• No results found

De expliciete affectieve communicatie van Nederlanders bij trots en schaamte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De expliciete affectieve communicatie van Nederlanders bij trots en schaamte"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Expliciete Affectieve Communicatie van Nederlanders bij Trots en Schaamte Bachelorproject Sociale Psychologie

I.E. Workum 10367330

Onder supervisie van M. Feldkamp 22-05-2015

(2)

1 Abstract

Dit onderzoek heeft gekeken naar de communicatie van Nederlanders over emoties, en heeft de expliciete communicatie over de emoties trots en schaamte vergeleken. Nederland is een individualistische cultuur (Zondag, 2013; Fischer, 1999). Individualistische culturen kennen een voorkeur voor low-context communication en socially disengaging emotions als trots, en een mindere voorkeur voor socially engaging emotions als schaamte (Gudykunst et al., 1996; Kitayama et al., 2006). In dit onderzoek is gekeken of deze verbanden samenhangen met de expliciete affectieve communicatiestijl van Nederlanders over de emoties trots en schaamte. De 40 Nederlandse deelnemers moesten in een gesimuleerd videogesprek praten over verschillende situaties, die dan wel trots of schaamte activeerden. Uit de resultaten kwam naar voren dat Nederlanders in totaal meer praten over schaamte dan over trots, maar in lijn met de verwachtingen meer affectieve informatie verstrekken over trots dan over schaamte. Daarnaast gebruiken Nederlanders explicietere affectieve informatie over trots dan over schaamte. Vervolgonderzoek is nodig in dit nieuwe onderzoeksveld om de gevonden patronen verder uit te diepen.

Inleiding

Mensen bevinden zich constant in een culturele omgeving (Mesquita & Leu, 2007). Deze culturele omgeving bestaat uit bepaalde normen, waarden en overtuigingen. Ons gedrag wordt gevormd door deze culturele omgeving, we zijn afhankelijk van cultureel leren. Het is daarom onmogelijk om ons sociale gedrag te begrijpen, zonder rekening te houden met de culturele context (Heine, 2010).

Cultuur is een complex fenomeen, en er bestaat dan ook geen eenduidige definitie van het begrip cultuur. Hofstede (2001) definieert cultuur als de collectieve mentale

programmering die leden van een groep onderscheid van leden van een andere groep. Een andere definitie van cultuur, is cultuur als de verkregen informatie van andere leden van een

(3)

2 soort door sociaal leren, wat in staat is het individuele gedrag te beïnvloeden. (Heine, 2008). Een veelgebruikte manier om culturen in te delen is aan de hand van de culturele waarden van Hofstede (1980). Deze culturele waarden bestaan uit de dimensies collectivisme-individualisme, uncertainty avoidance, power-distance, masculiniteit-feminiteit en lange-versus korte-termijn oriëntatie.

De individualisme-collectivisme dimensie wordt veelal gebruikt om culturen te onderscheiden. Individualisme wordt hierbij gekenmerkt door gedragingen en waarden waarbij het individu als uniek en onafhankelijk wordt neergezet. De banden tussen de individuen zijn los. Het collectivisme daarentegen focust zich op gedragingen en waarden waarbij de focus ligt op de relatie tussen het individu en de groepen waarmee hij of zij verbonden is. Dit resulteert in sterke, hechte groepen (Hofstede, 1980; Mesquita, 2001). Beiden dimensies zijn terug te vinden in alle culturen, maar een van de twee is overheersend (Gudykunst, 1997).

De tweede dimensie, uncertainty avoidance, geeft informatie over hoe individuen binnen een cultuur omgaan met onzekerheden en ambigue situaties. Leden van een cultuur met een hoge uncertainty avoidance hebben meer behoefte aan formele regels en consensus dan leden van een cultuur met een lage uncertainty avoidance. Ook kennen leden van een cultuur met een hoge uncertainty avoidance een lagere tolerantie voor mensen met afwijkende gedachtes en/of gedragingen (Hofstede, 1980).

Cultuur en communicatie

De reden dat enkel dimensies individualisme-collectivisme en uncertainty avoidance zijn uitgelicht, is omdat deze een verband kennen met de gewenste communicatiestijl binnen een cultuur. In culturen met een hoge uncertainty avoidance interacteren de leden vaak op een ritualistische manier, waarbij de communicatie beleefd is en zeer geleidt wordt door de

(4)

3 individualistische en collectivistische waarden binnen een cultuur. Een individualistische cultuur bevat normen die de onafhankelijkheid en autonomie van het individu onderstrepen. Dit resulteert in een directere en explicietere vorm van communicatie, omdat er meer ruimte is voor openheid. Een collectivistische cultuur daarentegen kent een verband met een minder expliciete communicatiestijl, omdat de normen binnen deze cultuur zich focussen op de relatie van het individu met andere groepen. Het individu stelt zich met deze manier van

communiceren sensitiever op tegenover anderen (Gudykunst, Matsumoto, Ting-Toomy, Nishida, Kim & Heyman, 1996). Het is daarom ook van belang om meerdere culturele waarden te gebruiken om de communicatiestijl binnen een cultuur te begrijpen (Gudykunst, 1997).

Het onderscheid van Hall (1976) tussen low- en high-context communication, is een veel gebruikte manier om te kijken naar de communicatiestijlen die gehanteerd worden door de leden van verschillende culturen. Low context communication is een directe vorm van communicatie, waarbij het grootste deel van de informatie gevangen zit in de expliciet overgedragen boodschap. Bij high-context communication zit de informatie voornamelijk gevangen in de fysieke context, en weinig informatie in de expliciet overgedragen boodschap (Hall, 1976). Culturen die voornamelijk rusten op individualistische waarden kennen een voorkeur voor low-context communication, omdat de directe vorm van communiceren het individu in staat stelt zich onafhankelijk neer te zetten. Culturen die predominant

collectivistisch zijn hebben een voorkeur voor high-context communication. Door de indirecte manier van communiceren kan het individu zich sensitiever opstellen tegenover anderen. Daarnaast wordt in culturen met een hoge uncertainty avoidance ook meer gebruik gemaakt van low-context communication, omdat dit het individu in staat stelt ambigue situaties te vermijden (Gudykunst, Matsumoto, Ting-Toomy, Nishida, Kim & Heyman, 1996). High- en

(5)

4 dimensies.

Echter valt er op een paar punten wat op te merken bij deze onderzoeken. Allereerst is het verband tussen culturele waarden en high- en low-context communication niet zo

eenduidig als de literatuur soms doet lijken. In een onderzoek van Kapoor, Hughes, Baldwin en Blue (2003) werd gekeken naar de voorkeur van high- en low-context communication tussen Indiase en Amerikaanse deelnemers. In lijn met de verwachtingen scoorden de Indiase deelnemers hoger op collectivistische waarden, en de Amerikaanse deelnemers hoger op individualistische waarden. Ook vertoonden de Indiase deelnemers een grotere voorkeur voor indirecte communicatie in vergelijking met de Amerikaanse steekproef. Tegen de

verwachtingen in verschilden de groepen niet op mate van openheid van de communicatie of interpersoonlijke sensitiviteit. De Indiase deelnemers rapporteerden zelfs dramatischer te zijn in hun communicatie dan de Amerikaanse deelnemers. Deze resultaten spreken de eerder besproken resultaten van Gudykunst et al. (1996) tegen. Zij vonden dat individualistische culturen directer en meer open communiceren dan collectivistische culturen, en ook dramatischer zijn in hun communicatie. Dit geeft aan dat de verbanden tussen culturele waarden en communicatiestijl complex zijn, en er meer onderzoek nodig is om deze verbanden te begrijpen.

