• No results found

Sociale betrokkenheid bij het plannen van verandering van gezondheidsgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale betrokkenheid bij het plannen van verandering van gezondheidsgedrag"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociale Betrokkenheid bij het Plannen van

Verandering van Gezondheidsgedrag

Naam: Maaike Posthuma Studentnummer: 10003274 Datum: 12 juni 2015

Begeleider: Aukje Verhoeven

Product: Bachelorscriptie Klinische Psychologie Aantal woorden: 6317

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

§1: Sociale betrokkenheid en het veranderen van gezondheidsgedrag ... 7

Sociale steun en het veranderen van gezondheidsgedrag ... 7

Sociale controle en het veranderen van gezondheidsgedrag ... 11

Sociale steun en sociale controle bij het veranderen van gezondheidsgedrag ... 13

§2: Sociale betrokkenheid en het plannen van gedragsverandering ... 17

Conclusie ... 22

(3)

3

Abstract

In dit literatuuroverzicht is gekeken naar de rol van sociale betrokkenheid bij het plannen van verandering van gezondheidsgedrag. Planning verwijst naar het specifiek beschrijven

wanneer, waar en hoe doelgericht gedrag moet worden uitgevoerd. In de eerste paragraaf is gekeken naar de effectiviteit van sociale steun en sociale controle bij het veranderen van gezondheidsgedrag. De tweede paragraaf richtte zich op de effectiviteit van sociale betrokkenheid in de context van planning, met en zonder implementatie intenties, bij het veranderen van gezondheidsgedrag. Sociale steun bleek een positieve relatie te hebben met het veranderen van gezondheidsgedrag. Sociale controle bleek meer genuanceerd te zijn. Positieve sociale controle, zoals aanmoediging, bilaterale controle, zoals compromissen sluiten, en directe controle, zoals benoemen van probleemgedrag, waren positief gerelateerd met gedragsverandering. Dyadisch plannen, oftewel met een partner in een als-dan-structuur doelgericht gedrag plannen, bleek positief gerelateerd te zijn met gedragsverandering, bovenop het effect van sociale steun of samen plannen.

(4)

Inleiding

Goede voornemens: een niet onbekend onderwerp onder de bevolking. Rond Kerstmis en Oud en Nieuw wordt menigeen geconfronteerd met het evalueren van zijn eigen gedrag en de beslissing of daar iets aan veranderd moet worden. Op de overheidswebsite van de

Verenigde Staten wordt getoond dat vier van de tien meest voorkomende goede voornemens gezondheidsgerelateerd zijn, namelijk gewicht verliezen, stoppen met roken, lichamelijk fitter worden en gezond eten (“Popular…”, 2015). Men lijkt zich te beseffen dat een gezonde leefstijl van belang is, en om een goede reden. De Wereldgezondheidsorganisatie identificeert gedragsmatige risicofactoren voor chronische en niet-overdraagbare ziektes, zoals hart- en vaatproblemen, kanker en diabetes (WHO, 2015). De vier voornaamste risicofactoren voor deze ziektes zijn tabaksgebruik, fysieke inactiviteit, een ongezond dieet en overmatig alcoholgebruik. Het hebben van goede intenties blijkt dus geen overbodige luxe te zijn.

Echter het uitvoeren van goede intenties gaat niet altijd gemakkelijk. Sheeran (2002) heeft ontdekt dat 47 procent van de mensen met goede voornemens niet slagen in hun doel. Deze discrepantie wordt ook wel de intention-behavior gap genoemd (Sheeran, 2002). Een strategie om mensen te helpen het gat tussen intenties en gedragsverandering te verkleinen is planning. Dit verwijst naar het concreet plannen maken wanneer bepaald doelgericht gedrag gaat worden uitgevoerd. Een specifieke vorm van plannen werd in 1993 geïntroduceerd door Gollwitzer, namelijk implementatie intenties. Dit zijn voornemens die specificeren wanneer, waar en hoe het doelgerichte gedrag moet worden uitgevoerd. Dit gedrag wordt in een ‘als-dan’-formulering gekoppeld aan een situatie die doelgericht gedrag behoeft, bijvoorbeeld: “Als het vier uur is, dan ga ik sporten.”. Het werkende mechanisme van implementatie intenties is dat wanneer een geschikte situatie zich aandient, deze mentaal geactiveerd wordt, waardoor het doelgerichte gedrag sneller, efficiënter en met minder cognitieve capaciteit uitgevoerd kan worden. Implementatie intenties zijn effectief gebleken op verschillende

(5)

5 domeinen, waaronder revalideren, vitaminepillen innemen, sporten, gezond eten en

zelfstandig borstonderzoek uitvoeren (Orbell & Sheeran, 2000; Sheeran & Orbell, 1999; Milne, Orbell, & Sheeran, 2002; Verplanken & Faes; 1999, Orbell et al., 1997). Doelen die gericht zijn op het bevorderen van gezondheid en het voorkomen van ziekten blijken moeilijk haalbaar te zijn, omdat deze op korte termijn nadelen opleveren en vaak pas op lange termijn voordelen (Gollwitzer & Oettinger, 1998). Een voorbeeld: op dit moment zin hebben in chocolade, maar op lange termijn willen afvallen. Bij dit soort doelen is de effectiviteit van implementatie intenties ook al bewezen (Gollwitzer & Sheeran, 2006).

Er is veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van implementatie intenties. Ook is gekeken naar de componenten van implementatie intenties, kenmerken van het individu, het doel en de situatie (o.a. Webb & Sheeran, 2004; Powers, Koestner, & Topciu, 2005; Koestner, Lekes, Powers, & Chicoine, 2002; Brandstätter, Lengfelder, & Gollwitzer, 2001). Echter opvallend is dat er relatief weinig is geschreven over de sociale context waarin een individu zich bevindt en de rol daarvan bij de gewenste gedragsverandering. Gollwitzer (2009) betrekt wel kort de sociale context bij gedragsverandering, maar alleen in relatie tot groepsprestatie. Er zijn nog meer manieren waarop de sociale omgeving in relatie tot gedragsverandering van belang kan zijn. Een voorbeeld hiervan is sociale steun, wat verwijst naar een sociale

omgeving die actief is betrokken bij het gedrag en de intenties van het individu (Parschau et al., 2014). Sociale betrokkenheid in relatie tot gedragsverandering is interessant om te onderzoeken, omdat het onder andere effectief is gebleken bij fysieke activiteit en

gewichtsverlies. Sociale betrokkenheid heeft tevens een positieve invloed op self-efficacy, oftewel het vertrouwen dat een individu heeft in zichzelf om te veranderen (o.a. Gellert, Ziegelmann, Warner, & Schwarzer, 2011; Hemmingsson, Hellénius, Ekelund, Bergström, & Rössner, 2008, Bandura, 2001). Daarom is dit literatuuroverzicht gericht op de relatie tussen sociale betrokkenheid en planning bij gedragsverandering.

