• No results found

Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (2007)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (2007)"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P6_TA(2007)0423

Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (2007)

Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2007 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2007 (2007/2065(INI))

Het Europees Parlement,

– gelet op de artikelen 2, 3, lid 2, en 141 van het EG-Verdrag,

– gezien het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de gelijkheid van vrouwen en mannen 2007 ("Verslag van de Commissie over gelijkheid")

(COM(2007)0049),

– gezien de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) (COM(2000)0335) en de jaarverslagen van de Commissie 2000, 2001, 2002, 2004, 2005 en 2006 (COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098,

COM(2004)0115, COM(2005)0044 en COM(2006)0071),

– gezien het in maart 2006 door de Europese Raad aangenomen Europees pact voor gendergelijkheid,

– gezien de op 4 februari 2005 door de ministers van de EU-lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het beleid op het gebied van gendergelijkheid aangenomen gemeenschappelijke verklaring,

– gezien de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092),

– gezien het advies inzake beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen, aangenomen op 22 maart 2007,

– gezien het op 22 maart 2005 door de Europese sociale partners aangenomen actiekader betreffende gendergelijkheid,

– gelet op artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie1, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement van Orde,

– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0290/2007), A. overwegende dat de Commissie en de lidstaten hun betrokkenheid bij gendergelijkheid

onlangs opnieuw te kennen hebben gegeven, namelijk door middel van bovengenoemde

1 PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(2)

Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en het Europees pact voor gendergelijkheid,

B. overwegende dat gendergelijkheid duidelijk een punt is in de demografische uitdaging waar Europa mee geconfronteerd wordt, en dat het beleid op het gebied van

gendergelijkheid een essentieel middel is om aan die uitdaging het hoofd te bieden, C. overwegende dat gendermainstreaming in de praktijk betekent dat er dient te worden

beoordeeld hoe politieke, bestuurlijke en maatschappelijke maatregelen van invloed zijn op het leven en de situatie van zowel vrouwen als mannen, en dat er waar nodig

verantwoordelijkheid dient te worden genomen om er een nieuwe richting aan te geven ter bevordering van de gelijkheid van man en vrouw;

D. overwegende dat het combineerbaar maken van werk, gezin en privéleven voor vrouwen en mannen essentieel is voor het bevorderen van de intreding, herintreding en blijvendheid van vrouwen op de arbeidsmarkt, en dat de verantwoordelijkheid voor kinderen een gedeelde verantwoordelijkheid voor beide ouders is, ongeacht hun geslacht,

E. overwegende dat gescheiden onderwijs, het handhaven van stereotype mannelijke en vrouwelijke studiekeuzes en discriminatie van meisjes en jonge vrouwen in het onderwijs nog steeds alom aanwezig zijn, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de positie van vrouwen, vergeleken met die van mannen, in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt, met name op het gebied van hightech, wetenschap, onderzoek en techniek,

F. overwegende dat op de Europese Raad van maart 2006 nogmaals werd erkend dat beleid op het gebied van gendergelijkheid een essentieel instrument is voor economische groei, G. overwegende dat gendermainstreaming een hoofdvereiste is in de Lissabonagenda, en dat

gendermainstreaming nog steeds onvoldoende ontwikkeld is en vaak geen deel uitmaakt van nationale actieprogramma’s ter bevordering van werkgelegenheid en sociale integratie, H. overwegende dat het verslag van de Commissie over gelijkheid het positieve resultaat

benadrukt voor de arbeidsparticipatie van vrouwen, dat zes miljoen van de acht miljoen banen die sinds 2000 in de EU gecreëerd zijn door vrouwen gevuld zijn, maar tegelijkertijd beweert dat er aanzienlijke verschillen zijn in de participatiegraad van verschillende

leeftijdsgroepen en ook in de aard van het beroep, met dien verstande dat de

arbeidsparticipatie van vrouwen hoofdzakelijk is gestegen in de beroepen en sectoren waar vrouwen al in de meerderheid waren, overwegende dat het te betreuren is dat de meeste nieuwe banen voor vrouwen deeltijdbanen zijn en dat sommige daarvan onveilige en

onzekere banen zijn die slecht worden betaald en waarvoor het loon slechts langzaam stijgt, I. overwegende dat uit het verslag van de Commissie "Werkgelegenheid in Europa 2006"

blijkt dat 32,3% van de werkende vrouwen in de EU een deeltijdbaan heeft, tegenover slechts 7,4% van de werkende mannen,

