• No results found

De verschillen in affectieve communicatiestijl tussen trots en schaamte in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verschillen in affectieve communicatiestijl tussen trots en schaamte in Nederland"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: Roos van Amstel Studentnummer: 6288812/10002430

Datum: 22 – 05 – 2015

Begeleidster: Milena Feldkamp Bachelorproject Sociale Psychologie

De Verschillen in Affectieve Communicatiestijl tussen Trots en Schaamte in Nederland R. M. van Amstel

Universiteit van Amsterdam

Abstract

Bij eerder communicatieonderzoek naar de verschillen tussen culturen werd geen rekening gehouden met mogelijke variatie van communicatiestijl per onderwerp. In deze studie werd voor 44 deelnemers afkomstig uit één cultuur (Nederland) het verschil in explicietheid van affectieve communicatie tussen het praten over trots en schaamte onderzocht door middel van spraakanalyse. Deelnemers bleken de meest expliciete vorm van affectieve communicatie vaker te gebruiken bij het praten over trots dan bij het praten over schaamte. Het

omgekeerde gold voor de meest impliciete vorm van affectieve communicatie. De

bevindingen tonen aan dat affectieve communicatiestijl afhankelijk is van de emotie waarover wordt gepraat.

(2)

Inleiding

Het ontwikkelen en behouden van sociale relaties is voor mensen van levensbelang om bedreigende situaties als uitsluiting door de groep of verlies van macht te voorkomen (Keltner & Haidt, 1999). Voor deze ‘social survival’, is het noodzakelijk dat mensen elkaar begrijpen en hun bedoelingen kunnen overbrengen. Effectieve communicatie ligt dan ook altijd ten grondslag aan geslaagd sociaal contact. De manier waarop mensen communiceren, verschilt echter sterk per cultuur. Kim en Wilson (1994) vonden bijvoorbeeld enorme

verschillen tussen culturen in wat werd gezien als de meest effectieve strategie om een verzoek te doen. Terwijl deelnemers uit Amerika de directe strategie als meest effectief zagen, werd deze door Koreaanse deelnemers als de minst effectieve strategie gezien.

Cultuur kan hierbij gedefinieerd worden als een systeem van kennis dat op een onbewust niveau vorm geeft aan de manier waarop we naar de realiteit kijken en dat ons in staat stelt ons gedrag in het dagelijks leven te coördineren (Keesing, 1974, Gudykunst 1997). Er is sprake van een wederzijdse beïnvloeding, waarbij de cultuur de communicatiestijl beïnvloedt en de communicatiestijl de cultuur (Gudykunst, 1997).

Om het verschil in communicatiestijl tussen verschillende culturen te duiden, heeft Hall een construct ontwikkeld dat een onderscheid maakt tussen hoge en lage context communicatiestijl (Hall, Kim, Pan, Park, 1998). De lage context communicatiestijl kan beschreven worden als direct, precies, gebaseerd op ware intenties, dramatisch en

persoonlijk. Mensen die een lage context communicatiestijl hanteren zeggen letterlijk wat ze bedoelen, waarbij de context een kleine rol speelt (Gudykunst et al., 1996). De hoge context communicatiestijl daarentegen kan gezien worden als indirect en gereserveerd, waarbij het belangrijkste doel is om harmonie te bewaren door het delen van ambigue informatie op

(3)

groepsniveau en het gebruik van understatements (Triandis, Leung, Villarreal, Clack, 1985). Mensen die een hoge context communicatiestijl hanteren geven veel impliciete aanwijzingen om iets duidelijk te maken, waarbij de context een grote rol speelt (Hall, Kim, Pan, Park, 1998).

Om de grote verschillen in communicatiestijl tussen culturen te verklaren, wordt vaak gekeken naar de waarden waar verschillende culturen vanuit gaan. Waarden zijn sterke overtuigingen die bepalend zijn voor de manier waarop mensen hun leven indelen en welke doelen, bijvoorbeeld persoonlijk of sociaal, worden nagestreefd (Grube, Mayton, Ball‐

Rokeach, 1994). Waarden vormen een essentieel onderdeel van mensen hun persoonlijkheid en hebben een direct effect op gedrag (Grube et al., 1994). Om te bepalen welke waarden binnen een cultuur overheersend zijn, wordt meestal gebruik gemaakt van de indeling van Hofstede (Hofstede, 1983). Deze indeling gaat uit van zes dimensies, waarbij de dimensie individualisme/collectivisme binnen het communicatieonderzoek tot nu toe de meeste aandacht heeft gekregen (Gudykunst et al., 1996).

De individualisme/collectivisme dimensie geeft aan in welke mate binnen een cultuur de nadruk wordt gelegd op individualistische of collectivistische waarden. Het individualisme gaat uit van de behoeftes, waarden en doelen van het individu, waarbij zaken als macht, prestatie, zelfsturing en hedonisme worden nagestreefd en mensen zichzelf als een

onafhankelijk, uniek individu leren te zien (Triandis, 1989). Dit heeft tot gevolg dat mensen qua communicatiestijl dramatisch zijn en veel nadruk leggen op gevoelens, openheid en preciesheid (Gudykunst et al., 1996). Het collectivisme daarentegen gaat uit van het belang van de groep en van tradities, waarbij harmonie en solidariteit worden nagestreefd. Mensen zien zichzelf altijd in verband met anderen. Communicatie vindt hierdoor voornamelijk tussen

(4)

leden van de ingroup (Triandis, 1989), waarbij een communicatiestijl gebruikt wordt die uitgaat van sensitiviteit en stilte (Gudykunst et al., 1996).

De mate van individualisme/collectivisme binnen een cultuur staat in nauw verband met de persoonlijke oriëntatie van mensen (Triandis, Leung, Villarreal, Clack, 1985) en de manier waarop een individu het zelf ziet, het ‘self‐construal’ (Markus & Kitayama, 1991). Een individualistisch wereldbeeld gaat vaak samen met een idiocentrische oriëntatie, waarbij aandacht en acties draaien om het zelf. Een collectivistisch wereldbeeld gaat vaak samen met een allocentrische oriëntatie, waarbij de focus ligt op anderen. Met betrekking tot

communicatiestijl geldt dat idiocentrisme negatief gecorreleerd blijkt te zijn met gevoeligheid voor anderen en sociale correctheid, terwijl voor allocentrisme het omgekeerde geldt

(Triandis, Leung, Villarreal, Clack, 1985). Qua ‘self‐construals’ wordt een onderscheid gemaakt tussen een ‘independent self’ en een ‘interdependent self’, waarbij het ‘independent self’ vaak de overhand heeft binnen individualistische culturen, terwijl het ‘interdependent self‐ contrual’ dominanter is binnen collectivistische culturen (Gudykunst, 1997).

Het ‘independent self‐construal’ kan worden omschreven als autonoom,

onafhankelijk en egocentrisch (Markus & Kitayama, 1991, Verkuyten, Pouliasi, 2006). Mensen wiens zelfbeeld voornamelijk ‘independent’ is, streven persoonlijke doelen na en nemen eigen gedachtes, gevoelens en acties als uitganspunt (Markus & Kitayama, 1994). In sociale situaties wordt hun gedrag geleid door de behoefte om persoonlijke gedachten en gevoelens te uiten (Markus & Kitayama, 1991), waarbij een directe, lage context communicatiestijl wordt gebruikt (Singelis & Brown, 1995). Hierbij proberen ze vooral duidelijkheid en helderheid te creëren in de conversaties (Hara & Kim, 2004; Kim, Sharkey, Singelis, 1995). Mensen met een ‘interdependent self‐contrual’ daarentegen zien zichzelf als een deel van

(5)

een groter geheel en gaan ervan uit dat eigen gedrag bepaald wordt door de gedachtes, gevoelens en acties van anderen (Hara & Kim, 2004). Ze proberen zich altijd aan te passen aan hun omgeving, houden rekening met de gevoelens van anderen, zijn indirect en maken

gebruik van een hoge context communicatiestijl (Singelis & Brown, 1995; Kim, Sharkey, Singelis, 1995).