(6)

In dit literatuuroverzicht wordt dus geprobeerd antwoord te geven op de vraag welke rol sociale betrokkenheid speelt in combinatie met plannen van het veranderen van

gezondheidsgedrag. De meeste studies over sociale steun en gedragsverandering onderzoeken het effect van partners specifiek en daarom zijn de studies die in dit overzicht behandeld worden ook gericht op partners. De vraagstelling wordt beantwoord in twee deelvragen. De eerste deelvraag onderzoekt wat de rol van verschillende soorten sociale betrokkenheid van partners is bij het veranderen van gezondheidsgedrag. Sociale betrokkenheid blijkt te kunnen worden opgedeeld in twee soorten: sociale steun en sociale controle (Sorkin et al., 2014). De eerste deelparagraaf richt zich daarom ook op sociale steun, de tweede deelparagraaf op sociale controle en tot slot worden deze twee aspecten samen onderzocht in relatie tot het veranderen van gezondheidsgedrag. De tweede deelvraag richt zich eveneens op het effect van sociale betrokkenheid van partners op het veranderen van gezondheidsgedrag, maar kijkt ook naar de rol die planning hierbij speelt. Eerst wordt gekeken naar het effect van planning in het algemeen, en vervolgens wordt gekeken naar het effect van planning in een als-dan-structuur, oftewel met behulp van implementatie intenties. Tot slot wordt in de concluderende paragraaf de vraagstelling aan de hand van de besproken literatuur beantwoord, worden de implicaties en beperkingen van dit overzicht besproken en suggesties voor vervolgonderzoek gegeven.

(7)

7

§1: Sociale betrokkenheid en het veranderen van

gezondheidsgedrag

Sociale steun en het veranderen van gezondheidsgedrag

Een mens functioneert het grootste deel van zijn leven in dyadische relaties zoals partners, ouders en kinderen of zorgdragers voor ouderen (Baumeister & Leary, 1995). Volgens Revenson (1994) wordt een partner beschouwd als het primaire lid van het sociale netwerk van een individu. Dagelijkse activiteiten worden veelal samen gedaan, zoals het nuttigen van maaltijden, waarbij partners in de positie zijn om elkaar te wijzen of te corrigeren op bepaalde dieetgewoontes of pogingen tot gewichtsverlies (Berkman, 2000; Bischop et al., 2013; Gallant, 2013). In deze deelparagraaf wordt vooral ingegaan op sociale steun door een partner en het effect daarvan op het veranderen van gezondheidsgedrag. Ten eerste wordt er aan de hand van het volgende onderzoek gekeken of sociale steun van een partner überhaupt gerelateerd is aan intenties en het veranderen van gezondheidsgedrag.

Parschau, Barz, Richert, Knoll en Lippke (2014) keken naar het effect van sociale steun op intenties en uitvoering van fysieke activiteit. Bij 484 obese participanten werd het BMI (Body Mass Index) gemeten en een aantal vragenlijsten afgenomen, waarmee

uitkomstverwachtingen, self-efficacy, fysieke activiteit, intenties en de mate van sociale steun werden gemeten. Uit de resultaten bleek dat een hogere mate van sociale steun gepaard ging met hogere intenties en meer uitvoering van fysieke activiteit. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat sociale steun en het veranderen van gezondheidsgedrag positief gerelateerd zijn.

Sociale steun blijkt dus een effect te hebben op intenties en het veranderen van gezondheidsgedrag. Sociale steun kan volgens Scholz, Ochsner, Hornung en Knoll (2013) opgedeeld worden in tweeën. De steun kan emotioneel zijn, wat zich op mentaal niveau uit, zoals troosten of aanmoedigen, of instrumenteel, wat praktisch van aard is, door bijvoorbeeld

(8)

veel groenten en fruit te kopen of geld uit te lenen. Scholz en collega’s onderzochten de effectiviteit van emotionele en instrumentele steun op het veranderen van de mate van vetconsumptie. De 252 obese participanten werden gevraagd hun vetconsumptie te verminderen over één jaar. Tevens werd een aantal vragenlijsten aan de participanten

gegeven, betreffende positieve en negatieve verwachtingen van het nieuwe gedrag, intenties, mate van emotionele en instrumentele steun en vetconsumptie (Renner et al., 2008). Tijdens de tweede meting, een jaar later, werden dezelfde vragenlijsten opnieuw afgenomen. Uit de resultaten kwam naar voren dat alleen bij mannen meer emotionele en instrumentele sociale steun gepaard ging met hogere intenties om minder vet te consumeren. Bij vrouwen bleek deze relatie niet aanwezig. Hieruit blijkt dat emotionele en instrumentele sociale steun verschillende effecten hebben op de intenties van individuen.

Het vorige onderzoek toont een sekseverschil aan bij het effect van sociale steun, en de onderzoekers dragen een aantal verklaringen aan hiervoor. Sociale steun gegeven door vrouwen is vaak effectiever door hun groter empathisch vermogen (Thomas & Fletcher, 2003) en hun manier van reageren op andermans behoeften. Daarnaast reageren mannen vaker negatief op stress van hun partners en geven hierdoor minder passende sociale steun (Neff & Karney, 2005). Eerder onderzoek heeft gesuggereerd dat opvattingen en ervaringen over goede sociale steun per individu verschillen en dat deze verschillen kunnen leiden tot het geven van niet passende sociale steun (Cutrona & Russell, 1990). Dit zou kunnen betekenen dat een partner die evenveel aan gezondheidsgedrag doet als een individu, beter passende sociale steun geeft dan een partner die hierin niet op dezelfde lijn zit. De volgende studie onderzoekt het effect van partners die overeenkomen in mate van gezondheidsgedrag en het effect daarvan op het veranderen van gezondheidsgedrag.

Hong et al. (2005) onderzochten het effect van partners met dezelfde mate van fysieke activiteit en hun sociale steun op gezondheidsgedrag op hun partners. De participantengroep

(9)

9 bestond uit 99 hartpatiënten en hun partners. Door middel van interviews werden de mate van bewegingsgerelateerde sociale steun en overeenkomst in fysieke activiteit gemeten. Na analyse van gegevens werd duidelijk dat partners die evenveel aan fysieke activiteit deden, elkaar significant meer sociale steun gaven. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat hoe meer een individu dezelfde gezondheidsgedragingen deelt met de partner, hoe passender de sociale steun die gegeven wordt bij gezondheidsgedrag.

Uit het vorige onderzoek bleek dus dat een partner wiens gezondheidsgedrag

overeenkomt met die van het individu, beter passende sociale steun geeft. Dit suggereert dat een individu die in dezelfde mate zijn gezondheidsgedrag wil veranderen als zijn partner, waarschijnlijk ook beter passende steun kan bieden aan zijn partner. In het volgende onderzoek wordt hiernaar gekeken.