J. overwegende dat er sinds het vorige verslag geen belangrijke ontwikkeling is geweest betreffende het verschil in beloning tussen vrouwen en mannen (dat in de EU gemiddeld 15% bedraagt, en in sommige Europese landen zelfs 30%), hetgeen duidelijk aantoont dat er geen wezenlijke vooruitgang heeft plaatsgevonden in de implementatie van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid, dat dertig jaar geleden werd geïntroduceerd in de vorm van Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot

(3)

elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers1; voorts overwegende dat de welvaart in de EU tevens ongelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen,

K. overwegende dat uit een Eurobarometer-enquête in 2003 is gebleken dat de belangrijkste factoren die vaders ervan weerhouden meer huishoudelijke en gezinstaken op zich te nemen niet alleen op het financiële vlak liggen, maar ook te maken hebben met de angst voor negatieve gevolgen voor hun loopbaanontwikkeling,

L. overwegende dat langdurige werkloosheid naar verhouding hoger is onder vrouwen; dat de verantwoordelijkheid voor kinderen van 5 jaar en jonger gepaard gaat met een hoger werkloosheidscijfer, vergeleken met vrouwen zonder kinderen;

M. overwegende dat voldoende en betaalbare toegang tot kinderopvang, opvang voor ouderen en andere afhankelijke personen van cruciaal belang is voor volledige en gelijke deelname van mannen en vrouwen aan het arbeidsproces,

N. overwegende dat lidstaten die maatregelen hebben genomen om werk en privéleven zowel voor vrouwen als mannen combineerbaar te maken, een hoger geboortecijfer, een hoger percentage van vrouwen op de arbeidsmarkt en een hogere arbeidsparticipatie hebben, O. overwegende dat sociale partners een belangrijke rol spelen in het definiëren van acties

betreffende gendergelijkheid op Europees, nationaal, regionaal, sectorieel en

bedrijfsniveau, en dat samenwerking tussen werkgevers, vakbonden, werknemers en overheden een vereiste is voor succesvolle maatregelen om werk en privéleven combineerbaar te maken,

P. overwegende dat uit de beste bestaande praktijken blijkt dat op micro-economisch niveau genomen maatregelen om werk en privéleven combineerbaar te maken tot een

vermindering leiden van personeelsverloop en absenteïsme, een hogere inzet en productiviteit en dat daardoor efficiënte en gemotiveerde personeelsleden worden aangetrokken,

Q. overwegende dat artikel 16, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds bepaalt2 dat de lidstaten en de Commissie erop toezien dat de gelijkheid van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van deze fondsen,

1. verwelkomt de inspanningen van de Commissie om haar acties ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen te intensiveren;

2. verwelkomt het feit dat het verslag van de Commissie over gelijkheid gericht is op

arbeidskwesties zoals de richtlijnen betreffende het verschil in beloning tussen vrouwen en mannen, het voor vrouwen en mannen combineerbaar maken van werk en privéleven en gelijke behandeling, omdat de economische onafhankelijkheid van vrouwen een van de prioriteiten is van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen;

1 PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.

2 PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(4)

3. is ingenomen met de cultuur van gelijkheid in de EU met inbegrip van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen van de Commissie en het Europees pact voor gendergelijkheid van de Raad en verlangt concrete maatregelen en financiële middelen om deze uit te voeren;

4. benadrukt dat er verdere inspanningen en een verdere afbouw van verouderde besluitvormings- en gedragspatronen vereist zijn, met name in het bestuur, om gendermainstreaming op verschillende beleidsterreinen te verbeteren;

5. wijst erop dat gendermainstreaming op het niveau van de EU een dubbele strategie inhoudt, die enerzijds moet garanderen dat op alle beleidsterreinen en bij alle besluitvorming de gelijkheid van mannen en vrouwen in acht wordt genomen, en die er tegelijkertijd door gerichte maatregelen toe leidt dat er een einde komt aan de achterstelling van vrouwen;

6. roept de Commissie op om naast gendermainstreaming ook een reeks specifieke

maatregelen voor te stellen, waaronder bewustmakingscampagnes, uitwisseling van beste praktijken, dialoog met de burgers en initiatieven voor publiek-privaat partnerschap;

7. erkent het potentieel van het sociale cohesiebeleid ter bevordering van de gelijkheid;

