstuk 3. De derdepijlerrechtspraak van het Hof van Justitie: wederzijdse erkenning ten gunste van de veroordeelde en grondrechtenbescherming . . . 64
A. De visie van het Hof van Justitie op het principe van wederzijdse erkenning in strafzaken . . . 65
A.1. Wederzijdse erkenning zonder de noodzaak van een voorafgaande harmonisatie . . . 65
A.2. Een teleologische benadering, waarbij het Hof balanceert tussen vrijheid, veiligheid en recht(vaardigheid) . . . 67
B. Het Europees Hof van Justitie en de nationale grondwettelijke hoven: verenigde krachten in de bescherming van grondrechten . . . 69
B.1. De nationale grondwettelijke hoven en de bescherming van fundamentele rechten . . . 69
B.2. Het Hof van Justitie en de bescherming van fundamentele rechten . . . 70
C. Het Europees Hof van Justitie als motor voor het Europese integratieproces . . . 71
Inhoud
ix Intersentia
Conclusie . . . 72
A. Het EAB: revolutie of evolutie in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht(vaardigheid)? . . . 72
B. De nationale rechter balancerend tussen vrijheid, veiligheid en recht(vaardigheid) . . . 74
C. Derdepijlerrechtspraak in het licht van het EAB . . . 76
VIJFTIEN JAAR UNIESTRAFRECHT: VERWEZENLIJKINGEN EN PERSPECTIEVEN GERT VERMEULEN . . . 79
Inleiding . . . 79
Hoofdstuk 1. Harmonisatie . . . 83
A. Actieradius van harmonisatie . . . 84
A.1. Minima inzake strafbaarstellingen en sancties . . . 84
A.2. Inzake georganiseerde criminaliteit, terrorisme en illegale drugshandel . . . 85
A.3. Door middel van kaderbesluiten . . . 86
B. Doelstellingen van harmonisatie . . . 88
C. Potentiële meerwaarde van harmonisatie . . . 92
C.1. Strafbaarstellingen . . . 92
C.2. Straffen . . . 94
Hoofdstuk 2. Wederzijdse erkenning . . . 95
A. Wederzijdse erkenning en materieel strafrecht . . . 99
A.1. Eenzijdige interpretatie van de wederzijdse erkenning van misdrijven . . . 99
A.2. Convergentie materieel strafrecht zonder meerwaarde voor wederzijdse erkenning . . . 100
B. Wederzijdse erkenning en internationaal formeel strafrecht . . . 101
C. Wederzijdse erkenning en nationaal formeel strafrecht . . . 105
C.1. Enkel minimumtoenadering voor bepaalde procedurele waarborgen? . . . 105
C.2. Nood aan een bredere en meer specifieke inspanning . . . 106
C.3. Naar een werkelijke wederzijdse erkenning van procedurele waarborgen? . . . 107
D. Besluit . . . 108
Inhoud
x Intersentia
DE ONTWIKKELING VAN DE POLITIËLE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE: VERWORVENHEDEN EN UITDAGINGEN
CYRILLE FIJNAUT. . . 109
Hoofdstuk 1. Algemene inleiding . . . 109
Hoofdstuk 2. De ontwikkeling van de politiële samenwerking tussen de Benelux-landen, Duitsland en Frankrijk . . . 111
A. De voorzetten in het kader van de Benelux en NEBEDEAGPOL . . . 111
B. De doorwerking in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst . . . 112
C. De uitwerking in de Verdragen van Senningen en Enschede . . . 113
D. De voorlopige afronding in het Verdrag van Prüm . . . 115
E. Een balans van de ontwikkelingen op regionaal niveau . . . 116
Hoofdstuk 3. De ontwikkeling van de politiële samenwerking in de derde pijler van de Europese Unie . . . 119
A. Van Maastricht via Amsterdam naar Tampere . . . 120
A.1. Het bescheiden begin van Maastricht . . . 120
A.2. De ruimere ambitie van Amsterdam . . . 120
A.3. De (on)vervulde beloften van Tampere . . . 121
• Naar meer daadwerkelijke en systematische samenwerking tussen de lidstaten . . . 122
• De opbloei van de Europese Politie Akademie . . . 123
• De integratie van de derde pijler in de tweede pijler . . . 124
• De verdwijning van het onderscheid tussen politiële en justitiële samenwerking . . . 126
B. Van Den Haag via Rome naar Brussel . . . 127
B.1. De Haagse onderbouwing van de Verdragen van Senningen, Enschede en Prüm . . . 127
B.2. De politiële samenwerking in het achterhaalde grondwettelijk Verdrag van Rome . . . 128
B.3. De komende communautarisering van de politiële samen- werking volgens Brussel . . . 130
C. De toekomst van Europol . . . 132
D. Een balans van de ontwikkelingen op EU-niveau . . . 135
Hoofdstuk 4. Algemeen besluit . . . 138