Franks et al. (2012) onderzochten het effect van het hebben van een partner die in dezelfde mate bereid is om dieetgewoontes en mate van fysieke activiteit te veranderen op

self-efficacy en gedragsverandering. Om de bereidheid tot verandering te meten, hebben de

onderzoekers de veranderstadia van Prochaska en DiClemente (1983) gebruikt. Deze

veranderstadia bestaan uit precontemplationele, contemplationele, preactionele, actionele en

volhoudende fases. In dit experiment werden 1899 getrouwde stellen vragenlijsten

voorgelegd, waarmee dieetgewoontes en fysieke activiteit, veranderstadium en self-efficacy gemeten werd. Uit de resultaten bleek dat partners in hetzelfde veranderstadium beiden een significant hoger niveau van self-efficacy hadden, maar niet significant meer

gezondheidsgedrag rapporteerden. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat het hebben van een partner in hetzelfde veranderstadium het vertrouwen in zichzelf vergroot om te

veranderen, maar niet direct gerelateerd is aan een verbetering in gezondheidsgedrag. Geconcludeerd kan worden da sociale steun van partners is gebleken van invloed te zijn op verandering van gezondheidsgedrag. Ten eerste bleek dat sociale steun positief

(10)

gerelateerd is met intenties en het veranderen van gezondheidsgedrag (Parschau et al., 2014). Uit het tweede onderzoek bleek dat mannen baat hebben bij emotionele en instrumentele steun, terwijl vrouwen in dit onderzoek bij geen van beide baat hadden (Scholz et al., 2013). De onderzoekers suggereerden dat deze bevindingen kwamen doordat vrouwen beter

passende sociale steun kunnen geven, wegens een groter empathisch vermogen (Thomas & Fletcher, 2003). Het onderzoek daarna besproken (Hong et al., 2005) toonde wederom een effect aan van sociale steun op het veranderen in gezondheidsgedrag, en lieten zien dat sociale steun het meest effectief is als deze gegeven wordt door partners die overeenkomen in mate van gezondheidsgedrag. Verwacht werd hierom tevens dat de mate waarin partners

gemotiveerd zijn om te veranderen tevens effectieve sociale steun zouden geven, maar dit werd niet ondersteund (Franks et al., 2012). In deze deelparagraaf is ingegaan op sociale steun, in de volgende deelparagraaf wordt gekeken naar de andere kant van sociale betrokkenheid, namelijk sociale controle.

(11)

Sociale controle en het veranderen van gezondheidsgedrag

Zoals hiervoor genoemd, maakten de onderzoekers Sorkin et al. (2014) een onderscheid tussen sociale steun en sociale controle. Sociale controle verwijst naar controlerende gedragingen, zoals het overhalen tot gezond gedrag en het bekritiseren van ongewenst gedrag. In deze deelparagraaf wordt onderzoek besproken dat kijkt naar de effectiviteit van sociale controle bij het veranderen van gezondheidsgedrag. Het volgende onderzoek doet dit en maakt hierbij onderscheid tussen positieve en negatieve sociale controle.

Stephens, Rook, Franks, Khan en Iida (2010) onderzochten het effect van positieve en negatieve sociale controle op dieetgewoontes. In deze studie participeerden 109 diabetici samen met hun partner. Beide partners werden gevraagd vragenlijsten in te vullen over negatieve en positieve sociale controle en mate van striktheid in het volgen van een dieet. Negatieve sociale controle werd gemeten in waarschuwende gedragingen, zoals twijfelen over huidige dieetkeuzes of afdwingen van het volgen van het dieet en positieve sociale controle werd gemeten in aanmoedigende gedragingen, zoals meedoen met het dieet of het

complimenteren van juiste dieetkeuzes. Uit de resultaten bleek dat de patiënten die meer waarschuwingen én meer aanmoedigingen ontvingen, zich significant meer strikt aan het dieet hielden. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat zowel negatieve als positieve sociale controle een positief effect hebben op gezondheidsgedrag.

Een andere manier om onderscheid te maken binnen sociale controle, wordt door Lewis en Butterfield (2007) voorgesteld. Directe controle refereert naar het benoemen en bediscussiëren van het gedrag van de ander en indirecte controle naar impliciete

controletactieken, zoals hints geven. Daarnaast verwijst bilaterale controle naar een meer samenwerkende vorm van gedragscontrole, zoals compromissen sluiten en onderhandelen en

(12)

unilaterale controle naar eenzijdige vorm van controle, zoals negeren of geen genegenheid

tonen (Lewis, Butterfield, Darbes, & Johnston-Brooks, 2004; Butterfield & Lewis, 2002). In het onderzoek dat hierna wordt besproken, worden deze verschillende soorten sociale controle op hun effectiviteit onderzocht.

Lewis en Butterfield (2007) onderzochten de zes verschillende soorten sociale controle; positief, negatief, direct, indirect, bilateraal en unilateraal. Daarnaast hebben ze onderzoek gedaan naar sociale steun en reacties op sociale controle, door middel van vragenlijsten bij 109 stellen. Vervolgens selecteerde elke participant twee situaties van gedragsbeïnvloeding uit hun dagelijkse leven waarover ze in een telefoongesprek uitgebreid geïnterviewd zouden worden. Het bleek dat positieve, directe en bilaterale sociale controle positief gerelateerd waren met meer gezonde gedragingen, terwijl negatieve, indirecte en unilaterale sociale controle niet gerelateerd waren met meer gezonde gedragingen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat positieve, directe en bilaterale sociale controle een positieve relatie hebben met het veranderen van gezondheidsgedrag, terwijl negatieve, indirecte en unilaterale controle geen verband houden met gedragsverandering.

Zoals gebleken in deze deelparagraaf, bestaat sociale controle uit verschillende soorten en slechts een deel daarvan is tot nu toe effectief bewezen bij het veranderen van

gezondheidsgedrag. Enerzijds stelt het eerste besproken onderzoek dat beide positieve en negatieve sociale steun een positieve relatie hebben met gezondheidsgedrag (Stephens et al., 2010), anderzijds blijkt uit het daaropvolgende onderzoek dat alleen positieve sociale controle positief gerelateerd is met gezondheidsgedrag (Lewis & Butterfield, 2007). Daarnaast

kwamen in dit laatste onderzoek ook bilaterale en directe sociale controle naar voren als effectieve strategieën van sociale controle bij het veranderen van gezondheidsgedrag. Tot nu toe is er gekeken naar de effectiviteit van sociale steun en sociale controle apart op het

(13)

13 veranderen van gezondheidsgedrag. In de volgende deelparagraaf worden sociale controle en sociale steun samen onderzocht bij het veranderen van gezondheidsgedrag.

Sociale steun en sociale controle bij het veranderen van gezondheidsgedrag

De voorgaande studies hebben sociale steun en sociale controle apart onderzocht. In deze laatste deelparagraaf wordt gekeken naar studies die sociale controle en sociale steun met elkaar vergelijken. Daarom is de volgende studie gericht op het onderzoeken van de effectiviteit van sociale steun én sociale controle op het veranderen van gezondheidsgedrag. Deze onderzoekers hebben hun experiment gedaan bij moeders en dochters in plaats van bij partners, zoals bij de rest van het besproken onderzoek wel het geval is.

In het experiment van Sorkin et al. (2014) werden aan 89 moeders met diabetes en hun dochters met een verhoogd risico op obesitas, vragenlijsten gegeven, waarin sociale steun, sociale controle, ondermijning, voedingsinname en lichaamsgewicht werden gemeten. Ondermijning verwijst naar gedrag dat onderdeel is van sociale controle en de ander in de weg zit bij het behalen van doelen (Sorkin et al., 2014). In de interventie-conditie kregen de participanten een behandeling volgens een bepaald programma, waarin gezondheidsgedrag, zoals fruitinname en beweging, en technieken voor dyadisch samenwerken werden aangeleerd en gestimuleerd. De participanten in de controleconditie kregen een educatieprogramma over diabetes en de preventie daarvan, zonder dat er aandacht werd besteed aan dyadisch

samenwerken. Na vier maanden werden dezelfde metingen afgenomen en de resultaten lieten zien dat participanten in de interventie-conditie significant meer sociale steun en meer

positieve sociale controle rapporteerden, minder ondermijning uitoefenden en tevens

significant meer gewicht waren verloren ten opzichte van de eerste meting, vergeleken met de participanten in de controle-conditie. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat sociale steun en een positieve vorm van sociale controle een positieve relatie hebben met verandering van

(14)

gezondheidsgedrag. Het blijkt dus dat sociale steun en positieve sociale controle gepaard gaan met een verbetering in gezondheidsgedrag, terwijl ondermijning niet gepaard gaat met

verbetering in gezondheidsgedrag.