Samengevat bestaat er een duidelijke relatie tussen cultuur, individuele

eigenschappen en communicatiestijl. Terwijl de waarden behorend tot een individualistische cultuur, een idiocentrische orientatie en een ‘independent self‐contrual’ in verband staan met een directe, lage context communicatiestijl, correleren de waarden behorend tot een

collectivistische cultuur, een allocentrische orientatie en een ‘interdependent self‐construal’ met een indirecte, hoge context communicatiestijl (Gudykunst, 1997).

Hoewel het construct van Hall het verschil in communicatiestijl tussen culturen mooi weergeeft, heeft het gedane onderzoek ook een aantal tekortkomingen. Een eerste

belangrijke tekortkoming is dat de communicatiestijl altijd gemeten werd door middel van zelfrapportage. Het is echter de vraag in welke mate mensen in staat zijn hun eigen

communicatiegedrag te beoordelen. Een tweede tekortkoming bij eerder onderzoek is dat de link tussen communicatiestijl en culturele waarden vaak gemaakt werd door gebruik te maken van de vastgelegde landelijke score op de dimensies van Hofstede. Hierbij werd vaak niet gecontroleerd of specifieke groep deelnemers die aan het onderzoek deelnam deze waarden ook werkelijk in dezelfde mate bezat. Tenslotte ging eerder onderzoek ervan uit dat mensen uit verschillende culturen een communicatiestijl consistent hanteren, ongeacht het

(6)

waarin mensen communiceren, is dit echter zeer onwaarschijnlijk. Het is dan ook belangrijk om te achterhalen of de gebruikte communicatiestijl voor één persoon varieert.

Eén van de belangrijkste onderwerpen van gesprek bij het tot stand brengen en onderhouden van een relatie, is emotie (Keltner & Haidt, 1999). Alleen wanneer we in staat zijn ons eigen gevoel over te brengen en de gevoelens van anderen te begrijpen, zijn we in staat om onze sociale doelen te bereiken. Het is dan ook belangrijk om te achterhalen of dezelfde cultuurverschillen die voor algemene communicatie gelden, ook aanwezig zijn wanneer mensen over emoties praten. Uit eerder onderzoek bleek al dat mensen met een ‘independent self‐contrual’ veel waarde hechten aan het uiten van persoonlijke gevoelens (Markus & Kitayama, 1994). Ook blijkt dat mensen met een ‘independent self‐contrual’, die opgevoed zijn in een individualistische cultuur, beter in staat zijn tot het identificeren en beschrijven van emoties dan mensen met een chronisch ‘interdependent self‐contrual’, die zijn opgevoed in een collectivistische cultuur (Kafetsios & Hess, 2013).

Deze resultaten scheppen de verwachting dat binnen individualistische culturen een directere communicatiestijl gehanteerd wordt bij het praten over emoties dan binnen collectivistische culturen, waarbij ervaren emoties expliciet worden benoemd. Dit zou

aansluiten bij de directe, lage context communicatiestijl die binnen individualistische culturen over het algemeen gebruikt wordt (Gudykunst et al., 1996). Aan de hand van eerder

onderzoek valt hierover echter geen conclusie te trekken. Bovendien wordt er bij eerder onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten emoties. Het is echter goed mogelijk dat affectieve communicatiestijl per emotie verschilt, omdat het uiten van verschillende emoties ook verschillende doelen dient (Keltner & Haidt, 1999), waarvan sommige beter passen binnen een bepaalde cultuur dan andere.

(7)

De emoties trots en schaamte laten dit onderscheid in gepastheid goed zien. De emotie trots is een aangename emotie die ervaren wordt wanneer aan geïnternaliseerde sociale standaarden wordt voldaan, vaak naar aanleiding van persoonlijke prestatie (Tracy & Robins, 2004), wat goed aansluit bij de focus in individualistische culturen op het behalen van individuele doelen (Gudykunst, 1996). Dit in tegenstelling tot schaamte, een onprettige emotie die ervaren wordt wanneer niet aan geïnternaliseerde sociale standaarden wordt voldaan (Tracy & Robins, 2004). Hoewel het uiten van schaamte geen directe persoonlijke voordelen oplevert, draagt het tonen van schaamte wel bij aan het behouden van harmonie, waar binnen collectivistische culturen juist de nadruk op wordt gelegd (Kitayama, Mesquita, Karasawa, 2006, Gudykunst et al., 1996).

Uit eerder onderzoek blijkt inderdaad dat mensen met een ‘independent self‐contrual’ meer gefocust zijn op positieve informatie over het zelf dan op negatieve informatie over het zelf, terwijl voor mensen met een ‘interdependent self‐contrual’ het omgekeerde geldt (Lee, Aaker, Gardner, 2000). Ook blijkt dat ‘disengaged emotions’, waarvan trots een voorbeeld is, meer ervaren worden door mensen uit een individualistische cultuur, terwijl ‘engaged

emotions’, waaronder schaamte, meer ervaren worden door mensen uit een collectivistische cultuur (Kitayama, Mesquita, Karasawa, 2006). Bovendien zijn ‘emotions of agency’, zoals trots, gecorreleerd met welzijn in individualistische culturen, terwijl dit in collectivistische culturen bij emoties van verbondenheid het geval is (Kitayama, Mesquita, Karasawa, 2006). Deze ‘emotions of agency’ worden in individualistische culturen bovendien meer

gewaardeerd dan binnen collectivistische culturen. Voor schaamte geldt juist het omgekeerde (Eid & Diener, 2001).

(8)

Dat de emotie trots binnen individualistische culturen meer gewaardeerd en ervaren wordt dan de emotie schaamte, maakt het aannemelijk dat men binnen individualistische culturen bij het spreken over trots deze emotie ook explicieter benoemt dan bij het spreken over schaamte. Hierover kan aan de hand van eerder onderzoek echter geen uitspraak worden gedaan.

In dit onderzoek zal worden ingegaan op de affectieve communicatiestijl van één cultuur (Nederland), die volgens Hofstede als zeer individualistisch bestempeld kan worden (Hofstede, 2013). Het doel zal hierbij tweeledig zijn. Aan de ene kant zal geprobeerd worden een algemeen beeld van affectieve communicatie te schetsen dat later gebruikt kan worden om de verschillen in affectieve communicatie tussen culturen met elkaar te vergelijken. Aan de andere kant zal gekeken worden of affectieve communicatiestijl per emotie varieert, door de explicietheid van affectieve communicatie bij het praten over trots en schaamte met elkaar te vergelijken. Daarnaast zal nog gekeken worden of er een relatie bestaat tussen de explicietheid van affectieve communicatie aan de ene kant en individualisme en directheid van algemene communicatie aan de andere kant. Er wordt verwacht dat mensen in

Nederland over het algemeen meer expliciete vormen dan impliciete vormen van affectieve communicatie gebruiken bij het praten over emoties. Ook wordt verwacht dat bij het praten over trots meer expliciete vormen van communicatie worden gebruikt dan bij het praten over schaamte, terwijl impliciete vormen van affectieve communicatie juist meer gebruikt worden bij schaamte dan bij trots. Tenslotte wordt verwacht dat er een positieve relatie bestaat tussen de explicietheid van affectieve communicatie, de directheid van algemene communicatie en de mate van individualisme.