Ten tweede wordt in onderzoek naar cultuur en communicatie voornamelijk gebruik gemaakt van Amerikaanse en Aziatische steekproeven (Ishii, Reyes & Kitayama, 2003; Kitayama & Ishii, 2002). De Amerikaanse cultuur dient als voorbeeld van een

individualistische cultuur, de Aziatische cultuur als voorbeeld van een collectivistische

cultuur. Andere culturen blijven hierdoor onderbelicht, en dit geeft een onvolledig beeld over de relatie tussen cultuur en communicatie.

De Nederlandse cultuur is een voorbeeld van een onderbelichte cultuur in onderzoek naar de relatie tussen cultuur en communicatie. Bekend is dat Nederlanders belang hechten

(6)

5 aan individualistische waarden als onafhankelijkheid, autonomie, persoonlijke ontwikkeling en het zelf onderscheiden van anderen (Zondag, 2013; Fischer, 1999). Hoe dit zich verhoudt in relatie tot communicatiestijlen is echter nog niet onderzocht.

In dit onderzoek zal gekeken worden naar de relatie tussen de Nederlandse culturele waarden en high- en low-context communication. Verder zal gekeken worden of er een verband is tussen high- en low context communication en de expliciete affectieve communicatie bij Nederlanders. Voordat hier op in wordt gegaan, zal eerst de literatuur betreffende cultuur en emotie worden uitgelicht. Emoties vormen een belangrijk onderdeel van de affectieve communicatie. Het is daarom belangrijk om eerst dit onderzoeksgebied verder uit te lichten voordat wordt doorgegaan met de affectieve communicatie.

Cultuur en emoties

Individualistische en collectivistische waarden binnen een cultuur staan niet alleen in verband met de gewenst communicatiestijl, maar ook met gewenste en minder gewenste emoties. Dit wordt vaak aangegeven met de zin “cultures have emotions they admire or

despise” (Mesquita & Ellsworth, 2001). Individualistische culturen vertonen een voorkeur

voor affectieve staten als enthousiasme en opwinding. Daarentegen vertoont een

collectivistische cultuur een voorkeur voor affectieve staten als sereen, kalmte en bevrediging (Tsai, Knutson & Fung, 2006).

Individualistische culturen hechten een groter belang aan waarden die het individu centraal zetten en de onafhankelijkheid van het individu onderstrepen. Individualistische culturen vertonen dan ook een voorkeur naar socially disengaging emotions. Dit zijn emoties die de onafhankelijkheid en de autonomie van het individu onderstrepen, oftewel het individu onderscheiden van anderen. Collectivistische culturen hechten meer waarde aan de relatie van het individu tot de groepen waartoe deze behoort. Zij vertonen een voorkeur voor socially

(7)

6 Mesquita & Karasawa, 2006).

Emoties zijn in te delen in verschillende categorieën. Een categorie is de zogeheten basisemoties, zoals verdriet en blijdschap. Er wordt veronderstelt dat deze emoties een belangrijke biologische basis hebben, omdat ze door alle culturen soortgelijk geuit worden (Ekman, 1972; Ekman, 1992). Een ander voorbeeld van een emotiecategorie is zelfbewuste emoties. Deze emoties zijn complexer dan basisemoties. Ze vereisen een bewustzijn van het zelf en inzicht in de gedachten van anderen, en zijn intrinsiek sociaal. Voorbeelden van zelfbewuste emoties zijn trots en schaamte (Zinck, 2008).

Trots is een positieve, zelfevaluerende emotie, welke wordt ervaren als resultaat van het behalen van de eigen gestelde doelen. Deze emotie is daarmee verbonden aan specifieke situaties of gedrag (Niedenthal, Krauth-Gruber & Ric, 2006). Schaamte is een emotie die een negatieve evaluatie over het gehele zelf aangeeft. Schaamte is meestal het gevolg van een situatie geassocieerd met publiekelijk falen of sociale afwijzing (Niedenthal, Krauth-Gruber & Ric, 2006).

De zelfbewuste emoties trots en schaamte staan in verband met het eerder genoemde onderscheid van socially engaging en disengaging emoties. Trots is een socially disengaging emotie, omdat deze emotie het zelf onderscheid van anderen, het stelt het individu centraal (Kitayama, Mesquita & Karasawa, 2006). Schaamte is een socially engaging emotie. Door schaamte te uiten laat het individu zien dat hij of zij weer bij de groep wilt horen, en waarde hecht aan de normen van de groep (Mosquera, Manstead & Fischer, 2000).

Sinds individualistische culturen een voorkeur vertonen voor socially disengaging

emotions in vergelijking tot socially engaging emotions, zouden individualistische culturen

een voorkeur moeten vertonen voor trots in vergelijking tot schaamte. In lijn met deze aanname toonden Kitayama et al. (2006) aan dat Amerikanen, een individualistische cultuur, een voorkeur hecht aan trots in vergelijking met schaamte, en ook aangeeft de emotie trots

(8)

7 intenser te ervaren.

Een van de weinige onderzoeken naar trots en schaamte met een Nederlandse

steekproef, vond soortgelijke resultaten. Mosquera, Manstead en Fischer (2000) onderzochten welke rol individualistische waarden hebben bij de uiting van trots en schaamte. De

Nederlandse proefpersonen rapporteerden meer positieve gevoelens bij het uiten van trots, en minder positieve gevoelens bij het uiten van schaamte. Daarnaast rapporteerden Nederlanders ook meer te praten over trots dan over schaamte.

Affectieve communicatie

Hoewel onderzoek aantoont dat Nederlanders rapporteren meer te praten over trots dan over schaamte (Mosquera et al., 2000), is tot heden niet bekend of dit ook daadwerkelijk is. Met andere woorden, er is nog geen onderzoek bekend die kijkt naar de expliciete affectieve communicatie. Dit geldt niet alleen voor trots en schaamte, maar voor alle emoties in het algemeen.

Tot op heden is wel bekend dat culturen verschillen in de focus die zij leggen op de uiting van een emotie. Emoties kunnen zowel verbaal als non-verbaal geuit worden (Russel, Bachorowski en Fernández-Dols, 2002). De verbale inhoud is een voorbeeld van de verbale expressie van emotie. Hierbij ligt de nadruk op de expliciete en directe informatie, wat de voorkeur heeft bij een low-context communication. De vocale toonhoogte is een voorbeeld van een non-verbale expressie van emotie. Hierbij is sprake van contextuele informatie, waar op gefocust wordt bij een high-context communication (Ishii, Reyes & Kitayama, 2003). De communicatie van emoties wordt aangeduid met de term affectieve communicatie (Gudykunst & Ting-Toomey, 1988).