In deze studies komt wederom de effectiviteit van sociale steun naar voren bij het veranderen van gezondheidsgedrag. Net als bij Lewis en Butterfield (2007) blijkt dat sociale controle slechts in bepaalde vormen effectief is bij het veranderen van gezondheidsgedrag, en in andere vormen ineffectief. Dit kan verklaard worden door de dual-effects-hypothesis

(Hughes & Gove, 1981) stelt dat sociale controle een tweeledig effect heeft. Enerzijds beperkt het de vrijheid van een individu en leidt het tot emotionele stress, maar anderzijds, als het individu deze controlerende gedragingen van de partner opvolgt, vermindert het ongezond gedrag en verbetert het gezondheidsgedrag (Lewis & Rook, 1999; Tucker & Anders, 2001). Volgens deze hypothese gaat dus bij sociale controle de mentale gezondheid achteruit en de fysieke gezondheid vooruit. Het volgende onderzoek kijkt naar het effect van sociale steun en sociale controle op fysieke en mentale gezondheid.

Franks et al. (2006) onderzoeken het effect van sociale steun en sociale controle op fysieke en mentale gezondheid. In dit experiment werden 65 hartpatiënten samen met hun partners geïnterviewd, om sociale steun en –controle te meten. Daarnaast werd cardiale gezondheid gemeten, als indicatie voor fysieke gezondheid, en psychologisch

aanpassingsvermogen als indicatie voor mentale gezondheid. Zes maanden later, nadat de hartpatiënten tussentijds aan een regulier programma van hartrevalidatie hadden

deelgenomen, werden dezelfde metingen opnieuw gedaan. Uit de resultaten bleek dat

patiënten met een hogere mate van sociale steun, op mentale gezondheid op de tweede meting significant hoger scoorden dan op de eerste meting, maar bij fysieke gezondheid niet

significant verschilden met de eerste meting. Daarnaast bleek dat patiënten die een hogere mate van sociale controle rapporteerden, op de tweede meting significant lager scoorden dan

(15)

15 op de eerste meting, op zowel de mentale als de fysieke gezondheid. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat sociale steun positief gerelateerd is met mentale gezondheid en dat sociale controle negatief gerelateerd is met fysieke en mentale gezondheid. Het blijkt dus wederom dat sociale steun gepaard gaat met gezondheidsgedrag, zij het in deze studie alleen op mentaal vlak.

In deze deelparagraaf zijn studies besproken die de effectiviteit van sociale steun en sociale controle onderzochten bij het veranderen van gezondheidsgedrag. De eerste besproken studie (Sorkin et al., 2014) toont aan dat sociale steun een positieve relatie heeft met het veranderen van gezondheidsgedrag. Uit dezelfde studie bleek dat sociale controle een positieve relatie heeft met het veranderen van gezondheidsgedrag, maar dit geldt alleen voor positieve sociale controle. In deze studie bleek tot slot dat ondermijning een negatieve relatie te heeft met het veranderen van gezondheidsgedrag. In de volgende studie bleek dat sociale steun wederom een positieve relatie heeft met gedragsverandering, maar alleen met mentale gezondheid en niet met fysieke gezondheid. Sociale controle bleek een negatieve relatie te hebben met gedragsverandering van beide mentale en fysieke gezondheid (Franks et al., 2006). De effectiviteit van sociale steun bij het veranderen van gezondheidsgedrag blijkt vrij consistent te zijn aangetoond. Eén studie laat zien dat de sociale steun alleen effect heeft op mentale gezondheid. De overige studies duiden ook op een positieve relatie met het

veranderen van fysiek gezondheidsgedrag. De bevindingen voor sociale controle zijn echter minder eensluidend en er zal meer onderzoek nodig zijn om het begrip sociale controle beter te begrijpen. Hier wordt in de discussie verder op ingegaan.

Tot nu toe is er aandacht besteed aan sociale betrokkenheid bij het veranderen van gezondheidsgedrag, en sociale steun blijkt effectief te zijn bij het veranderen van

gezondheidsgedrag. Zoals in de inleiding genoemd is planning, met name in de als-dan-structuur, tevens een veelbelovende strategie om gedragsverandering tot stand te brengen. In

(16)

de volgende paragraaf wordt dan ook gekeken naar het effect van sociale betrokkenheid op verandering van gezondheidsgedrag in de context van plannen, om te kijken of dit de kans op succesvolle gedragsverandering vergroot.

(17)

17

§2: Sociale betrokkenheid en het plannen van gedragsverandering

Tot nu toe is gekeken naar de invloed van sociale betrokkenheid van partners op de intenties tot gedragsverandering en de uitvoering daarvan. Zoals eerder genoemd, is planning een effectieve manier om de kans op succesvolle gedragsverandering te vergroten. Met name een specifieke vorm van planning, implementatie intenties, blijkt een erg effectieve strategie voor gedragsverandering. In deze paragraaf wordt gekeken naar de rol van planning in combinatie met sociale betrokkenheid van een partner en het veranderen van

gezondheidsgedrag. Ten eerste wordt gekeken naar het effect van plannen in het algemeen met een partner op gedragsverandering, en vervolgens worden er studies besproken die kijken naar het effect van plannen zonder en met implementatie intenties met een partner op

gedragsverandering. In het vervolg wordt planning zonder implementatie intenties aangeduid als planning in het algemeen.

In dit eerste onderzoek wordt gekeken of planning en sociale steun bij

gedragsverandering überhaupt gerelateerd zijn. Molloy, Dixon, Hamer & Sniehotta (2010) onderzochten dit in een experiment waar 903 studenten aan participeerden. De participanten ontvingen een online vragenlijst via e-mail, waarin de mate van fysieke activiteit, intenties om te veranderen, sociale steun en planning werden vastgesteld. Zeven weken later kregen de participanten dezelfde vragenlijst opnieuw toegestuurd. Uit de resultaten concludeerden de onderzoekers dat planning en sociale controle een mediërende rol spelen bij sociale steun en gedragsverandering. Dit betekent dat sociale steun tot meer planning leidt en planning op zijn beurt tot meer gedragsverandering leidt. Hetzelfde geldt voor sociale controle, namelijk dat sociale steun leidt tot meer sociale controle, en sociale controle op zijn beurt tot meer gedragsverandering leidt. Planning in combinatie met sociale steun bij het veranderen van gezondheidsgedrag blijkt dus gerelateerd te zijn, en sociale controle blijkt tevens een invloed te hebben op de relatie tussen sociale steun en gezondheidsgedrag.