(9)

Methode

Participanten

Deelnemers aan dit onderzoek (N=49) waren voornamelijk student (82.2%) en hadden een leeftijd tussen de 18 en 62 jaar, de gemiddelde leeftijd was 24.26 (SD=8.54). Hiervan was 75.6% vrouw, 24.4% man. Deelnemers waren geworven via de website van het

Onderzoekslab Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Alle deelnemers hadden Nederlands geheel (95.7%) of gedeeltelijk (4.3%) als moedertaal, wat inhoudt dat het de taal is die deelnemers als klein kind van hun ouders hebben geleerd. Voor deelname aan het onderzoek kregen deelnemers een vergoeding van tien euro of één punt Psychologie Research Credit.

Materialen

Emotiecategorie werd gemanipuleerd door deelnemers over vignetten te laten vertellen waarin de emoties schaamte en trots werden opgeroepen. Deze werden hen via de computer aangeboden. Een voorbeeld is het vignet waarmee trots werd opgeroepen:

''Vanmiddag kwam uw baas naar u toe om u te bedanken voor het uitstekende werk dat u geleverd heeft voor een project. Het was een belangrijk project, zowel voor het bedrijf als voor u en u hebt hard gewerkt om het project tot een succes te maken. Uw baas is erg

tevreden met u en noemt u en bekwame en waardevolle medewerker.'' Beide vignetten staan weergegeven in Appendix B. Via de computer kregen deelnemers de opdracht zich voor te stellen dat ze zich bij hun ouders thuis bevonden, die net waren weggegaan. Vervolgens werd hen gevraagd zich voor te stellen dat ze via Skype gebeld werden door een kennis van hun ouders, iemand die nog wel tot de ingroup behoort maar verder ver van hen afstaat.

(10)

de kennis te vertellen alsof deze hen echt waren overkomen. Hierbij werd hen gevraagd zich zo goed mogelijk in te leven. Hoewel hen geen minimale of maximale tijdsduur werd

opgegeven, werd hen gevraagd om aan het begin van elk gesprek een zandloper om te draaien als tijdsindicatie van drie minuten.

Affectieve communicatiestijl werd gemeten door middel van tekstanalyse. Hiervoor werden eerst de opnames van de gesproken teksten van de deelnemers getranscribeerd. Vervolgens werden de getranscribeerde teksten gecodeerd met behulp van een codeboek dat was samengesteld aan de hand van het artikel van Scherer (1999). Voor elke deelnemer werd per emotiecategorie de spreektijd, het woordaantal, de spraaksnelheid en het aantal

affectieve uitingen aangegeven. Affectieve communicatie werd gedefinieerd als het aantal specifieke emotiebeschrijvingen, vage emotiebeschrijvingen, appraisals en emotie

gerelateerde acties. Een specifieke emotiebeschrijving kan hierbij worden gezien als de meest expliciete vorm van affectieve communicatie, waarbij de ervaren emotie letterlijk wordt benoemd, bijvoorbeeld ‘Ik schaamde me diep’. Dan volgt de vage emotiebeschrijving, waarbij naar het gevoel verwezen wordt zonder letterlijk de emotie te benoemen, bijvoorbeeld ‘ik voelde me niet zo goed’. Dan volgt de appraisal, waarbij een waardeoordeel over de situatie wordt gegeven, bijvoorbeeld ‘het was leuk’. De meest impliciete vorm van affectieve

communicatie is de emotie gerelateerde actie, waarbij een lichamelijke reactie op de situatie beschreven wordt, bijvoorbeeld ‘ik werd helemaal rood’. Voor het volledige codeboek, zie Appendix D.

De indirectheid van algemene communicatiestijl werd gemeten met behulp van onderdelen van de ‘Low‐ and High‐Context Communication Styles’ (LHCCS) vragenlijst (Gudykunst et al., 1996). Bij dit onderzoek zijn alleen de items zijn meegenomen die de

(11)

indirectheid van communicatie meten. Dit onderdeel van de LHCCS bestond uit 10 items. Deelnemers beantwoordden de items, die voor dit onderzoek naar het Nederlands waren vertaald, op een 7‐punts Likertschaal (1=sterk mee oneens, 7=sterk mee eens), waarbij een minimale score van 10 en een maximale score van 70 behaald kon worden. Een voorbeeld van een item van de LHCCS is: ‘Ik communiceer op een indirecte manier’.

Mate van collectivisme werd gemeten met behulp van een onderdeel van de ‘Cultural Values Scale’ (CVScale) (Yoo, Donthu, Lenartowicz, 2011), die Hofstede’s culturele dimensies op individueel niveau meet. Collectivisme werd gemeten door middel van 6 naar het

Nederlands vertaalde items die deelnemers op een 7‐punts Likertschaal (1=sterk mee oneens, 7=sterk mee eens) beantwoordden. Hierbij kon een minimale score van 6 en een maximale score van 42 behaald worden. Een voorbeeld van een item van de CVScale is: ‘Individuen moeten hun eigenbelang opofferen voor de groep.’

Daarnaast zijn er een aantal controles uitgevoerd. Ten eerste werd door middel van meerdere vragen gecontroleerd of mensen zich konden inleven in de situatie, bijvoorbeeld: ‘Heeft u ooit zelf een situatie zoals die waarover u net verteld hebt meegemaakt?’ (ja/nee). Ten tweede om te controleren of mensen de opgeroepen emoties ook hadden ervaren en geuit, door middel van twee vragen. Ten derde of deelnemers Nederlands als hun moedertaal hadden. Tenslotte of mensen de vragen goed lazen, waarvoor gebruik gemaakt werd van één vraag die inhoudelijk niet gerelateerd was het onderzoek, waarin vermeld stond dat deze niet beantwoord diende te worden. Zie voor een overzicht van alle manipulatiechecks Appendix C.

Procedure

Bij aankomst in het laboratorium werden deelnemers begroet door een proefleidster en werd hen gevraagd plaats te nemen achter de computer. Nadat de deelnemers de

(12)

toestemmingsverklaring hadden ondertekend werd hen verteld dat alle instructies hen via de computer zouden worden aangeboden. Deelnemers werd gevraagd de eerste instructies te lezen, waarin beschreven werd dat het de bedoeling was dat ze in de camera praatten alsof ze met de kennis van hun ouders in gesprek waren. Ook werd beschreven dat er eerste een proefsessie zou zijn waarbij de proefleidster nog aanwezig zou zijn voor mogelijke vragen (Zie voor een overzicht van het aangeboden stimulusmateriaal Appendix A). De proefleidster herhaalde de instructies en zette de camera klaar voor de proefsessie. Tijdens de proefsessie werd de deelnemers gevraagd om in de camera te vertellen wat ze die ochtend hadden gedaan. Wanneer ze niets meer te zeggen hadden voordat de drie minuten om waren gaf de proefleidster één aanmoediging om door te praten. Na afronding van de proefsessie

controleerde de proefleidster of alles duidelijk was, wenste de deelnemers succes en verliet de ruimte. Na het doorlopen van beide emotie categorieën kregen deelnemers via de

computer de opdracht om de proefleidster er weer bij te roepen. Deze zette de camera uit en vroeg of alles goed was gegaan. Daarna verliet de proefleider opnieuw de ruimte, zodat de deelnemers de vragenlijsten konden invullen. Tenslotte overhandigde de proefleidster de deelnemers hun beloning of research credit en bedankte zij hen voor hun deelname.

(13)

Resultaten

Data behandeling

Van de 49 deelnemers begreep 1 deelnemer de instructies niet, bij 3 deelnemers werden de opnames niet opgeslagen door een technische storing. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. De controlevraag, waarin werd aangegeven dat deze niet beantwoord diende te worden, werd door 8 deelnemers beantwoord. Eén van deze deelnemers bleek bovendien een zeer afwijkende score te hebben op het aantal emotie gerelateerde acties bij de emotiecategorie schaamte. De gegevens van deze deelnemer zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. Alle deelnemers gaven aan de situatie tenminste gedeeltelijk als realistisch te ervaren. Ook gaven alle deelnemers aan de desbetreffende emotie te hebben ervaren en Nederlands geheel of gedeeltelijk als moedertaal te hebben. De gegevens van de overgebleven deelnemers (N=44) zijn gebruikt in de analyses.