Ishii, Reyes en Kitayama (2003) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen high- en low context communication en de affectieve communicatie. De Japanse deelnemers

(9)

8 een voorkeur vertoonden voor low-context communication. In lijn met de verwachtingen vertoonden de Japanse deelnemers meer te focussen op de verbale toonhoogte, oftewel de contextuele informatie. De Amerikaanse deelnemers legden meer nadruk op de verbale inhoud, oftewel de expliciete en directe informatie van de emotie (Ishii, Reyes & Kitayama, 2003). Ook ander onderzoek toont aan dat bij low-context communication gefocust wordt op de verbale inhoud van de geuite emotie (Kitayama & Ishii, 2002).

Deze resultaten indiceren een verband tussen een individualistische cultuur en

low-context communication, waardoor er gefocust wordt op de verbale inhoud van de emotie

(Kitayama & Ishii, 2002). Het is onbekend of deze verbanden ook bestaan bij de expliciete affectieve communicatie. Als deze verbanden zouden bestaan, zou dit betekenen dat een individualistische cultuur een directere en explicietere affectieve communicatiestijl hanteert, en dus directer en explicieter over emoties praat. Dit onderzoek zal licht schijnen op dit tot nu toe nog onbekende onderzoeksgebied.

In dit onderzoek naar het verband tussen cultuur en expliciete affectieve communicatie zal gefocust worden op de emoties trots en schaamte. Dit zijn beiden zelfevaluerende emoties, waardoor ze alleen maar kunnen bestaan in een sociale context (Zinck, 2008). Het is daarom interessant om te onderzoeken hoe deze emoties in relatie staan met culturele waarden, en welke invloed dit heeft op de expliciete affectieve communicatie. Tot heden is wel bekend dat individualistische culturen meer waarde hechten aan trots dan aan schaamte (Mosquera et al, 2000), maar er is nog niet bekend hoe deze voorkeuren zich vertalen naar de expliciete affectieve communicatie.

Zoals al eerder is uitgelicht is er nog zeer weinig bekend over de Nederlandse cultuur in relatie tot affectieve communicatie. Veel onderzoeken maken gebruik van Amerikaanse en Aziatische steekproeven. Dit onderzoek zal gebruik maken van een Nederlandse steekproef, om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen de culturele waarden van Nederland in relatie

(10)

9 tot de affectieve communicatie. Samenvattend zal dit onderzoek kijken hoe Nederlanders expliciet communiceren over emoties, en hoe zij verschillen in deze expliciete communicatie over de emoties trots en schaamte.

De deelnemers in dit onderzoek kregen verschillende situaties voorgeschreven, waarin ofwel schaamte of trots getriggerd werden. Zij kregen de opdracht zich zo goed mogelijk in de situatie in te leven. Vervolgens moesten zij met een kennis over deze situatie praten. Dit werd gesimuleerd met een videogesprek, waarbij de deelnemers zich inbeeldden middels online videobellen deze kennis te spreken. Middels vragenlijsten werden de culturele dimensies en communicatiestijl gemeten.

Er wordt verwacht dat Nederlanders meer en langer zullen praten over trots dan over schaamte. Trots is een socially disengaging emotion, en individualistische culturen hechten meer waarde aan trots, in vergelijking met schaamte, een socially engaging emotion

(Kitayama et al., 2006). Omdat trots een meer gewenste emotie is binnen een

individualistische cultuur als Nederland, wordt verwacht dat hier ook meer en langer over zal worden gepraat. Daarnaast rapporteren Nederlanders meer te praten over trots dan over schaamte (Mosquera et al., 2000).

Ten tweede wordt verwacht dat Nederlanders meer affectieve informatie zullen geven bij trots dan bij schaamte, en dat de affectieve informatie specifieker is bij trots dan bij schaamte. Ook deze verwachting komt voort uit de gegevens dat de Nederlandse

individualistische cultuur meer waarde hecht aan trots dan aan schaamte, en daarom meer affectieve informatie zullen geven over trots dan schaamte (Mosquera et al., 2000). Daarnaast is bekend een individualistische cultuur een voorkeur kent voor low-context communication (Gudykunst et al., 1996), en daardoor focust op de verbale inhoud van de emotie (Kitayama & Ishii, 2002). Verwacht wordt dat bij een gewenste emotie de verbale inhoud van nog groter belang wordt, en er daarom specifiekere affectieve informatie zal worden gegeven bij trots

(11)

10 dan bij schaamte.

Tot slot wordt vanuit de eerdere literatuur verwacht dat Nederlanders een voorkeur vertonen voor individualistische waarden (Zondag, 2013; Fischer, 1999), en een low-context communicatiestijl. Deze voorkeur voor low-context communication zou zowel verklaard kunnen worden vanuit een voorkeur voor individualistische waarden, als een hoge mate van

uncertainty avoidance (Gudykunst et al., 1996).

Concluderend zal dit onderzoek de volgende hypothesen onderzoeken: H1: Er wordt langer en met meer woorden gesproken bij trots dan bij schaamte. H2: Bij trots wordt meer affectieve informatie versterkt dan bij schaamte.

H3: De affectieve informatie die verstrekt wordt bij trots is specifieker dan bij schaamte. H4: Nederland vertoont een voorkeur voor individualistische waarden en low-context

communication.

H5: Er is een verband tussen low-context communication en individualistische waarden en een hoge uncertainty avoidance.

Methode

Deelnemers

Veertig deelnemers namen deel aan dit onderzoek. Onder de deelnemers waren 11 mannen en 29 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 24,84 jaar. De meesten deelnemers waren student (32). Voorwaarde voor deelname was dat Nederlands de moedertaal is van de deelnemer. Dit betekend dat Nederlands de taal moet zijn in het land waar de deelnemer is geboren (Van Dale Online, 2015). De deelnemers doorgingen alle condities. Na de deelname werd een proefpersoon punt toegekend of een beloning van €10.

Materialen

(12)

11 CVSCALE (Yoo, Donthu & Lenartowicz, 2012). Deze vragenlijst meet vijf culturele

dimensies op het individuele niveau aan de hand van 26 items. Alle dimensies vertoonden een goede betrouwbaarheid met α > .70. Ook deze items werden vertaald naar het Nederlands en gescoord op een zevenpunt Likertschaal (1=Helemaal niet mee eens, 7=Helemaal mee eens). De totale scorerange liep hierbij van een minimale score van 26 tot een maximale score van 182. De range voor de schaal collectivisme liep van 7 tot 42 (7= voorkeur individualistische waarden, 42= voorkeur collectivistische waarden). De range voor uncertainty avoidance liep van 5 tot 35 (5= hoge mate van tolerantie, 35= hoge mate uncertainty avoidance). Een

voorbeeld van een item is “Individuen moeten alleen hun doelen nastreven nadat ze het welzijn van de groep overwogen hebben”.