(18)

Uit deze studie blijkt dat planning in het algemeen een deel van de relatie tussen sociale steun en gedragsverandering verklaart. Hier wordt slechts gekeken naar planning in het algemeen, en tevens wordt hier ook niet gekeken naar het effect van samen met een partner plannen maken. De volgende studie onderzoekt de rol van planning met

implementatie intenties samen met een partner op het veranderen van gezondheidsgedrag. Prestwich et al. (2005) onderzochten het effect van planning met implementatie intenties samen met een partner op gezondheidsgedrag, waarbij gezondheidsgedrag gemeten werd door de mate van borstcontrole door vrouwen bij zichzelf (breast self-examination, BSE, Coates et al., 2001, aangehaald in Prestwich et al., 2005). In deze studie participeerden 91 vrouwen en hun partners, die een aantal vragenlijsten kregen waarmee intenties, vroegere mate van uitvoering van BSE en huidige mate van uitvoering van BSE werd gemeten. Er bestonden vier condities, waaronder de samen implementatie intenties-, de individuele

implementatie intenties-, de samen normale planning-, en een controleconditie. De

vrouwelijke participanten maakten in de samen-condities met hun partner plannen, al dan niet met implementatie intenties. In de individuele implementatie intentie-conditie en

controleconditie maakten de vrouwelijke participanten individuele plannen, respectievelijk met en zonder implementatie intenties. Na de eerste meting werden dezelfde vragenlijsten nogmaals afgenomen op twee latere momenten, één en zes maanden na de eerste meting. Uit de resultaten bleek dat de beide samenwerkende condities na één en zes maanden tijd

significant hoger scoorden op BSE-uitvoering dan op de eerste meting, vergeleken met het individuele condities. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat sámen plannen maken om een doel te bereiken effectiever is dan individueel plannen, zowel op korte als op lange termijn, maar dat implementatie intenties hierbij geen toegevoegde waarde heeft. Uit dit onderzoek blijkt dus dat implementatie intenties niet, maar plannen in het algemeen wel een positieve relatie heeft met sociale steun en het veranderen van gezondheidsgedrag.

(19)

19 Opmerkelijk is dat er in de voorgaande studies geen complementair effect is gevonden van implementatie intenties bij plannen in het algemeen met een partner. Gezien de grote hoeveelheid literatuur die de effectiviteit van implementatie intenties bevestigt (Orbell & Sheeran, 2000, Sheeran & Orbell, 1999, Milne, Orbell & Sheeran, 2002, Verplanken & Faes, 1999, Orbell et al., 1997) is het interessant om implementatie intenties en plannen in het algemeen met een partner diepgaander te onderzoeken. In de voorgaande studie wordt de effectiviteit van samenwerkende implementatie intenties onderzocht, waarbij partners samen plannen maakten én samen uitvoerden. In de recente literatuur komt echter het concept

dyadisch plannen naar voren (Burkert, Scholz, Gralla, Roigas, & Knoll, 2011), wat verwijst

naar een manier van plannen met implementatie intenties samen met een partner, en het vervolgens zonder partner uitvoeren (Burkert et al., 2011). Een voorbeeld van een dyadische implementatie intentie voor de partner zou zijn: “Als we ’s avonds gaan slapen, dan doet [naam partner] zijn fysiotherapie-oefeningen.” Het is interessant om te kijken naar het effect van samen implementatie intenties maken maar het individueel uitvoeren van

gezondheidsgedrag en dit wordt in het volgende onderzoek gedaan.

Burkert et al., (2011) onderzochten het effect van dyadisch plannen op de mate van fysieke activiteit. In deze studie werd aan 112 prostaatkankerpatiënten en hun partners een aantal vragenlijsten gegeven, waarin mate van dyadisch plannen, een oefening gerelateerd aan hun herstelprogramma, sociale steun, negatieve sociale controle, mate van gedragsregulatie en intenties op vijf momenten gemeten werden. De participanten waren ingedeeld in vier

verschillende condities: de dyadische hersteloefening-, dyadische voedings-, individuele

hersteloefening-, en individuele voedings-conditie. In de hersteloefening-condities kregen de

participanten één dag na hun operatie instructies over het al dan niet dyadisch plannen en uitvoeren van de hersteloefening. In de voedingscondities kregen de participanten instructies over het al dan niet dyadisch plannen van hun voedingspatroon. Uit de resultaten bleek dat de

(20)

condities waarin dyadische planning geïmplementeerd was, significant meer gezondheidsgedrag uitvoerden vergeleken met het individuele condities. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat dyadisch plannen een positieve invloed heeft op

gezondheidsgedrag, maar dat het nog niet duidelijk is of dit door de implementatie intenties komen die gevormd worden, of door een vorm van sociale steun die aanwezig is bij het dyadische plannen.

In het vorige onderzoek blijkt dat dyadisch plannen een positieve relatie heeft met het veranderen van gezondheidsgedrag, maar in deze studie wordt geen onderscheid gemaakt tussen samen plannen in het algemeen en samen plannen met implementatie intenties. Dit kan betekenen dat het gevonden effect van dyadisch plannen in deze studie niet per se komt door de implementatie intenties, maar door een bepaalde vorm van sociale steun die aanwezig is bij samen plannen. Dyadisch plannen richt zich expliciet op het samen met een partner plannen mét behulp van implementatie intenties. Het is daarom belangrijk om verder te onderzoeken of dyadisch plannen een positief effect heeft op het veranderen van gezondheidsgedrag. Daarnaast richten alle besproken studies, met uitzondering van Prestwich et al. (2005), zich alleen op de korte-termijn-effecten van sociale steun, planning en het veranderen van gezondheidsgedrag. Prestwich en collega’s (2005) noemen dat er slechts onderzoek bestaat over dyadisch plannen op de korte (direct) en middellange termijn (één week) en niet op de lange termijn. Tevens is dyadisch plannen tot nu toe slechts aangetoond bij

gezondheidsgedrag van vrouwen (Prestwich et al., 2005) en mannen (Burkert et al., 2011) apart. De volgende studie onderzoekt dus het effect van dyadisch plannen op mannen en vrouwen bij het veranderen van gezondheidsgedrag op de lange termijn.

Prestwich et al. (2012) kijken naar het effect van dyadische planning op fysieke activiteit. Aan deze studie namen 204 stellen deel die werden ingedeeld in één van de vier condities, waaronder de dyadische planning-, samen plannen, individuele implementatie

(21)

21

intentie- en de individuele planning-conditie. De participanten werden middels vragenlijsten

gemeten op variabelen als intenties, self-efficacy en sociale invloed van hun partner. In de

dyadische planning- en samen plannen-condities werden de participanten geïnstrueerd samen

met hun partner doelgericht gedrag te plannen, met of zonder implementatie intenties. In het individuele condities werden de participanten gevraagd alleen doelgericht gedrag te plannen, tevens met of zonder implementatie intenties. De instructies werden gegeven op het eerste meetmoment. De vragenlijsten werden na één, drie en zes maanden nogmaals afgenomen, en de mate van fysieke activiteit en lichaamsgewicht werden op het eerste en laatste

meetmoment gemeten. Uit de resultaten bleek dat de participanten in de dyadische planning-conditie na zes maanden significant meer gewicht waren verloren en tevens fysiek actiever waren dan op de eerste meting, vergeleken met de overige condities. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat dyadisch plannen, dus mét implementatie intenties, positief en op de lange termijn gerelateerd is met gezondheidsgedrag. Belangrijk in deze studie is de bevinding dat dyadisch plannen effectiever lijkt te zijn bij het veranderen van gezondheidsgedrag dan plannen in het algemeen met een partner.