De algemene affectieve communicatiestijl van Nederlanders

Om een beeld te schetsen van de algemene affectieve communicatiestijl werden de gemiddelden en standaardafwijkingen berekend van de totale hoeveelheid informatie die deelnemers prijsgaven (aantal woorden), de tijd dat ze aan het woord waren (seconden), de praatsnelheid (aantal woorden per seconde) en het totale aantal affectieve uitingen. Hierbij werd emotiecategorie niet meegenomen. Zie Tabel 1.

(14)

Tabel 1

Algemene Affectieve Communicatiestijl van Nederlanders

Variabelen Gemiddelde Standaardafwijking

Informatie totaal 547.77 200.66

Lengte 223.20 76.16

Snelheid 2.45 0.50

Affectieve uitingen 14.16 5.55

Noot. Informatie totaal = aantal woorden Noot. Lengte = tijd in seconden

Noot. Snelheid = aantal woorden per seconde

Vervolgens zijn per affectieve uiting de gemiddelden en standaardafwijkingen

berekend. Hieruit blijkt dat appraisals het meest worden gebruikt, terwijl emotie gerelateerde acties het minst worden gebruikt, zie Tabel 2.

Meerdere Paired Samples T‐test zijn uitgevoerd om de gemiddelde aantallen gebruikte affectieve uitingen met elkaar te gelijken. Hieruit blijkt dat appraisals (M=8.73, SD=3.66) significant meer worden gebruikt dan specifieke emotiebeschrijvingen (M=2.89, SD=2.14),

t(43)=9.54, p<.001 en dat vage emotiebeschrijvingen (M =2.11, SD=2.13) significant meer

gebruikt worden dan emotie gerelateerde acties (M=0.43, SE=0.90), t(43)=5.21, p<.001. Het aantal gebruikte specifieke emotiebeschrijvingen wijkt niet af van het aantal vage

Tabel 2

Gemiddelden en Standaardafwijkingen per Type Affectieve Uiting

Variabelen Gemiddelde Standaardafwijking

Specifieke emotiebeschrijvingen 2.89 2.14

Vage emotiebeschrijvingen 2.11 2.13

Appraisals 8.73 3.66

(15)

emotiebeschrijvingen, t(43)=1.79, p=.080. Zie voor een overzicht van de verdeling van affectieve uitingen Figuur 1.

Figuur 1. Verdeling van gemiddelde aantallen affectieve uitingen, waarbij geen rekening wordt gehouden met

emotiecategorie. Specemo = Specifieke emotiebeschrijving, Vagemo = vage emotiebeschrijving, App = appraisal, Emac = Emotie gerelateerde actie.

Verschil in affectieve communicatiestijl van Nederlanders tussen trots en schaamte

Vervolgens is naar de verschillen tussen trots en schaamte gekeken. Door middel van meerdere Paired Samples T‐tests zijn de gemiddelden van de totale informatie die

deelnemers prijs gaven, de tijd dat ze aan het woord waren, de praatsnelheid en het totale aantal affectieve uitingen met elkaar vergeleken. Er blijkt een significant verschil te zijn tussen het aantal affectieve uitingen dat wordt gebruikt bij trots (M=7.98, SD=3.38) en schaamte (M=6.18, SD=3.30), t(43)= 5.00, p=<.001. Er blijkt geen significant verschil te zijn tussen de totale hoeveelheid prijsgegeven informatie tussen trots (M=265.70, SD=16.71) en schaamte (M=282.07, SD=15.40), t(43)= ‐ 1.51, p=.139, de praattijd tussen trots (M=108.64, SD=6.64)

Algemene Affectieve Communicatiestijl

Specemo Vagemo App Emac

(16)

en schaamte (M=114.57, SD=5.73), t(43)= ‐ 1.27, p=.211 en de praatsnelheid tussen trots (M=2.45, SD=0.09) en schaamte (M=2.46, SD=0.08), t(43)= ‐ 0.06, p=.954. Zie voor een overzicht Tabel 3. Deze resultaten laten zien dat hoewel de totale hoeveelheid informatie die deelnemers prijsgeven bij het ervaren van trots en schaamte gelijk is, het aantal affectieve uitingen groter is bij trots.

Tabel 3

Verschillen tussen Trots en Schaamte

Trots Schaamte Variabelen M SE M SD Verschil p Informatie totaal 265.70 16.71 282.07 15.40 ‐ 16.36 .139 Lengte 108.64 6.64 114.57 5.73 ‐ 6.00 .211 Snelheid 2.45 0.09 2.46 0.08 ‐ 0.00 .954 Affectieve uitingen 7.98 3.38 6.18 3.30 1.80 .003

Noot. Informatie totaal = aantal woorden Noot. Lengte = tijd in seconden

Noot. Snelheid = aantal woorden per seconde

Om de verschillen in explicietheid van affectieve communicatie tussen trots en schaamte te bepalen, is een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd met twee binnen‐

deelnemers variabelen: emotie categorie en type affectieve uiting. Mauchly’s test gaf aan dat er niet werd voldaan aan de assumptie van sfericiteit voor emotie categorie, X^2 = 1.00,

p<0.001, type affectieve informatie, X^2 = 0.48, p<.001, en voor de interactie tussen emotie

categorie en type affectieve informatie, X^2 = 0.43, p < .001. Daarom zijn de vrijheidsgraden gecorrigeerd door gebruik te maken van de Greenhouse‐Geisser schattingen van sfericiteit.

Uit de resultaten blijkt een significant hoofdeffect van emotiecategorie, F(1.00, 43.00)=10.28, p=.003. De contrasten laten zien dat deelnemers meer affectieve informatie prijsgeven bij trots (M=2.00, SE=0.13) dan bij schaamte (M=1.55, SE=0.12), F(1, 43)=10.28,

(17)

p=.003. Dit bevestigt het eerdere resultaat dat deelnemers meer affectieve uitingen

gebruiken wanneer ze trots ervaren dan wanneer ze schaamte ervaren.

Er is ook een significant hoofdeffect van type affectieve uiting, F(2.09, 89.86)=110.40,

p<.001. De contrasten laten zien dat er een verschil is tussen het aantal appraisals (M=4.36,

SE=0.28) en specifieke emotietermen (M=1.44, SE=0.16), F(1, 43) = 90.93, p < .001, r =.82 en

het aantal specifieke emotietermen en emotie gerelateerde acties (M=0.22, SE=0.07) dat deelnemers gebruikten, F(1, 43) = 57.31, p < .001, r =.76. Er is geen verschil is tussen het aantal specifieke emotiebeschrijvingen en vage emotiebeschrijvingen (M=1.06, SE=0.16) dat mensen gebruiken, F(1, 43) = 3.21, p = .080, r =.26. Deze resultaten laten zien dat wanneer de emotiecategorie niet wordt meegenomen, mensen het vaakst appraisals gebruiken en het minst emotie gerelateerde acties. Dit sluit aan bij de eerder gevonden resultaten.