De voorkeur voor high- of low-context communication werd gemeten aan de hand van 80 items afkomstig van Gudykunst et al. (1996). De items vertonen een goede

betrouwbaarheid over verschillende landen, met een gemiddelde van α=0.80. Deze items werden vertaald naar het Nederlands. Een voorbeelditem is “Ik breng moeilijke boodschappen aan anderen over op een indirecte manier”. Deze items werden gescoord op een zevenpunt Likertschaal (1=Sterk mee oneens, 7=Sterk mee eens). De scorerange liep van een minimale score van 80 tot een maximale score van 560. De vragenlijst bestaat uit acht schalen, welke allen een eigen scorerange kennen (ability to infer meaning, scorerange van 11 tot 77, 11=

low ability to infer meaning, 77= high ability to infer meaning; using feelings to guide

behavior, scorerange van 9 tot 63, 9= weinig gebruik gevoel, 63= veel gebruik gevoel; use of

indirect communication, scorerange van 10 tot 70, 10= gebruik van indirecte communicatie,

70= gebruik van directe communicatie; interpersonal sensitivity, scorerange van 15 tot 105, 15= low interpersonal sensitivity, 105= high interpersonal sensitivity; dramatic

communication, scorerange van 12 tot 84, 12= not dramatic, 84= dramatic; opennes,

(13)

12 heel precies; positive perceptions of silence, scorerange van 7 tot 49, 7= positieve perceptie van stilte, 49= negatieve perceptie van stilte).

Om te controleren of de manipulatie geslaagd was, werd na elk scenario gevraagd welke emotie de deelnemer had gevoeld en geuit. Ook werd gecontroleerd of de deelnemer het videogesprek overeen vond komen met de werkelijkheid. Dit werd gemeten aan de hand van drie items (“Kon u zich goed voorstellen dat u met iemand aan het praten was?”, “Vond u het moeilijk om voor de camera over deze situaties te vertellen?” en “Hoe zeer kon u uzelf zijn voor de camera?”). Deze items werden gescoord op een negenpunt Likertschaal (1=Helemaal niet, 9=Zeer sterk).

De verbale communicatie werd vastgelegd met een Canon camera en opgenomen met een microfoon. Al het beeldmateriaal werd direct op een dvd gebrand, zodat dit later terug bekeken kon worden. Deze camera en microfoon waren opgesteld naast de tafel waaraan de deelnemers middels een laptop door de proef werden geleidt.

Om de kwalitatieve data te analyseren werd gebruik gemaakt van een codeerschema, om de data verkregen middels de videogesprekken te vertalen naar te analyseren variabelen. Er werd gelet op de lengte van het gesproken scenario en het aantal gesproken woorden. De spraaksnelheid werd gemeten aan de hand van de verhouding van de lengte van het gesproken scenario en het totaal aantal gesproken woorden per scenario. De totale hoeveelheid affectieve informatie werd gemeten door het aantal affectieve units per scenario. “Ik voel me blij” is een voorbeeld van één affectieve unit. De relatieve affectieve communicatie werd berekend door de verhouding tussen het totaal aantal affectieve units per scenario en het totaal aantal gesproken woorden per scenario.

De affectieve informatie werd gemeten aan de hand van het aantal specifieke emotiebeschrijvingen, het aantal vage emotiebeschrijvingen, het aantal emotiegerelateerde acties en het aantal appraisals. Specifieke- en vage emotiebeschrijvingen werden hierbij

(14)

13 gecategoriseerd als explicietere vormen van affectieve informatie, en appraisals en

emotiegerelateerde acties als minder expliciete vormen van affectieve informatie. Bij de appraisals werd een onderscheid gemaakt tussen het soort appraisal aan de hand van de indeling van Scherer (1997). Verder werd voor elke affectieve unit bekeken wie de persoon was die de emotie ervoer. Uiteindelijk werd nog aangegeven wanneer de eerste affectieve informatie werd gegeven. Dit is in het codeerschema aangegeven met de term organization. In appendix 1 is volledige codeerschema terug te vinden.

Procedure

De deelnemers werd bij aanvang van het onderzoek verteld dat ze meededen aan een onderzoek waarbij gekeken werd naar de communicatiestijl. Hierbij werd benadrukt dat het om de persoonlijke manier van communiceren ging, en er geen goede of foute manier was. Ook werd de deelnemers verteld dat zij zouden worden gefilmd.

De deelnemers begonnen allen met een oefensessie, om gewend te raken met het praten tegen de camera. Hierbij was de proefleider nog aanwezig. De deelnemers moesten zich inbeelden dat een kennis hen opbelde via een videochat. Zij kregen de instructie om aan deze kennis te vertellen wat zij de desbetreffende ochtend hadden gedaan. De deelnemers kregen per scenario drie minuten tijd, wat bijgehouden werd door middel van een zandloper. Deze draaiden de deelnemers zelf om. Indien er nog veel tijd over was, gaf de proefleider een prompt: “Zoals je ziet is er nog tijd over, is er meer wat je zou willen vertellen?” Na de oefensessie werd positieve feedback gegeven.

Vervolgens werden de deelnemers middels het online programma Qualtrics door de vier situaties geleidt waarbij de proefleider niet meer aanwezig was. De deelnemers werd gevraagd zich zo goed mogelijk in te leven in de beschreven situaties, en hierover te vertellen tegen de kennis. De situatiebeschrijvingen betroffen de emoties trots en schaamte. Een

(15)

14 u te bedanken voor het uitstekende werk dat u geleverd heeft voor een project. Het was een belangrijk project, zowel voor het bedrijf als voor u en u hebt hard gewerkt om het project tot een succes te maken. Uw baas is erg tevreden met u en noemt u een bekwame en waardevolle medewerker”. Een overzicht van alle situatiebeschrijvingen is weergegeven in appendix 2. De situaties werden door Qualtrics gecounterbalanced. Voor elke situatie werd gecheckt of de deelnemer een soortgelijke situatie mee had gemaakt.

Na de opname van de videoboodschappen werd de camera door de proefleider

uitgeschakeld, en gingen de deelnemers zonder begeleiding van de proefleider verder met het beantwoorden van de vragenlijsten. Hierbij werd ook gecheckt hoe het uitvoeren van de videoboodschappen werd ervaren.

Resultaten

Negenenveertig deelnemers namen deel aan dit onderzoek. Van 3 deelnemers was de filmdata niet beschikbaar vanwege een technische storing, waardoor zij niet meegenomen zijn in de data-analyse. Een controle vraag was ingevoerd om te controleren voor de serieuze deelname aan het onderzoek. Er was aangegeven dat deze vraag niet ingevuld moest worden. De 5 deelnemers die dit wel hadden gedaan werden uit het databestand verwijderd, omdat de serieusheid van hun deelname in twijfel valt te trekken. In totaal is data van 40 deelnemers geanalyseerd.

Bij alle deelnemers werd gecontroleerd of Nederlands de moedertaal was. Dit was bij 37 van de deelnemers het geval. Twee deelnemers gaven aan ook een andere moedertaal te hebben, waarvan 1 Hongaars en 1 Spaans en 1 onbekend. Zij gaven echter aan de vragen volledig begrepen te hebben en de Nederlandse taal volledig te beheersen. Omdat deze

deelnemers geen uitschieters in de data vertoonden, is besloten hen op te nemen in de analyse. Door middel van drie items werd nagegaan of de simulatie van een videogesprek

(16)

15 praten was?” (M = 4.88, SD = 2.15), “Vond u het moeilijk om voor de camera over deze situaties te vertellen?” (M = 5.25, SD = 2.58) en “Hoe zeer kon u uzelf zijn voor de camera?” (M = 5.90, SD = 1.66). De gemiddelde scores en standaarddeviaties zijn niet afwijkend van het midden, en indiceren daarmee dat het nabootsen van een realistische gespreksituatie was geslaagd.