8. dringt aan op de noodzaak van een helder en permanent verband tussen de jaarverslagen betreffende gelijkheid en de in de routekaart gedefinieerde prioriteiten teneinde een efficiënte planningscyclus, controle en evaluatie van maatregelen voor gendergelijkheid te implementeren; moedigt de Commissie aan naar deze cyclus te streven;

9. herinnert aan zijn verzoek in zijn resolutie van 2 februari 2006 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie1 om controle door de Commissie op naleving door de lidstaten van de communautaire verworvenheden op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in alle beleidsvormen, met name het werkgelegenheidsbeleid, maar ook die inzake de toegang tot en het verschaffen van goederen en diensten; verzoekt de Commissie daarom een onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop lidstaten de communautaire wetgeving op het gebied van gelijkheid implementeren en passende maatregelen te nemen ingeval van niet-omzetting of schending;

10. verzoekt de lidstaten de Commissie te ondersteunen bij het controleren van de

implementatie van nationale maatregelen teneinde de effectiviteit van het beleid en het respect voor het gelijkheidsbeginsel te beoordelen, met name betreffende wettelijke rechten en pensioenregelingen en sociale zekerheid;

11. verzoekt de lidstaten speciale maatregelen naar voren te brengen om ongelijkheid van vrouwen en mannen ten gevolge van onderbroken arbeidspatronen, met name omwille van de zorg voor kinderen of andere zorgafhankelijke personen, te bestrijden en de negatieve gevolgen daarvan op loopbaan, loon en pensioenrechten te verminderen en om te werken aan genderneutrale lonen en pensioenen; roept de Commissie op om te zoeken naar doeltreffende middelen om de segregatie naar geslacht op de arbeidsmarkt te bestrijden en de toegang tot ‘niet-vrouwelijke’ beroepen voor vrouwen te vergemakkelijken;

1 PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 73.

(5)

12. verzoekt de Commissie een genderanalyse en –mainstreaming uit te voeren om het effect van pensioenhervormingen op vrouwen in de EU vast te stellen, teneinde pensioenrechten, sociale zekerheid en ook belastingsystemen te individualiseren;

13. verwelkomt de overlegprocedure met de sociale partners die de Commissie gestart heeft om zowel het wettelijk als niet-wettelijk vastgestelde kader van de combineerbaarheid van werk, gezin en privéleven te verbeteren; moedigt de Commissie aan om zo spoedig

mogelijk te beginnen met de tweede fase van het overleg;

14. verzoekt de Commissie over te gaan tot het uitwisselen van informatie over beste praktijken met betrekking tot beleid betreffende de werkomgeving dat een effectief

evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk maakt, met inbegrip van de maatregelen die de betrokkenheid van mannen bij het gezinsleven bevorderen, roept de lidstaten en de sociale partners op de nodige maatregelen te treffen om enerzijds seksuele intimidatie en pesterijen op de werkplek te voorkomen en om hier anderzijds handelend tegen op te kunnen treden; dringt erop aan dat vrouwen in hun beroepsloopbaan aangemoedigd moeten worden; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de loonkloof te verminderen en om ouderschapsverlof voor mannen en vaderschapsverlof te bevorderen;

15. merkt op dat de combineerbaarheid van werk, gezin en privéleven een belangrijk punt en een van de kernfactoren is voor het verhogen van de arbeidsparticipatie en het verlagen van de druk door de demografische vergrijzing; herinnert eraan dat alle beleid op dit gebied gebaseerd moet zijn op het beginsel van vrije en persoonlijke keuze en gericht moet zijn op de verschillende levensfasen;

16. betreurt het dat de Commissie heeft nagelaten de sociale partners te raadplegen ten tijde van het opstellen van haar groenboek over de modernisering van het arbeidsrecht (COM(2006)0708);

17. merkt op dat de globalisering op zich een positieve kracht is geweest die vrouwen over de hele wereld in staat stelt hun potentieel te verwezenlijken, namelijk door betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg; merkt evenwel op dat de liberalisering van de handel tegenstrijdige en synchrone tendensen veroorzaakt: enerzijds bevordert zij de formalisering van het dienstverband in sommige sectoren, maar anderzijds breiden zij de informele economische sector uit via nieuwe werkvormen en inkomensmogelijkheden voor vrouwen zoals thuiswerk, uitbesteding en micro-ondernemingen;

18. merkt op dat de feminisering van de armoede een van de effecten van de toegenomen globalisering is en dat daarom grondig moet worden onderzocht in welke mate de

globalisering van invloed is op de mogelijkheid voor vrouwen om in hun levensonderhoud te voorzien;

19. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige handelsovereenkomsten, bijvoorbeeld die binnen het WHO-kader, kritisch worden doorgelicht voor wat betreft de gendergelijkheid;

20. verzoekt de Commissie zich specifiek te richten op de belemmeringen die vrouwen in de weg staan in het verkrijgen van topfuncties, teneinde de structurele dimensie van dit verschijnsel in kaart te brengen; is derhalve ingenomen met maatregelen die vrouwen een gelijke toegang met mannen tot de arbeidsmarkt verschaffen en vrouwelijk

ondernemerschap bevorderen en acht het van groot belang dat met betrekking tot de

(6)

competitiviteit en de inzetbaarheid van vrouwen de bestaande vooroordelen en

discriminatie op grond van het geslacht, vooral in hooggekwalificeerde arbeidsplaatsen, worden weggenomen;

21. benadrukt de noodzaak om de grote democratische tekortkoming met betrekking tot de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politieke besluitvorming aan te pakken, en roept de lidstaten op om onderzoek te doen naar de factoren die vrouwenparticipatie in de politiek en in leidinggevende functies op alle niveaus bij de overheid in de weg staan en maatregelen te nemen om hieraan een einde te maken;

22. verzoekt om speciale aandacht voor de situatie van vrouwen in etnische

minderheidsgroepen en van geïmmigreerde vrouwen, daar hun marginalisering versterkt wordt door meervoudige discriminatie, zowel vanuit hun eigen gemeenschap als

daarbuiten; beveelt het aannemen van geïntegreerde nationale actieprogramma’s aan om meervoudige discriminatie aan te pakken, vooral in die lidstaten waar verschillende organen discriminatiekwesties behandelen;

23. wijst op de noodzaak om immigranten attent te maken op de in de Europese Unie geldende waarden, wettelijke voorschriften en maatschappelijke afspraken op het vlak van gelijkheid van vrouwen en mannen, om discriminerende situaties te voorkomen die het gevolg zijn van een gebrek aan culturele kennis over het gastland;

24. verzoekt de Commissie en de lidstaten de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot non-discriminatie op de arbeidsmarkt te intensiveren teneinde de dynamische

wisselwerking tussen gelijkheid en efficiëntie te bevorderen, met inachtneming van nationale specificiteiten;

25. verzoekt de lidstaten specifieke doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid op te nemen in de EU-strategie voor maatschappelijke integratie, om zodoende armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, met inbegrip van een aantal actieplannen ter ondersteuning van niet-traditionele en eenoudergezinnen en van specifieke actieplannen gericht op groepen vrouwen met een grote kans op een leven in armoede of sociale uitsluiting, zoals migranten, vluchtelingen, etnische minderheden, ouderen en vrouwen met een handicap;

26. dringt er bij de Commissie op aan om samen te werken met de lidstaten teneinde relevante gegevens te verzamelen en verplichte maatregelen op te leggen om mensenhandel die zich richt op seksuele uitbuiting en gedwongen arbeid te voorkomen;

27. verzoekt de Commissie na te denken over middelen en werkwijzen waarmee de uitbuiting van migrerende werknemers voorkomen kan worden, met inbegrip van de erkenning en toepassing van de fundamentele mensenrechten van migranten zonder papieren, in plaats van zich te verlaten op repressie;

28. dringt er bij de lidstaten op aan de kosten van moederschaps- en ouderschapsverlof

evenredig te spreiden om ervoor te zorgen dat vrouwen geen duurdere arbeidskrachten dan mannen meer zijn;

29. verzoekt de lidstaten om samen met de sociale partners de strijd aan te binden tegen discriminatie van zwangere vrouwen op de arbeidsmarkt en alle nodige maatregelen te treffen om zwangere vrouwen de best mogelijke bescherming te bieden; roept de

(7)

Commissie op om nauwkeuriger na te gaan of de gemeenschapswetgeving op dit gebied wordt nageleefd en te beoordelen of herzieningen nodig zijn;

30. merkt met bezorgdheid op dat, ondanks alle geboekte vooruitgang, vrouwen, en met name oudere vrouwen en alleenstaande moeders, nog steeds het risico lopen van uitsluiting en armoede;

31. verzoekt de lidstaten en de sociale partners zich in te spannen om alle vrouwen die voltijds willen werken ook daadwerkelijk zulke banen aan te bieden, omdat deeltijdbanen vaak onveilig zijn en geen zekerheid bieden;