Belangrijker echter is het interactie‐effect. Er blijkt een significant interactie‐effect van emotiecategorie en type affectieve uiting, F(2.19, 94.09) = 9.17, p < .001, r=.55, wat betekent dat de verschillen in aantallen affectieve uitingen samenhangen met de verschillende emotie categorieën. Door middel van een Simple Effects analyse is per type affectieve uiting gekeken of het aantal tussen trots en schaamte verschilt. Uit de resultaten blijkt dat er een verschil is voor het aantal specifieke emotiebeschrijvingen tussen trots (M=2.36, SE=0.42) en schaamte (M=0.52,SE=0.12), p<.001 en voor het aantal emotie gerelateerde acties tussen trots

(M=0.02, SE=0.02) en schaamte (M=0.41, SE=0.14), p=.008. Er blijkt geen verschil te zijn voor het aantal appraisals tussen trots (M=4.57, SE=0.36) en schaamte (M=4.16, SE=0.35), p=.378 en voor het aantal vage emotiebeschrijvingen tussen trots (M=1.02, SE=0.20) en schaamte (M=1.09, SE=0.18), p=.740. Zie voor een overzicht van de verschillen Tabel 4.

(18)

Schaam

Tabel 4

Verschillen tussen Trots en Schaamte per type Affectieve Uiting

Trots Schaamte

Variabelen M SE M SE Verschil p

Specifieke emotie beschrijving 2.36 0.32 0.52 0.12 1.84 <.001

Vage emotie beschrijving 1.02 0.20 1.09 0.18 ‐0.07 .740

Appraisal 4.57 0.36 4.16 0.35 0.41 .378

Emotie gerelateerde actie 0.02 0.02 0.41 0.14 ‐0.39 .008

Dit betekent dat het meest expliciete type affectieve uiting, de specifieke

emotiebeschrijving meer bij trots wordt gebruikt dan bij schaamte, terwijl voor het meest impliciete type affectieve uiting, de emotie gerelateerde actie, het omgekeerde geldt. Zie voor een overzicht van de verdeling Figuur 2 en 3.

Trots

Figuur 2. Gemiddelde aantallen affectieve uiting per emotiecategorie. Specemo = Specifieke

(19)

Figuur 3. Gemiddelde aantal keer geuit binnen emotiecategorie per affectieve uiting. Specemo = Specifieke emotiebeschrijving, Vagemo = vage emotiebeschrijving, App = appraisal, Emac = Emotie gerelateerde actie.

Overige resultaten

Tenslotte zijn de gemiddelden berekend van de mate van collectivisme en de indirectheid van algemene communicatie, zie Tabel 5.

Tabel 5

Gemiddelden en Standaardafwijkingen Collectivisme en Indirectheid van Algemene Communicatie

Gemiddelde Standaardafwijking

Collectivisme 25.14 3.62

Indirectheid 33.14 7.01

Opvallend is dat de gemiddelde score op de collectivisme meting net iets dichter bij het collectivisme uiterste ligt dan bij het individualisme uiterste. Door middel van correlatie analyses is vervolgens gekeken naar de relatie tussen het aantal affectieve uitingen, de mate van indirectheid van algemene communicatie en de mate van collectivisme. Er blijkt sprake

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5

Specemo Vagemo App Emac

Aan tal k ee r g eu it

Type affectieve uiting

Trots Schaamte

(20)

van een positieve relatie tussen algemene indirecte communicatie en collectivisme, r = .33, p = .031, wat aansluit bij eerder onderzoek. Verder blijkt er geen relatie te bestaan tussen zowel het totale aantal affectieve uitingen als de verschillende typen affectieve uitingen aan de ene kant en collectivisme en directheid van algemene communicatie aan de andere kant, p > .05.

Discussie

Het eerste doel van dit onderzoek was om een globaal beeld te schetsen van de algemene communicatiestijl van Nederlanders over één specifiek onderwerp, namelijk emotie. In tegenstelling tot eerder onderzoek werd hierbij gebruik gemaakt van observatie van echt communicatiegedrag en spraakanalyse. De verwachting voor de algemene affectieve communicatiestijl van Nederlanders was dat er meer expliciete dan impliciete vormen van affectieve communicatie zouden worden gebruikt. Uit de resultaten blijkt dat er vooral veel appraisals worden gebruikt. Appraisals behoren tot het midden van de explicietheidsschaal, waardoor het moeilijk is om te bepalen wat dit zegt over de mate van explicietheid. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat de meest impliciete vorm van affectieve communicatie, de emotie gerelateerde actie, het minst wordt gebruikt. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat

Nederlanders meer expliciet dan impliciet over emoties praten. Aan de hand van deze resultaten kunnen daarover echter geen conclusies getrokken worden, omdat er nog geen standaard bestaat voor de explicietheid van affectieve communicatie. Vervolgonderzoek zal zich dan ook moeten richten op het creëren van een dergelijke standaard, door het

vergelijken van culturen die zo ver mogelijk van elkaar verwijderd liggen op het

collectivisme/individualisme continuüm. Hierbij zal zowel gekeken moeten worden naar het verschil in het totale aantal affectieve uitingen tussen culturen als het verschil per type affectieve uiting.

(21)

Het tweede doel was om te kijken of de affectieve communicatiestijl van Nederlanders afhangt van de emotie waarover wordt gepraat. De verwachting was dat mensen explicieter over trots praten dan over schaamte, omdat trots in individualistische culturen meer ervaren, geuit (Kitayama, Mesquita, Karasawa, 2006) en gewaardeerd (Eid & Diener, 2001) wordt dan schaamte. Aansluitend bij deze verwachting blijkt uit de resultaten dat mensen meer

affectieve uitingen gebruiken bij het praten over trots dan bij het praten over schaamte, terwijl de totale prijsgegeven informatie tussen schaamte en trots niet verschilt. Bovendien blijkt uit de resultaten dat het meest expliciete type affectieve uiting, de specifieke emotie beschrijving, meer gebruikt wordt bij het ervaren van trots dan bij het ervaren schaamte. Het omgekeerde geldt voor het ervaren van schaamte, waarbij mensen de emotie gerelateerde actie meer gebruiken dan bij het ervaren van trots.

Deze resultaten laten ten eerste zien dat mensen niet consistent dezelfde communicatiestijl hanteren wanneer ze over verschillende emoties praten. Dit is een belangrijke bevinding, omdat het een eerste aanwijzing is dat het onderwerp waarover gesproken wordt invloed heeft op de gebruikte communicatiestijl. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of het gevonden verschil in affectieve communicatiestijl tussen schaamte en trots hetzelfde is voor verschillende culturen. Een mogelijke verwachting zou kunnen zijn dat de grotere waardering van schaamte binnen collectivistische culturen (Eid & Diener, 2001) tot gevolg heeft dat men daar explicieter over schaamte praat dan over trots.

Hierbij moet in overweging worden genomen wat de functie is van het expliciet of impliciet praten over een emotie. Een mogelijke verklaring van de gevonden resultaten zou kunnen zijn dat het expliciet benoemen van een emotie de ervaring intensiveert. Dit zou voordelig zijn, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat het ervaren van trots in individualistische

(22)

culturen positief samenhangt met welzijn (Kitayama, Mesquita, Karasawa, 2006). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat het expliciet benoemen van de emotie trots bijdraagt aan het in stand houden van een positief zelfbeeld tegenover het zelf en/of de rest van de wereld, aangezien het zelf in individualistische culturen als onafhankelijk en uniek wordt gezien en er veel waarde wordt gehecht aan persoonlijke prestatie (Markus & Kitayama, 1994). Het is echter ook nog mogelijk, dat het verschil in explicietheid van communicatie tussen trots en schaamte op een andere manier kan worden verklaard. De beide emoties verschillen namelijk in valentie, waarbij trots een veel positievere emotie is dan schaamte. Vervolgonderzoek zal zich er dan ook op moeten richten de functie van het expliciet benoemen van emoties te achterhalen, waarbij rekening gehouden moet worden met de valenties van de bestudeerde emoties.