Affectieve Communicatie over Trots en Schaamte

Tabel 1

Verschillen in Communicatie tussen Trots en Schaamte

Trots Schaamte M SD M SD t df p Aantal woorden per emotie 261.85 111.90 285.45 103.87 -2.062 39 .046 Lengte 106.15 42.65 113.92 38.04 -1.579 39 .122

Hypothese 1 stelde dat Nederlanders met meer woorden en langer over trots zouden praten dan schaamte. Deze hypothese werd getoetst door middel van een paired samples t-test. De resultaten zijn weergegeven in tabel 1. Uit deze analyse bleek dat de deelnemers tegen de verwachtingen in gemiddeld significant meer woorden gebruiken bij schaamte dan bij trots, t(39) = -2.062, p = .046, BCa 95% CI [-46.75, -.451]. Oftewel, bij schaamte wordt meer affectieve als zowel non-affectieve informatie gegeven in vergelijking tot trots. Er werd geen verschil gevonden voor de gesproken lengte tussen trots en schaamte. De eerste

hypothese kan op basis van deze resultaten worden verworpen.

Een repeated measures ANOVA werd uitgevoerd om te kijken naar de verbanden tussen de verschillende typen affectieve informatie en emotie. Mauchly’s test toonde aan dat de assumptie voor sphericiteit niet geschonden werd voor emotie. Mauchly’s test indiceerde wel een overschrijding van de assumptie van sphericiteit voor affectieve informatie, X²(5) = 24.72, p >.001, als wel voor de interactie tussen emotie en affectieve informatie, X²(5) =

(17)

16 31.75, p >.001. Om de vrijheidsgraden te corrigeren, werden voor deze variabelen de

gegevens van Greenhouse-Geisser gebruikt (ε = .76 voor het hoofdeffect van affectieve informatie en ε = .77 voor het interactie-effect van emotie en affectieve informatie).

Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor de soort emotie, F(1, 39) = 10.10,

p = .003. Contrasten lieten zien dat de deelnemers meer affectieve informatie verstrekken over

trots (M = 1.99, SD = 0.13) dan over schaamte (M = 1.54, 0.14), F(1, 39) = 10.10, p = .003, r = .21. De tweede hypothese wordt hiermee ondersteunt.

Daarnaast werd een significant hoofdeffect gevonden voor het type affectieve communicatie, F(2.16, 84.18) = 97.01, p >.001. Contrasten toonden aan dat de deelnemers significant meer appraisals (M = 4.28, SD = 0.29) dan specifieke emotiebeschrijvingen gebruikten (M = 1.48, SD = 0.17), F(1, 39) = 81.05, p >.001, r = .68. De deelnemers

gebruikten significant meer specifieke emotiebeschrijvingen dan emotiegerelateerde acties (M = 0.24, SD = 0.07), F(1, 39) = 50.30, p >.001, r = .56. Er werd geen verschil gevonden in het gebruik van specifieke- en vage emotiebeschrijvingen (M = 1.09, SD = 0.17). De resultaten zijn weergegeven in figuur 1. Dit schetst een beeld van het algemene gebruik van de typen affectieve informatie.

Figuur 1. Gebruik verschillende typen affectieve informatie. 0 1 2 3 4 5 6 Specifieke

emotiebeschrijving emotiebeschrijvingVage Appraisal Emotiegerelateerdeactie

(18)

17 Er werd een significant interactie-effect gevonden het type emotie en het type

affectieve informatie, F(2.16, 84.48) = 9.30, p >.001. Dit betekent dat de emotiecategorie een verschillend effect heeft op het gebruikte type affectieve informatie. Om het interactie-effect verder uit te diepen werd een simple effect analyse uitgevoerd. Uit deze analyse bleek dat de deelnemers significant meer specifieke emotiebeschrijvingen gebruiken bij trots (M = 2.38,

SD = 0.33) dan bij schaamte (M = 0.58, SD = 0.13), F(1, 39) = 25.22, p >.001. Bij schaamte

(M = 0.45, SD = 0.15) werden significant meer emotiegerelateerde acties gegeven dan bij trots (M = 0.03, SD = 0.03), F(1, 39) = 7.88, p = .008. Er werd geen verschil gevonden in de mate van het gebruik van appraisals en emotiegerelateerde acties tussen trots en schaamte. Deze resultaten zijn weergegeven in figuur 2.

De derde hypothese wordt hiermee ondersteunt. Bij trots wordt meer gebruik gemaakt van expliciete vormen van verbale affectieve communicatie, namelijk specifieke

emotiebeschrijvingen. Bij schaamte wordt meer gebruik gemaakt van minder expliciete vormen van verbale affectieve communicatie, namelijk emotiegerelateerde acties.

Figuur 2. Gebruikte type affectieve informatie voor trots en schaamte.

1 2 3 4 G eb ru ik ty pe af fec tiev e in fo rm at ie

Type affectieve communicatie

1= specifieke emotie, 2= vage emotie, 3= appraisail, 4= emotiegerelteerde actie

Trots Schaamte

(19)

18 Verder is er getoetst of er een verband bestond tussen de algemene communicatiestijl en de affectieve communicatiestijl. Er werd een significant positief verband gevonden tussen gebruik van indirecte communicatie en vage emotietermen, r = .42, p = .006. De andere verbanden waren niet significant.

Nederland, cultuur en communicatie

De vierde hypothese stelde dat de Nederlandse deelnemers een voorkeur zouden vertonen voor individualistische waarden en low-context communication. In tabel 2 zijn de gemiddelde scores en standaarddeviaties voor de culturele dimensies weergegeven. De gemiddelde score op de schaal collectivisme duidt geen overwegende voorkeur aan voor individualistische of collectivistische waarden, omdat het gemiddelde op het midden ligt. De standaarddeviatie is relatief laag. Ook voor uncertainty avoidance was de standaarddeviatie laag. De gemiddelde score op deze schaal indiceert dat de steekproef een hogere mate van

uncertainty avoidance nastreeft, omdat dit gemiddelde boven het midden ligt.

Eveneens zijn in tabel 2 de gemiddelde scores en standaarddeviaties voor de

verschillende schalen van high- en low context communication weergegeven. De deelnemers scoorden gemiddeld hoger op ability to infer meaning en using feelings to guide behavior, in vergelijking met het midden van de scoreranges. De overige schalen vertoonden geen

afwijkende gemiddeldes van het midden.