32. verwelkomt de inspanningen van de Commissie om een nieuwe impuls te geven aan het verwezenlijken van de doelstellingen die in 2002 door de Europese Raad in Barcelona overeengekomen zijn, om belemmeringen voor een gelijke participatie van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt te elimineren en om in 2010 kinderopvang voor 90% van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor minstens 33% van de kinderen jonger dan drie jaar te introduceren, met name door middel van de structuurfondsen;

moedigt de Commissie aan om, zoals verwacht, in 2008 een mededeling te doen waarin de verder op alle niveaus te nemen maatregelen om deze doelen te verwezenlijken uiteen worden gezet; is van oordeel dat alle kinderen zorg moeten krijgen van dezelfde hoge kwaliteit en dat daarbij ook het lerend aspect niet mag ontbreken;

33. is van oordeel dat het een verantwoordelijkheid van de lidstaten is om ervoor te zorgen dat iedereen die geriatrische zorg of zorg op grond van ziekte of een handicap nodig heeft, toegang krijgt tot zorg en behandeling van hoge kwaliteit;

34. wijst nadrukkelijk op de noodzaak om beleidsmaatregelen te richten op het van jongs af aan bestrijden van genderstereotypen in het onderwijs onder meer door deze te verbannen uit onderwijsprogramma´s en schoolboeken, te zorgen voor bewustwordingstrainingen voor leerkrachten en leerlingen, en jongens en meisjes aan te moedigen te kiezen voor niet- traditionele studiepaden.

35. verzoekt de Commissie om een dialoog over dit onderwerp tot stand te brengen en de media, gezien hun invloed inzake sociale verantwoordelijkheid uit te nodigen om

gendergelijkheid te stimuleren en de stereotiepe afschildering van vrouwen en mannen te vermijden;

36. beveelt de ontwikkeling van overkoepelende Europese maatregelen aan om de mensen ervan bewust te maken dat er absoluut geen seksistische belediging en of denigrerende opmerkingen over vrouwen in de media en in de commerciële communicatie zal worden toegestaan;

37. beveelt aan meer rekening te houden met de uiteenlopende behoeften in de ontwikkeling van meisjes en jongens in het onderwijs en in dat verband stereotypen te bestrijden;

38. is van mening dat de arbeidsmarkt in de meeste EU-landen het gemiddeld hogere onderwijsniveau en de betere academische prestaties van vrouwen niet adequaat weerspiegelt;

39. beveelt aan ernaar te streven dat het onderwijs kennis en zinvolle criteria overbrengt om vrijheid, persoonlijke onafhankelijkheid, gelijkheid en rechtvaardigheidte kunnen

(8)

verwezenlijken en zo sociale integratie van vrouwen te bereiken; is verder van oordeel dat zogenaamde sleutelcompetenties, zoals de ondernemerszin en een wetenschappelijke en technische benadering, met name bij vrouwen moeten worden bevorderd;

40. onderstreept de noodzaak van nascholingsmaatregelen tijdens het ouderverlof, om te kunnen inspelen op veranderde beroepseisen;

41. wijst op het belang van de beschikbaarheid van voldoende en onderling vergelijkbare statistische gegevens en betreurt in dat kader de onzichtbaarheid van bepaalde groepen in de Europese statistieken, zoals de meewerkende partners op landbouwbedrijven, die, als het om vrouwen gaat, over het algemeen als "huisvrouwen" worden vermeld; roept Eurostat op deze groep te incorporeren in zijn statistieken en zodoende het door vrouwen verrichte werk zichtbaar te maken;

42. benadrukt dat vrouwen in de landbouw als meehelpende gezinsleden vaak een wezenlijk deel van de arbeid verrichten; deze arbeid kan ook in de statistieken over de

werkgelegenheid op het platteland worden verwerkt;

43. wijst op de aanzienlijke groep (doorgaans vrouwelijke) meewerkende partners in de landbouw die in veel lidstaten een ontoereikende rechtspositie hebben, hetgeen specifieke financiële en juridische problemen met zich mee kan brengen voor wat betreft de toegang tot zwangerschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten, de toegang tot sociale zekerheid en in het geval van echtscheiding;