Tot nu toe is er bij de interpretatie van de resultaten vanuit gegaan dat het

individualisme binnen Nederland overheerst. Uit de resultaten blijkt echter dat de score op de collectivisme/individualisme schaal net iets dichter bij het collectivisme uiterste ligt dan bij het individualisme uiterste. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de

populatie voor een groot deel uit vrouwen bestond, die over het algemeen iets hoger scoren op collectivisme dan mannen (Forbes, Collinsworth, Zhao, Kohlman & Le Claire, 2011). De gevolgen van deze relatief hoge score op collectivisme op de interpretatie van de overige resultaten is zonder vergelijkingsgroep onmogelijk te bepalen, doordat de

collectivisme/individualisme dimensie een continue schaal is, waarbij geen sprake is van een criterium dat aangeeft wanneer een cultuur als collectivistisch of individualistisch bestempeld kan worden. Het gebruik van een vergelijkingsgroep zou ook dit probleem oplossen.

(23)

Tenslotte werd verwacht dat de mate van explicietheid van affectieve communicatie positief zou samenhangen met zowel de mate van individualisme als directheid van algemene communicatie. Hiertussen werd echter geen relatie gevonden. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de verschillende meetmethoden, namelijk de zelfrapportage bij algemene communicatiestijl en de culturele waarden en de spraakanalyse bij affectieve communicatie, te ver uit elkaar liggen. Ook bestaat de mogelijkheid dat het meten binnen één cultuur, waarbij zowel de culturele waarden als de communicatiestijl zeer overeen komen, ervoor zorgt dat de verschillen te klein zijn om een effect te vinden.

Conclusie

Uit deze studie blijkt dat de affectieve communicatiestijl van mensen niet zomaar gelijk staat aan de algemene communicatiestijl en dat deze bovendien afhankelijk is van de emotie waarover wordt gepraat. Met deze bevindingen zet deze studie de eerste stappen in de richting van het beter begrijpen van de affectieve communicatiestijl van de mens, een onderdeel van het communicatieonderzoek dat tot nu toe zwaar onderbelicht is geweest. Deze studie toont de noodzaak van vervolgonderzoek op verschillende niveaus. Ten eerste zal meer onderzoek gedaan moeten worden naar de manier waarop binnen culturen over

verschillende emoties wordt gepraat. Uit deze studie bleek al dat Nederlanders meer gebruik maken van expliciete vormen van affectieve communicatie wanneer ze over trots praten en juist meer vormen van impliciete affectieve communicatie wanneer ze over schaamte praten. Dit gevonden effect zal nader gespecificeerd moeten worden door in vervolgonderzoek te kijken naar de functie van expliciete communicatie en ook andere emoties mee te nemen. Daarnaast moet onderzocht worden of affectieve communicatie tussen culturen verschilt. Hierbij moet zowel naar de algemene affectieve communicatiestijl gekeken worden als naar

(24)

het onderscheid tussen verschillende emoties. Uitgebreid vervolgonderzoek zal zorgen voor een duidelijker beeld van de manieren waarop binnen verschillende culturen wordt

gecommuniceerd. Dit zal leiden tot een groter bewustzijn van de verschillen en

overeenkomsten in de wijze van communiceren, wat uiteindelijk het begrip zal vergroten en de communicatie tussen mensen afkomstig uit verschillend culturen zal vergemakkelijken.

Referenties

Eid, M., & Diener, E. (2001). Norms for experiencing emotions in different cultures: inter‐and intranational differences. Journal of personality and social psychology, 81(5), 869. Forbes, G. B., Collinsworth, L. L., Zhao, P., Kohlman, S., & LeClaire, J. (2011). Relationships

among individualism–collectivism, gender, and ingroup/outgroup status, and responses to conflict: a study in China and the United States. Aggressive

behavior, 37(4), 302‐314.

Grube, J. W., Mayton, D. M., & Ball‐Rokeach, S. J. (1994). Inducing Change in Values, Attitudes, and Behaviors: Belief System Theory and the Method of Value Self‐ Confrontation. Journal of Social Issues, 50(4), 153‐173.

Gudykunst, W. B. (1997). Cultural variability in communication an introduction. Communication research, 24(4), 327‐348.

Gudykunst, W. B., Matsumoto, Y., Ting‐Toomey, S., Nishida, T., Kim, K., & Heyman, S. (1996). The influence of cultural individualism‐collectivism, self construals, and individual values on communication styles across cultures. Human communication research,

(25)

Hara, K., & Kim, M. S. (2004). The effect of self‐construals on conversational indirectness.

International Journal of Intercultural Relations, 28(1), 1‐18.

Hofstede, G. (1983). National cultures in four dimensions: A research‐based theory of cultural differences among nations. International Studies of Management & Organization, 46‐ 74.

Hofstede, G. (2013). The hofstede centre. Retrieved June, 13, 2013. http://geert‐ hofstede.com/

Kafetsios, K., & Hess, U. (2013). Effects of activated and dispositional self‐construal on emotion decoding accuracy. Journal of Nonverbal Behavior, 37(3), 191‐205.

Keltner, D., & Haidt, J. (1999). Social functions of emotions at four levels of analysis. Cognition

& Emotion, 13(5), 505‐521.

Kim, D., Pan, Y., & Park, H. S. (1998). High‐versus low‐context culture: A comparison of Chinese, Korean, and American cultures. Psychology and Marketing, 15(6), 507‐521. Kim, M. S., Sharkey, W. F., & Singelis, T. M. (1995). The relationship between individuals' self‐

construals and perceived importance of interactive constraints. International Journal

of Intercultural Relations, 18(1), 117‐140.

Kim, M., & Wilson, S. R. (1994). A cross‐cultural comparison of implicit theories of requesting.

Communication Monographs, 61(3), 210‐235. Retrieved from

Kitayama, S., Mesquita, B., & Karasawa, M. (2006). Cultural affordances and emotional experience: socially engaging and disengaging emotions in Japan and the United States. Journal of personality and social psychology, 91(5), 890.

(26)

Lee, A. Y., Aaker, J. L., & Gardner, W. L. (2000). The pleasures and pains of distinct self‐

construals: the role of interdependence in regulatory focus. Journal of personality and

social psychology, 78(6), 1122.

Markus, H. R., & Kitayama, S. (1991). Culture and the self: Implications for cognition, emotion, and motivation. Psychological review, 98(2), 224.

Matsumoto, D., Yoo, S. H., Hirayama, S., & Petrova, G. (2005). Development and validation of a measure of display rule knowledge: the display rule assessment inventory. Emotion,

5(1), 23.

Park, H. S., Levine, T. R., Weber, R., Lee, H. E., Terra, L. I., Botero, I. C., . . . Wilson, M. S. (2012). Individual and cultural variations in direct communication style. International Journal

of Intercultural Relations, 36(2), 179‐187.

Scherer, K. R. (1999). On the sequential nature of appraisal processes: Indirect evidence from a recognition task. Cognition & Emotion, 13(6), 763‐793.

Singelis, T. M. (1994). The measurement of independent and interdependent self‐construals.

Personality and Social Psychology Bulletin, 20(5), 580‐591.

Singelis, T. M., & Brown, W. J. (1995). Culture, self, and collectivist communication: Linking culture to individual behavior. Human Communication Research, 21(3), 354‐389. Tracy, J. L., & Robins, R. W. (2004). Putting the self into self‐conscious emotions: A theoretical

model. Psychological Inquiry, 15, 103–125.

Triandis, H. C. (1989). The self and social behavior in differing cultural contexts. Psychological

(27)

Triandis, H. C., Leung, K., Villareal, M. J., & Clack, F. I. (1985). Allocentric versus idiocentric tendencies: Convergent and discriminant validation. Journal of Research in personality,

19(4), 395‐415.

Verkuyten, M., & Pouliasi, K. (2006). Biculturalism and Group Identification The Mediating Role of Identification in Cultural Frame Switching. Journal of Cross-Cultural Psychology,

37(3), 312‐326.