Doordat de gemiddeldes rond het midden liggen en de standaarddeviaties klein zijn, wordt er geen ondersteuning gevonden voor de vierde hypothese. Het gemiddelde op

uncertainty avoidance is aan de hoge kant, maar er wordt geen duidelijke voorkeur gevonden

(20)

19 Tabel 2

Gemiddeldes en Standaarddeviaties Culturele Waarden en Algemene Communicatiestijl

Construct Schaal M SD

Culturele waarden Collectivisme-Individualisme 24. 48 6.86

Uncertainty Avoidance 24.95 3.44

Algemene communicatiestijl Ability to infer meaning 57.10 7.56 Using feelings to guide behaviour 44.95 7.95 Use of indirect communication 34.07 7.18 Interpersonal sensitivity 71.48 10.61 Dramatic communication 54.41 11.36

Precise communication 70.85 4.71

Positive perception of silence 25.55 6.17

Openness 93.95 7.99

Verder is er ook gekeken naar de relatie tussen culturele waarden en affectieve communicatie. Uit een correlatie analyse kwamen geen significante verbanden naar voren tussen de schalen individualisme-collectivisme en uncertainty avoidance en de verschillende typen van affectieve communicatie.

Tot slot is er een correlatietest uitgevoerd om de vijfde hypothese te toetsen. Deze stelde dat er een verband is tussen low-context communication en individualistische waarden en een hoge mate van uncertainty avoidance. De correlatie is berekend tussen collectivisme,

uncertainty avoidance en twee dimensies van de algemene communicatiestijl (openheid van

communicatie en gebruik van indirecte communicatie), welke middels zelfrapportage waren gemeten. Er werd een positief significant verband gevonden voor indirecte communicatie en collectivisme r = .40, p = .010, en voor indirecte communicatie en uncertainty avoidance, r = -.397, p = .011. Dit betekend dat een voorkeur voor collectivistische waarden en een hoge mate van onzekerheidsvermijding in verband staan met een directere communicatiestijl. Daarnaast werd een negatief significant verband gevonden tussen collectivisme en precisie van de communicatie, r = -.397, p = .011. Dit wil zeggen dat een hogere mate van

(21)

20 individualistische waarden samen gaat met meer precieze communicatie.

Deze resultaten bevestigen gedeeltelijk de vijfde hypothese. Het positieve verband tussen een hoge mate van uncertainty avoidance en een directere communicatiestijl, en de relatie tussen individualistische waarden en precieze communicatie zijn in lijn met deze hypothese. Het verband tussen collectivistische waarden en gebruik van directe communicatie spreekt de hypothese echter tegen.

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar hoe Nederlanders praten over emoties, en is de expliciete communicatie tussen de emoties trots en schaamte bij Nederlanders vergeleken. Uit de resultaten kwam naar voren dat Nederlanders meer praten over schaamte dan over trots in totaal, maar in lijn met de verwachtingen meer affectieve informatie verstrekken over trots dan over schaamte. Om een beeld te kunnen schetsen van de affectieve communicatie bij Nederlanders werd een spraakanalyse uitgevoerd, waarbij rekening werd gehouden met verschillende componenten van affectieve communicatie. Hieruit bleek dat Nederlanders voornamelijk gebruik maken van appraisals om hun gevoelens te beschrijven. Echter verschilt dat patroon wanneer rekening wordt gehouden met het type emotie. In lijn met de

verwachtingen wordt gebruik gemaakt van explicietere affectieve informatie bij trots dan bij schaamte. Tot slot werd er tegen de verwachtingen in geen voorkeur gevonden van de Nederlandse deelnemers voor individualistische waarden en low-context communication. Allereerst is het opvallend dat Nederlanders meer woorden gebruiken bij schaamte in vergelijking met trots. Nederlanders rapporteren zelf namelijk meer te praten over trots (Mosquera et al., 2000). Wel wordt er meer affectieve informatie verstrekt bij trots dan bij schaamte. Dit is in lijn met eerder onderzoek wat heeft aangetoond individualistische culturen een voorkeur kennen voor socially disengaing emotions zoals trots (Kitayama et al., 2006).

(22)

21 Sinds Nederlanders aangeven een voorkeur te hebben voor individualistische waarden,

(Zondag 2013; Fischer, 1999), bevestigd dit resultaat de verwachting dat Nederlanders meer affectieve informatie geven over een gewenste emotie als trots.

Het is interessant voor vervolgonderzoek om te onderzoeken waarom er meer

affectieve informatie wordt gegeven bij trots, en meer non-affectieve informatie bij schaamte. Een mogelijke verklaring voor het geven van meer affectieve informatie bij trots, is dat dit resultaat voortkomt uit een proces van emotieregulatie. Emotieregulatie is de manier waarop we proberen te beïnvloeden welke emoties we hebben, wanneer we deze hebben, en hoe we deze emoties ervaren en uiten (Gross, 1998). Zelfbewuste emoties als trots en schaamte reguleren gedrag, gedachten en emoties (Tracy & Robins, 2004). Dit betekent dat zelfbewuste emoties als trots en schaamte in verband staan met emotieregulatie.

Het geven van meer affectieve informatie bij trots in vergelijking tot schaamte zou een vorm van emotieregulatie kunnen zijn, in de zin dat we door meer affectieve informatie te verstrekken over een emotie, deze emotie ook meer voelen. Trots is een meer gewenste emotie dan schaamte bij een individualistische cultuur als Nederlander (Mosquera et al., 2000; Kitayama et al., 2006). Het geven van meer affectieve informatie over trots een manier kunnen zijn om deze gewenste emotie meer te voelen. Daarentegen zou het geven van minder affectieve informatie bij schaamte een manier van emotieregulatie kunnen zijn om deze minder gewenste emotie minder te voelen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat

Amerikanen, een individualistische cultuur, aangeven trots intenser te voelen (Kitayama et al., 2006). Dit zou kunnen dienen ter ondersteuning van deze beredenering. Tot op heden is hier echter nog niks over bekend, en er is dan ook meer onderzoek nodig om dit aspect uit te diepen.

Een tweede verklaring voor het geven van meer affectieve informatie bij trots dan bij schaamte, zou kunnen zijn dat dit dient als een vorm van self-enhancement. Self-enhancement

(23)

22 is de motivatie om een positief zelfbeeld te behouden of te vergroten, of om een negatief zelfbeeld te verminderen (Tajfel & Turner, 1979). Trots en schaamte zijn zelfbewuste emoties, en geven daardoor informatie over het zelfbeeld. Trots geeft positieve informatie over het zelfbeeld, en schaamte negatieve informatie (Tracy & Robins, 2004).

TrotD'Argembeau en van der Linden (2008) toonden aan dat de deelnemers in lijn met het proces van self-enhancement, ervaringen van trots beter onthouden dan ervaringen van schaamte. Het geven van meer affectieve informatie over trots dan over schaamte is mogelijk een manier om self-enhancement te beïnvloeden. Het geven van meer affectieve informatie over trots zou zorgen voor het behouden of vergroten van positief zelfbeeld, waar het geven van minder affectieve informatie over schaamte een negatief zelfbeeld zou helpen

verminderen. Dit zou echter moeten worden uitgediept in vervolgonderzoek.

Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken wat de inhoud is van de non-affectieve informatie die gegeven wordt bij schaamte. Nederlanders geven meer non-affectieve

informatie over schaamte dan over trots, maar het is niet bekend waar mensen het over hebben bij schaamte. Met andere woorden, wat voor soort informatie wordt gedeeld bij schaamte? Vervolgonderzoek zou hier meer inzicht in kunnen geven door te kijken naar de inhoud van de non-affectieve informatie die wordt gegeven bij schaamte en trots.