44. onderstreept de noodzaak om de rechtspositie van vrouwen die werkzaam zijn in de landbouw te verbeteren, zowel wat de sociale zekerheid betreft, door hun rechtstreekse toegang tot het socialezekerheidsstelsel te waarborgen, als wat hun rol op de

landbouwbedrijven zelf, de toegang tot leningen en hun rechten in de context van het erfenisrecht aangaat, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op het medehouderschap van familiebedrijven;

45. herinnert in dit verband aan zijn resolutie van 21 februari 1997 over de situatie van meewerkende partners van zelfstandigen1, waarin werd aangedrongen op verbetering van de situatie van meewerkende partners in de landbouw door aanscherping van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van zelfstandig werkzame vrouwen tijdens zwangerschap en moederschap2, en wel door meewerkende partners een rechtspositie te geven die o.a. de verplichte registratie van meewerkende partners inhoudt zodat zij niet langer onzichtbare werknemers zijn, maar recht hebben op sociale zekerheid en verzekerd zijn tegen ziekte, invaliditeit, ongevallen en recht hebben op

ouderdomsvoorzieningen;

46. vestigt de aandacht op de grote armoede en het isolement waarmee vrouwen in sommige landelijke gebieden worden geconfronteerd, en wijst op de noodzaak van doeltreffende maatregelen om gelijke kansen voor vrouwen te waarborgen; meent dat dit een centrale doelstelling moet zijn van alle instrumenten van het gemeenschappelijke landbouwbeleid en van andere relevante communautaire beleidsmaatregelen;

1 PB C 85 van 17.3.1997, blz. 186.

2 PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56.

(9)

47. acht het van essentieel belang de levenskwaliteit van vrouwen die in landelijke gebieden leven te verbeteren, door hun gemakkelijker toegang te verzekeren tot onderwijs en beroepsopleiding, levenslang leren, nieuwe media-infrastructuren, doeltreffende en adequate plaatselijke openbare gezondheidsdiensten, alsmede infrastructuurvoorzieningen en faciliteiten voor kind en gezin, zoals plaatselijke crèches, kleuterscholen, scholen, culturele centra en markten;

48. wijst er met nadruk op dat het Europees Sociaal Fonds ondersteuning moet bieden voor specifieke maatregelen om de toegang tot en deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt, en gendermainstreaming te verbeteren; is van oordeel dat er in alle regionale fondsen een begrotingslijn inzake gender dient te worden opgenomen (genderbudgeting), om

maatregelen voor gendergelijkheid en onderzoek naar de effecten van het vrouwenbeleid te financieren;

49. wijst erop dat er in strategieën voor regionale ontwikkeling nieuwe benaderingen en innovatieve instrumenten dienen te worden opgenomen en benadrukt dat beleidsmakers op regionaal en plaatselijk niveau dienen te worden opgeleid voor de methodologie van en de instrumenten voor gendermainstreaming; vraagt de Commissie om haar aanwijzingen voor het bestuur, die een richtsnoer vormen voor gendermainstreaming in het optreden van de structuurfondsen, verder uit te werken;

50. vraagt de Commissie om, met de hulp van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, in toekomstige jaarverslagen over de gelijkheid van vrouwen en mannen feiten en statische gegevens van toetredende en kandidaat-lidstaten op te nemen;

51. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

HET ZOEKEN NAAR EEN EVENWICHT TUSSEN WERK EN PRIVELEVEN VOOR KWETSBARE GROEPEN • VROUWEN IN VLAANDEREN vrouw kon haar dochter omwille van de speciale zorg niet bij iedereen

Onverminderd het bepaalde in lid 1, onder (e), verleent de Gemeenschap financiële bijstand in de vorm van subsidies aan partners waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in

Deze wetten gebruiken om een sociale norm uit te dragen: deze wetten zijn er omdat veel mensen gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk vinden en geweld tegen

[r]

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vol- gende definitie: “het bestaan en duurzaam voortbe- staan van verschillen tussen mannen en vrouwen in hun positie op

In tegenstelling tot de verschillen tussen mannen en vrouwen in ervaren hulp vanuit gemeenten, zijn er tussen mannen en vrouwen in de WW geen significante verschil- len in

Voor deze behandeling kan worden gekozen als het zaad te slecht is (minder dan 1 miljoen beweeglijke zaadcellen per zaadlozing) of als reageerbuisbevruchting één of twee keer

Ik won de Masters niet, maar het meisje dat won kwam uit Denemarken, dus ik was de beste Zweedse deelnemer.’ Dit jaar won ze voor de vijfde keer de Zweedse kampioenschappen en