Yoo, B., Donthu, N., & Lenartowicz, T. (2011). Measuring Hofstede's five dimensions of

cultural values at the individual level: Development and validation of CVSCALE. Journal

(28)

Appendix A

Stimulusmateriaal oefensessie

In deze appendix worden de stimuli weergegeven die tijdens het doorlopen van de oefensessie aan deelnemers werd getoond.

Scherm 1

Doordat we met deel 1 van dit onderzoek starten oefent u met de onderzoeksleidster het inspreken van een videoboodschap. We begrijpen dat het spannend kan zijn om gefilmd te worden, maar aangezien we heel simpel benieuwd zijn naar uw eigen manier van praten, is er niets wat u fout kunt doen.

De onderzoeksleidster is tijdens deze oefensessie nog aanwezig en kan mogelijke vragen beantwoorden. Na de oefensessie zal de onderzoeksleider de ruimte verlaten, zodat u zich vrij voelt om de gebeurtenis zo te vertellen als u dat wilt.

Als u klaar bent voor de oefensessie klik op het pijltje rechtsonder.

Scherm 2

Oefensessie

1. Stelt u zich voor dat u thuis bij uw familie bent. De computer van uw ouders staat aan en een chatprogramma is geopend. Uw ouders zijn net de deur uit maar verwachten een videogesprek met een kennis die u enkele keren hebt gezien, maar niet heel goed kent. Uw ouders hebben u gevraagd het gesprek aan te nemen als de kennis belt voordat zij weer terug zijn.

2. De kennis van uw ouders belt nu inderdaad aan en vraagt hoe het met u gaat.

3. Vertel hem of haar over uw ochtend. Wat deed u vandaag na het opstaan? U bent vrij om op uw eigen manier te vertellen. Er is geen goede of foute manier van praten. Zo lang als de zandloper loopt heeft u de tijd.

4. Draai nu de zandloper om, kijk naar de camera en groet de kennis van uw ouders. Noem hem of haar bij naam en vertel hem over uw ochtend.

5. Als u klaar bent met het opnemen van de videoboodschap, kunt u op het pijltje rechtsonder klikken.

(29)

Appendix B

Stimulusmateriaal manipulatie emotiecategorie

In deze appendix worden de stimuli weergegeven die deelnemers werden aangeboden als manipulatie van de emotie categorieën trots en schaamte.

Trots

1. Neem aub de tijd en stelt u zich zo goed mogelijk voor dat u de onderstaande situatie meemaakt.

''Vanmiddag kwam uw baas naar u toe om u te bedanken voor het uitstekende werk dat u

geleverd heeft voor een project. Het was een belangrijk project, zowel voor het bedrijf als voor u en u hebt hard gewerkt om het project tot een succes te maken. Uw baas is erg tevreden met u en noemt u en bekwame en waardevolle medewerker.''

2. De kennis van uw ouders belt en vraagt u hoe het gaat.

3. Vertel hem of haar over over de gebeurtenis. U bent vrij om op uw eigen manier te vertellen, u mag details toevoegen of weglaten. Er is geen goede of foute manier over de situatie te vertellen. Zo lang als de zandloper loopt heeft u de tijd.

4. Draai nu de zandloper om, kijk naar de camera en groet de kennis van uw ouders. Noem hem of haar bij naam.

5. Als u klaar bent met het opnemen van de videoboodschap, kunt u op het pijltje rechtsonder klikken.

Schaamte

1. Neem aub de tijd en stelt u zich zo goed mogelijk voor dat u de onderstaande situatie meemaakt.

''U was vanmiddag aanwezig bij een lezing die gegeven werd door een bekende en geprezen

onderzoeker. Tijdens de lezing stelde de onderzoeker een vraag en u beantwoorde de vraag met enthousiasme. Het antwoord bleek echter verkeerd te zijn en de onderzoeker keerde zich snel van u af. Het publiek keek u aan en een aantal mensen begonnen te lachen.'

2. De kennis van uw ouders belt en vraagt u hoe het gaat.

3. Vertel hem of haar over over de gebeurtenis. U bent vrij om op uw eigen manier te vertellen, u mag details toevoegen of weglaten. Er is geen goede of foute manier over de situatie te vertellen. Zo lang als de zandloper loopt heeft u de tijd.

4. Draai nu de zandloper om, kijk naar de camera en groet de kennis van uw ouders.Noem hem of haar bij naam.

(30)

5. Als u klaar bent met het opnemen van de videoboodschap, kunt u op het pijltje rechtsonder klikken.

(31)

Appendix C

Stimulusmateriaal manipulatiechecks

In deze appendix worden de stimuli weergegeven die als manipulatiechecks aan de deelnemers werden aangeboden.

Het ervaren en uiten van emoties

Deze vragen werden telkens aangeboden na het doorlopen van een emotiecategorie, om te controleren in welke mate deelnemers de desbetreffende emoties hadden ervaren en geuit. Heeft u een emotie gevoeld toen u zich de situatie voorstelde? Zo ja, geef aub aan in welke mate u welke emoties voelde:

Blijdschap Helemaal

niet Zeer sterk

Trots Helemaal

niet Zeer sterk

Verdriet Helemaal

niet Zeer sterk

Bezorgdheid Helemaal

niet Zeer sterk

Schaamte Helemaal

(32)

Ik voelde een andere emotie, namelijk:

Ik voelde geen enkele emotie Helemaal

niet Zeer sterk

Heeft u een emotie geuit toen u zich de situatie voorstelde? Zo ja, geef aub aan in welke mate u denkt dat u de volgende emoties heeft geuit:

Blijdschap Helemaal

niet Zeer sterk

Trots Helemaal

niet Zeer sterk

Verdriet Helemaal

niet Zeer sterk

Bezorgdheid Helemaal

niet Zeer sterk

Schaamte Helemaal

niet Zeer sterk

(33)

Ik uitte geen enkele emotie Helemaal

niet Zeer sterk

Het inleven in de situatie

Deze vragen werden na het doorlopen van iedere emotiecategorie aangeboden, om te controleren of deelnemers zich konden inleven in de situatie.

In hoeverre vond u het storend dat u uw gesprekspartner niet kon zien of horen? Helemaal

niet Zeer sterk

Heeft u ooit zelf een situatie zoals die waarover u net verteld hebt meegemaakt?

Ja Nee

Deze vragen werden aangeboden na afloop van het doorlopen van de emotie categorieën. Kon u zich goed voorstellen dat u met iemand aan het praten was?

Helemaal

niet Zeer sterk

Vond u het moeilijk om voor de camera over deze situaties te vertellen ? Helemaal

niet Zeer sterk

Hoe zeer kon u uzelf zijn voor de camera? Helemaal

niet Zeer sterk

De controlevraag

Deze vraag werd tussen de vragenlijsten door aangeboden om te controleren of deelnemers de vragen wel goed lazen.

(34)

Dit is een heel andere type vraag dan de voorafgaande. Deze vraag is alleen bedoeld om ervoor te zorgen dat u oplet en de instructies leest. U moet deze vraag dan ook overslaan. Geef dus geen antwoord op de vraag over de president van de VS.

Wie is de president van de VS? Barack Obama

Mitt Romney Steve Perry Sarah Palin

Nederlands als moedertaal

De volgende vraag werd aan het einde aangeboden om te controleren of deelnemers Nederlands als hun moedertaal hadden.

Is Nederlands uw moedertaal? (Uw moedertaal is de taal die u als klein kind van uw ouder(s) hebt geleerd)

Ja Nee Gedeeltelijk, naast

Nederlands heb ik nog een andere moedertaal geleerd, namelijk:

(35)

Appendix D

Gebruikte codeboek voor de tekstanalyse

In deze appendix wordt het codeboek weergegeven dat is gebruikt voor de tekstanalyse. CODEBOEK

Tekst analyse

Variable Specification Example

Amount of general information

disclosed How much does subject tell? (affective & non‐affective info) • Count words

54

Length How long does subject talk?