Een andere bevinding in dit onderzoek was dat Nederlands de typen affectieve informatie in verschillende mate gebruiken wanneer geen rekening gehouden wordt met het type emotie. Appraisals waren het meest gebruikte type affectieve communicatie, en er werd geen verschil gevonden in gebruik van appraisals tussen trots en schaamte. Het is hierdoor onduidelijk wat de rol is van appraisals binnen affectieve communicatie. Een mogelijke verklaring kan zijn dat Nederlanders in het algemeen veel gebruik maken van appraisals in de communicatie, en appraisals daarmee geen goede manier zijn om affectieve communicatie te meten. Vervolgonderzoek is nodig om de rol van appraisals binnen affectieve communicatie

(24)

23 vast te stellen.

Tot slot waren de gevonden verbanden tussen de culturele dimensies individualisme-collectivisme en uncertainty avoidance en low-context communication in dit onderzoek niet in overeenstemming met eerder onderzoek. Sommige resultaten waren in lijn met eerder

onderzoek, namelijk dat er een verband is tussen uncertainty avoidance en low-context

communication (Gudykunst et al., 1996). Echter werd geen verband gevonden tussen

individualistische waarden en low-context commucation. Dit kan verklaard worden vanuit de kleine spreiding op de culturele dimensies tussen de deelnemers. Voor het vervolgonderzoek is het daarom aan te raden om gebruik te maken van deelnemers die zowel hoog scoren op individualistische en collectivistische waarden, zodat de spreiding op deze schaal vergroot wordt.

Dit onderzoek is een eerste stap binnen het onderzoeksveld van de expliciete

affectieve communicatie. De gevonden resultaten genereren nieuwe ideeën, en tonen aan dat er nog veel onderzoek nodig is op dit gebied.

(25)

24 Bijlagen

Appendix 1: Codeerboek

Variable Specification Example

Amount of general information

disclosed

How much does subject tell? (affective & non-affective info)

• Count words

54

Length How long does subject talk? • Note minutes & seconds

2.50

Amount of verbal affective information (per emotion category & overall)

Number of appraisals,

emotion-related actions, emotion words (vague), emotion words (specific)

Amount of emotional disclosure

(appraisals, emotion-related actions, vague emotion words, specific emotion words) in

proportion to total information

disclosed

(26)

25 verbally expressed

affective information (per emotion category & overall)

Actions and emotional responses indirectly referring to affective states, eg • physiological reaction, • motor expression, • action tendencies • I started to tremble; I felt hot

• She was grinning; I

clenched my fist

• I wanted to run away

Appraisal: evaluation of

significance of event. Types of appraisals (stimulus evaluation checks) according to Scherer are:

1. Novelty/Expectation: Did you expect this situation to occur?

2. Intrinsic Pleasantness: Did you find the event itself

pleasant or unpleasant?

3. Goal-conduciveness: How important was the event for your goals, needs,

1. Ik was volledig verrast/ dit had ik niet verwacht/ ik zag het wel aankomen/ Er gebeurde iets heel aparts, raars, vreemds/ Super gaaf wat er gebeurde/ Heel tof

2. Ik kreeg vandaag goed nieuws/ Vandaag was een slechte dag/ Ik

(27)

26 or desires at the time it

happened? Did it help or hinder you to follow your plans or achieve your aims?

4. Coping potential – Agent &

Control/Power/Adjustmen t:

• Who do you think was responsible for the event in the first place ? (self, close persons, other persons, impersonal agency).

• How did you

evaluate your ability to act on or to cope with the event and its consequences when you were confronted with this situation? (eg. having or needing

hoorde net iets fijns

3. Dit kwam me mooi uit/ Hierdoor maak ik meer kans mijn baan te houden

4. Het was mijn eigen schuld/ Ik kon geen kant op/ Het maakte me niet uit/ Ik wist niet wat ik moest doen

5. Zoiets doe je toch niet/ Hij had me niet

(28)

27 less power to deal

with an event to being able to positively influence an event, powerless, escape possible, pretend nothing happened, no action necessary, could positively influence event and change consequences. )

5. Compatibility with external standards – Norms & Fairness

• If the event was caused by your own or someone else’ behaviour, would this behavior itself be judged as

improper or immoral

by your

acquaintances?

zo’n vraag moeten stellen/ Ik vond het niet fair wat er gebeurde/ Het was welverdiend

6. Ik voelde me erg gewaardeerd/ ik voelde me belachelijk gemaakt

(29)

28 • Would you say that

the situation or event that caused your emotion was unjust or unfair ?

6. Compatibility with internal standards -Self-ideal:

How did this event affect your feelings about

yourself, such as your

esteem or your self-confidence?

Vague emotion descriptions:

• Words directly referring to affective state but only in terms of valence

• Ik voelde me heel prettig / Het was geen prettig gevoel/ Wat een gaaf gevoel/ Ik voelde me best gek

Specific emotion descriptions:

• Words directly referring to

• Ik was blij toen ik dit hoorde/ Ik voel me

(30)

29 affective states

Can be different types of words (verbs of emotion, adverbs, adjectives of emotion, nominalization) Eg. • to love/to hate, to frighten/to reassure, to interest/to bore

• Sadly, the government has

decided to abandon financing • I am happy/sad, worried/confident, angry/pleased, keen/uninterested

His fear was obvious to all,

I was overcome with joy

heel verdrietig/ Wat genant!/ Ik was erg enthousiast/ Ik was bang

Organization

(per emotion category

At which time point is affective info mentioned for the 1st time?

(31)

30 & overall)

Owner of emotion Who is experiencing an emotion, making the appraisal and/or having the emotional response that is

triggered by the event?

1 =Self as owner of emotion 2= 3rd person as owner

3 = Group (including self) as owner of emotion

4 = shared emotion or attempt to shared emotion

with receiver

1 = I felt great

2 = one would surely feel excited/

in cases as such most

people

would feel happy/ My boss was pleased that I was excited about his compliment

3 = We were all very excited 4= I am sure you would feel the

same/ How would you feel?

Speech rate

(per emotion category & overall)

How fast does subject talk?

Number of words in proportion to time of talking

(32)

31 Appendix 2: Vignettes situatiebeschrijving

Trots:

“Vanmiddag kwam uw baas naar u toe om u te bedanken voor het uitstekende werk dat u geleverd heeft voor een project. Het was een belangrijk project, zowel voor het bedrijf als voor u en u hebt hard gewerkt om het project tot een succes te maken. Uw baas is erg tevreden met u en noemt u een bekwame en waardevolle medewerker.”

Schaamte:

“U was vanmiddag bij een lezing die gegeven werd door een bekende en geprezen

onderzoeker. Tijdens de lezing stelde de onderzoeker een vraag en u beantwoordde de vraag met veel enthousiasme. Het antwoord bleek echter verkeerd te zijn en de onderzoeker keerde zich snel van u af. Het publiek keek u aan en een aantal mensen begonnen te lachen.”

(33)

32 Literatuurlijst

D'Argembeau, A., & Van der Linden, M. (2008). Remembering pride and shame: Self- enhancement and the phenomenology of autobiographical memory. Memory, 16(5), 538-547.