In deze paragraaf is het effect van dyadisch plannen op het veranderen van

gezondheidsgedrag onderzocht. Het eerste onderzoek toonde aan dat planning deels de relatie tussen sociale steun en gedragsverandering verklaart (Molloy et al., 2010). Uit het tweede onderzoek bleek dat samen bezig zijn met het behalen van een doel effectief te zijn bij het veranderen van gezondheidsgedrag van vrouwen, maar dat implementatie intenties hierbij geen toegevoegde waarde had (Prestwich et al., 2005). Het derde onderzoek toonde aan dat dyadisch plannen voor gezondheidsgedrag van mannen effectiever was (Burkert et al., 2011). Tot slot bleek dat dyadisch plannen, dus het samen met een partner specificeren wanneer, waar en hoe een individu doelgericht gedrag gaat uitvoeren, de meest effectieve manier is om tot verandering en volhouding van gezondheidsgedrag te komen (Prestwich et al., 2012).

(22)

Conclusie

In dit literatuuroverzicht is in kaart gebracht hoe de sociale omgeving van een individu invloed heeft op het veranderen van gezondheidsgedrag. Allereerst is gekeken naar de twee vormen van sociale betrokkenheid, namelijk sociale steun en sociale controle. Ten eerste is gebleken dat sociale steun een positieve relatie heeft met intenties en verandering van

gezondheidsgedrag. Sociale steun heeft verschillende uitingsvormen, namelijk emotionele en instrumentele sociale steun, die beide voornamelijk bij mannen effectief bleek te zijn bij gedragsverandering. Het bleek vervolgens dat partners die overeenkomen in mate van gezondheidsgedrag, elkaar betere sociale steun geven. Partners die in dezelfde mate

gezondheidsgedrag willen veranderen, geven elkaar niet direct beter passende sociale steun. Sociale controle blijkt ook verschillende uitingsvormen te hebben, waarvan vooral positieve, bilaterale en directe controle een positief effect lijken te hebben op het veranderen van gezondheidsgedrag. Tevens zijn sociale steun en sociale controle samen onderzocht. Hieruit bleek ten eerste dat sociale steun en positieve sociale controle een positieve relatie hebben met het veranderen van gezondheidsgedrag. Ten tweede bleek vooral dat sociale steun een positief effect heeft op mentale gezondheid en sociale controle een negatief effect op mentale en fysieke gezondheid. Vervolgens is gekeken naar de rol van planning bij sociale

betrokkenheid en het veranderen van gezondheidsgedrag, waarbij planning in het algemeen en met behulp van implementatie intenties met elkaar zijn vergeleken. Ten eerste bleek dat sociale steun tot meer planning leidt, wat op zijn beurt weer leidt tot gedragsverandering. Vervolgens kwam naar voren dat plannen met een partner effectiever is bij

gedragsverandering dan alleen plannen. Ten slotte bleek dat samen met een partner plannen met implementatie intenties, oftewel dyadisch plannen, een positieve rol speelt bij het veranderen van gezondheidsgedrag. Uiteindelijk kan dus geconcludeerd worden dat het

(23)

23 combineren van sociale steun en plannen met implementatie intenties een zeer effectieve manier is om gezondheidsgedrag te veranderen.

De implicaties van de bevindingen die in dit literatuuroverzicht naar voren zijn gekomen zijn meervoudig. Ten eerste kan sociale steun worden ingezet bij allerlei verschillende soorten interventies, om het herstel- of veranderproces van individuen te verbeteren en te versnellen. Ook sociale controle blijkt gerelateerd te zijn aan

gedragsverandering, maar deze relatie is nog niet helemaal duidelijk en dus is meer onderzoek nodig om deze relatie beter te begrijpen. Ten slotte kan dyadisch plannen gebruikt worden bij interventies voor het veranderen van gezondheidsgedrag. Bij herstellende patiënten, zoals hartpatiënten in de revalidatie (Hong et al., 2005) of prostaatkankerpatiënten na een operatie (Burkert et al., 2011) kunnen zulke interventies leiden tot een verkorte herstelperiode en het sneller bereiken van het gezondheidsdoel. Dit leidt tot effectieve gedragsverandering op het gebied van gezondheidsgedrag, wat op de lange termijn kan zorgen voor minder

leefstijlziekten.

Dit literatuuroverzicht bevat tevens een aantal limitaties. Ten eerste zijn sociale steun en sociale controle lastig te meten constructen en in de besproken studies werden deze aspecten vooral gemeten door zelfrapportage. Participanten moesten zelf vaak beoordelen in welke situaties er sprake was van sociale steun of sociale controle. Dit is geen objectieve meting en onderhevig aan allerlei soorten vertekening. Observatie zou een meer geschikte manier zijn om sociale steun te meten, door bijvoorbeeld bepaalde gedragingen te

specificeren en te turven.

Een tweede limitatie van dit overzicht is dat het merendeel van de studies slechts één meetmoment heeft. Dit betekent dat de meeste relaties correlationeel zijn, wat de implicaties van de gevonden effecten zeer beperkt. Voor het inzetten van bijvoorbeeld sociale steun in dyadische interventies bij gezondheidsgedrag moet duidelijk zijn aangetoond dat er een

(24)

causale relatie bestaat tussen sociale steun en verbetering van gezondheidsgedrag.

Onderzoekers zouden gebruik moeten maken van een manipulatie van sociale steun en sociale controle en meerdere meetmomenten inzetten, om op deze manier te kunnen ontdekken of sociale steun werkelijk vooraf gaat aan een verbetering in gezondheidsgedrag.

Ten derde is een limitatie van dit overzicht het gezondheidsgedrag. De besproken studies richten zich vooral op voeding en beweging, en slechts twee onderzoeken in de laatste paragraaf concentreren zich op revalidatie en ziektepreventie. Er bestaan echter nog tal van andere gedragingen die risico’s vormen voor het individuele gezondheid en ziekte, zoals bijvoorbeeld roken, alcohol drinken, drugsinname, slaapgedrag en psychologisch

aanpassingsvermogen. Dit zouden interessante gedragingen kunnen zijn om te onderzoeken en studies hiernaar zou bijdragen aan een breder begrip van gezondheidsgedrag en het effect van sociale steun en planning daarop.

Uit dit literatuuroverzicht blijkt dat er nog genoeg onderwerpen overblijven om te onderzoeken. Ten eerste is het interessant om te kijken naar sekseverschillen. Uit het onderzoek van Molloy et al. (2010) bleek dat sociale steun bij vrouwen een belangrijkere voorspeller was van gezondheidsgedrag dan bij mannen. In het onderzoek van Scholz et al., (2013) is een sekseverschil naar voren gekomen in effect van sociale steun op

gezondheidsgedrag. Mannen en vrouwen blijken te verschillen in het geven van sociale steun (Thomas & Fletcher, 2003; Neff & Karney, 2005), waarbij het logisch lijkt dat ze ook

verschillen in reactie op sociale steun. Al deze studies duiden op een verschil tussen mannen en vrouwen in het effect van sociale steun op het veranderen van gezondheidsgedrag. Hier kan dus meer onderzoek naar gedaan worden. Een beter begrip van de sekseverschillen kan nuttig zijn bij het ontwikkelen van dyadische interventies, waarbij tevens rekening kan worden gehouden met bijvoorbeeld verschillende samenstellingen van dyadische relaties, zoals hetero- of homoseksuele stellen.