• Note minutes & seconds 2.50

Amount of verbal affective information

(per emotion category & overall)

Number of appraisals, emotion‐related actions, emotion

words (vague), emotion words (specific)

Amount of emotional disclosure (appraisals, emotion‐

related actions, vague emotion words, specific emotion words) in proportion to total information disclosed

(36)

affective information

(per emotion category & overall) Actions and emotional responses indirectly referring to affective states, eg • physiological reaction,

• motor expression, • action tendencies

• She was grinning; I clenched my

fist

• I wanted to run away

Appraisal: evaluation of significance of event. Types of

appraisals (stimulus evaluation checks) according to Scherer are:

1. Novelty/Expectation:

Did you expect this situation to occur? 2. Intrinsic Pleasantness:

Did you find the event itself pleasant or

unpleasant?

3. Goal‐conduciveness:

How important was the event for your goals, needs, or desires at the time it happened? Did it help or hinder you to follow your plans or achieve your aims?

4. Coping potential – Agent & Control/Power/Adjustment:

• Who do you think was responsible for the event in the first place ? (self, close persons, other persons, impersonal agency).

1. Ik was volledig verrast/ dit had ik niet verwacht/ ik zag het wel aankomen/ Er gebeurde iets heel aparts, raars, vreemds/ Super gaaf wat er gebeurde/ Heel tof

2. Ik kreeg vandaag goed nieuws/ Vandaag was een slechte dag/ Ik hoorde net iets fijns

3. Dit kwam me mooi uit/ Hierdoor maak ik meer kans mijn baan te houden

4. Het was mijn eigen schuld/ Ik kon geen kant op/ Het maakte me niet uit/ Ik wist niet wat ik moest doen

(37)

• How did you evaluate your ability to act on or to cope with the event and its consequences when you were confronted with this situation? (eg. having or needing less power to deal with an event to being able to positively influence an event, powerless, escape possible, pretend nothing happened, no action necessary, could positively influence event and change consequences. )

5. Compatibility with external standards – Norms & Fairness

• If the event was caused by your own or someone else’ behaviour, would this behavior itself be judged as improper or immoral by your acquaintances? • Would you say that the situation or

event that caused your emotion was unjust or unfair ?

6. Compatibility with internal standards ‐Self‐ideal: How did this event affect your feelings about

yourself, such as your self‐esteem or your self‐

confidence?

5. Zoiets doe je toch niet/ Hij had me niet zo’n vraag moeten stellen/ Ik vond het niet fair wat er gebeurde/ Het was

welverdiend

6. Ik voelde me erg gewaardeerd/ ik voelde me belachelijk

(38)

Vague emotion descriptions:

• Words directly referring to affective state but

only in terms of valence • Ik voelde me heel prettig / Het was geen prettig gevoel/ Wat een gaaf gevoel/ Ik voelde me best gek

Specific emotion descriptions:

• Words directly referring to affective states Can be different types of words (verbs of emotion, adverbs, adjectives of emotion, nominalization) Eg.

• to love/to hate, to frighten/to reassure, to

• Ik was blij toen ik dit hoorde/ Ik voel me heel verdrietig/ Wat genant!/ Ik was erg enthousiast/ Ik was bang

(39)

interest/to bore

• Sadly, the government has decided to abandon

financing

• I am happy/sad, worried/confident,

angry/pleased, keen/uninterested

His fear was obvious to all, I was overcome with joy

Organization

(per emotion category & overall) At which time point is affective info mentioned for the 1st time? 1.12 Owner of emotion Who is experiencing an emotion, making the appraisal

and/or having the emotional response that is triggered

by the event?

1 =Self as owner of emotion 2= 3rd person as owner

3 = Group (including self) as owner of emotion 4 = shared emotion or attempt to shared emotion with receiver

1 = I felt great

2 = one would surely feel excited/ in cases as such most people would feel happy/ My boss was pleased that I was excited about his compliment

3 = We were all very excited 4= I am sure you would feel the same/ How would you feel?

(40)

Mogelijk lastige gevallen

• 'Het is heel apart' of 'Het is heel raar'

a. A1 Novelty/expectation. Degene geeft aan dat er iets onverwachts gebeurd is.

b. Als diegene zou zeggen “het is heel raar wat er gebeurde, zoiets doe je toch niet” zou dit wijzen op een A 5 “compatibility external standards” omdat duidelijk wordt gemaakt dat een norm geschonden wordt. Kortom, de context bepaald hierbij of het om een norm violation of onverwacht gebeurtenis gaat.

• “Dit maakte mijn dag”

a. A2 Pleasantness. Mogelijk te verwarren met A3 Goal conduciveness, maar aangezien we wel af kunnen leiden dat het event als positief beoordeeld wordt maar niet waarom (in lijn met de doelen van die dag?) blijven we bij A2.

• “Nou hoe het met mij gaat? Nou gaat top eigenlijk. Ik ben super blij vandaag.” a. “top eigenlijk” = vage emotieterm

b. “super blij” = specifieke emotieterm

• “Ik was heel blij met het project”(bij pride‐scenario)

a. Telt niet mee, want hier wordt niet een gevolg van het event (een complimentje ontvangen) beschreven. Het is wel een lastige. Want als de spreker geen complimentje had gekregen was hij zeker achteraf minder blij met het project.

• Veel mensen gebruiken bijvoeglijke naamwoorden die wel iets over de situatie zeggen maar niet perse als appraisal zijn te bevatten, vb: ”het leuke complimentje / de mooie situatie”. Wat doen we met dergelijke gevallen, vraagt Fé terecht.

a. Zie hiervoor de toelichting bij “specifieke emotiebeschrijvingen”. Emotionele informatie kan zich in verschillende types woorden verstoppen (zo ook bijvoegelijke naamwoorden), dit geldt ook voor appraisals. In feite kun je “het leuke complimentje zonder (per emotion category & overall)

(41)

informatie te verliezen of toe te voegen omdraaien tot “het compliment was leuk”. In dit geval wordt het misschien iets duidelijker dat het om een appraisal type A2 (pleasantness) gaat.

• '' ja ik ben er echt, echt blij mee''. De spreker valt hier in herhaling, telt dit nu dubbel?

a. Nee, hier wordt namelijk slecht de booster (“echt”) herhaalt. Als diegene had gezegd “ ik ben heel blij, echt heel blij” zou het wel 2 x tellen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Objecting to the overweening influence of things historical on biblical texts (much as historical critics had deplored the exclusion of relevant historical data) and

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim4. Downloaded

These key concepts line up straightforwardly with the definition given in chapter 1 of this book: a 4C legal entity performs supply chain management (SCM) activities and sup- ply

21 Con- sistent with this observation, in the phase I/II trial of brigatinib, the median PFS of patients with advanced ALK-positive NSCLC who previously received crizotinib (most

Bij de rubricering van de praktijkvoorbeelden werd er vooral op gefocust of de inzet van ICT in de praktijk zorgt voor verhoogde effectiviteit op een bepaalde dimensie en minder

De nieuwe methodes die Pots onderzocht heeft, zouden minstens zo goed werken als andere, reeds bestaande methodes en zouden niet per defenitie beter zijn zo concludeert

In die geest wil het CDA Súdwest-Fryslân de komende 4 jaar midden in de samenleving staan en samen met de inwoners werken en bouwen aan onze mooie, grote gemeente.. Een gemeente

Sinke, die Verdonk al had gesteund bij haar campagne voor het lijsttrekkerschap van de vvd, zou de financiën beheren en voor de structuur en de inhoud van de beweging zorgen,