Ekman, P. (1992). An argument for basic emotions. Cognition & emotion, 6(3-4), 169-200. Ekman, P., Friesen, W. V., & Ellsworth, P. (1972). Conceptual ambiguities. In P. Ekman (Ed.), Emotion in the human face: Studies in emotion and social Interaction (pp. 7– 21). Cambridge: Cambridge University Press

Fischer, A. H. (1999). The role of honour-related vs. individualistic values in conceptualising pride, shame, and anger: Spanish and Dutch cultural prototypes. Cognition &

Emotion, 13(2), 149-179.

Friesen, W. V. (1973). Cultural differences in facial expressions in a social situation: An

experimental test on the concept of display rules (Doctoral dissertation, ProQuest

Information & Learning).

Gross, J. J. (1998). The emerging field of emotion regulation: an integrative review. Review of

general psychology, 2(3), 271.

Gudykunst, W. B. (1997). Cultural variability in communication an introduction.Communication research, 24(4), 327-348.

Gudykunst, W. B., Matsumoto, Y., TING‐TOOMEY, S. T. E. L. L. A., Nishida, T., Kim, K., & Heyman, S. (1996). The influence of cultural individualism‐collectivism, self construals, and individual values on communication styles across cultures. Human

(34)

33 Gudykunst, W. B., & Ting-Toomey, S. (1988). Culture and affective

communication. American Behavioral Scientist.

Hall, E. T., 1976, Beyond Culture. New York.

Heine, S. J. (2008). Cultural psychology. New York: WW Norton.

Heine, S. J., & Ruby, M. B. (2010). Cultural psychology. Wiley Interdisciplinary Reviews:

Cognitive Science, 1(2), 254-266.

Hofstede, G. (1980). Culture’s consequences. Beverly Hills.

Hofstede, G., Hofstede, G. J., Minkov, M., & Vinken, H. (2008). Values survey module 2008. URL: http://www. geerthofstede. nl/media/253/VSM08English. doc (Stand

30.06. 2010).

Ishii, K., Reyes, J. A., & Kitayama, S. (2003). Spontaneous attention to word content versus emotional tone differences among three cultures. Psychological Science, 14(1), 39-46.

Kapoor, S., Hughes, P. C., Baldwin, J. R., & Blue, J. (2003). The relationship of

individualism–collectivism and self-construals to communication styles in India and the United States. International Journal of Intercultural Relations,27(6), 683-700.

Kitayama, S., & Ishii, K. (2002). Word and voice: Spontaneous attention to emotional utterances in two languages. Cognition & Emotion, 16(1), 29-59.

Kitayama, S., Mesquita, B., & Karasawa, M. (2006). Cultural affordances and emotional experience: socially engaging and disengaging emotions in Japan and the United States. Journal of personality and social psychology, 91(5), 890.

(35)

34 Kolar, D. W., Funder, D. C., & Colvin, C. R. (1996). Comparing the accuracy of personality judgments by the self and knowledgeable others. Journal of personality, 64(2), 311- 337.

Mesquita, B. (2001). Emotions in collectivist and individualist contexts. Journal of

personality and social psychology, 80(1), 68.

Mesquita, B., & Ellsworth, P. C. (2001). The role of culture in appraisal.

Mesquita, B., & Leu, J. (2007). The cultural psychology of emotions. status: published.

Mosquera, P. M. R., Manstead, A. S., & Fischer, A. H. (2000). The role of honor-related values in the elicitation, experience, and communication of pride, shame, and anger: Spain and the Netherlands compared. Personality and Social Psychology

Bulletin, 26(7), 833-844.

Niedenthal, P. M., Krauth-Gruber, S., & Ric, F. (2006). Psychology of emotion:

Interpersonal, experiential, and cognitive approaches. Psychology Press.

Novin, S., Banerjee, R., Dadkhah, A., & Rieffe, C. (2009). Self‐reported Use of Emotional Display Rules in the Netherlands and Iran: Evidence for Sociocultural

Influence. Social Development, 18(2), 397-411.

Russell, J. A., Bachorowski, J. A., & Fernández-Dols, J. M. (2003). Facial and vocal expressions of emotion. Annual review of psychology, 54(1), 329-349.

Scherer, K. (1997). Profiles of emotion-antecedent appraisal: Testing theoretical predictions across cultures. Cognition & Emotion, 11(2), 113-150.

(36)

35 Scherer, K. R., Banse, R., & Wallbott, H. G. (2001). Emotion inferences from vocal

expression correlate across languages and cultures. Journal of Cross-cultural

psychology, 32(1), 76-92.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict.The social

psychology of intergroup relations, 33(47), 74.

Tracy, J. L., & Robins, R. W. (2004). " Putting the Self Into Self-Conscious Emotions: A Theoretical Model". Psychological Inquiry, 15(2), 103-125.

Tsai, J. L., Knutson, B., & Fung, H. H. (2006). Cultural variation in affect valuation. Journal

of personality and social psychology, 90(2), 288.

Van Dale. Geraadpleegd op 19 april, 2015. http://www.vandale.nl/opzoeken/

Van Hemert, D. A., Poortinga, Y. H., & van de Vijver, F. J. (2007). Emotion and culture: A meta-analysis. Cognition and emotion, 21(5), 913-943.

Yoo, B., Donthu, N., & Lenartowicz, T. (2011). Measuring Hofstede's five dimensions of cultural values at the individual level: Development and validation of

CVSCALE. Journal of International Consumer Marketing, 23(3-4), 193-210.

Zinck, A. (2008). Self-referential emotions. Consciousness and cognition,17(2), 496-505.

Zondag, H. J. (2013). Expressive individualism and religion in the Netherlands.Social

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

'H]HNRUWHVDPHQYDWWLQJGLHQWDOVWXVVHQUDSSRUWDJHYRRU3DNJURHQRQGHUGHHOYDQ6XULWXLQ

zich het bekende facts/values onderscheid, dat recentelijk door Newbigin gekritiseerd is als zijnde een typisch product van de moderniteit (en dat trou- wens ook door

hoge mate van taakcohesie kunnen inschatten welke informatie relevant is voor het oplossen van een taak, kan de volgende aanname geformuleerd worden: De mate van taakcohesie binnen

Door het geringe aantal onderzoeken naar de relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van (Voluntary) Disclosure, is gekozen om

Er is onderzocht of leerlingen die hoog scoorden op de mastery-avoidance schaal van de doeloriëntatie theorie (HOOG-groep) anders reageerden op social comparison feedback

onderzocht doordat een geschreven tekst, een communicatie-uiting wordt bestudeerd. Doordat in de teksten geschreven wordt over een persoonlijke ervaring met schaamte kan ook meer

WHAT MCDA METHOD TO USE IN CONJUNCTION WITH PROBABILISTIC DATA?.. OUR DECISION CONTEXT AND REQUIREMENTS.. WHAT MCDA METHOD TO USE IN CONJUNCTION WITH

Onder andere ligt er nu een voorstel voor hoe de klasse van een ruimte gecommuniceerd kan worden, hoe medische procedures ingepland kunnen worden, ge- bruikmakend van