(25)

25 Ook een interessant onderzoeksgebied is de sociale omgeving die breder is dan alleen de partner. In dit overzicht zijn voornamelijk partners besproken en is er één studie die kijkt naar moeders en dochters, dus hier ligt nog een heel onderzoeksgebied open. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld broers en zussen, beste vrienden, buren, collega’s, werkgevers, medepatiënten en hulpverleners. Ook hierin kan het onderscheid tussen groepen en tweetallen worden gemaakt. Meer onderzoek op dit gebied kan een globalere vraag, namelijk, hoe kan een sociale omgeving een persoon het beste steunen in gedragsverandering, beantwoorden.

Ten slotte is één van de belangrijkste onderwerpen voor verder onderzoek het begrip sociale controle. Sociale steun is in dit overzicht duidelijk effectief gebleken bij het

veranderen van gezondheidsgedrag; sociale controle lijkt daarentegen meer tegenstrijdige effecten aan te tonen. Aan de ene kant lijkt het een positief effect te hebben op het veranderen van gezondheidsgedrag (Sorkin et al., 2014, Lewis & Butterfield, 2007). Volgens andere onderzoekers wordt zowel negatieve als positieve sociale controle als effectief bevonden (Sorkin et al., 2014, Stephens et al., 2010). De dual-effects-hypothesis lijkt een verklaring te zijn voor de tweezijdige bevindingen, namelijk dat gedragsverandering positief en emotionele stress negatief gerelateerd is met sociale controle. Vervolgens stellen Lewis en Butterfield (2007) dat alleen positieve, bilaterale en directe sociale controle effectief zijn, en dat

negatieve, unilaterale en indirecte sociale controle ineffectief zijn. De studie van Molloy et al. (2010) breidt de bevindingen nog meer uit, door aan te tonen dat sociale controle eveneens als mediator kan fungeren bij de relatie tussen sociale steun en het veranderen van

gezondheidsgedrag. De rol van sociale controle bij het veranderen van gezondheidsgedrag is dus nog erg onduidelijk en meer onderzoek is nodig voor een beter begrip van sociale controle en de rol daarvan bij gedragsverandering.

Zoals genoemd in de inleiding, zijn de vier voornaamste risicofactoren voor chronische leeftstijlziektes tabaksgebruik, fysieke inactiviteit, een ongezond dieet en

(26)

overmatig alcoholgebruik (WHO, 2015). Bijna een kwart van de Amerikaanse 60-plussers heeft diabetes, wat één van de grootste oorzaken van hartziektes en beroertes is. Het

volhouden van een dieet blijkt één van de moeilijkste aspecten te zijn van diabetes, wat maakt dat slechts ongeveer 65% van de patiënten trouw is aan het diabetes-dieet (Stephens et al., 2010). Hieruit blijkt dat een goede strategie om gezondheidsgedrag vol te houden van groot belang is en dankzij veel voorgaand onderzoek is er al een hoop over bekend. Planning, in het bijzonder met behulp van implementatie intenties, is een effectieve strategie bij het behalen van doelen (Gollwitzer, 1991). De British Psychological Society (2011, National Institutes of Health, 1998, aangehaald in Parschau et al., 2014) raadt steeds meer aan om de sociale omgeving te betrekken in obesitas behandelingen. De effectiviteit van planning en sociale betrokkenheid bij het veranderen van deze gezondheidsgedragingen is in dit

literatuuroverzicht onderzocht. De conclusies luiden dat sociale steun een zeer effectief middel is om gezondheidsgedrag te veranderen, en dat planning met behulp van

implementatie intenties ook als een zeer effectieve strategie kan worden gezien. Sociale steun en plannen met implementatie intenties blijken de kans om een gezondheidsdoel te behalen aanzienlijk te vergroten. Door dit literatuuroverzicht is mogelijk weer een bijdrage geleverd aan een uitgebreid en diepgaand kennisgebied over gedragsverandering, met als doel in elk individu het meest gezonde gedrag naar boven te brengen.

(27)

27

Literatuur

Bandura, A. (2001). Social cognitive theory: An agentic perspective. Annual Review of Psychology,

52, 1-26.

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong – desire for interpersonal attachments as a fundamental human-motivation. Psychological Bulletin, 117, 497-529.

Berkman, L. F. (2000). Social support, social networks, social cohesion and health. Social Work and

Health Care, 31, 3-14.

Bishop, J., Irby, M. B., Isom, S., Blackwell, C. S., Vitolins, M. Z., & Skelton, J. A., (2013). Diabetes prevention, weight loss, and social support: Program participants’ perceived influence in the health behaviors of their social support system. Family & Community Health: The Journal of

Health Promotion & Maintenance, 36, 158-171.

Brandstätter, V., Lengfelder, A., & Gollwitzer, P. M. (2001). Implementation intentions and efficient action initiation. Journal of Personality and Social Psychology, 81, 946-860.

Burkert, S., Scholz, U., Gralla, O., Roigas, J., & Knoll, N. (2011). Dyadic planning of health-behavior change after prostatectomy: A randomized-controlled planning intervention. Social Science &

Medicine, 73(5), 783–792.

Butterfield, R. M., & Lewis, M. A. (2002). Health-related social influence: A social ecological perspective on tactic use. Journal of Social and Personal Relationships, 19, 505-526.

Cutrona, C. F., & Russell, D. W. (1990). Type of social support and specific stress: Toward a theory of optimal matching. In B. R. Sarason, I/G/ Sarason, & G. R. Pierce (Eds.), Social support: An

interactional view (p. 319-366). New York: Wiley.

Franks, M. M., Shields, C. G., Lim, E., Sands, L. P., Mobley, S., & Boushey, C. J. (2012). I will if you will: similarity in married partners’ readiness to change health risk behaviors. Health Education

& Behavior : The Official Publication of the Society for Public Health Education, 39(3), 324–31.

Franks, M. M., Stephens, M. A. P., Rook, K. S., Franklin, B. A., Keteyian, S. J., & Artinian, N. T. (2006). Spouses’ provision of health-related support and control to patients participating in cardiac rehabilitation. Journal of Family Psychology, 20(2), 311–318.

Gallant, M. P. (2003). The influence of social support on chronic illness self-management: A review and directions for research. Health Education and Behavior, 30, 170-195.

Gellert, P., Ziegelmann, J. P., Warner, L. M., Schwarzer, R. (2011). Physical activity invention in older adults: Does a participating partner make a difference? European Journal of Ageing, 8, 211-219.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American

(28)

Gollwitzer, P. M. (2014). Weakness of the will: Is a quick fix possible? Motivation and Emotion,

38(3), 305–322.

Gollwitzer, P. M. & Oettingen, G. (1998). The emergence and implementation of health goals.

Psychology & Health, 13, 687-715.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation Intentions and Goal Achievement: A

Meta-analysis of Effects and Processes. Advances in Experimental Social Psychology (Vol. 38).

Elsevier.

Hemmingsson, E., Hellénius, M., Ekelund, U., Bergström, J., & Rössner, S. (2008). Impact of social support intensity on walking in the severely obese: A randomized clinical trial. Obesity, 16, 1308-1313.

Hong, T. B., Franks, M. M., & Gonzalez, R. (2005). A Dyadic Investigation of Exercise Support Between Cardiac Patients and Their Spouses. Health Psychology, 24(4), 430–434.

Hughes, M., & Gove, W. R. (1981). Living alone, social integration, and mental health. American

Journal of Sociology, 87, 48-74.

Koestner, R., Lekes, N., Powers, T. A., & Chicoine, E. (2002). Attaining personal goals: Self-concordance plus implementation intentions equals success. Journal of Personality and Social

Psychology, 83, 231-244.

Lewis, M. A., & Butterfield, R. M. (2007). Social Control in Marital Relationships: Effect of One’s Partner on Health Behaviors. Journal of Applied Social Psychology, 37(2), 298–319.

Lewis, M. A., Butterfield, R. M., Darbes, L. A., & Johnston-Brooks, C. H. (2004). The

conceptualization and assessment of health-related social control. Journal of Social and Personal

Relationships, 21, 669-687.

Lewis, M. A., & Rook, K. S. (1999). Social control in personal relationships: Impact on health behaviors and psychological distress. Health Psychology, 18, 63-71.

Milne, S. E., Orbell, S., & Sheeran, P. (2002). Combining motivational and volitional interventions to promote exercise participation: Protection motivation theory and implementation intentions.

British Journal of Health Psychology, 7(2), 163-184.

Molloy, G. J., Dixon, D., Hamer, M., & Sniehotta, F. F. (2010). Social support and regular physical activity: Does planning mediate this link? British Journal of Health Psychology, 15(4), 859–870. Neff, L. A., & Karney, B. R. (2005). Gender differences in social support: A question of skill or

responsiveness? Journal of Personality and Social Psychology, 88(1), 79-90.

Orbell, S. (1997). Implementation intentions and the theory of planned behavior. Personality and

(29)

29 Orbell, S., & Sheeran, P. (1998). “Inclined abstainers”: A problem for predicting health-related

behavior. British Journal of Social Psychology, 37, 151-165.

Orbell, S., & Sheeran, P. (2000). Motivational and volitional processes in action initiation: A field study of the role of implementation intentions. Journal of Applied Psychology, 30(4), 780-797. Powers, T. A., Koestner, R., & Topciu, R. A. (2005). Implementation intentions, perfectionism, and

goal progress: Perhaps the road to hell is paved with good intentions. Personality and Social

Psychology Bulletin, 31, 902-912.

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking: Toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 51, 390-395.

Parschau, L., Barz, M., Richert, J., Knoll, N., Lippke, S., & Schwarzer, R. (2014). Physical Activity Among Adults With Obesity: Testing the Health Action Process Approach. Rehabilitation

Psychology, 59(1), 42–49.

Popular New Year’s Resolutions. (2015). Opgehaald op 4 mei 2015 van

http://www.usa.gov/Citizen/Topics/New-Years-Resolutions.shtml.

Prestwich, A., Conner, M., Lawton, R., Bailey, W., Litman, J., & Molyneaux, V. (2005). Individual and collaborative implementation intentions and the promotion of breast self-examination.

Psychology & Health, 21(1), 143–143.

Prestwich, A., Conner, M. T., Lawton, R., Ward, J., & Ayres, K. (2012). Randomized Controlled Trial of Collaborative Implementation Intentions Targeting Working Adults’ Physical Activity. Health

Psychology, 31(4), 486–495.

Renner, B., Kwon, S., Yang, B. H., Paik, K. C., Kim, S. H, Roh, S., et al. (2008). Social-cognitive predictors of dietary behaviors in South Korean men and women. International Journal of

Behavioral Medicine, 15(1), 4-13.

Revenson, T. A. (1994). Social support and marital coping with chronic illness. Annals of Behaviors

Medicine, 16, 122-130.

Scholz, U., Ochsner, S., Hornung, R., & Knoll, N. (2013). Does social support really help to eat a low-fat diet? Main effects and gender differences of received social support within the Health Action Process Approach. Applied Psychology. Health and Well-Being, 5(2), 270–90.

Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review. European Review

of Social Psychology, 12, 1-30.

Sheeran, P., & Orbell, S. (1999). Implementation intentions and repeated behaviors: Augmenting the predictive validity of the theory of planned behavior. European Journal of Social Psychology,

(30)

Sniehotta, F. F. (2009). Towards a theory of intentional behaviour change: Plans, planning, and self-regulation. British Journal of Health Psychology, 14, 261-273.

Sorkin, D. H., Mavandadi, S., Rook, K. S., Biegler, K. A., Kilgore, D., Dow, E., & Ngo-Metzger, N. (2014). Dyadic Collaboration in Shared Health Behavior Change: The Effects of a Randomized Trial to Test a Lifestyle Intervention for High-Risk Latinas. Health Psychology, 33(6), 566–575. Stephens, M. A. P., Rook, K. S., Franks, M. M., Khan, C., & Iida, M. (2010). Spouses use of social

control to improve diabetic patients’ dietary adherence. Families, Systems & Health, 28(3), 199– 208.

Thomas, G., & Fletcher, G. J. (2003). Mind-reading accuracy in intimate relationships: Assessing the roles of the relationships, the target, and the judge. Journal of Personality and Social

Psychology, 85(6), 1079-1094.

Tucker, J. S., & Anders, S. L. (2001). Social control of health behaviors in marriage. Journal of

Applied Social Psychology, 31, 467-485.

Verplanken, B., & Faes, S. (1999). Good intentions, bad habits, and effects of forming implementation intentions on healthy eating. European Journal of Social Psychology, 29(5-6), 591–604.

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2004). Identifying good opportunities to act: Implementation intentions and cue discrimination. European Journal of Social Psychology, 34, 407-419.

WHO. (2015). Noncommunicable diseases, Risk factors. Opgehaald

(31)

31

Procesverslag

Het afmaken van de eindversie hield vooral in dat ik het heel vaak heb doorgelezen en door drie andere personen met verschillende achtergronden heb laten lezen. Aanpassen, doorlezen, aanpassen en weer doorlezen. Daarnaast heb ik de literatuurlijst nog volledig afgemaakt, wat best veel tijd in beslag nam, vanwege een stuk of veertien onderzoeken die er nog bij moesten gezet. Een spelling- en taalcheck gedaan, doorgelezen, en toen opgestuurd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de voorzitter van de werkgroep die de minister gaat adviseren, wordt gevraagd een betoog te schrijven dat de minister moet overtuigen van de keuze voor één van beide

Dit exploratieve onderzoek heeft gekeken naar de positieve psychologische interventie ‘Dit is jouw leven’, met als doel meer informatie te verkrijgen over de positieve

Hoewel binnen klinische populaties veelvuldig onderzoek is gedaan naar ongezonde gedragingen zoals roken en het drinken van alcohol, is de relatie tussen de mate

Regio - In de week van 19 t/m 25 september 2021 collecteerden ruim 40 vrijwilligers in Uithoorn en Amstelhoek voor de Nierstichting om zoveel mogelijk geld op te halen om ervoor

De Ronde Venen - In 2020 ging het evenement niet door vanwege Covid, maar op 2 en 3 september 2021 werd voor het KWF de Mont Ventoux op gerend, gewandeld en gefietst, om geld

Omdat uit de literatuur blijkt dat sociaal kapitaal van invloed is op de mentale gezondheid van ouderen, zal er in dit onderzoek onderzocht worden of er ook een verband bestaat

Zoals al eerder is gesteld, is de betrokkenheid van voetbalspelers in grote lijnen te vergelijken met werknemersbetrokkenheid. Toch zullen er waarschijnlijk wel verschillen

Als er in de bestaande plannen meer wonin- gen kunnen worden gebouwd, kan de woningbouw worden versneld en zijn er minder nieuwe plannen in het groen